Regeling vervallen per 01-07-2021

Erfgoedverordening Alkmaar 2016

Geldend van 06-10-2016 t/m 30-06-2021

Intitulé

Erfgoedverordening Alkmaar 2016

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlage nr. 2016-1562;

gelet op het advies van de commissie Ruimte;

b e s l u i t

  • 1.

    onderstaande "Erfgoedverordening Alkmaar 2016" vast te stellen;

  • 2.

    de "Cultuurhistorie verordening Alkmaar", vastgesteld 10 september 2009, in te trekken;

  • 3.

    de "Monumentenverordening Graft-De Rijp", vastgesteld 10 mei 2012, in te trekken;

  • 4.

    de "Monumentenverordening 2010 gemeente Schermer", vastgesteld 28 september 2010, in te trekken;

  • 5.

    bovengenoemde besluiten bekend te maken in het Gemeenteblad.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak of terrein dat van belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • b.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht of gebied: een overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen gebied dat van belang is vanwege de samenhang van bebouwing, zaken en terreinen als bedoeld onder a.;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken, terreinen of gebieden bedoeld in onderdeel a en b;

  • d.

    monumentencommissie: de door de gemeenteraad ingestelde commissie, met als taak het bevoegd gezag op verzoek te adviseren over onder andere de toepassing van de Erfgoedwet en de erfgoedverordening en de uitvoering van het monumentenbeleid;

  • e.

    gemeentelijke archeologische verwachtingskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • f.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische verwachtingskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • g.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • h.

    programma van eisen: programma dat door het bevoegd gezag wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • i.

    deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

  • j.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

  • k.

    historisch bouwmateriaal: onderdelen in of aan een object die vanuit (bouw)historisch oogpunt waardevol zijn.

  • l.

    bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2. Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2. Monumentencommissie

Artikel 3. De monumentencommissie

  • 1. De advisering over het belang van de monumentenzorg is opgedragen aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert over monumentale en cultuurhistorische aspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht alsmede de aanwijzing tot gemeentelijke monumenten als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

  • 3. De monumentencommissie baseert haar schriftelijke en gemotiveerde advies op monumentale en cultuurhistorische waarden.

  • 4. De monumentencommissie bestaat ten minste uit 5 leden, waaronder een voorzitter en twee leden die deskundig zijn op het gebied van monumentenzorg alsmede twee burgerleden.

  • 5. De artikelen 9.2, tweede tot en met zevende lid, 9.4, eerste lid en tweede tot en met vijfde lid, 9.4, tweede lid en 9.6 van de Bouwverordening 2015 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «welstandscommissie» «monumentencommissie» wordt verstaan en dat de genoemde bepalingen worden gelezen in het licht van de monumentenzorg.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 4. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het bevoegd gezag kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een gebouw, bouwwerk of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het bevoegd gezag over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het bevoegd gezag hiervan afwijken.

  • 3. De aanwijzing kan geen gebouw, bouwwerk of terrein betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Erfgoedwet of dat is aangewezen op grond van artikel 5 van de monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het bevoegd gezag.

  • 2. Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen zestien weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de aanvrager.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het bevoegd gezag registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het bevoegd gezag kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede de artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het bevoegd gezag van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het bevoegd gezag de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en de artikelen 4 en 5 en 6 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Erfgoedwet of aan artikel 5 van de monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 4. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1. De eigenaar is verplicht tot het in standhouden van het monument door het tijdig plegen van onderhoud.

  • 2. Het is verboden een gemeentelijk monument, te beschadigen of te vernielen.

  • 3. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een handeling te verrichten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Artikel 11. Weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan de monumentencommissie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie advies uit aan het college. Bij overschrijding van deze termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend en er op grond van de juiste of volledige gegevens een ander besluit zou zijn genomen;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 10 van deze verordening niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    binnen achttien maanden na onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend, is gemaakt.

Hoofdstuk 5. Aanwijzing gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en gebieden

Artikel 14. Aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgebied of gebied.

  • 1. Het bevoegd gezag kan een wijk, dorp, of gebied, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads-of dorpsgezicht of gebied.

  • 2. Voordat het bevoegd gezag over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het eerst advies aan de monumentencommissie.

  • 3. De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van de Erfgoedwet.

Artikel 15. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert binnen vier weken na de datum van ontvangst van het verzoek van de gemeenteraad.

  • 2. Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen zestien weken na de adviesaanvraag.

Artikel 16. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 14, eerste lid van deze verordening, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de aanvrager.

Artikel 17. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het bevoegd gezag registreert het gemeentelijke gezicht of gebied op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gezicht.

Artikel 18. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het bevoegd gezag kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 14, tweede en derde lid, alsmede artikel 15, 16 en 17 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2 van deze verordening, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 19. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het bevoegd gezag de aanwijzing intrekt, zijn artikel 14, tweede lid, en artikelen 15 en 16 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Erfgoedwet of aan artikel 5 van de monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 6. Instandhouding van gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten en gebieden

Artikel 20. Instandhoudingbepaling

  • 1. In een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht of gebied is voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen danwel afbreken van bouwwerken een omgevingsvergunning noodzakelijk, behoudens het bepaalde in artikel 2 en 3 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

  • 2. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikelen 11, 12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor de activiteit slopen ingevolge een aanschrijving van het college als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de Woningwet.

Hoofdstuk 7. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 21. Instandshoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied de bodem te verstoren.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • o

        1. in een gebied met waarde archeologie A en het te verstoren gebied kleiner is dan 25 m2 en niet dieper dan 20cm

      • o

        2. in een gebied met waarde archeologie B en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2 en niet dieper dan 35cm, of;

      • o

        3. in een gebied met waarde archeologie C en het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2 en niet dieper dan 40cm, of;

      • o

        4. in een gebied met waarde archeologie D en het te verstoren gebied kleiner is dan 5000 m2 en niet dieper dan 40cm, of;

      • o

        5. in een gebied met waarde archeologie E en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2 en niet dieper dan 40cm.

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • c.

      in een afwijkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.12 eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • d.

      het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart.

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • o

        1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • o

        2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • o

        3. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 22. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 Erfgoedwet, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het bevoegd gezag een programma van eisen vast te stellen, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het bevoegd gezag bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het bevoegd gezag in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundigeop het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 23. Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

    • c.

      de door het bevoegd gezag nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

    • d.

      de door het bevoegd gezag nader te stellen regels als bedoeld in artikel 21, tweede lid onder d;

    • e.

      een aanwijzing als bedoeld in artikel 22, tweede lid, tweede volzin.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 en 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 24. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 10, eerste, tweede en derde lid en 21, eerste lid, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de op grond van artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaren.

Artikel 26. Binnentreden

De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van strafbaar gestelde feiten ter zake van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 27. Intrekken oude verordeningen

  • 1. De Cultuurhistorie verordening Alkmaar, vastgesteld bij besluit van 10 september 2009, wordt ingetrokken.

  • 2. De Erfgoedverordening 2010 gemeente Schermer, vastgesteld bij besluit van 28 september 2010, wordt ingetrokken.

  • 3. De Monumentenverordening Graft-De Rijp, vastgesteld bij besluit van 10 mei 2012, wordt ingetrokken.

Artikel 28. Overgangsrecht

De gemeentelijke monumenten en gemeentelijke stads- of dorpsgezichten die zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de Cultuurhistorie verordening Alkmaar, de Erfgoedverordening 2010 gemeente Schermer en de Monumentenverordening Graft-De Rijp, worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 29. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Alkmaar.

Ondertekening

Alkmaar, 15 september 2016
De raad voornoemd,
P.M. Bruinooge, voorzitter
drs. A.P.A. Koolen, griffier