ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang

Geldend van 13-01-2010 t/m heden

Intitulé

ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2376

NR. 4

Raadsbesluit van 15 december 2009 , houdende vaststelling van de ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang.

Ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang.

besluit:

op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

de ‘Ruimtelijke toetsingscriteria huisvestingsverzoeken kinderopvang’, zoals opgenomen in hoofdstuk 5, onder 1 van het document ‘Ruimtelijke beleidsregels voor de huisvestiging van kinderopvang’, geregistreerd onder nummer 2009/28728, als volgt vast te stellen;

Het vestigen van kinderopvang, voor zover het verzoek in strijd is met het vigerende planologische regime .

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • § Bedrijfsmatig = elke structurele vorm van het verkrijgen van financiële middelen voor het leveren van goederen en diensten, zodat deze als inkomsten kunnen worden gezien;

  • § Gastouderopvang = opvang van kinderen in een gezinssituatie door een ander dan diegene die als ouder fungeert en hiervoor aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag of een andere tegemoetkoming, waardoor deze vorm als bedrijfsmatig te typeren is;

  • § Industrieterrein = een samenhangend geheel waarbij de uitstraling voornamelijk die van industrie is;

  • § Kantoorterrein = een samenhangend geheel waarbij de uitstraling voornamelijk die van kantoren is;

  • § Kinderopvang = alle verschijnselen waarbij de opvang van kinderen (tot en met 12 jaar) de hoofdactiviteit vormt en als bedrijfsmatig te typeren is, zoals buitenschoolse opvang, 24-uurs kinderopvang, kinderdagopvang/verblijf, flexibele opvang, gastouderopvang en soortgelijke verschijnselen;

  • § Openbare parkeerruimte = de parkeerruimte gelegen op gronden die openbaar toegankelijk zijn en niet alleen toebehoren bij een instelling/organisatie;

  • § Parkeernorm = de norm zoals deze is opgenomen in de geldende landelijke richtlijn van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW);

  • § Woon- en leefmilieu = de beleving van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de locatie waar de activiteiten worden uitgevoerd. Dit kan zich onderscheiden in ondermeer het aantal en het evenwicht in aanwezige woningen/instellingen/bedrijven, verkeersdrukte, lawaaioverlast, uitzicht, sociale veiligheid.

Artikel 2 Vestigingscriteria kinderopvang

  • 1. Indien kinderopvang de primaire activiteit betreft:

    • a)

      het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;

    • b)

      de verkeersveiligheid mag (naar redelijke verwachting) niet onevenredig worden aangetast, met in het bijzonder mogelijke verkeersblokkades door het haal- en brengverkeer en/of onveilige (verkeers)situaties voor omwonenden/doorgaand verkeer;

    • c)

      de uitoefening van een kinderopvang mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat of gaat ontstaan;

    • d)

      de kinderopvang mag niet zijn gelegen in een doodlopende straat of in een woonstraat/woonerf met een doodlopend karakter.

    • e)

      de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden;

    • f)

      de kinderopvang mag op een industrieterrein of een kantoorterrein worden gevestigd, mits de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven en andersom;

    • g)

      de kinderopvang moet voldoen aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;

    • h)

      dat aannemelijk is dat de Gemeentelijke Gezondheids Dienst (GGD) geen ruimtelijke bezwaren heeft tegen de huisvesting;

  • 2. Indien kinderopvang ondergeschikt is aan het primaire gebruik:

    • a)

      voor zover er sprake is van een woonfunctie van het pand, dient deze behouden te blijven;

    • b)

      het ondergeschikte medegebruik van het pand en/of de daarbij behorende bijgebouwen dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van het pand en de daarbij behorende – al dan niet aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;

    • c)

      er dient een directe relatie te bestaan tussen de exploitant van de primaire activiteiten of bewoner en de ondergeschikte kinderopvang binnen hetzelfde pand en/of bijgebouwen;

    • d)

      de uitoefening kinderopvang mag (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;

    • e)

      de uitoefening van kinderopvang mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;

Artikel 3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Artikel 13 lid 2 ‘wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom ten behoeve van een kindercentrum’ van de ‘Beleidsregels voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke’, vastgesteld door het college op 17 maart 2009, wordt ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op verzoeken die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit;

  • 2.

    De toepassing van ontheffingsmogelijkheden, zoals deze zijn gesteld binnen bestemmingsplannen, blijven onverminderd van kracht;

  • 3.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking;

  • 4.

    De beleidsregels worden aangehaald als ‘Ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang’.

Memorie van toelichting op de Ruimtelijke toetsingscriteria huisvestingsverzoeken kinderopvang

Artikel 1

  • · Kinderopvang is in ieder geval strijdig met een bestemming ‘Wonen’, waarbinnen conform de doeleindenbestemming alleen mag worden gewoond;

  • · Gastouderopvang is niet strijdig met de bestemming wonen als deze niet als bedrijfsmatig te typeren is.

Artikel 2

  • 1.

    Indien kinderopvang de primaire activiteit betreft:

    • a)

      Vanuit de Wet milieubeheer wordt de kinderopvang veelal als een inrichting beschouwd, waardoor deze wordt gecategoriseerd naar mate van de hinder van de inrichting naar buiten en/of onderlinge hinder (zender/ontvangertheorie).

De hinder wordt naar aanleiding van de uitgave van de VNG ‘Bedrijven en milieuzonering Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk’ bepaald. Een kinderopvang is in principe geïndexeerd als een ‘categorie 2-bedrijf’, op basis van geluid en verkeer. Hierdoor dient een richtafstand van 30 meter van de grens van de activiteit tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning in acht te worden genomen. Dit zijn geen harde afstandseisen, maar algemene richtafstanden en zijn mede bepaald op basis van:

  • §

    gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke voorzieningen;

  • §

    een ‘rustige woonwijk’ of een ‘rustig op basis van een rustige woonwijk of ‘rustig buitengebied’;

  • §

    bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Indien de kinderopvang is gelegen in een gemengd gebied (meerdere functies in de directe nabijheid, zoals kantoor, wonen en detailhandel, zeer drukke weg) kan de afstand worden verminderd tot 10 meter. Het betreffen landelijke richtlijnen, waardoor de daadwerkelijk omvang en situering van de kinderopvang uiteindelijk bepalend zijn in hoeverre de richtlijn toepasbaar is;

De geluidsnorm is hierbij van het grootste belang en wordt voornamelijk veroorzaakt door spelende kinderen op het buitenterrein. In de praktijk betekent dit dat het vestigen van een kinderopvang in een ‘rijtjeswoning’ is uitgesloten, gezien de aan elkaar grenzende tuinen. Bij een vrijstaande woning is de kans tot vestiging groter, omdat de afstand tot de omgeving nader kan worden bepaald. Dit door bijvoorbeeld slechts een bepaald gedeelte van het buitenterrein te gebruiken voor de kinderopvang.

Indien geen sprake is van een inrichting op basis van de Wet milieubeheer dient de vestiging van een vorm van kinderopvang, met in het bijzonder de buitenruimte, in het kader van een goede ruimtelijke ordening te voorzien in voldoende afstand ten opzichte van de omgeving. De aspecten geluid, verkeer (parkeren, verkeersveiligheid), leefbaarheid van een (woon)gebied, zijn van doorslaggevende betekenis. Het menselijk stemgeluid kan bijvoorbeeld als hinder worden ondervonden (dynamiek en volume van de stem, de lading van de hetgeen gesproken wordt). Hierdoor zal het geluid in bepaalde mate moeten worden afgewogen tegen ondermeer de sociale veiligheid en de inbreuk op het heersende (woon)klimaat.

Kinderopvang is onderhavig aan piek- en dalmomenten. Deze zijn synchroon aan de

spitstijden; globaal van ’s morgens van 7.30 – 9.00 uur en globaal ’s middags van

  • 16.

    00 – 18.00 uur. Dit zijn de drukste (verkeers)momenten en worden voor het grootse

    deel veroorzaakt door de stroom werkzame mensen. Deze mensen maakt het meest

    frequent gebruik van de kinderopvang en zal zijn/haar kind dan ook binnen de spitsuren

    naar de kinderopvang brengen en halen. Gelet op de spitsuren mag de locatie van de

    kinderopvang niet

    • b)

      dusdanig zijn gelegen dat er verkeeronveilige situaties ontstaan, zoals ouders die hun kind met de auto ‘snel even afzetten of ophalen’ bij de kinderopvang. In de praktijk blijkt dat dit kan leiden tot verkeersonveilige situaties doordat niet juist geparkeerd wordt. Het brengen en halen van kinderen veroorzaakt extra verkeersbewegingen. Die toename van verkeersbewegingen is in sommige gevallen uit het oogpunt van verkeersveiligheid en ter beperking van overlast echter niet toelaatbaar;

    • c)

      Elke functie, dus ook een voorziening voor kinderopvang, heeft een bepaalde parkeerbehoefte. In een aantal woonwijken of delen daarvan is de parkeerdruk op dit moment al erg hoog. De benodigde parkeerbehoefte wordt gevormd door het (langdurige) parkeren tijdens de dag van eventueel personeel en door het (kortstondige) parkeren van bezoekende ouders, die hun kinderen komen brengen of halen. Er wordt wel eens betoogd dat veel mensen per fiets komen en dat er daarom eigenlijk geen parkeerbehoefte bestaat. Dit betoog faalt echter, aangezien mensen die gebruik maken van de diensten van een kinderopvangvoorziening, veelal na het wegbrengen van hun kinderen gelijk doorreizen naar hun arbeidsplaats en daarvoor maken nu eenmaal veel mensen gebruik van de auto. De dagelijkse praktijk rond scholen en voorzieningen ten behoeve van kinderopvang laat zien dat de aanwezigheid van voldoende en goed gesitueerde parkeervoorzieningen noodzakelijk is;

De parkeerbehoefte is vertaald in een parkeernorm. De door de gemeente Almelo gehanteerde norm zijn de landelijke parkeerkencijfers, volgens de CROW-richtlijn. Binnen de CROW-richtlijn wordt de parkeerbehoefte bepaald naar de aard van de activiteiten. De omvang en situering van de kinderopvang is dan ook bepalend voor de parkeernorm.

Er wordt vanuit gegaan dat er per dagdeel maximaal 2 personeelsleden (bij een groep van 12 kinderen) in het pand aanwezig zijn. Bij een norm van 0,8 parkeerplek per arbeidsplaats vraagt dit om een parkeerbehoefte van 1,6 per groep. In het algemeen kan gesteld worden dat de parkeerbehoefte voor personeel bij 1 groep per pand vrijwel gelijk is aan de parkeerbehoefte voor een “standaard” eengezinswoning. Een kleinschalige kinderopvang (maximaal 12 kinderen) in een woonwijk leidt, uit oogpunt van bedrijfsvoering, dus nauwelijks tot extra aanspraken op openbare parkeerruimte.

De situatie veranderd in positieve zin indien er parkeerruimte op eigen terrein is;

Bij een kinderdagopvang in een woning of bedrijfspand met 1 groep van maximaal 12 kinderen per dagdeel zijn tijdens de bedrijfsvoering in de directe omgeving 3 parkeerplaatsen noodzakelijk, waarvan 2 voor kort parkeren en 1 voor lang parkeren.

Bovenstaande betreffen allen richtgetallen, waardoor altijd per situatie zal moeten worden afgewogen wat de te hanteren parkeernorm is;

  • d)

    Doodlopende wegen zijn in principe alleen bedoeld voor bestemmingsverkeer en zijn daarbij smal ingericht. Het keren op de weg, waardoor de gehele weg geblokkeerd wordt, is veelal lastig zonder daarbij op privaat terrein te komen. Rekening houdend met de piekmomenten, zal dit leiden tot opstoppingen en blokkades;

  • e)

    Geen nadere toelichting nodig;

    Vestigen op een industrieterrein is in principe ongewenst, vanwege de aanwezige

    milieucontouren en/of de aanwezigheid van risicovolle bedrijven. Bestaande bedrijven

    kunnen in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt of ‘op slot’ worden gezet door

    het vestigen van een kinderopvang. Kinderopvang kan andersom

  • f)

    onacceptabele hinder ondervinden van de gevestigde bedrijven door geur, lucht, (externe)veiligheid en geluid.

  • g)

    In het kader van het besluit externe veiligheid zijn op basis van zelfredzaamheid, groepsrisico, plaatsgebonden risico en oriënterende waarden ruimtelijke aspecten opgenomen met betrekking tot de huisvesting van kinderopvang. Deze aspecten spelen slechts en alleen een rol indien in de nabije omgeving gevaarlijke stoffen worden gebruikt, vervaardigd of vervoerd, zoals chemische producten, vuurwerk, brandstoffen, LPG, aardgas, enz.;

  • h)

    De instelling zelf is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op de kwaliteit. In opdracht van de gemeente voert de GGD inspecties uit, op basis van ondermeer de ‘Wet kinderopvang’ en de Amvb ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ en beoordeelt of de instellingen aan de gestelde eisen voldoen. In de artikelen 5, 6 en 7, eerste lid van de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ zijn ruimtelijke aspecten opgenomen voor de accommodatie en de inrichting van de ruimte. Het betreffen ondermeer eisen ten aanzien van de aanwezige oppervlakte binnenruimte en buitenruimte en de ligging van de buitenruimte;

    • 2.

      Indien kinderopvang ondergeschikt is aan het primaire gebruik

  • a)

    Indien sprake is van een woning, mag deze niet dusdanig aangepast worden, dat zelfstandige bewoning onmogelijk wordt gemaakt. Alle voorzieningen horende bij een woning, zoals sanitair, keuken, slaapgelegenheid en woonkamer dienen aanwezig te zijn en als zodanig gebruikt te (kunnen) worden. Deze mogelijkheid tot kinderopvang in een woning is voornamelijk van toepassing bij gastouderopvang, mits deze bedrijfsmatig wordt uitgeoefend;

  • b)

    De ondergeschiktheid aan het primaire gebruik is vertaald in maximale maten voor de bruto-vloeroppervlakte;

  • c)

    Aangetoond moet worden dat de uitoefening van de kinderopvang ten dienste is van de hoofdactiviteiten;

  • d)

    Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2 lid 1 onder a;

  • e)

    Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2 lid 1 onder c.

Artikel 3

  • 1. Hiermee vervalt het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor kinderopvang, zoals het gold tot de inwerkingtreding van de onderhavige beleidsregel;

  • 2. De voorschriften binnen bestemmingsplannen, zoals deze zijn gesteld voor de toepassing van kinderopvang, blijven van kracht. Bij eventuele strijdigheid met de onderhavige beleidsregel, hebben de criteria binnen het bestemmingsplan voorrang;

  • 3. Geen nadere toelichting nodig;

  • 4. Geen nadere toelichting nodig;