Regeling vervallen per 01-01-2014

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2012

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2438

Collegebesluit van 10 januari 2012 , houdende vaststelling van de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2012.

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2012

Ten geleide

Om de leesbaarheid te vergroten en de samenhang met de verordening en het financieel besluit te benadrukken, is de hoofdstukindeling aangehouden zoals deze ook in de verordening is gebruikt. De paragrafen in deze beleidsregels komen overeen met de artikelnummers in de verordening. De teksten uit de verordening zijn weergegeven in het zwart en in een zwart kader. De teksten uit het financieel besluit zijn weergegeven in het grijs en in een grijs kader.

Elk hoofdstuk begint met een algemene toelichting. Vervolgens worden de relevante artikelen uit de verordening in een kader vermeld en toegelicht. In de toelichting wordt zo nodig de tekst uit het financieel besluit vermeld. Na deze toelichting worden, indien van toepassing, de beleidsregels vermeld.

In de hoofdstukken 1 en 2 worden de algemene regels behandeld; deze regels gelden voor alle voorzieningen met uitzondering van de voorzieningen genoemd in hoofdstuk 7. Eerst moet dan ook altijd bepaald worden of er een algemene uitsluitingsgrond van toepassing is voordat het recht op een individuele voorziening kan worden bepaald. Zie hiervoor het indicatieschema dat is opgenomen in de bijlage. In de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 worden per individuele voorziening nog specifieke beperkingen gesteld aan de compensatieverplichting.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 8

Algemene toelichting 8

  • 1.1

    Begripsbepalingen 8

  • 1.2

    Compensatieverplichting 8

  • 1.3

    Beperking compensatieverplichting 8

    Hoofdverblijf in Almelo 10

    Voorziening (langdurig) noodzakelijk 10

    Goedkoopst adequate voorziening 11

    Algemeen gebruikelijke voorziening 11

    Voorziening werkt invaliderend of antirevaliderend 12

    Voorziening is therapeutisch 13

    Voorziening is al aangeschaft 13

    Al eerder vergelijkbare voorziening toegekend 13

    Voorliggende voorziening 13

    Nadere beperkingen specifieke individuele voorzieningen 13

    Beleidsregel 1 Afschrijvingstermijnen 13

Hoofdstuk 2 Vorm van de voorziening 14

Algemene toelichting 14

2.1 Keuzevrijheid 14

Beleidsregel 1 Beperken keuze voor een persoonsgebonden budget 15

  • 2.2

    In natura 16

    Beleidsregel 1 Voorzieningen verstrekt in bruikleen 16

    Beleidsregel 2 Voorwaarden bij verstrekking in bruikleen 17

  • 2.3

    Financiële tegemoetkoming 18

  • 2.4

    Persoonsgebonden budget 19

    Beleidsregel 1 Instandhoudingskosten 24

    Beleidsregel 2 Voorwaarden voorzieningen verstrekt in de vorm van een

    persoonsgebonden budget 24

    Beleidsregel 3 Verantwoording persoonsgebonden budget en bewaartermijn 24

  • 2.5

    Eigen bijdrage en eigen aandeel 25

    Beleidsregel 1 Vaststellen en innen eigen aandeel door CAK 26

Hoofdstuk 3 Individuele voorziening hulp bij het huishouden 27

Algemene toelichting 27

  • 3.1

    Vormen van hulp bij het huishouden 27

    Beleidsregel 1 Ondersteuning Sociale Verzekeringsbank (SVB) (vervallen!) 28

  • 3.2

    Soorten voorzieningen hulp bij het huishouden 29

    Normale huishoudelijke activiteiten 29

    Aanvullende huishoudelijke activiteiten 30

    Kortdurende aanvullende activiteiten 30

    Bewoners in AWBZ- en particuliere instellingen 32

    Bijzondere samenlevingsvormen 32

    Vervuilde en ernstig vervuilde huishoudens 32

    Gewenningsperiode 33

    Beleidsregel 1 Maximering periode toekenning kortdurende aanvullende activiteiten 35

    Beleidsregel 2 Beperking indicatie boodschappen doen en verzorgen warme maaltijden 35

    Beleidsregel 3 Maximering aantal dagen opvang kinderen buitenshuis 35

    Beleidsregel 4 Omvang van de hulp bij het huishouden 35

    Beleidsregel 5 Bepalen omvang: grote en kleine woning 35

    Beleidsregel 6 Bepalen omvang: eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens 35

    Beleidsregel 7 Gewenningsperiode bij vermindering aantal uren hulp bij het huishouden

    na herindicatie 36

    Beleidsregel 8 Kwaliteitseisen hulp bij het huishouden 36

    Beleidsregel 9 Gekwalificeerde helpende 36

  • 3.3

    Recht op voorzieningen hulp bij het huishouden 37

  • 3.4

    Nadere beperking compensatieverplichting 38

    Leeftijd 38

    Werkzaamheden buitenshuis 38

    Overbelasting of dreigende overbelasting? 39

    Maximering gebruikelijke zorg 39

    Geen huisgenoten 39

    Beleidsregel 1 Maximale tijd gebruikelijke zorg 41

Hoofdstuk 4 Individuele woonvoorzieningen 42

Algemene toelichting 42

  • 4.1

    Vormen van woonvoorzieningen 42

  • 4.2

    Soorten woonvoorzieningen 43

    Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten 43

    Financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting 43

    Woningaanpassing 44

    Eenvoudige woningaanpassingen 44

    Andere woningaanpassingen 44

    Uitbreiding woning 45

    Instandhoudingskosten 45

    Aanpassen opstalverzekering 45

    Roerende woonvoorziening 46

    Woningsanering 46

    Uitraasruimte 47

    Reparatie, keuring, onderhoud en verwijderen van een voorziening 47

    Bezoekbaar maken van een woning 48

    Beleidsregel 1 Aanpassen opstalverzekering 48

  • 4.3

    Recht op een woonvoorziening 49

    Beleidsregel 1 Beoordeling passendheid verhuizing 51

    Beleidsregel 2 Verhuizing bij chronisch psychische of psychosociale problematiek 52

    Beleidsregel 3 Eenmalig verstrekken van voorziening bezoekbaar maken woning 52

  • 4.4

    Nadere beperkingen compensatieverplichting 53

  • 4.5

    Bijzondere bepaling ten aanzien van verkoop woning 56

Hoofdstuk 5 Individuele vervoersvoorzieningen 57

Algemene toelichting 57

  • 5.1

    Vormen van vervoersvoorzieningen 57

  • 5.2

    Soorten vervoersvoorzieningen 58

    Tandem of duofiets 59

    Voorzetfiets 59

    Rolstoelfiets 59

    Driewielfiets 59

    Ligfiets 59

    Scootmobiel (open elektrische buitenwagen) 60

    Kinderzitje (auto en fiets) 60

    Onderhoud en reparatie 60

    Verzekering 60

  • 5.3

    Recht op een vervoersvoorziening 63

    Beleidsregel 1 Criteria verstrekken vervoermiddel 64

    Beleidsregel 2 Gebruik vervoermiddel voor sportbeoefening 64

  • 5.4

    Nadere beperkingen compensatieverplichting 65

    Beleidsregel 1 Substantiële vervoersbehoefte 65

  • 5.5

    Bijzondere bepaling ten aanzien van bovenregionale contacten 66

    Beleidsregel 1 Voorwaarden financiële tegemoetkoming vervoerskosten bovenregionale contacten 67

    Beleidsregel 2 Maximale aantal bezoeken dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt 67

Hoofdstuk 6 Individuele rolstoelvoorzieningen 68

Algemene toelichting 68

  • 6.1

    Vormen van rolstoelvoorzieningen 68

  • 6.2

    Soorten rolstoelvoorzieningen 69

    Handbewogen rolstoel 69

    Elektrische rolstoel 69

    Rolstoelvoorziening voor kinderen 70

    Aanpassing aan een rolstoel 70

    Accessoires 70

    Sportrolstoel 71

    Onderhoud en reparatie 71

  • 6.3

    Recht op een rolstoelvoorziening 72

    Beleidsregel 1 Gebruik sportrolstoel 72

  • 6.4

    Nadere beperkingen compensatieverplichting 73

Hoofdstuk 7 Overige voorzieningen 74

Algemene toelichting 74

  • 7.1

    Vormen van overige voorzieningen 74

  • 7.2

    Soorten overige voorzieningen 75

  • 7.3

    Recht op een overige voorziening 77

    Beleidsregel 1 Te verstrekken voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte 77

Hoofdstuk 8 De aanvraag, de indicatie en de beslissing 78

Algemene toelichting 78

  • 8.1

    Gebruik aanvraagformulier 78

  • 8.2

    Indienen aanvraag en relatie met Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten 78

  • 8.3

    Inlichtingen, onderzoek en advies 79

  • 8.4

    Samenhangende afstemming 80

  • 8.5

    Beschikking 80

  • 8.6

    Proceduretermijnen 80

  • 8.7

    Herindicatie en heronderzoek 81

  • 8.8

    Wijziging in de situatie 82

  • 8.9

    Bonusregeling 82

Hoofdstuk 9 Het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van een

voorziening 84

Algemene toelichting 84

  • 9.1

    Het beëindigen van een voorziening 84

  • 9.2

    Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een voorziening 86

  • 9.3

    Terugvordering 87

    Beleidsregel 1 Bepalen hoogte terug te vorderen bedrag artikel 9.3 lid 1 sub c en d

    van de verordening 88

  • 9.4

    Afzien van terugvordering 89

  • 9.5

    Incasso 90

    Beleidsregel 1 In termijnen betalen van het teruggevorderde bedrag 90

Hoofdstuk 10 Overgangsrecht en experimenteerartikel 91

Algemene toelichting 91

  • 10.1

    Overgangsbepaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden] 91

  • 10.2

    Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen 92

    Beleidsregel 1 Criteria bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen 93

    Beleidsregel 2 Beoordeling bonus 93

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen 94

Algemene toelichting 94

  • 11.1

    Hardheidsclausule 94

  • 11.2

    Gevallen waarin niet wordt voorzien 94

  • 11.3

    Indexering 95

  • 11.4

    Evaluatie 95

  • 11.5

    Inwerkingtreding 95

    Beleidsregel 1 Inwerkingtreding beleidsregels 95

  • 11.6

    Citeertitel 96

    Beleidsregel 1 Citeertitel beleidsregels 96

  • 11.7

    Intrekking 96

    Beleidsregel 1 Intrekking oude beleidsregels 96

Bijlagen

  • 1

    Indicatieschema

  • 2

    Verantwoordingsformulier persoonsgebonden budget

  • 3

    Tabel tijdnormering hulp bij het huishouden

  • 4

    Aanvraagformulier Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Algemene toelichting

In het hoofdstuk algemene bepalingen zijn opgenomen:

  • ·

    de begripsbepalingen;

  • ·

    de compensatieverplichting;

  • ·

    de beperkingen op de compensatieverplichting.

De begripsbepalingen behoeven geen nadere toelichting. Voor de betekenis van de gehanteerde begrippen wordt verwezen naar artikel 1.1 van de verordening. Op de compensatieverplichting en de beperkingen op de compensatieverplichting zal wel nader worden ingegaan. Het betreft hier immers de kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

1.1Begripsbepalingen

De begripsbepalingen genoemd in artikel 1.1 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zijn ook op deze beleidsregels van toepassing.

1.2Compensatieverplichting

Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de wet (artikel 4 lid 1 Wmo). Het betreft een algemene verplichting aan de gemeente om voorzieningen te treffen voor personen die beperkingen ondervinden in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

1.3Beperking compensatieverplichting

Ook het eerste lid van dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de wet (artikel 4 lid 2 Wmo). Het betreft feitelijk een beperking van de compensatieverplichting. Alleen wanneer een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort zelf niet kan voorzien in de individuele voorziening, wordt een individuele voorziening toegekend. Hierbij wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en het zelfinitiatief. Zo lang een persoon zelf kan voorzien in de voorziening, gelet op zijn vermogen om zaken te regelen en de middelen heeft om de voorziening aan te schaffen, zal in het algemeen geen individuele voorziening worden toegekend. Om te bepalen of een persoon de middelen heeft om de voorziening aan te schaffen, moet worden aangesloten bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage of eigen aandeel (zie hoofdstuk 2) of, in het geval van algemeen gebruikelijke voorzieningen, bij de op de situatie van de persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Onder het zelf niet kunnen voorzien in een individuele voorziening, wordt als het gaat om de individuele voorziening hulp bij het huishouden onder andere ook gekeken naar huisgenoten. Indien huisgenoten in staat zijn om huishoudelijke activiteiten te verrichten, zal in het algemeen geen individuele voorziening hulp bij het huishouden worden toegekend. Er is dan sprake van gebruikelijke zorg. De aanspraak op hulp bij het huishouden bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van het huishouden om te voorzien in deze voorziening. Rekening wordt gehouden met de al aanwezige mantelzorg en eventuele particuliere hulp. In hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.

In het eerste lid van dit artikel wordt verder aangegeven dat het moet gaan om een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort. Deze doelgroep is aanzienlijk uitgebreider dan de doelgroep van de oude Wet voorzieningen gehandicapten. Tot de doelgroep behoren ook personen met een chronisch psychisch probleem en personen met een psychosociaal probleem. Met name de definitie van het begrip psychosociaal probleem levert in de praktijk nogal eens verwarring op. Wij gebruiken de definitie die hieronder wordt vermeld

Psychosociale problemen zijn problemen waarbij twee soorten problemen samenhangen:

  • 1

    Psychische problemen (problemen met gevoelens en gedachten, waaronder neerslachtigheid, eenzaamheid, angst en boosheid) en;

  • 2

    Sociale problemen (problemen die te maken hebben met andere mensen of instanties, waaronder moeilijkheden met partner, familie, buren met de woningbouwvereniging of uitkeringsinstanties).

Artikel 1.3 eerste lid en het tweede lid zijn de kernbepalingen in de verordening. Enerzijds wordt een beroep gedaan op het vermogen van personen om zelf te voorzien in een oplossing voor de ondervonden problemen of beperkingen. Anderzijds wordt, zoals vermeld in het tweede lid, de nadruk gelegd op de algemene voorziening.

Bij het beoordelen van aanvragen dient altijd bekeken te worden of een algemene voorziening een oplossing kan bieden voor de ondervonden problemen of beperkingen. Een algemene voorziening is een direct of uit voorraad beschikbare voorziening die met een minimum aan regels kan worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals rolstoelpools (die we al kennen in verzorgingshuizen) en voorzieningen op het gebied van wonen (klussendienst). Daarnaast zouden diensten kunnen worden ontwikkeld in samenwerking met de afdeling SEZ, waarbij uitkeringsgerechtigden werkervaring kunnen opdoen door het verrichten van activiteiten voor personen met een beperking (gedacht kan onder andere worden aan een boodschappenservice en een strijk- en wasservice). De verstrekkingprocedure heeft het karakter van een doorverwijzing naar een voorziening of dienst. Er wordt geen eigen bijdrage geheven en er wordt geen formele beslissing genomen. Uiteraard dient de algemene voorziening toegankelijk en bruikbaar te zijn. De algemene voorziening moet kwalitatief goed zijn, in goede staat verkeren, schoon zijn voor gebruik en moet qua afstand goed te benaderen zijn.

Indien een algemene voorziening aanwezig is en de inschatting is dat de cliënt hiervan redelijkerwijs gebruik kan maken dan wordt, als de cliënt bedenkingen heeft tegen de algemene voorziening, een proefperiode van maximaal drie maanden opgelegd. Gedurende deze periode kan de cliënt wennen aan de algemene voorziening. Als in of na deze periode blijkt dat de algemene voorziening geen oplossing biedt voor de ondervonden problemen of beperkingen, wordt alsnog het recht op een individuele voorziening beoordeeld.

Hoofdverblijf in Almelo

In het derde lid worden nadere beperkingen gesteld aan de compensatieverplichting. In de Wet maatschappelijke ondersteuning ontbreekt een bepaling waaruit blijkt dat de compensatieplicht alleen geldt voor personen die hun hoofdverblijf hebben in de gemeente. Er moet dan ook een bepaling worden opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van aanvragers die hun hoofdverblijf niet hebben in de gemeente Almelo.

Voorziening (langdurig) noodzakelijk

Verder is geregeld dat een individuele voorziening in ieder geval noodzakelijk moet zijn om de beperkingen op te heffen of te verminderen. Voor andere voorzieningen dan hulp bij het huishouden geldt dat de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Voor hulp bij het huishouden kan een cliënt ook in aanmerking komen als deze slechts een korte tijd niet in staat is huishoudelijke activiteiten te verrichten (bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname). Voor de andere individuele voorzieningen geldt dit niet. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie van de cliënt. Het gaat hierbij om de prognose van het ziektebeeld of aandoening: de ondervonden beperking moet, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar zijn. Als de aanvrager na enige tijd (bijvoorbeeld na het volgen van een therapie) zonder de gevraagde voorziening zal kunnen functioneren, dan mag van een kortdurende noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering en verslechtering in de toestand elkaar opvolgen, mag worden uitgegaan van een langdurige noodzaak.

Ook zal moeten worden beoordeeld of zonder het verstrekken van een individuele voorziening het doel, namelijk het compenseren van beperkingen of het opheffen van belemmeringen, bereikt kan worden. Als dat het geval is, is de gevraagde voorziening niet noodzakelijk. Te denken hierbij valt aan een reorganisatie van handelen. Een voorbeeld van een reorganisatie van handelen is het door huisgenoten overnemen van taken in de keuken (pakken en klaarzetten van etenswaren op een tafel) waardoor de aanvrager toch in staat blijft taken in de keuken te verrichten (bereiden van maaltijden). Een ander voorbeeld is de stalling van een scootmobiel. Indien een scootmobiel niet gestald kan worden in de schuur of de bijkeuken, moet worden bekeken of door het anders inrichten of verplaatsen van de spullen, ruimte gecreëerd kan worden voor het stallen van de scootmobiel.

Niet noodzakelijk is het voorzien in de individuele voorziening hulp bij het huishouden als de gezonde partner besluit langdurig op vakantie te gaan en de partner met beperkingen achterblijft. Het is dan de verantwoordelijkheid van beide partners om zelf te voorzien in oplossingen voor de achterblijvende partner. Ook niet noodzakelijk is het tijdens vakanties voorzien in individuele voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden in een vakantiehuis. De wet gaat uit van het compenseren van beperkingen in de dagelijkse leefomgeving en de woning (waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft).

Goedkoopst adequate voorziening

Alleen de goedkoopste adequate voorzieningen kunnen worden verstrekt. Adequaat betekent dat de voorziening bruikbaar en toereikend moet zijn en dat de voorziening kwalitatief goed is. De kosten van de voorziening spelen een rol bij het bepalen of de voorziening adequaat is. De kosten spelen een rol omdat het gaat om de besteding van gemeenschapsgeld. Daarnaast speelt bij het beoordelen of een voorziening adequaat is ook mee dat de voorziening door de aanvrager veilig gebruikt moet kunnen worden. Bij de verstrekking van vervoermiddelen moet dan ook altijd beoordeeld worden of de aanvrager veilig aan het verkeer kan deelnemen met het toe te kennen vervoermiddel. Eigenschappen die kostenverhogend werken maar de voorziening niet meer adequaat maken, komen niet voor een vergoeding in aanmerking.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Meer algemene beperkingen zijn gesteld in het vierde lid. Als een voorziening algemeen gebruikelijk is, wordt deze niet verstrekt. Onder een algemeen gebruikelijke voorziening wordt

verstaan een voorziening waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon (zonder beperkingen) ook zou kunnen beschikken. Wat als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, hangt af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van aanvragen. Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen gaat het om voorzieningen die:

  • ·

    in de reguliere handel te verkrijgen zijn;

  • ·

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • ·

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Onder andere de volgende voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • ·

    elektrische fiets;

  • ·

    fiets met verlaagde instap;

  • ·

    hendelkranen;

  • ·

    thermostaatkranen;

  • ·

    telefoon(abonnement);

  • ·

    automatische transmissie in auto (automaat);

  • ·

    airconditioning en stuurbekrachtiging auto;

  • ·

    keramische kookplaat;

  • ·

    wasdroger;

  • ·

    centrale verwarming;

  • ·

    regenkleding;

  • ·

    douche (als het lavet vervangen moet worden);

  • ·

    aanpassingen ter vergroting van de veiligheid (deurketting, bijzondere sloten).

Soms kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen echter wel worden verstrekt. Immers altijd moet, gelet op capaciteit van de aanvrager om zelf in de kosten te kunnen voorzien van de gevraagde voorziening, beoordeeld worden of de financiële situatie tot een uitzondering op de regel moet leiden. Als het inkomen van de aanvrager tot onder de voor deze persoon geldende bijstandsnorm dreigt te geraken na het aanschaffen van de voorziening, is er sprake van zo’n uitzondering. Voor het bepalen van de hoogte van het inkomen moet ook worden gekeken naar andere aantoonbare kosten als gevolg van de beperkingen die de aanvrager ondervindt. Het moet hierbij wel gaan om kosten die noodzakelijk zijn. Een andere uitzondering betreft het plotseling moeten vervangen van voorheen adequate zaken als gevolg van ziekte of gebrek. Er moet dan sprake zijn van het acuut moeten vervangen van zaken om zelfredzaam te kunnen blijven of te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Van het plotseling moeten vervangen van zaken is alleen sprake als de handicap plotseling is opgetreden of de beperkingen plotseling ernstig zijn toegenomen. Gelet op het feit dat er sprake moet zijn van het acuut moeten vervangen van zaken, zal ook kort na het optreden van de handicap tot vervanging van deze zaken moeten worden overgegaan. Als stelregel kan worden gehanteerd dat in principe binnen zes maanden na het optreden van de handicap of nadat de klachten medisch gezien zijn geobjectiveerd (vastgesteld door een behandelend arts) een aanvraag voor het vervangen van een voorziening door een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden ingediend. Bovendien mag de voorheen adequate voorziening nog niet zijn afgeschreven. Als de gevraagde voorziening is afgeschreven en toch al vervangen zou moeten worden, wordt geen voorziening verstrekt. Voor de gehanteerde afschrijvingstermijnen wordt verwezen naar de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf.

Voorziening werkt invaliderend of antirevaliderend

Een voorziening is niet adequaat of noodzakelijk als deze invaliderend of antirevaliderend werkt. Volgens constante jurisprudentie hoeft dan ook geen voorziening te worden verstrekt. De constante jurisprudentie is met het opnemen van deze bepaling verwerkt in de verordening. Een uitzondering op deze algemene regel kan worden gemaakt voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden. Als de aandoening die de oorzaak vormt voor de ondervonden beperkingen op het gebied van de huishoudelijke activiteiten nog behandelbaar is, kan een tijdelijke indicatie voor de duur van het revalidatie- of behandeltraject worden afgegeven. Overleg met de behandelaar is dan noodzakelijk en na het revalidatie- of behandeltraject dient een herindicatie plaats te vinden.

Voorziening is therapeutisch

De individuele voorzieningen die verstrekt kunnen worden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning moeten een direct relatie hebben met het opheffen van beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouding, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of het ontmoeten van medemensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden. Bij therapeutische voorzieningen ontbreekt deze directe relatie. Zo zal bijvoorbeeld een ligbad ten behoeve van een therapie niet voor verstrekking in aanmerking komen.

Voorziening is al aangeschaft

Een voorziening die reeds is gerealiseerd of aangeschaft door de aanvrager komt in het algemeen niet voor verstrekking in aanmerking. Het college wordt dan de mogelijkheid ontnomen te zoeken naar de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening nog kan worden vastgesteld, kan de voorziening verstrekt worden.

Al eerder vergelijkbare voorziening toegekend

Als er al eerder een voorziening is verstrekt en de voorziening is verloren gegaan binnen de afschrijvingstermijn dan wordt in principe geen nieuwe voorziening verstrekt. Dit geldt alleen als het verloren gaan van de voorziening de aanvrager te verwijten is. Voor de gehanteerde afschrijvingstermijnen wordt verwezen naar de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf.

Voorliggende voorziening

Indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, wordt geen individuele voorziening op grond van de Wmo verstrekt. De Wmo kan dan ook worden gezien als vangnet. Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn onder andere de kinderopvang en het zorgverlof voor werknemers. Alleen indien deze voorzieningen geen of onvoldoende oplossing bieden, kan bijvoorbeeld de individuele voorziening hulp bij het huishouden worden toegekend. Een voorliggende voorziening is altijd gebaseerd op een wettelijke regeling.

Voor de Wet werk en bijstand geldt dat de Wmo een voorliggende voorziening is. Er kan dan ook geen bijzondere bijstand worden verstrekt voor voorzieningen die op grond van de Wmo verstrekt zouden moeten worden.

Nadere beperkingen specifieke individuele voorzieningen

In het vijfde lid van artikel 1.3 is bepaald dat ten aanzien van specifieke individuele voorzieningen nog nadere beperkingen kunnen worden gesteld. In de hoofdstukken waarin de specifieke voorzieningen worden behandeld, wordt hierop teruggekomen.

Beleidsregel

1 Afschrijvingstermijnen

De volgende afschrijvingstermijnen worden gehanteerd, voor:

  • ·

    Woningaanpassingen (met uitzondering van keukens en badkamers) 7 jaren

    Keukens en badkamers 10 jaren

  • ·

    Roerende woonvoorzieningen 7 jaren

  • ·

    Woningsanering 7 jaren

  • ·

    Vervoermiddelen 7 jaren

  • ·

    Rolstoelen 7 jaren

  • ·

    Sportrolstoelen 3 jaren

Hoofdstuk 2 Vorm van de voorziening

Algemene toelichting

Een individuele voorziening die wordt verstrekt op grond van de Wmo kan op drie manieren worden verstrekt. In artikel 6 van de wet is bepaald dat er in principe een keuze moet worden geboden tussen een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget. In het eerste lid van artikel 5 van de wet wordt naast deze twee mogelijkheden ook de financiële tegemoetkoming als vorm van verstrekking genoemd. Onder een persoonsgebonden budget wordt ook begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Regeling dienstverlening aan huis). Thuiszorgorganisaties mogen, als er aan de cliënt zorg in natura is toegekend, geen gebruik meer maken van alfahulpen. Indien de cliënt de alfahulp wenst te houden, zal de voorziening hulp bij het huishouden moeten worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

In het hoofdstuk vorm van de voorziening wordt aandacht besteed aan:

  • ·

    verstrekking in natura;

  • ·

    verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming;

  • ·

    verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • ·

    betaling van een eigen bijdrage of een eigen aandeel.

De wijze van verstrekking hangt onder andere af van de aard van de voorziening. Hieronder zal hierop nader worden ingegaan. Verder zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op het heffen van een eigen bijdrage en een eigen aandeel.

2.1 Keuzevrijheid

Er zijn drie vormen van verstrekking mogelijk. De eerste mogelijkheid is de verstrekking in natura waarbij de aanvrager zelf niets hoeft te regelen. De gemeente zorgt voor het hele proces van besluitvorming tot aan de levering van de voorziening. Ook het onderhoud en de reparatie van de voorziening is in deze situatie voor rekening en risico van de gemeente.

De tweede mogelijkheid is de verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Een verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming vindt plaats als sprake is van een forfaitaire tegemoetkoming (bijvoorbeeld in de kosten van een verhuizing) of als de tegemoetkoming betaald moet worden aan een derde (bijvoorbeeld een woningaanpassing in een huurwoning). Bij een forfaitaire tegemoetkoming is er geen directe relatie tussen de kosten die de aanvrager maakt en de hoogte van de vergoeding.

De laatste mogelijkheid is de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget. In het algemeen moeten aanvragers de mogelijkheid krijgen om te kiezen tussen een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het recht om te kiezen tussen deze twee vormen van verstrekking is verankerd in de wet. De keuzevrijheid kan beperkt worden onder andere wanneer door het verstrekken van persoonsgebonden budgetten (in plaats van bijvoorbeeld een vervoerspas voor het collectief vervoer) de in natura voorziening (het collectief vervoer) zou wegvallen. Door leegloop van het collectief vervoer valt dan de basis onder dit vervoer. Het collectief vervoer kan alleen functioneren als grote aantallen mensen gebruik blijven maken van dit vervoer. Daarnaast kan de keuzevrijheid beperkt worden vanwege in de persoon gelegen factoren. Zie hiervoor de paragraaf over het persoonsgebonden budget.

Beleidsregel

1 Beperken keuze voor persoonsgebonden budget

Indien een vervoerspas wordt toegekend, wordt deze in natura verstrekt. De aanvrager kan niet kiezen voor een persoonsgebonden budget.

2.2 In natura

Bij verstrekking van een voorziening in natura kan de voorziening op drie manieren worden verstrekt:

  • ·

    in eigendom;

  • ·

    in bruikleen;

  • ·

    als persoonlijke dienstverlening.

Tenzij anders bepaald wordt de voorziening die in natura wordt verstrekt, verstrekt in eigendom of, indien het hulp bij het huishouden betreft, als persoonlijke dienstverlening. Alleen voorzieningen die eventueel heringezet kunnen worden, worden in bruikleen verstrekt. Ook wordt hierbij gekeken naar het kostenaspect. Voor alle vervoermiddelen, rolstoelen en een aantal woonvoorzieningen geldt dat deze in bruikleen worden verstrekt. Dit is als beleidsregel opgenomen aan het eind van deze paragraaf.

Een voorziening die in bruikleen wordt verstrekt, moet door de aanvrager goed worden onderhouden. Immers bij het in bruikleen verstrekken van de voorziening blijft de gemeente eigenaar van de voorziening en moet de voorziening zo mogelijk heringezet kunnen worden. De voorwaarden zijn opgenomen in een beleidsregel. Deze is hieronder te vinden.

Beleidsregels

1 Voorzieningen verstrekt in bruikleen

De volgende individuele voorzieningen worden in bruikleen verstrekt:

  • ·

    Traplift;

  • ·

    Drempelhulp (tenzij bij besluit anders is bepaald);

  • ·

    Tillift;

  • ·

    Scootersafe;

  • ·

    Douche- en badhulpmiddel (met uitzondering van een douchestoel);

  • ·

    Vervoermiddel;

  • ·

    Vervoermiddel voor sportbeoefening;

  • ·

    Rolstoel;

  • ·

    Sportrolstoel;

  • ·

    Andere niet genoemde hulpmiddelen voor zo ver deze herinzetbaar zijn.

2 Voorwaarden bij verstrekking in bruikleen

Als een voorziening in bruikleen wordt verstrekt, worden hieraan voorwaarden gesteld. Degene aan wie een voorziening in bruikleen is verstrekt, moet:

  • ·

    alle zorg aan de voorziening verlenen die een bezitter in het algemeen aan zijn goederen besteedt om de normale duurzaamheid te waarborgen;

  • ·

    de voorschriften van de leverancier met betrekking tot gebruik, bediening en onderhoud opvolgen;

  • ·

    het onderhoud en de reparaties tijdig en uitsluitend door de leverancier laten uitvoeren;

  • ·

    schriftelijke toestemming van de gemeente hebben voor het aanbrengen van een vernieuwing, verbetering of wijziging aan de voorziening;

  • ·

    de voorziening verzekeren en verzekerd houden tegen brand en diefstal (tenzij het een vervoermiddel betreft waarvoor door de gemeente een WA-verzekering wordt afgesloten).

Als een reparatie en/of vervanging van onderdelen noodzakelijk is geworden door opzet of schuld van degene aan wie de voorziening in bruikleen is verstrekt of als de schade het gevolg is van ernstige nalatigheid, worden de kosten in rekening gebracht of doorberekend aan degene aan wie de voorziening in bruikleen is verstrekt.

Toelichting: indien een vervoermiddel in bruikleen wordt verstrekt waarvoor een WA-verzekering moet worden afgesloten (onder andere een scootmobiel), komen de kosten van de WA-verzekering voor rekening van de gemeente. In deze situatie kan degenen aan wie een voorziening in bruikleen is gegeven geen verzekering tegen diefstal afsluiten. Een verzekering tegen diefstal wordt namelijk alleen aangeboden in combinatie met een WA-verzekering.

2.3 Financiële tegemoetkoming

De gemeente kent de volgende financiële tegemoetkomingen, een financiële tegemoetkoming in de:

  • ·

    verhuiskosten

  • ·

    kosten van tijdelijke huisvesting

  • ·

    vervoerskosten

  • ·

    huurderving

  • ·

    kosten van een woningaanpassing

Op de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing is in algemene zin artikel 1.2 van het financieel besluit van toepassing. In dit artikel wordt als uitgangspunt de kosten van de goedkoopst adequate voorzieningen genoemd. Voor een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten en de vervoerskosten geldt dit uitgangspunt niet. Voor deze kosten wordt een forfaitaire tegemoetkoming verstrekt. Om te bepalen of de voorziening het goedkoopst adequaat is, wordt, met name bij woningaanpassingen, de verplichting opgelegd één of meer (maximaal drie) offertes op te vragen en te overleggen.

In het algemeen wordt de financiële tegemoetkoming achteraf betaalbaar gesteld. De uitzondering hierop is de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten (als niet met het collectief vervoer kan worden gereisd). Deze wordt per kwartaal vooraf betaald.

Voor de specifieke regels met betrekking tot de verschillende financiële tegemoetkomingen wordt verwezen naar de hoofdstukken 4, 5 en 7.

2.4 Persoonsgebonden budget

Met het opnemen in de bepaling dat de aanvrager zelf moet verzoeken om verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt ook voldaan aan de wijziging in de wet (vereiste van geïnformeerde toestemming). Uiteraard worden de verschillende vormen van verstrekking (in natura of een persoonsgebonden budget) met de cliënt besproken zodat de cliënt zelf een weloverwogen keuze kan maken voor wat betreft de vorm waarin de voorziening verstrekt moet worden.

Om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, dient de aan te schaffen voorziening langdurig adequaat te zijn. Indien te verwachten is dat de aanvrager binnen de afschrijvingstermijn van de voorziening (zie beleidsregel bij paragraaf 1.3) een andere voorziening nodig heeft om de ondervonden beperkingen op te heffen, wordt geen persoonsgebonden budget toegekend. Doel van deze bepaling is kapitaalvernietiging voorkomen. Deze bepaling geldt overigens niet voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden omdat hier het persoonsgebonden budget direct kan worden afgestemd op een verbetering of verslechtering in de toestand van de aanvrager.

Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Immers een algemene voorziening is een direct of uit voorraad beschikbare voorziening die met een minimum aan regels kan worden verstrekt. De verstrekkingprocedure heeft daarbij het karakter van een doorverwijzing naar een voorziening of dienst. Hierin past niet de mogelijkheid om voor deze voorzieningen een persoonsgebonden budget te verstrekken.

In het vierde lid is bepaald dat het persoonsgebonden budget moet worden besteed aan het doel waarvoor deze is verstrekt. Concreet betekent dit dat als er een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden, het bedrag ook moet worden besteed aan deze voorziening. Als het bedrag wordt besteed aan een hulpmiddel waardoor er minder uren hulp kan worden ingezet, mag dat uiteraard ook. Er moet echter altijd een directe relatie bestaan tussen het doel van verstrekking en de besteding van het bedrag.

Het vijfde lid betreft een uitwerking van artikel 6 van de wet. In het vijfde lid is geregeld wat wordt verstaan onder overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Het gaat hierbij om het beperken van de mogelijkheid een persoonsgebonden budget te verstrekken als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan of over de besteding van het budget geen verantwoording kunnen of zullen afleggen. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de aanvrager schulden heeft. Ook aan personen die begeleiding hebben gekregen bij het ordenen van de (financiële) administratie wordt geen persoonsgebonden budget toegekend. Het betreft feitelijk een beschermingsmaatregel waarbij het voorkomen van schulden centraal staat. Immers het verkeerd besteden van een persoonsgebonden budget of het niet verantwoorden van het budget leidt tot een vordering.

Ook als in het verleden een persoonsgebonden budget is verstrekt en deze is ingetrokken of teruggevorderd omdat het budget niet besteed is aan het doel waarvoor deze is verstrekt (misbruik of oneigenlijk gebruik), zal niet opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

Het weigeren van een persoonsgebonden budget is in bovengenoemde situaties niet absoluut. De uitzondering betreft de situatie waarin duidelijk is geworden dat iemand anders de aanvrager begeleidt bij het omgaan met het persoonsgebonden budget. Om te voorkomen dat de cliënt in de problemen komt doordat de besteding niet of nauwelijks wordt verantwoord, is bepaald dat degene die de cliënt begeleidt zelf geen financiële problemen heeft. Daarnaast mag degene die de cliënt begeleidt geen commercieel belang hebben bij de verstrekking. Hiermee wordt voorkomen dat de cliënt niet de zorg krijgt die is geïndiceerd maar vervolgens wel wordt geconfronteerd met een terugvordering van het persoonsgebonden budget omdat het budget niet besteed is aan het doel waarvoor deze is verstrekt.

De bepalingen hebben dan ook meer betrekking op het beschermen van kwetsbare cliënten tegen zorgverleners die niet voldoen aan de kwaliteitseisen met betrekking tot het leveren van verantwoorde zorg en het voorkomen van (nieuwe) schulden dan het volledig willen controleren van de besteding van de persoonsgebonden budgetten. In dat licht moet ook artikel 1.3 van het financieel besluit gezien worden. De hoofdregel is dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt op het rekeningnummer van de cliënt. Een uitzondering kan worden gemaakt voor thuiszorginstellingen die voldoen aan de kwaliteitseisen genoemd in paragraaf 3.2 Beleidsregels, beleidsregel 8. In dat geval is er geen bezwaar het bedrag rechtstreeks over te maken op het bankrekeningnummer van de thuiszorgorganisatie.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening.

Daarbij wordt waar mogelijk aangesloten bij de kosten die de gemeente maakt bij het aanschaffen van voorzieningen (onder andere vervoermiddelen en rolstoelen) die in natura worden verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de kortingen die de gemeente heeft bedongen bij de leverancier.

Om te bepalen of de voorziening het goedkoopst adequaat is, wordt, veelal bij woningaanpassingen, de verplichting opgelegd één of meer (maximaal drie) offertes op te vragen en te overleggen. Hetzelfde kan overigens gelden voor voorzieningen (met name vervoermiddelen) die niet in standaard verstrekkingenpakket van de gemeente Almelo zijn opgenomen en er vanwege de beperkingen van de cliënt geen adequate voorziening binnen het standaard verstrekkingenpakket gevonden kan worden. Zie hiervoor het hieronder vermelde artikel uit het financieel besluit.

Voor de kosten van instandhouding van de individuele voorziening kan ook een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Met instandhoudingskosten worden de volgende kosten bedoeld:

  • ·

    Onderhoud- en reparatiekosten (voor zo ver niet vallend onder de garantie);

  • ·

    Kosten van een verplichte WA-verzekering (voor vervoermiddelen met een motor en elektrische rolstoel).

Voor andere verzekeringen (met name tegen brand en diefstal) wordt geen persoonsgebonden budget toegekend. Immers ook een cliënt die een voorziening in natura verstrekt krijgt, moet deze kosten zelf betalen.

Voor de hoogte van het bedrag van de instandhoudingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat de gemeente jaarlijks betaalt voor het onderhoud en reparatie, en in voorkomende gevallen de WA-verzekering, van voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt. Een persoonsgebonden budget, ook voor de instandhoudingskosten, wordt dan ook jaarlijks vooraf betaald. Hiervoor dient de aanvrager jaarlijks opnieuw een aanvraag in te dienen. In de bijlage zijn de verschillende bedragen van de instandhoudingskosten vermeld. Aan het eind van deze paragraaf wordt de beleidsregel met betrekking tot de instandhoudingskosten vermeld.

Deze bepaling is opgenomen om ten aanzien van de individuele voorziening hulp bij het huishouden meer recht te doen aan het begrip goedkoopst adequate voorziening. Immers de hulp bij het huishouden die via de gemeente wordt ingekocht bij thuiszorgorganisaties, waarbij de kwaliteit gegarandeerd is, zal in het algemeen duurder zijn dan de zorg die wordt ingekocht bij thuiszorgorganisaties zonder kwaliteitskeurmerk of individuele dienstverleners. In dat laatste geval ontbreken bovendien overheadkosten.

De omvang van het persoonsgebonden budget moet in ieder geval genoeg zijn om de beperkingen van de cliënt te compenseren op het gebied van het voeren van het huishouden. Met andere woorden het bedrag moet zodanig worden vastgesteld dat cliënten daadwerkelijk een keuze kunnen maken tussen de verstrekking in natura of een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor de vaststelling van het uurbedrag wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

Aan de verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget worden voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden worden vermeld in de beschikking en hebben betrekking op het langdurig adequaat zijn van de voorziening. De voorziening moet bij normaal en zorgvuldig gebruik gedurende een lange tijd mee kunnen gaan. Onder lange tijd wordt verstaan de periode genoemd in de beleidsregel “afschrijvingstermijnen” onderaan paragraaf 1.3. Omdat voor elke te verstrekken voorziening geldt dat deze adequaat moet zijn, worden zo nodig aanvullende voorwaarden met betrekking tot de aan te schaffen voorziening gesteld. Deze voorwaarden hebben tot doel het aanschaffen van een verkeerde voorziening voorkomen. Immers het aanschaffen van een inadequate voorziening zou kunnen leiden tot een nieuwe aanvraag. Aan het eind van deze paragraaf wordt de beleidsregel weergegeven.

In het negende lid wordt aangegeven dat in het financieel besluit wordt geregeld de wijze waarop het persoonsgebonden wordt betaald. Zie hiervoor de tekst in het grijze kader op de vorige bladzijde. Het persoonsgebonden budget wordt vooraf betaalbaar gesteld. Het kan daarbij gaan om een eenmalige betaling (de aanschaf van alle individuele voorzieningen met uitzondering van de hulp bij het huishouden), een betaling eens per jaar (instandhoudingskosten) of een betaling eens per 4 weken (hulp bij het huishouden).

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre wordt gecontroleerd of het persoonsgebonden budget is besteed aan het doel waarvoor deze is toegekend. De verantwoording van met name het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden is voor cliënten niet eenvoudig. Om cliënten te helpen bij het correct verantwoorden van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is er een verantwoordingsformulier met een urenoverzicht opgesteld waarop door de cliënt wordt aangegeven:

  • ·

    door wie de hulp wordt uitgevoerd en welke overeenkomst van toepassing is;

  • ·

    het uurtarief van de hulp;

  • ·

    overzicht van de gewerkte uren per periode;

  • ·

    betaling per periode.

Op het verantwoordingsformulier en het urenoverzicht is ook aangegeven welke bewijsstukken moeten worden verstrekt als daar door de gemeente naar wordt gevraagd. Het betreft hier de volgende bewijsstukken:

  • ·

    een kopie van de zorg- of arbeidsovereenkomst;

  • ·

    een declaratie van de zorgverlener;

  • ·

    een betalingsbewijs waaruit blijkt dat het bedrag voor de hulp is overgemaakt aan de zorgverlener;

  • ·

    de jaaropgaven van de cliënt en de zorgverlener (voor zo ver van toepassing).

Het verantwoordingsformulier en het urenoverzicht zijn in de bijlage bij deze beleidsregels opgenomen.

Voor andere individuele voorzieningen geldt dat de factuur en de het betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening moet worden bewaard en op verzoek van de gemeente moet kunnen worden verstrekt.

Aan het eind van deze paragraaf is een beleidsregel over de verantwoording van het persoonsgebonden budget opgenomen.

Nadat de verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget heeft plaatsgevonden, wordt beoordeeld of er aanleiding bestaat het reeds betaalde persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. De terugvordering van het persoonsgebonden budget is geregeld in hoofdstuk 9.

Beleidsregels

1 Instandhoudingskosten

De instandhoudingskosten (kosten voor onderhoud, reparatie en indien noodzakelijk een WA-verzekering) worden jaarlijks vooraf betaald nadat hiervoor een aanvraag is ingediend. Voor de hoogte van de bedragen van de instandhoudingskosten wordt verwezen naar de bijlage. De bedragen zijn gebaseerd op de kosten die de gemeente betaalt voor de voorzieningen die in natura worden verstrekt. Deze bedragen worden, indien noodzakelijk, jaarlijks opnieuw vastgesteld.

2 Voorwaarden voorzieningen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget

Aan de voorzieningen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • ·

    de voorziening moet nieuw worden aangeschaft (geen tweedehands voorziening);

  • ·

    de voorziening moet voorzien zijn van minimaal een CE-keurmerk.

Daarnaast kunnen voorwaarden worden gesteld met als doel het voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft.

3 Verantwoording persoonsgebonden budget en bewaartermijn

De verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden vindt plaats aan de hand van een verantwoordingsformulier en urenoverzicht. Op het verantwoordingsformulier en het urenoverzicht zijn ook de bewijsstukken vermeld die door de cliënt moeten worden verstrekt. Op verzoek van de gemeente moeten de bewijsstukken, het ingevulde verantwoordingsformulier en het urenoverzicht direct kunnen worden verstrekt.

De verantwoording ligt bij de cliënt. Voor de verantwoording nemen we genoegen met een overzicht van de thuiszorginstelling als in dat overzicht alle gevraagde informatie te vinden is. In dat geval hoeft geen gebruik te worden gemaakt van het verantwoordingsformulier.

Voor de verantwoording van de overige individuele voorzieningen moeten de factuur en het betalingsbewijs op verzoek van de gemeente direct kunnen worden verstrekt.

De termijn voor het bewaren van bewijsstukken, verantwoordingsformulier en urenoverzicht is gesteld op 7 jaar.

2.5Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 2.5 is een uitwerking van de artikelen 15 en 19 van de wet. Het uitgangspunt is dat voor alle individuele voorzieningen een eigen bijdrage wordt geheven. Een uitzondering hierop

is dat bij het verstrekken van rolstoelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Het heffen van een eigen bijdrage is ook op grond van de wet niet mogelijk. Een andere uitzondering betreft de verstrekking van een vervoerspas (een individuele vervoersvoorziening). Met een vervoerspas kunnen cliënten tegen een gereduceerd tarief gebruik maken van de regiotaxi (collectief vervoer). Cliënten betalen al voor deze voorziening door middel van het gereduceerde tarief; het is dan niet logisch ook nog een inkomensafhankelijke bijdrage te vragen.

Alleen bij individuele voorzieningen is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd. Dit betekent dat voor overige voorzieningen (zie hoofdstuk 7) geen eigen bijdrage verschuldigd is. De aard van deze voorzieningen verzet zich daar ook tegen. Het gaat hierbij om voorzieningen die niet terug te voeren zijn op een individuele persoon die tot de doelgroep van de wet behoort (voorzieningen die getroffen worden in gemeenschappelijke ruimtes van een woongebouw) of om verzoeken van de gemeente (het vrijmaken woonruimte ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort door iemand die niet beperkt of het aanhouden van een woonruimte door een woningverhuurder).

De eigen bijdrage en het eigen aandeel hebben in de verordening dezelfde betekenis gekregen. Het enige verschil is dat de term eigen aandeel (op grond van de wet) gekoppeld is aan de term financiële tegemoetkoming en de term eigen bijdrage gekoppeld is aan de verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor zowel de eigen bijdrage als het eigen aandeel geldt dat deze worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager. De reden hiervoor is dat voor andere vormen van het heffen van eigen bijdragen (bijvoorbeeld besparingsbijdragen)_weinig tot geen ruimte wordt gelaten door rechters. Bovendien kan door voor uniformiteit te kiezen in de manier van berekenen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel makkelijker worden beoordeeld of er sprake is van een cumulatie van bedragen die door de cliënt verschuldigd zijn (dit is immers op grond van artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning niet toegestaan).

Voor de vaststelling van de hoogte en duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt aangesloten bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De gemeente heeft gekozen voor het opleggen van de maximaal mogelijke eigen bijdrage en eigen aandeel. Financiële redenen, het in de toekomst op peil kunnen houden van de huidige voorzieningen en de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te kunnen voorzien, liggen ten grondslag aan deze keuze. Door deze bepaling zo in de verordening op te nemen, wordt voorkomen dat telkens bij een wijziging van de bedragen genoemd in het Besluit de gemeenteraad opnieuw de verordening moet vaststellen. Het opnemen van deze bepaling in het financieel besluit lijkt, gelet op een recente rechterlijke uitspraak, niet juist. De rechter constateert dat de wet geen ruimte laat voor delegatie van deze bevoegdheid aan het college.

In de wet is geregeld dat het CAK de eigen bijdrage vaststelt en int. Ook voor het vaststellen en innen van het eigen aandeel, als een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, wordt gebruik gemaakt van de diensten van het CAK. Hiermee is de afstemming tussen het opleggen van een eigen bijdrage en een eigen aandeel in de Wmo en een eigen bijdrage in het kader van de Awbz gegarandeerd. Hiermee wordt tevens voorkomen dat cliënten onbedoeld meer aan eigen bijdragen moeten betalen dan wettelijk gezien toelaatbaar is.

Beleidsregel

1 Vaststellen en innen eigen aandeel door CAK

Net als het vaststellen en het innen van de eigen bijdrage, wordt ook het eigen aandeel vastgesteld en geïnd door het CAK. Voor het vaststellen en innen van het eigen aandeel gelden dezelfde regels als voor het vaststellen en innen van de eigen bijdrage.

Hoofdstuk 3 Individuele voorziening hulp bij het huishouden

Algemene toelichting

De hulp bij het huishouden was tot 1 januari 2007 geregeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz). Huishoudelijke verzorging was één van de zeven functies die onder de Awbz vielen. Met ingang van 1 januari 2007 is de functie hulp bij het huishouden opgenomen in de Wet maatschappelijke ondersteuning.

In de wet is in artikel 4 lid 1 sub a vastgelegd dat de gemeente voorzieningen moet treffen die personen met een beperking in staat stellen een huishouden te voeren. Hieronder wordt zowel hulp bij het huishouden als woonvoorzieningen verstaan. Voor de individuele woonvoorzieningen wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Hulp bij het huishouden is gericht op ondersteunen bij of overnemen van huishoudelijke activiteiten als disfunctioneren van het huishouden dreigt. Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. Daarbij dient er van uit te worden gegaan dat de hulp bij het huishouden plaatsvindt bij de hulpvrager thuis (en dus niet bij de mantelzorger).

Aanspraak op de Wet maatschappelijk ondersteuning bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van het huishouden of cliëntsysteem (cliënt, partner en andere huisgenoten, maar ook mantelzorg). Voor wat betreft de mogelijkheden van de huisgenoten om huishoudelijke activiteiten te verrichten, heeft dit een verplichtend karakter. Dit geldt uiteraard niet voor mantelzorgers die vrijwillig een cliënt helpen.

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan:

  • ·

    de vormen van hulp bij het huishouden;

  • ·

    de soorten voorzieningen;

  • ·

    recht op voorziening;

  • ·

    beperking van de compensatieplicht (gebruikelijke zorg).

    3.1Vormen van hulp bij het huishouden

Voor de algemene regels met betrekking tot de vorm van de voorziening wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van hulp bij het huishouden is echter niet mogelijk. De individuele voorziening hulp bij het huishouden kan dan ook alleen verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Als gevolg van een wetswijziging mogen thuiszorgorganisaties die op grond van contracten met de gemeente zorg in natura leveren vanaf 1 januari 2010 geen alfahulpen meer inzetten. De reden hiervoor is dat als er een voorziening in natura wordt verstrekt door de gemeente de cliënt niet belast mag worden met werkgeverslasten. De inzet van alfahulpen blijft mogelijk maar dan dient de verstrekking plaats te vinden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Aan artikel 5 eerste lid Wmo is dan ook na persoonsgebonden budget opgenomen de zinsnede waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Concreet betekent dit dat alfahulpen (die vallen onder artikel 5 lid Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop gebaseerde regeling Dienstverlening aan huis) door de cliënt kunnen worden betaald uit het persoonsgebonden budget.

Bij hulp in het huishouden in natura regelt de gemeente de aanmelding bij de thuiszorginstelling. De thuiszorginstelling is vervolgens verantwoordelijk voor de inzet van de hulp bij het huishouden. Indien de cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget, dient de cliënt alles zelf te regelen. Hierbij kan de cliënt wel gewezen worden op de diensten van de Belastingdienst en de belangenvereniging van budgethouders “Per Saldo”.

Beleidsregel (vervallen met ingang van 1 januari 2011)

1 Ondersteuning Sociale Verzekeringsbank (SVB)

Een budgethouder kan gratis gebruik maken van de diensten van de SVB Servicecentrum PGB. De diensten bestaan uit:

  • ·

    advies en modelovereenkomsten;

  • ·

    hulp bij salarisadministratie;

  • ·

    loonvergoeding en begeleiding van zieke zorgverleners;

  • ·

    schadevergoeding en rechtsbijstand.

3.2 Soorten voorzieningen hulp bij het huishouden

Er zijn drie soorten van hulp te onderscheiden. De meest voorkomende is de overname van de normale huishoudelijke activiteiten zoals het lichte en het zware huishoudelijke werk en de was doen. Onder aanvullende huishoudelijke activiteiten worden onder andere verstaan het anderen helpen met de zelfverzorging (bijvoorbeeld als de verzorgende ouder beperkt is en een kind niet kan verzorgen) en de dagelijkse organisatie van het huishouden. De kortdurende aanvullende activiteiten bestaan uit psychosociale begeleiding en observeren én advies, instructie en voorlichting. Kortdurend wil zeggen dat deze activiteiten slechts voor een korte tijd (maximaal zes weken) kunnen worden geïndiceerd of om zicht te krijgen op de hulp die in het huishouden nodig is of om huishoudelijke taken aan te leren.

Hieronder worden de activiteiten uitgebreider beschreven.

Normale huishoudelijke activiteiten

De normale huishoudelijke activiteiten (voorheen HH1) bestaan uit:

  • ·

    boodschappen doen;

  • ·

    verzorgen broodmaaltijd;

  • ·

    licht huishoudelijk werk;

  • ·

    zwaar huishoudelijk werk;

  • ·

    de was doen;

  • ·

    verzorgen warme maaltijd.

Boodschappen doen en het verzorgen van een warme maaltijd zal in het algemeen niet worden geïndiceerd omdat gebruik kan worden gemaakt van toereikende en passende voorzieningen. In Almelo kan gebruik worden gemaakt van de boodschappenservice van verschillende supermarkten en zijn er diverse organisaties actief die koelverse en/of warme maaltijden bezorgen. Slechts bij hoge uitzondering worden boodschappen doen en verzorgen warme maaltijd geïndiceerd. Bij boodschappen doen moet het dan gaan om cliënten die niet in staat zijn boodschappen te bestellen (cliënten met een auditieve of communicatieve beperking of als er sprake is van dementie). Het verzorgen van warme maaltijden kan worden geïndiceerd als er kinderen inwonend zijn die jonger zijn dan 18 jaar of als er sprake is van een dieet waarin de maaltijdvoorziening niet voorziet.

De verzorging van huisdieren wordt niet apart geïndiceerd. Indien de cliënt niet in staat is om een hond uit te laten, kan gebruik worden gemaakt van een hondenuitlaat-service. Deze voorziening wordt passend en toereikend geacht.

Als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen, wordt geen indicatie afgegeven voor hulp bij het huishouden. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine en een stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen ook uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden voor de hulp aanwezig te zijn. Specifieke hulpmiddelen kunnen soms verstrekt worden vanuit de regeling hulpmiddelen 1996. Voor het leren omgaan met deze hulpmiddelen en eventueel het reorganiseren van het huishouden kan de cliënt een beroep doen op de (eerstelijns) ergotherapie. Voor de periode dat de hulpmiddelen nog niet aanwezig zijn, kan de cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden.

Voor het bepalen van de omvang van het aantal uren hulp bij het huishouden (artikel 3.2 lid 2 verordening) worden de verschillende normale huishoudelijke activiteiten gesplitst in deelactiviteiten. De deelactiviteiten zijn te vinden in de tabel tijdnormering hulp bij het huishouden (zie bijlage).

Aanvullende huishoudelijke activiteiten

De aanvullende huishoudelijke activiteiten (voorheen HH2) bestaan uit:

  • ·

    anderen helpen met zelfverzorging

  • ·

    anderen helpen met bereiden van maaltijden

  • ·

    dagelijkse organisatie van het huishouden

Bij het anderen helpen met zelfverzorging en bereiden van maaltijden moet gedacht worden aan situaties waarin ouders vanwege beperkingen niet in staat zijn om hun kinderen te verzorgen. Ook komt het voor dat de zorg voor een andere huisgenoot (dan kinderen) in de knel komt omdat de verzorger daartoe tijdelijk niet in staat is. De hulp kan dan onder andere bestaan uit het wassen en aankleden, bereiden van eten of het helpen bij eten en drinken.

In gezinssituaties waarbij sprake is van kleine kinderen, zal als de hulp bij het huishouden vermoedelijk gedurende een langere tijd moet worden ingezet ook moeten worden bekeken of er hulp nodig is ten aanzien van het verzorgen van de kinderen. Deze hulp is in principe in volle omvang kortdurend (maximaal zes weken) mogelijk. In deze periode moet worden gezocht naar alternatieve opvangmogelijkheden zoals de kinderopvang of opvang door een gastouder of buitenschoolse opvang. Hierbij worden de volgende richtlijnen gehanteerd voor het opvangen van kinderen buitenshuis:

  • ·

    baby’s tot vier maanden oud: kinderopvang/gastouder niet verplicht;

  • ·

    kinderen tot één jaar oud: kinderopvang gedurende twee dagen;

  • ·

    kinderen tot drie jaar oud: kinderopvang gedurende drie dagen;

  • ·

    kinderen tot vier jaar oud: kinderopvang gedurende vier dagen.

Voor de dagen waarop geen kinderopvang, gastouder of mantelzorg is geregeld, kan dan hulp bij het huishouden worden toegekend.

Voor de activiteit dagelijkse organisatie van het huishouden komt een cliënt in aanmerking als deze niet (meer) in staat is de regie te voeren over het huishouden. Dat wil zeggen niet meer in staat is opdrachten te geven aan de hulp. De hulp moet dan feitelijk zelfstandig de huishoudelijke activiteiten, zonder aansturing door de cliënt, zelf oppakken.

Kortdurende aanvullende activiteiten

Deze activiteiten (voorheen HH2) bestaan uit:

  • ·

    psychosociale begeleiding en observeren;

  • ·

    advies, instructie en voorlichting.

Deze vorm van hulp wordt slechts zeer incidenteel en gedurende maximaal zes weken ingezet. Psychosociale begeleiding en observeren zijn instrumenten die worden ingezet met als doel het kunnen bepalen van de vorm van hulp die moet worden ingezet. Soms is niet duidelijk of naast hulp bij het huishouden ook andere voorzieningen (bijvoorbeeld de functie begeleiding op grond van de Awbz) zou moeten worden ingezet of dat de activiteit dagelijkse organisatie van het huishouden voldoende is. Ook kan door middel van observatie soms beter worden bepaald wat de omvang van de hulp bij het huishouden moet zijn om de cliënt te compenseren voor zijn beperkingen.

Het geven van advies, instructie en voorlichting kan worden ingezet om huisgenoten van een cliënt huishoudelijke activiteiten aan te leren. Dit kan nodig zijn als de huisgenoten nooit hebben geleerd huishoudelijke activiteiten te verrichten. Het niet meewerken van huisgenoten aan deze activiteit leidt er niet toe dat er alsnog hulp bij het huishouden wordt ingezet. Alleen als de huishoudelijke vaardigheden niet aan te leren zijn vanwege het onvermogen te leren, kan hierop een uitzondering worden gemaakt

Om de omvang van de hulp bij het huishouden vast te stellen, moet worden bepaald welke (deel)activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Hierbij is aangesloten bij de Awbz-systematiek. De normtijden zijn, voorzover het de volledige normtijd betreft per activiteit, afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg. Deze normtijden zijn samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. De normtijden per deelactiviteit zijn gebaseerd op de gehanteerde normtijden in Rotterdam en van RIONL (RIOZZL).

In de tabel tijdnormering hulp bij het huishouden (zie bijlage) worden de activiteiten onderverdeeld naar deelactiviteiten en wordt aan elke deelactiviteit een aantal minuten per week toegeschreven. De genormeerde tijden in de tabel zijn leidend; dit betekent dat alleen gemotiveerd kan worden afgeweken van de in de tabel genormeerde tijden.

De door een cliënt ondervonden beperkingen worden gerelateerd aan het kunnen uitoefenen van huishoudelijke taken. Indien betrokkene in het geheel niet in staat is een bepaalde activiteit te verrichten wordt de maximaal genormeerde tijd als vertrekpunt genomen. Indien de cliënt aangeeft bepaalde deelactiviteiten wel te kunnen verrichten, worden deze activiteiten op de maximaal genormeerde tijd in mindering gebracht.

Naast de door de cliënt ondervonden beperkingen is de grootte van de woning en het al dan niet hebben van huisgenoten (eenpersoons- of meerpersoonshuishouden) van belang voor het bepalen van de genormeerde tijd. In de beleidsregels aan het eind van deze paragraaf zijn regels opgenomen met betrekking tot de grootte van de woning en wanneer er sprake is van een eenpersoons- of meerpersoonshuishouden. Indien er sprake is van een commerciële relatie, bijvoorbeeld bij onderhuur, wordt rekening gehouden met de gehuurde en verhuurde woonruimtes. Hiervoor wordt verwezen naar de tekst onder het kopje “geen huisgenoten” in paragraaf 3.4.

Bij het stellen van de omvang van de hulp wordt uiteraard rekening gehouden met voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen, alsmede met eventueel aanwezige mantelzorg. Indien een voorliggende of een algemeen gebruikelijke voorziening aanwezig is en de cliënt kan daar redelijkerwijs gebruik van maken, dient deze gebruik te maken van deze voorliggende voorziening. De (hogere) kosten van een voorliggende voorziening zijn in het algemeen geen reden om extra tijd te indiceren voor hulp bij het huishouden.

Ten aanzien van de activiteiten waarbij het een overname van huishoudelijke activiteiten betreft zoals boodschappen doen, verzorgen broodmaaltijd, licht en zwaar huishoudelijk werk, was doen en warme maaltijd (dit zijn de zogenaamde HH1-activiteiten), zijn de deelnormeringen volledig beschreven. Bij de andere activiteiten (HH2) zoals anderen helpen met zelfverzorging, anderen helpen bij bereiden maaltijden, dagelijkse organisatie van het huishouden, psychosociale begeleiding/observeren en advies/instructie/voorlichting is geen deelnormering aangegeven. De aard van de activiteiten laat dit niet toe. Indien deze activiteiten worden geïndiceerd, zal een strikt individuele beoordeling dienen plaats te vinden. Hierbij dient onder andere rekening te worden gehouden met de leeftijd van inwonende kinderen en daarmee samenhangend de hoeveelheid zorg die een kind nodig heeft en of de zorg gestructureerd kan worden.

In de tabel tijdnormering hulp bij het huishouden worden ook situaties vermeld waarbij extra tijd kan worden toegekend voor bepaalde activiteiten. Extra tijd voor sommige huishoudelijke activiteiten kan onder andere worden toegekend als er sprake is van jonge kinderen, een groot gezin of specifieke beperkingen (bijvoorbeeld incontinentie, allergie en ernstige longaandoeningen). Ook de extra tijd is in deze situaties genormeerd. Als een situatie niet is vermeld in de tabel, zal als de cliënt aangeeft dat er ten aanzien van hem/haar een uitzondering moet worden gemaakt op de algemene regel, moeten worden bekeken of de algemene hardheidsclausule (zie hoofdstuk 11) eventueel kan worden toegepast.

Bewoners in Awbz- en particuliere instellingen

Voor bewoners in Awbz-instellingen geldt dat de hulp bij het huishouden in de functie verblijf is opgenomen. Hulp bij het huishouden kan dan ook niet worden geïndiceerd.

Voor een bewoner in een particuliere instelling die verzorging biedt, geldt dat de hulp bij het huishouden geïndiceerd kan worden voor het eigen appartement of de eigen kamer. Hierbij dient wel te worden bekeken of de zorg niet wordt betaald door de cliënt. Als er al sprake is van aanwezige professionele zorg, is er geen sprake van een tekort of een probleem. Dit geldt ook voor de door de instelling verzorgde was- of maaltijdverzorging.

Bijzondere samenlevingsvormen

Bij samenlevingsvormen waarbij geen sprake is van een commerciële en een affectieve relatie (bijvoorbeeld kloostergemeenschappen) moet altijd worden bekeken of er sprake is van een taakverdeling die zich leent voor overname. Als er geen sprake is van overname, kan voor het schoonmaken van de eigen kamer (of privéruimten) hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. Voor gemeenschappelijke ruimten kan geen hulp bij het huishouden worden geïndiceerd omdat deze het niveau van de sociale woningbouw te boven gaan. De schoonmaak van gemeenschappelijke ruimten behoort dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Vervuilde en ernstig vervuilde huishoudens

Soms wordt door de thuiszorginstelling aangegeven dat hulp bij het huishouden niet mogelijk is omdat er sprake is van een (ernstig) vervuilde huishouden. De individuele voorziening hulp bij het huishouden is echter in principe niet gericht op het wegwerken van achterstallig onderhoud.

Er kunnen zich twee situaties voordoen:

  • 1

    De thuiszorgorganisatie geeft aan zelf de achterstallige onderhoud te kunnen wegwerken met inzet van extra uren hulp bij het huishouden gedurende een korte periode (maximaal 4 weken).

  • 2

    De vervuiling is zo ernstig dat de thuiszorgorganisatie zelf geen mogelijkheden ziet om deze weg te werken:

    • a)

      er is geen sprake van gevaar voor de volksgezondheid;

    • b)

      er is sprake van gevaar voor de volksgezondheid.

Indien de thuiszorgorganisatie aangeeft dat zij zelf het achterstallige schoonmaakwerk kunnen oppakken, wordt tijdelijk extra tijd geïndiceerd voor de hulp bij het huishouden. In deze situaties is vaak sprake van achterstallig onderhoud ontstaan door beperkingen van de aanvrager. Hoewel formeel gezien hier geen extra hulp bij het huishouden hoeft te worden geïndiceerd, wordt uit coulance en om verdere vervuiling tegen te gaan wel tijdelijk extra hulp bij het huishouden ingezet.

Als de thuiszorginstelling aangeeft dat het huishouden zo sterk vervuild is

dat er een schoonmaakbedrijf moet worden ingezet, moet eerst contact worden opgenomen met de GGD. De GGD bepaalt wat er verder moet gebeuren omdat er sprake kan zijn van gevaar voor de volksgezondheid. Aan de hand van de beoordeling van de GGD wordt dan bekeken wie de kosten van de schoonmaak gaat betalen en welk bedrijf de schoonmaak gaat verzorgen. In principe dient in deze situaties de cliënt zelf de kosten van de schoonmaak te betalen. Nadat de eerste schoonmaak heeft plaatsgevonden en het huis schoon is, kan vervolgens de individuele voorziening hulp bij het huishouden worden toegekend.

Gewenningsperiode

Na een herindicatie kan blijken dat het aantal uren hulp bij het huishouden verminderd dient te worden. Indien deze situatie zich voordoet en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt met drie of meer uren verminderd, kan een gewenningsperiode worden gehanteerd. De gewenningsperiode is bedoeld om langzamerhand te wennen aan de inzet van minder uren hulp bij het huishouden. Indien het aantal uren hulp bij het huishouden met minder dan drie uren wordt verminderd, kan gedurende 12 weken de oude indicatie worden gehandhaafd en na deze periode van 12 weken wordt vervolgens de hulp bij het huishouden ingezet op basis van de nieuwe indicatie.

De gewenningsperiode wordt niet toegepast indien voor een korte periode hulp bij het huishouden is toegekend om alternatieven te zoeken voor een structurele oplossing voor de ontstane problemen met betrekking tot het overnemen van de huishoudelijke taken. Ook wordt geen gewenningsperiode toegepast als de situatie van de cliënt is gewijzigd door bijvoorbeeld een verhuizing of als de cliënt gaat samenwonen.

De uitwerking van dit artikel is te vinden in artikel 2.1 van het financieel besluit. In dit artikel zijn ook de uurtarieven vermeld van de gecontracteerde thuiszorgaanbieders.

De bedragen genoemd in artikel 2.1 lid 1 van het financieel besluit zijn de (gewogen) gemiddelde bedragen die de gemeente betaalt per uur aan de thuiszorgaanbieders die zorg in natura mogen leveren. De in het derde lid genoemde bedragen zijn lager vastgesteld, omdat er hier sprake is van hulp die geleverd wordt door particulieren of door organisaties die niet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals deze worden gesteld aan thuiszorgaanbieders die de hulp in natura mogen leveren. Door het opnemen van afzonderlijke bedragen, één voor organisaties die voldoen aan de kwaliteitseisen (dat kunnen dus ook andere organisaties zijn dan de organisaties aan wie de hulp bij het huishouden is gegund) en één voor organisaties en particulieren die niet voldoen aan de kwaliteitseisen, bieden we de cliënt een ruime keuze voor wat betreft het zelf kunnen inkopen van de hulp bij het huishouden door middel van een persoonsgebonden budget. De kwaliteitseisen worden nader beschreven in een beleidsregel, zie einde paragraaf.

Een rechtvaardiging voor het lager vaststellen van het persoonsgebonden budget voor cliënten die de hulp inkopen bij een particulier of een organisatie die niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, is gelegen in het feit dat de gemeente bij de aanbesteding zware eisen heeft gesteld aan de kwaliteit en de continuïteit van de te leveren hulp door de thuiszorgorganisaties. Dit werkt voor deze organisaties kostenverhogend.

De gemeente heeft dan ook voor het leveren van de hulp bij het huishouden niet gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Van cliënten die een persoonsgebonden budget willen ontvangen, mag verwacht worden dat zij wel kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. In het algemeen zal daartoe het bedrag genoemd in het derde lid toereikend zijn. De cliënt wordt met de toekenning van dit bedrag voldoende gecompenseerd voor zijn beperkingen. Aan helpenden die via een gecontracteerde aanbieder de hulp bij het huishouden leveren zijn ook eisen gesteld. De eisen hebben betrekking op het competentieniveau van deze helpenden. Indien niet wordt voldaan aan deze kwaliteitseisen, wordt de hoogte van het bedrag van het persoonsgebonden budget hierop afgestemd. De cliënt zal moeten aantonen dat de hulp bij het huishouden wordt geleverd door een thuiszorgorganisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen en dat de hulp wordt geleverd door een gekwalificeerde helpende. In beleidsregel 9 wordt het begrip gekwalificeerde helpende nader gespecificeerd.

Het persoonsgebonden budget wordt per periode van vier weken vooruit betaald. De periode is gelijk aan de periode die door het CAK wordt gehanteerd voor de betaling van de eigen bijdrage. Het persoonsgebonden budget wordt bruto uitbetaald. Het CAK stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast en int deze bij de cliënt.

Beleidsregels

1 Maximering periode toekenning kortdurende aanvullende activiteiten

Kortdurende aanvullende activiteiten kunnen worden toegekend voor een periode van maximaal zes weken.

2 Beperking indicatie boodschappen doen en verzorgen warme maaltijden

De activiteiten boodschappen doen en verzorgen warme maaltijden worden alleen geïndiceerd indien zich een uitzonderingssituatie voordoet zoals beschreven in paragraaf 3.2 onder het kopje “normale huishoudelijke activiteiten”.

3Maximering aantal dagen opvang kinderen buitenshuis

Indien een aanvraag voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden wordt ingediend en de hulp mede is gericht op het verzorgen van kinderen jonger dan 4 jaar, wordt aan deze hulp de voorwaarde verbonden alternatieve opvangmogelijkheden te zoeken. Hierbij worden de volgende richtlijnen gehanteerd aan de opvang van kinderen buitenshuis:

  • ·

    baby’s tot vier maanden oud: kinderopvang/gastouder niet verplicht;

  • ·

    kinderen tot één jaar oud: kinderopvang gedurende twee dagen;

  • ·

    kinderen tot drie jaar oud: kinderopvang gedurende drie dagen;

  • ·

    kinderen tot vier jaar oud: kinderopvang gedurende vier dagen.

Voor het zoeken naar alternatieve opvangmogelijkheden wordt een termijn van maximaal zes weken gehanteerd.

4 Omvang van de hulp bij het huishouden

Voor het bepalen van de omvang van het aantal uren hulp bij het huishouden waarop de cliënt recht heeft, wordt uitgegaan van de tijdnormering per (deel)activiteit zoals vermeld in de tabel tijdnormering hulp bij het huishouden).

5 Bepalen omvang: grote en kleine woning

Onder een grote woning wordt verstaan een woning waarin vier of meer kamers (exclusief keuken en badkamer) gebruikt worden en onder kleine woning wordt verstaan een woning waarin maximaal drie kamers (exclusief keuken en badkamer) gebruikt worden.

6 Bepalen omvang: eenpersoons- en meerpersoonshuishouden

Bepalend is de inschrijving van personen op het adres in de gemeentelijke basisadministratie. Indien alleen de cliënt staat ingeschreven op het adres, is er sprake van een eenpersoonshuishouden.

Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt de inschrijving op zijn of haar adres van andere bewoners in overeenstemming te brengen met de werkelijke situatie als door de cliënt wordt aangegeven dat hij of zij alleen woonachtig is op het adres. Alleen in uitzonderlijke situaties zal worden uitgegaan van de werkelijke situatie, indien deze afwijkt van de gegevens vastgelegd in de gemeentelijke basisadministratie. De bewijslast ligt in deze situatie bij de cliënt.

7 Gewenningsperiode bij vermindering aantal uren hulp bij het huishouden na herindicatie

Als het aantal uren hulp bij het huishouden na een herindicatie wordt verminderd met meer dan drie uur per week en een gewenningsperiode wordt toegepast, wordt de hulp als volgt afgebouwd:

eerste vier weken 75% van het verschil in aantal uren oude en nieuwe indicatie + aantal uren nieuwe indicatie;

tweede vier weken 50% van het verschil in aantal uren oude en nieuwe indicatie + aantal uren nieuwe indicatie;

derde vier weken 25% van het verschil in aantal uren oude en nieuwe indicatie + aantal uren nieuwe indicatie;

na 12 weken uren nieuwe indicatie.

De eerste vier weken gaan in op de dag van de eerstvolgende eigen bijdrage periode zoals deze wordt gehanteerd door het CAK.

8 Kwaliteitseisen hulp bij het huishouden

Om in aanmerking te komen voor het bedrag genoemd in artikel 2.1 lid 2 financieel besluit dient de hulp bij het huishouden geleverd te worden door een thuiszorgaanbieder die voldoet aan de hieronder vermelde kwaliteitseisen. De thuiszorgaanbieder:

  • ·

    beschikt over tenminste 2 jaar ervaring in het betreffende vakgebied;

  • ·

    beschikt over een door een onafhankelijke derde afgegeven certificaat waaruit blijkt dat voldaan wordt aan onafhankelijke (Europese) kwaliteitsnormen zoals ISO, HKZ of een

    vergelijkbare norm.

  • ·

    voldoet aan en past de Kwaliteitswet zorginstellingen toe;

  • ·

    vervangt in geval van ziekte of andere niet te beïnvloeden oorzaken, waardoor de betreffende medewerker geen HH1 of HH2 kan leveren, deze medewerker binnen 5 werkdagen ten behoeve van de continuering van de dienstverlening aan de betreffende cliënt.

  • ·

    continueert in geval van vakantie de hulp bij het huishouden;

  • ·

    past bij de uitvoering van de dienstverlening de Wet klachtrecht cliënten zorgsector toe;

  • ·

    borgt bij de uitvoering van de dienstverlening de medezeggenschap van cliënten conform de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen;

  • ·

    legt bij aanvang van de dienstverlening de met de (vertegenwoordiger

    van) cliënt overeengekomen afspraken omtrent dienstverlening vast in een

    individueel plan hulp bij het huishouden;

  • ·

    garandeert de deskundigheid van medewerkers.

9 Gekwalificeerde helpende

Om in aanmerking te komen voor het bedrag genoemd in artikel 2.1 lid 2 sub c van het financieel besluit moet de hulp geleverd worden door een gekwalificeerde helpende. De helpende:

  • ·

    heeft een competentieniveau dat vergelijkbaar is met het diploma helpende kwalificatieniveau 2 (welzijn en zorg);

  • ·

    geeft in een eenvoudig zorgplan de werkafspraken (welke hulp de klant op welke dagen en tijdstippen ontvangt) en praktische afspraken weer die met de cliënt zijn overeengekomen.

    Recht op voorziening hulp bij het huishouden

Artikel 3.3 van de verordening is een uitwerking van artikel 4 van de wet en artikelen 1.2 en 1.3 van de verordening. Aanspraak op de Wet maatschappelijk ondersteuning bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van het huishouden of cliëntsysteem (cliënt, partner en andere huisgenoten, maar ook mantelzorg). Voor wat betreft de mogelijkheden van de huisgenoten om huishoudelijke activiteiten te verrichten, heeft dit een verplichtend karakter. Dit geldt uiteraard niet voor mantelzorgers die vrijwillig een cliënt helpen.

Voor het verplichtend karakter van huisgenoten om huishoudelijke activiteiten over te nemen, wordt verwezen naar paragraaf 3.4. Omdat er sprake is van een aanvulling op de eigen mogelijkheden om te voorzien in de hulp bij het huishouden, moet er altijd een onderzoek verricht worden naar de al aanwezige formele en informele zorg. Al aanwezige particuliere hulp wordt meegenomen in de beoordeling. Wanneer de cliënt niet bereid of in staat is de hulp (op eigen kosten) voort te zetten, bestaat er aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo. Particuliere hulp is geen voorliggende voorziening.

Wanneer een cliënt als gevolg van het handelen van een ander (bijvoorbeeld een ongeluk) aangewezen is geraakt op de individuele voorziening hulp bij het huishouden, dient de cliënt gewezen te worden op de mogelijkheid de schade te verhalen op de ander. Een voordeel voor de cliënt kan zijn dat de verzekeraar meer hulp vergoed dan via de wet mogelijk is. De wet geeft een minimale regeling en de verzekeraar zal de situatie van de cliënt weer moeten terugbrengen naar de toestand van voor het ongeluk. Een nadeel is vaak dat de afwikkeling door verzekeraars langer duurt dan het besluit op een aanvraag in het kader van de Wmo. Omdat er geen sprake is van een voorliggende voorziening, mag de cliënt niet worden verplicht een beroep te doen op de verzekeraar. Indien de verzekeraar later (nadat via de Wmo hulp bij het huishouden is toegekend) overgaat tot vergoeding van de schade, kan het besluit om de hulp bij het huishouden toe te kennen, worden ingetrokken op grond van artikel 9.2 sub f van de verordening.

Bij mantelzorg gaat het om langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan de cliënt. De zorg wordt geboden door personen uit de directe omgeving, waarbij zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is uitsluitend en alleen aan de mantelzorger om zelf te bepalen, tenzij het gaat om gebruikelijk zorg.

Ook in situaties waarin de mantelzorger problemen heeft bij de uitvoering van de mantelzorg, kan hulp bij het huishouden worden toegekend. De hulp bij het huishouden vindt dan plaats bij de cliënt (de hulpvrager) en niet bij de mantelzorger. De hulp wordt dan toegekend ter ontlasting van de mantelzorger.

3.4Nadere beperking compensatieverplichting

Gebruikelijke zorg is de normale dagelijkse zorg die de partner en andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze een gezamenlijke huishouding voeren en dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Dat betekent dat als degene die gewend is het huishoudelijke werk te doen hiertoe niet meer in staat is, de partner of andere huisgenoten de huishoudelijke activiteiten moeten overnemen. Indien men hiertoe niet in staat is omdat men nooit geleerd heeft huishoudelijke activiteiten te verrichten, kan voor een periode van maximaal 6 weken kortdurende aanvullende activiteiten worden toegekend.

Soms komt het voor dat er voor niet uitstelbare taken (bijvoorbeeld de verzorging van jonge kinderen) hulp bij het huishouden wordt aangevraagd. In principe kan hiervoor door de partner, als deze in loondienst werkzaam is, zorgverlof (of vakantie) worden opgenomen. Als de partner dit met bewijsstukken aannemelijk weet te maken, kan tijdelijk voor een periode van maximaal zes weken hulp bij het huishouden worden toegekend. Deze periode is dan bedoeld om de cliënt de gelegenheid te geven alternatieven te zoeken voor de ontstane situatie.

Indien er sprake is van gebruikelijke zorg, wordt verder niet beoordeeld wat de omvang van de hulp bij het huishouden zou worden. Met andere woorden: de aanvraag voor hulp bij het huishouden wordt dan afgewezen.

Leeftijd

Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder de 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden zoals onder andere het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel en het helpen bij de afwas. Met deze activiteiten wordt rekening gehouden met de indicatie.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijke activiteiten geldt het principe van gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. De leeftijdsgrens die hierbij gehanteerd wordt voor de gezonde of niet beperkte partner ligt hierbij op 75 jaar.

Werkzaamheden buitenshuis

Werkzaamheden of studie vormen geen beletsel voor gebruikelijke zorg. Immers iedereen die werkt, zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hiervoor eigen oplossingen moeten zoeken. Bij een werkende partner of huisgenoten wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Er kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Langdurig betekent gedurende 7 etmalen per week van huis. In deze situatie is men niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. De afwezigheid moet dan echter wel een verplichtend karakter hebben (bijvoorbeeld internationale chauffeurs, medewerker in de off-shore industrie, marinepersoneel). Er is dan geen sprake van gebruikelijke zorg.

Overbelasting of dreigende overbelasting

Altijd moet worden beoordeeld of door de (langdurige) uitval van de cliënt de partner of de huisgenoot (door een combinatie van werken of studie en het voeren van het huishouden) niet onevenredig belast wordt. Bekeken moet worden of overbelasting dreigt of dat er reeds sprake is van overbelasting. Wanneer dit het geval is, dient de cliënt in principe de (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan zelf aan te leveren. Indien deze gegevens niet worden aangeleverd, wordt verondersteld dat er geen sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting. Nadat de gegevens zijn overlegd moet vervolgens altijd een medisch advies worden aangevraagd bij een medisch adviseur.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk of studie en gebruikelijke zorg en andere activiteiten (vrijetijdsbesteding) dan werk of studie en huishouden, gaan werk of studie en gebruikelijke zorg voor. Vrijetijdsbesteding is op zich geen reden om een indicatie af te geven voor hulp bij het huishouden.

De indicatie is in eerste instantie van korte duur (maximaal drie maanden, bij voorkeur zes weken) om de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder als gevolg van het overlijden van de partner dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van inwonende kinderen.

Maximering gebruikelijke zorg

In het kader van de gebruikelijke zorg brengt de zorg voor en het leven met iemand met (chronische) beperkingen veelal ook de nodige psychische druk met zich mee. Door hier oog voor te hebben, door het stellen van duidelijke grenzen, wordt hier ook rekening mee gehouden. Niet onredelijk is het om van een werkende partner of huisgenoot te verwachten dat deze na het werk 1 uur en 15 minuten aan huishoudelijke activiteiten verricht en in het weekend 4 uur. Dit betekent dat de in te zetten gebruikelijke zorg door de werkende partner of huisgenoot wordt vastgesteld op 10 uur en 15 minuten per week. Wanneer dan uit de indicatie blijkt dat 12 uren hulp bij het huishouden geïndiceerd kan worden, kan dan aanspraak worden gemaakt op 1 uur en 45 minuten hulp bij het huishouden.

Een zelfde verhaal geldt voor inwonende studerende of werkende meerderjarige kinderen van 18 tot 23 jaar. Voor deze groep wordt de in te zetten gebruikelijke zorg op 5 uur per week vastgesteld. Dit is vergelijkbaar met de taken die zij zouden hebben als ze op kamers zouden wonen.

De grenzen aan de gebruikelijke zorg zal vooral gezinnen ontlasten waar de zorgvrager veel beperkingen ondervindt en/of waar jonge kinderen tot het gezin behoren.

Geen huisgenoten

De zorg die partners en huisgenoten hebben voor elkaar is hierboven beschreven. Daarmee is echter nog niet duidelijk hoe wordt omgegaan met woningdelers waarbij sprake is van een commerciële relatie. Het kan hierbij gaan om onderhuurders, kostgangers en kamerbewoners. Hieronder worden de uitgangspunten bij de indicatie weergegeven. Overigens zal altijd wel onderzocht moeten worden of er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en dus van huisgenoten (hiervoor kan onder meer gebruik worden gemaakt van gegevens van de afdeling Sociale en Economische Zaken).

Bij onderhuur, kost en inwoning en kamerbewoning is er sprake van een commerciële relatie. Ieder voert apart een huishouding. Indien er sprake is van zorg blijken te geven voor elkaar (gezamenlijk eten, elkaar verzorgen, boodschappen samen doen, etc.) is er geen sprake van een commerciële relatie maar van huisgenoten. In de laatstgenoemde situatie is gebruikelijke zorg onverkort van toepassing

Bij onderhuur kan er sprake zijn van een constructie waarbij de onderhuurder een deel van de woning huurt (met gebruikmaking van ruimtes van de onderverhuurder) of waarbij een onderhuurder de gehele woning huurt van de onderverhuurder. In het laatste geval is er geen probleem, mits de onderverhuurder niet ingeschreven staat op het adres. Indien de onderverhuurder wel ingeschreven staat op het adres zal moeten worden beoordeeld of de inschrijving van de onderverhuurder in het GBA niet gewijzigd kan worden. Indien dit niet mogelijk is, kan in voorkomende gevallen volgens de tabel “tijdnormering hulp bij het huishouden” de hulp geïndiceerd worden.

Indien slechts een deel van de woning wordt onderverhuurd, geldt het volgende:

  • ·

    de ruimten die zowel door de onderhuurder als de onderverhuurder worden gebruikt, komen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden, tenzij zowel de onderhuurder als de onderverhuurder beperkingen (als gevolg van ziekte of gebrek) ondervinden. De onderverhuurder wordt geacht deze ruimten schoon te houden: indien dit niet mogelijk is, moet daarmee in de huurprijs rekening worden gehouden (de hulp kan dan particulier worden ingekocht);

  • ·

    indien zowel de onderhuurder als de onderverhuurder beperkt zijn, moeten beiden apart een aanvraag indienen voor een voorziening op grond van de Wmo

  • ·

    alleen de privéruimten (die ruimten waar alleen de onderverhuurder of waar alleen de onderhuurder gebruik van maakt) komen in aanmerking voor hulp bij het huishouden;

  • ·

    indien zowel de onderhuurder als de onderverhuurder beschikken over een aparte woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer wordt de hulp bij het huishouden volgens maximale normtijden geïndiceerd (uitgaande van een kleine woning);

  • ·

    indien de onderhuurder en de onderverhuurder alleen beschikken over (een) aparte slaapkamer(s) wordt, indien van toepassing, voor het lichte huishoudelijke werk en het zware huishoudelijke werk 1/3 van de maximale normtijd geïndiceerd;

  • ·

    in alle andere situaties wordt de 1/2 van de maximale normtijd voor het lichte en zware huishoudelijke werk geïndiceerd;

  • ·

    voor de activiteiten “was doen”, “verzorgen broodmaaltijd”, “boodschappen doen” en “warme maaltijd” wordt geen correctie toegepast. Deze kunnen, indien noodzakelijk, in volle omvang worden geïndiceerd. Dit geldt ook voor de aanvullende huishoudelijke activiteiten en de kortdurende aanvullende activiteiten.

Voor een kostganger en kostgever geldt hetzelfde als voor onderhuurder en onderverhuurder. Alleen kan dan voor een broodmaaltijd en een warme maaltijd geen tijd geïndiceerd worden. Er is namelijk sprake van kost en inwoning. Dit veronderstelt dat de maaltijden in de kostprijs zijn begrepen.

Voor een kamerbewoner en een kamerverhuurder geldt hetzelfde als voor de onderhuurder en onderverhuurder.

Beleidsregel

1 Maximale tijd gebruikelijke zorg

De gebruikelijke zorg die de werkende en/of studerende partner en andere huisgenoten moeten leveren is begrensd in tijd. Van de werkende en/of studerende partner en andere huisgenoten (met uitzondering van inwonende kinderen tot 23 jaar) wordt verwacht dat deze 10 uur en 15 minuten per week huishoudelijke activiteiten verricht.

Inwonende kinderen van 18 tot 23 jaar worden geacht 5 uur per week aan huishoudelijke activiteiten te verrichten.

Hoofdstuk 4 Individuele woonvoorzieningen

Algemene toelichting

In artikel 4 lid 1 sub a van de wet is vastgelegd dat de gemeente voorzieningen moet treffen die personen met beperkingen in staat stellen een huishouden te voeren. Hieronder wordt zowel het in de vorige hoofdstuk behandelde individuele voorziening hulp bij het huishouden als de in dit hoofdstuk te behandelen individuele woonvoorzieningen verstaan. Recht op een woonvoorziening bestaat voor zo ver de aanvrager tot de doelgroep van de wet behoort en er geen sprake is van een beperking van de compensatieplicht zoals beschreven in de paragrafen 1.3 en 4.4.

Woonvoorzieningen zijn gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Met uitzondering van het bezoekbaar maken van een woning moet het gaan om een aanvrager die zijn hoofdverblijf heeft in een woning in Almelo, waarbij de woning geschikt is om gedurende het hele jaar bewoond te worden. Onder het opheffen van belemmeringen wordt ook verstaan een verhuizing naar een andere adequate woning.

De individuele woonvoorzieningen kunnen onder andere bestaan uit:

  • ·

    vergoeding van een verhuizing naar een adequate woning;

  • ·

    aanpassing aan of in de woning;

  • ·

    sanering van de woning;

  • ·

    bezoekbaar maken van een woning.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • ·

    de vormen van woonvoorzieningen;

  • ·

    de soorten woonvoorzieningen;

  • ·

    recht op voorziening;

  • ·

    beperking van de compensatieplicht;

  • ·

    enkele bijzondere bepalingen over onder andere terugbetaling bij verkoop

    4.1Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorzieningen kunnen verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget en in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In hoofdstuk 2 zijn de drie vormen van verstrekken al toegelicht. Indien voorzieningen in natura worden verstrekt regelt de gemeente alles. De gemeente heeft hiertoe afspraken gemaakt met leveranciers van hulpmiddelen (traplift, drempelhulp en roerende woonvoorzieningen) en een bouwbedrijf (kleine woningaanpassingen). Ten aanzien van aanpassingen in huurwoningen en huurwoningen voor ouderen zijn er afspraken gemaakt met de twee grote woningstichtingen.

4.2 Soorten woonvoorzieningen

Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan worden verstrekt als in de woning belemmeringen worden ondervonden die het normale gebruik van de woning in de weg staan. Wat onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan, is beschreven in paragraaf 4.3. Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt niet toegekend als de ondervonden beperkingen niet gerelateerd zijn aan de woning, en dan met name de primaire woonruimtes. De afstand tot het centrum, het niet meer kunnen onderhouden van de tuin en de grootte van de woning (nadat de kinderen de deur uit zijn), zijn dan ook geen redenen om tot toekenning over te gaan.

De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten is vastgelegd in artikel 2.2 lid 1 van het financieel besluit.

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt betaald nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden en nadat beoordeeld is of de nieuwe woning adequaat is.

Financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting

Als er in verband met het aanpassen van de woning extra kosten moeten worden gemaakt door de aanvrager omdat er tijdens het realiseren van de aanpassing niet in de woning kan worden verbleven, kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden toegekend. De omvang van het bedrag is geregeld in het derde lid van artikel 2.2 van het financieel besluit. Omdat de huur maandelijks vooraf moet worden betaald, wordt deze financiële tegemoetkoming ook maandelijks vooruit betaald.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet voorkomen hadden kunnen worden. De periode van de dubbele lasten dient zo kort mogelijk te zijn. Het maximale toe te kennen bedrag is gebaseerd op het maximum huurbedrag waarvoor nog huurtoeslag kan worden toegekend.

Woningaanpassing

Onder een woningaanpassing worden alle voorzieningen verstaan die aard- en nagelvast aan de woning worden aangebracht. De voorzieningen zijn gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid, doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. De voorzieningen kunnen alleen worden aangebracht met toestemming van de eigenaar van de woning. Dat kan de aanvrager zijn, maar ook de verhuurder van de woning.

Eenvoudige woningaanpassingen

Met de twee grote woningstichtingen zijn afspraken gemaakt over veel voorkomende eenvoudige woningaanpassingen. Eenvoudige aanpassingen zijn:

  • ·

    diverse soorten beugels;

  • ·

    verhoogde toiletpotten

  • ·

    aan de muur of op de grond bevestigde douchezitjes;

  • ·

    drempelhulpen.

Per aanpassing is er een normbedrag afgesproken. De woningstichtingen ontvangen een financiële tegemoetkoming als zij deze woningaanpassingen realiseren. De aanpassing is vervolgens eigendom van de verhuurder.

Als deze eenvoudige aanpassingen gerealiseerd moeten worden in woningen van andere verhuurders of in eigen woningen, kan de aanpassing worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De gemeente heeft voor het verstrekken van de aanpassing in natura afspraken gemaakt met een bouwbedrijf.

Andere woningaanpassingen

Voor andere dan eenvoudige aanpassingen zal, als de aanvrager de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wil ontvangen, op grond van artikel 1.2 van het financieel besluit altijd een of meer offertes moeten worden opgevraagd bij verschillende bedrijven. Voor een beoordeling van de uitgebrachte offertes kan advies worden gevraagd bij het team Bouwen. Bij deze beoordeling wordt gekeken naar de bouwkundige noodzaak van de voorzieningen en de gehanteerde prijzen. Deze aanpassingen kunnen ook in natura worden verstrekt en in de vorm van een financiële tegemoetkoming (als de voorziening wordt aangebracht door de verhuurder).

Voorbeelden van woningaanpassingen die voor verstrekking in aanmerking kunnen komen, zijn:

  • ·

    aanpassing aan keuken

  • ·

    aanpassing van douche/badkamer

  • ·

    traplift

  • ·

    plafondlift

  • ·

    stalling scootmobiel

  • ·

    spoel-föhn toilet

  • ·

    automatische deuropeners

  • ·

    losse woonunit

  • ·

    aanpassing buitenshuis (drempelhulp of verhoging trottoir)

Niet verstrekt worden voorzieningen die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (onder andere Regeling hulpmiddelen) worden verstrekt. Daarbij gaat het onder andere om de volgende hulpmiddelen:

  • ·

    orthesen

  • ·

    andere mobiliteitshulpmiddelen dan rolstoelen en vervoermiddelen

  • ·

    aangepaste inrichtingselementen zoals tafels, stoelen en bedden

  • ·

    hulpmiddelen voor communicatie

  • ·

    aangepaste telefoons

  • ·

    alarmeringssystemen op medische indicatie

Een uitzondering op bovenstaande betreft een videofoonverbinding waarmee tevens op afstand de voordeur geopend kan worden. Deze kan wel worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Uitbreiding woning

Soms moet om een woningaanpassing te realiseren een uitbreiding van de bestaande woning plaatsvinden. De gemeente kan dan een bijdrage verstrekken voor het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing kan hiervoor in aanmerking komen. Om te bepalen hoeveel extra grond noodzakelijk is, wordt aangesloten bij de wetgeving en regels ten aanzien van het bouwen van woningen (met name het Bouwbesluit) en de minimumeisen ten aanzien van de toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de gebruiks- en verblijfsruimten.

Instandhoudingskosten

Als een woningaanpassing in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan soms ook een persoonsgebonden budget voor de instandhoudingskosten worden toegekend. Instandhoudingskosten worden toegekend voor voorzieningen die onderhoud behoeven en waarvoor de gemeente ook een onderhoudscontract zou afsluiten als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Voor woningaanpassingen gaat het dan om plafond- en trapliften.

Aanpassen opstalverzekering

Indien een woningaanpassing leidt tot een waardestijging van de woning zal de opstalverzekering hiermee in overeenstemming moeten worden gebracht. Het aanpassen van de opstalverzekering is de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar. Zie ook de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf.

Roerende woonvoorziening

Een roerende woonvoorziening is een voorziening die los (dus niet aard en nagelvast) in een woning kan worden geplaatst. Soms zal moeten worden beoordeeld of een voorziening als roerende voorziening of als woningaanpassing moet worden verstrekt. In deze afweging spelen de herinzetbaarheid van middelen (een tillift of een plafondlift) en de veiligheid (losse douchestoel of een douchestoel aan de muur) en het gebruik (douchestoel wordt ook gebruikt om transfers in en naar de badkamer te maken) een rol.

Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen die voor verstrekking in aanmerking kunnen komen, zijn:

  • ·

    tillift

  • ·

    douche- en/of toiletstoel

  • ·

    douchestretcher en –brancard

  • ·

    badzitje, –plank en –lift

  • ·

    losse toiletverhoger met of zonder armleuningen

  • ·

    aankleedtafel

Als een roerende woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan soms ook een persoonsgebonden budget voor de instandhoudingskosten worden toegekend. Instandhoudingskosten worden toegekend voor voorzieningen die onderhoud behoeven en waarvoor de gemeente ook een onderhoudscontract zou afsluiten als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Dit geldt in ieder geval voor een tillift.

Woningsanering

Onder woningsanering wordt verstaan het vervangen van vloerbedekking en raambekleding ten behoeve van personen die een longfunctiestoornis in combinatie met een allergie voor huisstofmijt hebben. Daarnaast valt ook het vervangen van vloerbedekking door rolstoelgeschikte vloerbedekking onder woningsanering.

In principe is het vervangen van vloerbedekking en raambekleding algemeen gebruikelijk. Ook personen die niet tot de doelgroep van de wet behoren, moeten na verloop van tijd de vloerbedekking en raambekleding vervangen. Voor het vervangen van vloerbedekking en raambekleding geldt dat er sprake moet zijn van een acuut probleem als gevolg van de klachten. Zie hiervoor ook artikel 1.3 lid 4 sub a verordening en paragraaf 1.3. Er wordt geen voorziening getroffen als bij de aanschaf van de vloerbedekking en raambekleding redelijkerwijs te voorzien was dat die stoffering niet langdurig geschikt zou zijn.

Ten aanzien van rolstoelgeschikte vloerbedekking geldt hetzelfde als hierboven. Als ten tijde van de aanschaf van de niet voor een rolstoel geschikte vloerbedekking te voorzien was dat deze binnen afzienbare tijd vervangen diende te worden vervangen door rolstoelgeschikte vloerbedekking, komt de aanvrager niet in aanmerking voor verstrekking van de voorziening. Uit de verstrekking van een rolstoel vloeit dan ook niet automatisch voort dat rolstoelgeschikte vloerbedekking verstrekt dient te worden.

In principe komen alleen de verblijfsruimten (slaapkamer en eventueel woonkamer) waar betrokkene het grootste deel van de dag verblijft in aanmerking voor sanering. Bij een verhuizing moet de woning opnieuw worden ingericht en er kan dan rekening worden gehouden met de ondervonden beperkingen. Een aanvrager die gaat verhuizen of onlangs verhuisd is, komt dan ook niet in aanmerking voor deze voorziening.

Uitraasruimte

Bepaalde psychische problemen, waarbij sprake is van ernstig ontremd gedrag (gedragsstoornis), kunnen aanleiding geven tot problemen gedurende een bepaalde tijd bij het verblijf van een gezinslid in de woonruimte. Soms zal hiervoor een voorziening moet worden getroffen in de vorm van een uitraasruimte. Een uitraasruimte is bedoeld om de persoon, voor wie de voorziening wordt aangevraagd, tegen zichzelf te beschermen.

De uitraasruimte is een kleine veilige prikkelarme kamer (verblijfsruimte) waarin de aanvrager zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Dit kan ook de slaapkamer zijn.

Reparatie, keuring, onderhoud en verwijderen van een voorziening

De kosten van reparatie, keuring, onderhoud en verwijderen van een voorziening zullen zich met name voordoen bij sommige woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen. Ten aanzien van de kosten van onderhoud, reparatie, keuring en verwijderen van trapliften zijn afspraken gemaakt met de leverancier en de twee grote woningstichtingen.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van reparatie, keuring, onderhoud en verwijderen van een voorziening kan alleen worden toegekend als de voorziening is verstrekt op grond van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten. Dit is geregeld in artikel 4.2 lid 3 van de verordening.

Bezoekbaar maken woning

Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan het bereikbaar en toegankelijk maken van de woning en het bereikbaar maken van de woonkamer en het toilet. Het bruikbaar maken van de woning, door bijvoorbeeld het verstrekken van een tillift, valt hier dus niet onder.

In artikel 2.2 van het financieel besluit is het maximale bedrag voor het bezoekbaar maken van een woning vastgesteld op € 1.500,00. Indien de kosten minder bedragen dan dit bedrag worden de werkelijke kosten vergoed. Betaling vindt plaats nadat de factuur door de gemeente is ontvangen.

Beleidsregel

1 Aanpassen opstalverzekering

Als een woningaanpassing leidt tot een waardestijging van de woning moet de opstalverzekering hiermee in overeenstemming worden gebracht. Het aanpassen van de opstalverzekering is de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar.

4.3 Recht op een woonvoorziening

Om voor een woonvoorziening in aanmerking te kunnen komen moet een persoon tot de doelgroep van de wet behoren. Daarnaast moet altijd worden bekeken of er zich geen uitsluitingsgrond voordoet. Vervolgens moet worden bepaald welke voorziening de goedkoopst adequate voorziening is als in de woning belemmeringen worden ondervonden die het normale gebruik van de woning in de weg staan.

Onder het normale gebruik van een woning wordt verstaan het kunnen bereiken van de woning en het zich kunnen verplaatsen en gebruiken van de primaire woonruimtes. De primaire woonruimtes zijn de badkamer/douche, het toilet, een slaapkamer, een woonkamer en de keuken. Afhankelijk van de woonfunctie en het daadwerkelijk gebruik, kunnen ook de tuin, het balkon of terras toegankelijk worden gemaakt. Het uitoefenen van een hobby valt niet onder de elementaire woonfuncties. Een hobbykamer wordt dan ook niet aangemerkt als primaire woonruimte.

Als een woningaanpassing duurder is dan de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten (eventueel verhoogd met de kosten van het aanpassen van een nieuwe woning), zal beoordeeld moeten worden of er andere factoren aanwezig zijn die een verhuizing in de weg staan. Hierbij moet worden gekeken naar:

  • ·

    de beschikbaarheid van aangepaste, eenvoudig aan te passen of gelijkvloerse woningen;

  • ·

    termijn waarbinnen het woonprobleem opgelost kan worden;

  • ·

    medische beperkingen;

  • ·

    prognose van het ziekte en als gevolg daarvan de ondervonden beperkingen;

  • ·

    sociale omstandigheden;

  • ·

    vermogensverlies en financieringslasten als er sprake is van een eigen woning;

  • ·

    woonlasten

Als er geen adequate woningen beschikbaar zijn en ook niet binnen zes maanden na de aanvraag beschikbaar komen, is een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten geen adequate voorziening. De gemeente kan een verzoek doen aan iemand, die zelf niet beperkt is en die een aangepaste woning bewoont om deze vrij te maken ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort (artikel 7.3 lid 1 verordening). Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met de woningstichtingen over het met voorrang toewijzen van woningen aan cliënten die in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. In het algemeen is het dan ook mogelijk dat cliënten in de gemeente Almelo binnen een half jaar een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning krijgen aangeboden. Van de aanvrager wordt verwacht dat deze zich inspant om een geschikte woning te vinden en een geschikte woning accepteert. Het niet accepteren van een geschikte woning kan aanleiding zijn om de toegekende financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten af te wijzen.

Als uit een medisch advies blijkt dat een cliënt door ziekte of gebrek niet in staat is te verhuizen, is een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten geen adequate voorziening. In voorkomende gevallen zal dan de woning moeten worden aangepast, ook al vallen de kosten van de aanpassing hoger uit dan de hoogte van de tegemoetkoming.

De prognose van het ziektebeeld kan soms een rol spelen bij de keuze voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en het realiseren van een woningaanpassing. Als duidelijk is dat de aanvrager in de toekomst volledig rolstoelafhankelijk zal worden en de woning niet rolstoelgeschikt is of niet rolstoelgeschikt te maken is, zal uit het oogpunt van het doelmatig besteden van middelen eerder een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten worden toegekend dan dat een woningaanpassing zal worden gerealiseerd.

Als een verhuizing leidt tot een onherstelbare aantasting van het sociale netwerk van de aanvrager, kan een verhuizing soms niet gewenst zijn en zal moeten worden beoordeeld of er een woningaanpassing gerealiseerd kan worden. Bekeken moet worden of er sprake is van mantelzorg waardoor een besparing wordt gerealiseerd op de professionele zorg. Verder mag ook de hulp die buren leveren worden meegenomen in de beoordeling.

Vermogensverlies en de financieringslasten (in het geval van een eigen woning) en in het algemeen de woonlasten moeten worden betrokken bij de beoordeling of een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten of een woningaanpassing een adequate voorziening is. Een vermogensverlies en een significante stijging van de woonlasten zal vaker leiden tot een besluit om een woningaanpassing te realiseren. Als door een handicap de financiële situatie van de aanvrager verandert (bijvoorbeeld omdat deze niet meer in staat is om te werken) en de financieringslasten te groot worden, zal de aanvrager minder problemen met verhuizen hebben.

Als vastgesteld is dat een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten de goedkoopst adequate voorziening is en de aanvrager wil toch de woning aanpassen dan kan het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de vorm van een persoonsgebonden budget worden toegekend. Het persoonsgebonden budget dient dan te worden besteed aan de woningaanpassing(en). In dat geval zijn artikel 2.4 van de verordening en paragraaf 2.4 van deze beleidsregels van toepassing. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning, dient vooraf door de aanvrager toestemming te worden gevraagd aan de woningeigenaar om de aanpassingen te realiseren. Indien die toestemming ontbreekt, kan geen persoonsgebonden budget worden toegekend.

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten zal meestal worden toegekend omdat de aanvrager ergonomische beperkingen ondervindt. Echter de doelgroep van de wet is groter. Ook personen met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem kunnen in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de wet. Indien als gevolg van chronisch psychische of psychosociale problemen een beroep wordt gedaan op de financiële tegemoetkoming en er zonder die verhuizing geen verbetering is te verwachten in de psychische toestand van betrokkene, kan een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Een voorwaarde daarbij is dat betrokkene één of meerdere relevante therapieën moet hebben gevolgd.

Een uitraasruimte wordt alleen toegekend als deze het belang van de persoon zelf dient. Als het niet gaat om het belang van de persoon voor wie de voorziening wordt aangevraagd, maar het belang van andere gezinsleden, wordt deze voorziening niet toegekend. Geen belang van de persoon zelf wordt aanwezig geacht als de aanvrager alleen hinder veroorzaakt, zichzelf niet in gevaar brengt of het gedrag op een maatschappelijke aanvaardbare wijze corrigeerbaar is.

Uiteraard moet de persoon voor wie de voorziening wordt aangevraagd of aan wie de voorziening wordt toegekend, zijn hoofdverblijf hebben in de gemeente en gedurende het grootste deel van de tijd in de woning verblijven

Een woning kan bezoekbaar worden gemaakt voor een aanvrager die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig de woning van de partner, kinderen of wettelijk vertegenwoordiger bezoekt in de gemeente. Als elders al een woning bezoekbaar is gemaakt voor betrokkene, zal deze voorziening niet nogmaals verstrekt worden. Zie ook de beleidsregels hieronder.

Beleidsregels

1 Beoordeling passendheid verhuizing

Bij de beoordeling of een verhuizing voor de aanvrager passend (goedkoopst adequaat en mogelijk) is, wordt in ieder geval gekeken naar:

  • ·

    de beschikbaarheid van aangepaste, eenvoudig aan te passen of gelijkvloerse woningen;

  • ·

    termijn waarbinnen het woonprobleem opgelost kan worden;

  • ·

    medische beperkingen;

  • ·

    prognose van het ziekte en als gevolg daarvan de ondervonden beperkingen;

  • ·

    sociale omstandigheden;

  • ·

    vermogensverlies en financieringslasten als er sprake is van een eigen woning;

  • ·

    woonlasten.

In het algemeen geldt dat er in de gemeente voldoende aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen beschikbaar zijn die binnen een half jaar door de aanvrager kunnen worden betrokken. Een verhuizing is niet passend als medische beperkingen een verhuizing onmogelijk maken, als de verhuizing leidt tot een onherstelbare aantasting van het sociale netwerk en/of als de verhuizing leidt tot een fors vermogensverlies of een forse stijging van de woonlasten.

2 Verhuizing bij chronisch psychische of psychosociale problematiek

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend aan personen met chronisch psychische of psychosociale problemen als zonder die verhuizing geen verbetering te verwachten is in de psychische toestand van betrokkene. Hierbij geldt als voorwaarde dat betrokkene één of meerdere relevante therapieën moet hebben gevolgd.

3 Eenmalig verstrekken van voorziening bezoekbaar maken woning

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van een woning kan alleen worden toegekend als niet ergens anders ook al een woning bezoekbaar is gemaakt.

4.4 Nadere beperkingen compensatieverplichting

Als de aanvrager verhuisd is van een woning (waarin geen woonvoorzieningen moesten worden getroffen) naar een woning waarin wel woonvoorzieningen moeten worden getroffen, worden geen woonvoorzieningen toegekend. Immers de oude woning was in dat geval adequaat. Als de verhuizing is ingegeven door een verandering van bijvoorbeeld werkkring, kan soms wel een woonvoorziening worden toegekend in de vorm van een woningaanpassing. Er is dan sprake van een belangrijke reden. Er dient dan wel beoordeeld te worden of betrokkene niet naar een adequate, een reeds aangepaste of een eenvoudig aan te passen, woning had kunnen verhuizen. Samenwoning of huwelijk kan ook een belangrijke reden zijn. Echter ook dan zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat als er verhuisd wordt van een adequate naar een inadequate woning (bijvoorbeeld de niet aangepaste woning van de partner) waarom deze verhuizing noodzakelijk is en bijvoorbeeld de partner niet bij de aanvrager is komen inwonen.

In het algemeen wordt geen woonvoorziening toegekend als de aanvrager verhuist naar een woning die niet adequaat is. Alleen als vooraf toestemming wordt verleend voor zo’n verhuizing kan aanspraak worden gemaakt op een woonvoorziening. Door deze bepaling op te nemen, kan de gemeente voorkomen dat achteraf dure woonvoorzieningen moeten worden verstrekt terwijl er wellicht een adequate woning beschikbaar was.

Geen woonvoorziening wordt toegekend als de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld astmatische klachten die gaan opspelen als gevolg van bepaalde vloerbedekking of een allergie die bepaalde klachten veroorzaakt. 

Ook wordt geen woonvoorziening verstrekt als er sprake is van problemen van vocht en tocht en de problemen zijn te wijten aan achterstallig onderhoud of het gevolg van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke eisen. Onder omstandigheden kan er echter toch recht zijn op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Dit is het geval als aan de volgende twee eisen is voldaan:

  • ·

    de aanvrager heeft pogingen ondernomen om de gebreken door de verhuurder te doen wegnemen, en

  • ·

    met het oog op de gezondheidstoestand van de belanghebbende is er binnen een redelijke termijn geen uitzicht op opheffing van de gebreken.

I

Als achterstallig onderhoud er toe leidt dat er aanpassingen noodzakelijk zijn of de aanvrager moet verhuizen, wordt er geen woonvoorziening toegekend. De kosten komen dan voor rekening van de eigenaar van de woning.

Renovatie heeft betrekking op bouwkundige aanpassingen die gerealiseerd moeten worden om de woonsituatie weer adequaat te maken als gevolg van tijd- of weersinvloeden. Aanpassen aan de eisen van de tijd heeft betrekking op aanpassingen in oude woningen waardoor deze meer leefbaar worden. Voorbeelden van renovatie en aanpassing aan de eisen van de tijd zijn aanpassingen die betrekking hebben op vocht en tocht in oudere woningen, het isoleren van een woning en het vervangen van oude kachels door centrale verwarming.

Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen. Immers ook los van beperkingen verhuizen veel mensen. Voor de kosten van een verhuizing wordt dan ook in het algemeen gereserveerd. Een verhuizing die in de lijn der verwachting ligt, en dus voorspelbaar is, komt niet voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking.

Als een verhuizing te verwachten was, kan worden aangesloten bij de regels ten aanzien van een algemeen gebruikelijke voorziening (zie artikel 1.3 lid 4 sub a verordening en paragraaf 1.3). Alleen als er sprake is van een uitzonderingssituatie kan dan een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend. Eén van de uitzonderingen is de plotseling optredende handicap waardoor acuut moet worden verhuisd.

Bij de afweging of een verhuizing voorspelbaar is, moet worden gekeken naar:

  • ·

    het soort woning (de te verlaten woning);_

  • ·

    de aanwezigheid van voorzieningen in de buurt;

  • ·

    het bestaan van een sociaal netwerk;

  • ·

    inschrijvingsduur voor een andere woning.

Als de aanvrager als gevolg van het aanwezig zijn een sociaal netwerk en voorzieningen in de buurt zich betrekkelijk eenvoudig staande kon houden, er sprake is van een doorsneewoning en het niet ingeschreven staan voor een andere woning, zal eerder worden aangenomen dat de verhuizing niet te verwachten was.

Een aanvrager die vanwege zijn beperkingen moet verhuizen terwijl dat in het geheel niet te verwachten was, kan uiteraard voor een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten in aanmerking komen, tenzij de financiële tegemoetkoming niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Een verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte wordt altijd als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voor de kosten van deze verhuizing had gereserveerd kunnen en moeten worden. Er wordt dan ook geen uitzondering gemaakt ten aanzien van het inkomen en het plotseling optreden van de handicap. Ook als verhuisd wordt naar een woning die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden, wordt geen financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. De woning is dan niet adequaat en met de te verstrekken voorziening kunnen dan slechts gedurende een korte periode de beperkingen worden gecompenseerd.

Als wordt verhuisd naar een instelling gericht op zorg (bijvoorbeeld een Awbz-instelling) en de leefruimte is ingericht, zijn er vrijwel geen kosten verbonden aan de verhuizing. Alleen als er sprake is van niet ingerichte kamers en de aanvrager moet de kamer zelf volledig inrichten, kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten worden verstrekt.

Woonvoorzieningen worden alleen getroffen aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat daarbij om een woonruimte, die geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Verder dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden. De in het tweede lid onder a vermelde woonruimtes voldoen hier in het algemeen niet aan.

In gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw worden geen voorzieningen getroffen, tenzij het gaat om voorzieningen die de woning van de aanvrager bereikbaar maken. Als voorzieningen zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen bij renovatie of nieuwbouw, wordt ook geen voorziening getroffen. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven welke voorzieningen wel kunnen worden getroffen in gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw.

4.5Bijzondere bepaling ten aanzien van verkoop woning

Artikelen 4.5 verordening en 3.1 financieel besluit bepalen dat er een bedrag moet worden terugbetaald na verkoop van een woning als een woonvoorziening heeft geleid tot een waardestijging van de woning. In het algemeen zal het hier gaan om een situatie waarin een aanbouw is gerealiseerd of aanzienlijke verbouwing in de woning heeft plaatsgevonden. De verkoop van de woning waaraan of waarin een aanpassing is gerealiseerd die heeft geleid tot een waardestijging van de woning, dient onmiddellijk gemeld te worden bij de gemeente. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de beschikking.

Voor het bepalen van de hoogte van de waardestijging van de woning wordt uitgegaan van de feitelijke kosten van de woonvoorziening verminderd met de reeds betaalde eigen bijdragen. Voor elk heel jaar dat is verstreken, wordt vervolgens de waardestijging met 10% verminderd (afschrijving). Als de woning binnen één jaar wordt verkocht na het realiseren van de woonvoorziening, wordt geen afschrijving toegepast; er is dan nog geen vol jaar verstreken.

Voor bovenstaande benadering is gekozen om de administratieve lasten en de kosten van een taxatie zoveel mogelijk te beperken. Het begrip waardestijging van de woning is door het te koppelen aan de feitelijke kosten van de woningaanpassing ook objectiever vast te stellen dan het achteraf door een taxateur vaststellen van een waardestijging van een woning door een in het verleden gerealiseerde woonvoorziening.

Aanvragers die in een woonwagen of op een woonschip wonen, kunnen alleen voor een woningaanpassing, een woningsanering of een uitraasruimte in aanmerking komen als de woonwagen of het woonschip nog langer dan vijf jaar bewoond kan en mag worden. Daarbij wordt gekeken naar:

  • ·

    technische levensduur;

  • ·

    mogelijke opheffing stand- of ligplaats;

  • ·

    huurovereenkomst standplaats.

De bepaling is opgenomen in verband met het doelmatig besteden van middelen in het kader van de wet. Voorzieningen worden in het algemeen alleen aangebracht in woonruimten bestemd voor permanente huisvesting. Overigens kunnen eenvoudige woningaanpassingen (bijvoorbeeld in de vorm van beugels en verhoogd toilet) eventueel wel worden toegekend.

Hoofdstuk 5 Individuele vervoersvoorzieningen

Algemene toelichting

In artikel 4 lid 1 sub c en d van de wet is vastgelegd dat de gemeente voorzieningen moet treffen die personen met beperkingen in staat stellen zich:

  • ·

    lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • ·

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Recht op een vervoersvoorziening bestaat voor zo ver de aanvrager tot de doelgroep van de wet behoort en er geen sprake is van een beperking van de compensatieplicht zoals beschreven in de paragrafen 1.3 en 5.4. Bovendien moet de aanvrager geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Onder het niet gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer wordt ook begrepen het niet kunnen bereiken van het openbaar vervoer. Vervoersvoorzieningen zullen voornamelijk worden verstrekt als er sprake is van een forse loopbeperking.

De individuele woonvoorzieningen kunnen onder andere bestaan uit een:

  • ·

    vervoerspas voor een collectief vervoerssysteem;

  • ·

    vervoermiddel;

  • ·

    financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • ·

    de vormen van vervoersvoorzieningen;

  • ·

    de soorten vervoersvoorzieningen;

  • ·

    recht op een vervoersvoorziening;

  • ·

    beperking van de compensatieplicht;

  • ·

    een bijzondere bepalingen ten aanzien van het bovenregionaal vervoer.

    5.1Vormen van vervoersvoorzieningen

De vervoersvoorzieningen kunnen verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget en in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In hoofdstuk 2 zijn de drie vormen van verstrekken al toegelicht. Indien voorzieningen in natura worden verstrekt regelt de gemeente alles.

De gemeente heeft afspraken gemaakt met een leverancier van hulpmiddelen voor het leveren, onderhouden, repareren en aanpassen van vervoermiddelen. Ook wordt door de leverancier soms een WA-verzekering afgesloten. Ook met betrekking tot het collectieve vervoer zijn afspraken gemaakt met de vervoersonderneming over onder andere de tarieven en reis- en vertrektijden.

Hoewel er in het algemeen een keuzevrijheid moet zijn voor de cliënt om te kiezen voor het ontvangen van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, is deze keuzemogelijkheid niet opengesteld voor een vervoerspas. Zie hiervoor paragraaf 2.1.

5.2 Soorten vervoersvoorzieningen

De gemeente kent een collectief vervoerssysteem waarbij cliënten van deur tot deur vervoerd kunnen worden binnen de regio. Hiermee wordt de zelfstandigheid van cliënten gewaarborgd; men kan immers zonder begeleiding reizen. De chauffeur helpt bij het in- en uitstappen. Het collectief vervoer is bedoeld als vervanging voor het openbaar vervoer.

Met een vervoerspas kan een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort tegen gereduceerd tarief (met een maximum van 5 OV-zones) reizen binnen de regio. Indien verder moet worden gereisd gelden andere tarieven. Hetzelfde gereduceerde tarief geldt voor één meereizende persoon, mits deze persoon geen hulp van de chauffeur nodig heeft. Kinderen tot 4 jaar mogen gratis meereizen.

Indien een persoon om medische redenen niet zelfstandig kan reizen, kan medische begeleiding worden geïndiceerd. Er kan dan een begeleiderspas worden verstrekt. De begeleider reist gratis. Begeleiding mag plaatsvinden door familie of derden. Als medische begeleiding is geïndiceerd, mag niet zelfstandig worden gereisd; er moet dan altijd een begeleider mee. Deze begeleider moet minimaal 12 jaar oud zijn.

Overigens kan ook van het collectief vervoerssysteem gebruik worden gemaakt zonder dat een persoon over een vervoerspas beschikt. Dan dient echter wel het volle tarief te worden betaald door de gebruiker. In deze situatie is het collectief vervoerssysteem een algemene voorziening.

Als het collectieve vervoerssysteem niet adequaat is en/of als er sprake is van problemen met betrekking tot het vervoer op de korte afstand in de woonomgeving (afstand waar normaal gesproken vervoer per fiets plaatsvindt), kan een vervoermiddel worden toegekend. Uiteraard mits voldaan wordt aan alle voorwaarden gesteld in de verordening en beleidsregels.

Vervoermiddelen kunnen worden verstrekt mits deze niet algemeen gebruikelijk zijn (zie hiervoor artikel 1.3 lid 4 sub a van de verordening en paragraaf 1.3). Daarnaast gaat het hier om de verstrekking van individuele voorzieningen waarmee een persoon met beperkingen zelfstandig in staat moet zijn om zich lokaal te verplaatsen en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit veronderstelt dat een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort zelfstandig gebruikt moet kunnen maken van de voorziening. Indien dat niet het geval is zal moeten worden beoordeeld of er voldoende begeleiding aanwezig is om de cliënt regelmatig (meerder keren per week) te begeleiden bij de lokale verplaatsingen.

Vervoermiddelen die onder andere verstrekt kunnen worden, zijn:

  • ·

    tandem of duofiets;

  • ·

    voorzetfiets;

  • ·

    rolstoelfiets;

  • ·

    driewielfiets;

  • ·

    ligfiets;

  • ·

    open elektrische buitenwagen (scootmobiel);

  • ·

    kinderzitje in auto of op fiets.

Tandem of duofiets

Een tandem is een fiets voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan personen met een visuele, motorische of verstandelijke handicap. Van belang is dat een ander dan de persoon die tot de doelgroep van de wet behoort het tempo moet aangeven en sturen.

Een duofiets is een tandemfiets die speciaal is ontwikkeld voor ouders met een gehandicapt kind. Het kind zit voorop de tandemfiets. De volwassene zit achter en stuurt in principe de fiets. Het kind kan meefietsen. Voordat tot verstrekking wordt overgegaan, moet worden onderzocht of het kind niet in staat is te fietsen op een gewone tweewieler.

Voorzetfiets

Een voorzetfiets kan een handbewogen of elektrische voorziening zijn. Deze voorziening kan worden verstrekt aan personen die tot de doelgroep van de wet behoren en die aangewezen zijn op een rolstoel. Met een voorzetfiets is het bereik in het algemeen groter. Verstrekking is mogelijk als met een voorzetfiets een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereikt kan worden.

Rolstoelfiets

De rolstoelfiets is fiets met een plateau aan de voorzijde. Degene die in rolstoel zit, wordt op het plateau gereden en door een begeleider meegenomen. Er is dan ook sprake van passief vervoer. Een vergelijkbare voorziening is een fiets met zijspan waarin een rolstoel kan worden geplaatst. Een andere mogelijkheid om iemand met een rolstoel met de fiets te verplaatsen is het plaatsen van een koppeldeel tussen fiets en rolstoel. Welke voorziening het meest geschikt is, is afhankelijk van de individuele omstandigheden.

De rolstoelfiets wordt meestal aangevraagd door ouders van een gehandicapt kind. Het gaat dan om een kind dat te groot is geworden voor een gewoon fietszitje en dat medisch/ergonomisch niet in staat is om zichzelf met een aangepaste fiets te verplaatsen.

Driewielfiets

Een driewielfiets is een fiets met drie wielen die hierdoor meer stabiel is dan een tweewieler. Een driewielfiets kan worden toegekend als er sprake is van een evenwichtsstoornis. De driewielfiets wordt in principe met beenkracht voortbewogen. Soms is trapondersteuning (elektrisch) mogelijk. Overigens wordt een normale kinderdriewielfiets als algemeen gebruikelijk beschouwd en deze komt dan ook niet voor verstrekking in aanmerking.

Ligfiets

Een ligfiets is een fiets die met beenkracht wordt voortbewogen in een liggende (of zeer onderuitgezakt zittende)_positie. Een ligfiets wordt alleen verstrekt als dit de enige reële voorziening voor betrokkene is om de ondervonden belemmeringen op het gebied van vervoer op te heffen of te verminderen.

Scootmobiel (open elektrische buitenwagen)

Een scootmobiel is een vervoermiddel dat door middel van een elektromotor wordt voortbewogen. Alleen als er sprake is van een evenwichtsstoornis en/of een zeer gering uithoudingsvermogen kan een scootmobiel worden verstrekt. Een scootmobiel wordt alleen verstrekt als de aanvrager geen gebruik kan maken van andere, algemeen gebruikelijke, vervoermiddelen (onder andere fiets, elektrische fiets, scooter).

Kinderzitje (auto en fiets)

In principe zijn kinderzitjes voor in de auto of op de fiets algemeen gebruikelijk. Alleen wanneer kind medisch/ergonomisch is aangewezen op een aangepast kinderzitje kan een speciaal auto- of fietszitje noodzakelijk zijn.

Onderhoud en reparatie

Vervoermiddelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type en soort vervoermiddel. Bij onderhoud en reparatie van vervoermiddelen moet gedacht worden aan mankementen aan remmen en frame. Bij elektrische vervoermiddelen gaat het om zaken als het verhelpen van elektrische storingen en onderhoud van de motor.

Onderhoudsbeurten en reparaties zijn een taak voor deskundige (onderhouds) monteurs. De gehandicapte wendt zich direct tot de leverancier voor onderhoudsbeurten en reparaties. Vooraf zijn gemeente en leverancier overeengekomen hoe vaak onderhoud nodig is. In de beschikking worden voorwaarden opgenomen met betrekking tot het onderhoud.

De reparatiekosten als gevolg van schade die te wijten is aan het gedrag van de gebruiker of zijn gezinsleden, worden niet via de WMO vergoed. Deze kosten komen voor rekening van de gebruiker.

Verzekering

Vervoermiddelen met een hulpmotor die in natura worden verstrekt en waarvoor een verzekering verplicht is, zijn via de gemeente verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid (WA). De aanvrager dient zelf zorg te dragen voor een toereikende inboedelverzekering en reisverzekering. Voor een vervoermiddel dat in natura is verstrekt en waarvoor de gemeente een WA verzekering heeft afgesloten, geldt dat deze niet is verzekerd tegen diefstal. Cliënten kunnen hiervoor ook geen diefstalverzekering afsluiten. Een diefstalverzekering kan namelijk alleen in combinatie met een WA verzekering worden afgesloten. Het niet hebben van een diefstalverzekering kan in deze gevallen dan ook niet de cliënt verweten worden. Voor vervoermiddelen waarvoor geen WA verzekering hoeft te worden afgesloten, moet de cliënt zelf een diefstalverzekering afsluiten.

Indien een vervoermiddel wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget gelden de algemene bepalingen van artikel 2.4 van de verordening (zie paragraaf 2.4). Daarnaast geldt het uitgangspunt van goedkoopst adequate voorziening zoals vermeld in artikel 1.2 van het financieel besluit.

Voor de instandhoudingskosten, de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering, geldt dat hiervoor soms ook een persoonsgebonden budget kan worden toegekend. Instandhoudingskosten worden toegekend voor voorzieningen die onderhoud behoeven en waarvoor de gemeente ook een onderhoudscontract zou afsluiten als de voorziening in natura zou zijn verstrekt.

Aanpassingen aan een vervoermiddelen kunnen bestaan uit een aanpassing aan het eigen vervoermiddel en accessoires. Bij de beoordeling of een aanvrager in aanmerking komt voor een vervoermiddel moet worden meegenomen of een aanpassing aan het eigen vervoermiddel (bijvoorbeeld eigen fiets, brommer of scooter) mogelijk is. Hierbij kan gedacht worden aan zijwielen voor de fiets (als er sprake is van een evenwichtsstoornis) of een aanpassing aan het stuur of een speciaal zadel. Uiteraard wordt bekeken of de aanpassing niet algemeen gebruikelijk is. Als een aanpassing aan het eigen vervoermiddel de goedkoopst adequate oplossing is, komt de aanpassing aan het eigen vervoermiddel voor verstrekking in aanmerking.

Onder accessoires worden verstaan extra’s die niet noodzakelijk zijn om een vervoermiddel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot de hiervoor genoemde aanpassing aan het eigen vervoermiddel. Schootkleden, bandenpomp , regenpak en winterbekleding zijn voorbeelden van accessoires die dan ook niet worden vergoed.

Alleen die accessoires die medisch noodzakelijk, niet algemeen gebruikelijk en noodzakelijk zijn voor een duurzaam en/of veilig gebruik kunnen worden verstrekt. Hierbij valt onder andere te denken aan spiegels, stokhouders en zuurstoffleshouders.

Een vervoermiddel voor sportbeoefening kan worden verstrekt als zonder een dergelijke vervoermiddel sportbeoefening niet mogelijk is. Voorbeelden van vervoermiddelen voor sportbeoefening zijn:

  • ·

    race tandem

  • ·

    handbike

  • ·

    ligfiets

Een vervoermiddel voor sportbeoefening is in het algemeen minder geschikt voor de gewone leefsituatie.

De compensatieplicht voor vervoer is in principe beperkt tot lokale verplaatsingen. In het algemeen zal hierin kunnen worden voorzien door het collectief vervoerssysteem. Als een cliënt om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoerssysteem, kan niet worden gesproken van een voorziening die de beperking compenseert. Als een cliënt om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, kan een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten worden verstrekt. Een voorwaarde is dan wel dat er sprake moet zijn van een substantiële vervoersbehoefte.

De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming is vastgelegd in het financieel besluit. De financiële tegemoetkoming wordt per kwartaal vooruit betaald.

5.3 Recht op een vervoersvoorziening

Wanneer de aanvrager geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of dat niet kan bereiken, zal altijd eerst bekeken worden of een vervoerspas voor het collectief vervoerssysteem de beperkingen voldoende compenseert. Veronderstelt wordt dat een persoon het openbaar vervoer niet kan bereiken als deze geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met loophulpmiddelen, in een redelijk tempo (ongeveer 20 minuten) kan lopen. Bij het niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer moet worden gedacht aan cognitieve beperkingen, een gedragsstoornis, onbeheersbare incontinentie of een zodanige beperking dat men niet in het openbaar vervoer kan komen.

Het collectief vervoerssysteem moet voor de aanvrager langdurig noodzakelijk zijn om de beperkingen op te heffen. Ook moet deze voorziening voor een persoon als de aanvrager medisch gezien adequaat zijn. Dit zal vrijwel altijd het geval zijn: alleen bij onbeheersbare incontinentie, ernstige gedragsproblemen en andere uitzonderlijke situaties zal een vervoerspas niet adequaat geacht worden. In dat geval is op grond van het vierde lid van artikel 5.3 van de verordening een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten mogelijk.

Als de beperkingen onvoldoende worden gecompenseerd door het verstrekken van een vervoerspas, kan, als er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte, een (aanpassing aan een) vervoermiddel worden verstrekt. In de beleidsregels aan het eind van deze paragraaf worden de criteria genoemd voor het verstrekken van vervoermiddelen. Aan het eind van de volgende paragraaf is een beleidsregel over de substantiële vervoersbehoefte opgenomen. Het verstrekken van alleen een vervoerspas is onvoldoende als er sprake is van een loopafstand van minder dan 100 meter. Indien er sprake is van een zeer beperkte loopafstand moet ook naar oplossingen worden gezocht voor het vervoer op korte afstand (daar waar mensen zonder beperkingen zich lopend of met de fiets kunnen redden). Bij een loopafstand tussen de 100 en 800 meter is dit niet dwingend voorgeschreven, maar moet dit van geval tot geval worden beoordeeld.

Op grond van het derde lid van artikel 5.3 van de verordening kan een vervoermiddel voor sportbeoefening worden verstrekt. Sport wordt, ook in de jurisprudentie, aangemerkt als een belangrijke mogelijkheid om te kunnen participeren. De mogelijkheid om sportvoorzieningen te verstrekken wordt dan ook verruimd. Ook middelen die het midden houden tussen rolstoel- en vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een handbike) komen voor verstrekking in aanmerking. Als zonder een vervoermiddel voor sportbeoefening niet kan worden deelgenomen aan sportactiviteiten, kan een dergelijke vervoermiddel worden verstrekt. Ook voor het verstrekken van een vervoermiddel voor sportbeoefening gelden de meer algemene bepalingen genoemd in hoofdstuk 1 en 2 van de verordening. Dit betekent onder andere dat zo’n vervoermiddel langdurig noodzakelijk moet zijn om de sport te kunnen beoefenen Voorwaarde voor het verstrekken van een vervoermiddel voor sportbeoefening is dat regelmatig wordt deelgenomen aan sportactiviteiten. Dit kan worden aangetoond door bijvoorbeeld het lidmaatschap van een (gehandicapten)sportvereniging. Zie de beleidsregel hieronder.

Een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt alleen verstrekt als een vervoerspas voor het collectieve vervoerssysteem medisch gezien niet adequaat is. Alleen in die situatie worden de beperkingen van de cliënt onvoldoende gecompenseerd. Dit zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties het geval zijn (zie hierboven). Een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt alleen verstrekt als er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte (zie beleidsregel aan het eind van de volgende paragraaf).

Beleidsregels

1 Criteria verstrekken vervoermiddel

Een vervoermiddel, met uitzondering van een tandem en duofiets, kan worden verstrekt als naast de voorwaarden genoemd in de verordening en de beleidsregels ook wordt voldaan aan de hieronder genoemde criteria. De aanvrager:

  • ·

    dient geen functiestoornissen te hebben waardoor deelname aan het verkeer niet verantwoord is;

  • ·

    kan zelf zijn bestemming bepalen en vinden;

  • ·

    kan het vervoermiddel bedienen en besturen;

  • ·

    kan op- en afstappen;

  • ·

    is tegen weersinvloeden bestand gedurende een groot deel van het jaar

  • ·

    kan zich zelfstandig verplaatsen nadat deze gebruik heeft gemaakt van het vervoermiddel.

Als een vervoermiddel wordt verstrekt omdat de aanvrager niet zelfstandig tot fietsen in staat is, gelden bovenstaande criteria uiteraard niet. In dat geval moet de begeleiding wel gegarandeerd zijn. Ook ten aanzien van deze vervoermiddelen (onder andere tandem en duofiets) geldt dat er sprake moet zijn van een substantiële vervoersbehoefte.

2 Gebruik vervoermiddel voor sportbeoefening

Een vervoermiddel voor sportbeoefening wordt alleen verstrekt als deze regelmatig (minimaal één keer per week) wordt gebruikt. Het regelmatige gebruik kan onder andere worden aangetoond door een bewijs van lidmaatschap van een (gehandicapten)sportvereniging.

5.4 Nadere beperkingen compensatieverplichting

De gemeente moet de beperkingen compenseren indien deze samenhangen met het zich lokaal kunnen verplaatsen. Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de directe woon- en leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare (opklapbare) scootmobiel, vallen niet onder de compensatieverplichting. Deze worden dan ook niet verstrekt.

Een vervoermiddel wordt alleen verstrekt als het vervoermiddel regelmatig wordt gebruikt voor sociaal vervoer in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat dan om het vervoer in het kader van het leven van alledag, zoals het boodschappen doen, vrienden en familie bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele of religieuze instellingen. Een vervoermiddel dat uitsluitend voor recreatieve doeleinden wordt aangevraagd, wordt niet in het kader van de wet verstrekt tenzij het gaat om een vervoermiddel voor sportbeoefening. Om voor een vervoermiddel in aanmerking te komen moet er sprake zijn van een substantiële vervoersbehoefte. In onderstaande beleidsregel wordt dit nader uitgewerkt.

Beleidsregel

1 Substantiële vervoersbehoefte

Onder een substantiële vervoersbehoefte wordt verstaan het gemiddeld drie keer per week afleggen van afstanden buitenshuis met een vervoermiddel.

5.5 Bijzondere bepaling ten aanzien van bovenregionale contacten

De compensatieverplichting is in principe beperkt tot het vervoer in de eigen woon- en leefomgeving. Slechts bij hoge uitzondering komen verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving voor een toekenning van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten in aanmerking.

Alleen als de cliënt in een sociaal isolement dreigt te geraken als gevolg van het wegvallen van de bovenregionale contacten en deze contacten zijn uitsluitend te handhaven door middel van persoonlijke bezoeken, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Bovendien moet er voor het onderhouden van deze bovenregionale contacten geen gebruik kunnen worden gemaakt van een bovenregionaal vervoerssysteem (Valys). Dit zal vrijwel niet het geval zijn: alleen bij onbeheersbare incontinentie, ernstige gedragsproblemen en andere uitzonderlijke situaties zal het bovenregionale vervoerssysteem niet adequaat geacht worden.

In de beleidsregel aan het eind van de paragraaf wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voordat een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor bovenregionale contacten kan worden toegekend.

In artikel 2.3 van het financieel besluit is de hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten vastgelegd. Er wordt uitgegaan van de feitelijk gereden kilometers tussen de woonruimte van betrokkene en de te bezoeken adres. In de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf is het maximale aantal bezoeken per periode dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, vastgelegd.

De financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt per kwartaal achteraf betaald waarbij het aan de cliënt is om het aantal gereden kilometers aannemelijk te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een overzicht te overleggen van de ritten en de reisdata.

Beleidsregel

1 Voorwaarden financiële tegemoetkoming vervoerskosten bovenregionale contacten

Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan om voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor bovenregionale contacten in aanmerking te komen:

  • ·

    in de eigen woon- en leefomgeving heeft de aanvrager vrijwel geen sociale contacten en neemt daardoor niet deel aan het sociale leven;

  • ·

    het bovenregionale contact kan alleen eenzijdig door persoonlijk bezoek worden ingevuld door de aanvrager;

  • ·

    het wegvallen van het bovenregionaal contact zal tot sociale vereenzaming leiden;

  • ·

    er kan geen gebruik worden gemaakt van een bovenregionale vervoersvoorziening.

2 Maximale aantal bezoeken dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt

Om de bovenregionale contacten in stand te houden, komt gemiddeld maximaal één bezoek per twee weken voor vergoeding in aanmerking.

Hoofdstuk 6 Individuele rolstoelvoorzieningen

Algemene toelichting

In de wet is artikel 4 lid 1 sub b vastgelegd dat de gemeente voorzieningen moet treffen die personen met een beperking in staat stellen zich in en om de woning te verplaatsen. Rolstoelen zijn niet als aparte categorie in de wet opgenomen.

Een rolstoel wordt gebruikt voor het verplaatsen binnen en buiten de woning, als loophulpmiddelen (bijvoorbeeld een rollator) onvoldoende uitkomst bieden en de persoon regelmatig of de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Een sportrolstoel valt in het kader van de verordening onder het begrip rolstoel. Ook aanpassingen aan een rolstoel kunnen voor verstrekking in aanmerking komen.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • ·

    de vormen van rolstoelvoorzieningen;

  • ·

    de soorten rolstoelvoorzieningen;

  • ·

    recht op voorziening;

  • ·

    beperking van de compensatieplicht;

6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Voor de algemene regels met betrekking tot de vorm van de voorziening wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een rolstoel is niet langer mogelijk. Ook sportrolstoelen worden verstrekt in natura (in bruikleen) of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Hierbij is overwogen dat sportrolstoelen een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de kerndoelstelling van de wet, namelijk het mogelijk maken van maatschappelijke participatie. Verder kunnen sportrolstoelen, als deze in bruikleen worden verstrekt, opnieuw ingezet worden als deze niet meer wordt gebruikt door de aanvrager.

6.2 Soorten rolstoelvoorzieningen

In het eerste lid van artikel 6.2 van de verordening is bepaald dat de gemeente voorziet in verschillende rolstoelvoorzieningen en aanpassingen aan een rolstoel. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt dan ook niet op grond van de wet verstrekt. Een trippelstoel kan soms uitkomst bieden als werkstoel in bijvoorbeeld de keuken. De trippelstoel valt onder de werking van de Regeling Zorgverzekering. Rolstoelen voor incidenteel gebruik en die voor korte duur noodzakelijk zijn, kunnen worden geleend bij een thuiszorgwinkel op grond van de AWBZ Regeling thuiszorg voor tijdelijke hulpmiddelen.

In de volgende rolstoelvoorzieningen kan worden voorzien:

  • ·

    handbewogen rolstoel

  • ·

    elektrische rolstoel

  • ·

    rolstoelvoorziening voor kinderen

  • ·

    aanpassing aan een rolstoel

  • ·

    accessoires

  • ·

    sportrolstoel

Handbewogen rolstoel

Bij handbewogen rolstoelen kan een onderscheid worden gemaakt tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. De zelfbeweger is een handbewogen rolstoel die door de persoon zelf wordt voortbewogen door middel van hoepels (of soms hefbomen). Het kunnen verplaatsen met een zelfbeweger vereist een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen. De duwwandelwagen kan worden verstrekt als de persoon een verminderde of geen armfunctie heeft en een begeleider in de gelegenheid is om de rolstoel te duwen. In het algemeen gaat de voorkeur uit naar een zelfbeweger vanwege de rijeigenschappen en de mogelijke herinzetbaarheid.

Elektrische rolstoel

Een persoon kan voor een elektrische rolstoel in aanmerking komen als de arm- en handfunctie verminderd of (nagenoeg) afwezig is en het gebruik van een handbewogen rolstoel niet mogelijk is. Het gebruik van een handbewogen rolstoel is soms niet mogelijk omdat er niemand is die de rolstoel kan duwen of de rolstoel of omdat continu gebruik moet worden gemaakt van de rolstoel.

Elektrische rolstoelen zijn voor het sturen en rijden meestal voorzien van een joystickbesturing. Met de joystick wordt de rijbeweging en de snelheid bepaald. Het rijden met een elektrische rolstoel vereist wat vaardigheid en is daarom niet voor iedereen geschikt. Voordat tot een verstrekking wordt overgegaan, zal moeten worden bekeken of de elektrische rolstoel wel door betrokkene bediend kan worden. Om te bepalen of een elektrische rolstoel adequaat is, moeten dan ook eerst rijlessen worden gevolgd bij een ergotherapeut.

Een elektrische rolstoel wordt alleen aan een bewoner in een verzorgingshuis toegekend als er sprake is van een structurele zelfstandige verplaatsingsbehoefte binnen de wooneenheid en buiten het verzorgingshuis. Structureel wil zeggen vrijwel dagelijks zonder hulp gebruik maken van de elektrische rolstoel om zich te verplaatsen. Binnen het verzorgingshuis wordt namelijk door het personeel in de verplaatsbehoefte voorzien.

Rolstoelvoorziening voor kinderen

Rolstoelen voor kinderen dienen met nog meer zorgvuldigheid te worden geselecteerd dan rolstoelen voor volwassenen. De belangrijkste reden hiervoor is dat kinderen nog groeien en vergroeiingen als gevolg van een slechte zithouding moeten worden voorkomen. Gehandicapte kinderen die nog niet toe zijn aan een rolstoel kunnen worden verplaatst in een aangepaste buggy of wandelwagen. Voor kinderen die niet in een kinderstoel kunnen zitten, zijn er zitondersteuningselementen. De specifieke kuipvorm van deze elementen hebben als doel vergroeiingen voorkomen. De kuipen kunnen op een onderstel worden geplaatst. Hiervoor zijn twee onderstellen beschikbaar voor gebruik binnens- en buitenshuis. Deze elementen en onderstellen kunnen worden beschouwd als voorloper van een rolstoel.

Voorzieningen die het midden houden tussen speelvoorzieningen (al dan niet therapeutisch) en verplaatsingshulpmiddelen kunnen op grond van de wet worden verstrekt. Concreet gaat het hierbij om vervoermiddelen voor buiten (bijvoorbeeld een vliegende Hollander) en kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van gehandicapte kinderen tot 4 jaar zijn deze speelvoorzieningen belangrijk. Het is een voorbereidende fase op het zich zelfstandig kunnen verplaatsen.

Een aparte categorie vormt de sta/zitrolstoelen. Vanuit therapeutisch oogpunt is het belangrijk dat kinderen niet de hele dag zittend doorbrengen. Van tijd tot tijd moet een kind rechtop kunnen staan en indien mogelijk zich staande voortbewegen. Hiervoor zijn rolstoelen ontwikkeld waarbij het zitgedeelte kan worden vervangen door een stagedeelte. De verstrekking van een sta/zitrolstoel is echter problematisch. Het stagedeelte is immers therapeutisch bedoeld en valt daarmee niet onder de wet. Vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan wel een rolstoel met stagedeelte worden vergoed, maar weer niet het zitgedeelte. In voorkomende gevallen zal dan ook met de zorgverzekeraar van betrokkene contact moeten worden opgenomen om te kijken of de kosten van een dergelijke rolstoel gedeeld kunnen worden. Hierbij kan een beroep worden gedaan op artikel 5 lid 2 sub a van de wet waarin de samenhang van toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen en zorg is geregeld.

Aanpassing aan een rolstoel

Rolstoelen worden altijd op maat verstrekt. Daarom is het soms noodzakelijk dat er aanpassingen aan de rolstoel worden gerealiseerd. Deze aanpassingen kunnen dan ook op grond van de wet worden verstrekt. Het gaat hier bij voornamelijk om aanpassingen aan zitting en rugleuning.

Accessoires

Onder accessoires worden verstaan extra’s die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot de hiervoor genoemde aanpassing aan een rolstoel. Rolstoelhandschoenen, bandenpomp , regenpak, been- en voetenzak en winterbekleding zijn voorbeelden van accessoires die dan ook niet worden vergoed.

Alleen die accessoires die medisch noodzakelijk, niet algemeen gebruikelijk en noodzakelijk zijn voor een duurzaam en/of veilig gebruik kunnen worden verstrekt. Hierbij valt onder andere te denken aan spiegels, stokhouders en zuurstoffleshouders.

Sportrolstoel

Een sportrolstoel kan worden verstrekt als zonder een dergelijke rolstoel sportbeoefening niet mogelijk is. Voorbeelden van sportrolstoelen zijn:

  • ·

    marathon- of sprintrolstoel

  • ·

    basketbalrolstoel

  • ·

    tennisrolstoel

  • ·

    dansrolstoel

Een sportrolstoel is in het algemeen niet geschikt voor de gewone leefsituatie.

Onderhoud en reparatie

Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type rolstoel. Bij onderhoud en reparatie van handbewogen rolstoelen moet gedacht worden aan het vervangen van versleten banden of bekleding (bijvoorbeeld van armleuningen), maar ook aan mankementen aan remmen en frame. Bij elektrische rolstoelen gaat het om zaken als het verhelpen van elektrische storingen en onderhoud van de motor.

Onderhoudsbeurten en reparaties zijn een taak voor deskundige (onderhouds) monteurs. De gehandicapte wendt zich direct tot de leverancier voor onderhoudsbeurten en reparaties. Vooraf zijn gemeente en leverancier overeengekomen hoe vaak onderhoud nodig is. In de beschikking worden voorwaarden opgenomen met betrekking tot het onderhoud.

De reparatiekosten als gevolg van schade die te wijten is aan het gedrag van de gebruiker of zijn gezinsleden, worden niet via de WMO vergoed. Deze kosten komen voor rekening van de gebruiker.

6.3 Recht op een rolstoelvoorziening

In het eerste lid van artikel 6.3 verordening is bepaald dat een aanvrager recht heeft op een rolstoelvoorziening als deze zich structureel zittend moet verplaatsen. Structureel wil zeggen langdurig (de voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn, zie hiervoor paragraaf 1.3) en regelmatig (meerdere keren per week). Loophulpmiddelen moeten bovendien geen uitkomst bieden. Geen rolstoelvoorziening wordt verstrekt als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. In artikel 6.4 verordening wordt nader ingegaan op de situatie waarin een persoon verblijft in een AWBZ-instelling.

Sport wordt, ook in de jurisprudentie, aangemerkt als een belangrijke mogelijkheid om te kunnen participeren. De mogelijkheid om sportvoorzieningen te verstrekken wordt dan ook verruimd. Ook middelen die het midden houden tussen rolstoel- en vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een handbike) komen voor verstrekking in aanmerking. Als zonder een sportrolstoel niet kan worden deelgenomen aan sportactiviteiten, kan een sportrolstoel

worden verstrekt. Ook voor het verstrekken van een sportrolstoel gelden de meer algemene bepalingen genoemd in hoofdstuk 1 en 2 van de verordening. Dit betekent onder andere dat de sportrolstoel langdurig noodzakelijk moet zijn om de sport te kunnen beoefenen. Daarnaast moet de sportrolstoel regelmatig gebruikt worden. Dit kan worden aangetoond door bijvoorbeeld het lidmaatschap van een (gehandicapten)sportvereniging. Zie onderstaande beleidsregel

Beleidsregel

1 Gebruik sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt alleen verstrekt als deze regelmatig (minimaal één keer per week) wordt gebruikt. Het regelmatige gebruik kan onder andere worden aangetoond door een bewijs van lidmaatschap van een (gehandicapten)sportvereniging.

6.4 Nadere beperkingen compensatieverplichting

Personen die voor een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in aanmerking kunnen komen omdat zij een AWBZ-instelling verblijven, hebben geen recht op een verstrekking in het kader van de wet. Er kan dan gebruik worden gemaakt van een voorliggende voorziening. Deze voorziening staat open voor personen die zowel de functie “verblijf” als de functie “behandeling” in één en dezelfde AWBZ-instelling genieten. In een verzorgingshuis met een verpleegafdeling zal vaak geen sprake zijn van een combinatie van de functies “verblijf” en “behandeling” in één instelling. In die situatie zal een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wmo.

Hoofdstuk 7 Overige voorzieningen

Algemene toelichting

Met overige voorzieningen worden voorzieningen bedoeld die strikt genomen geen individuele voorzieningen zijn in de zin van de wet. De overige voorzieningen zijn wel voorzieningen die indirect wel gericht zijn op het opheffen van belemmeringen van personen die tot de doelgroep van de wet behoren. Het kenmerk van een overige voorziening is dat deze niet wordt verstrekt aan een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort.

Tot de overige voorzieningen behoren financiële tegemoetkomingen in de:

  • ·

    verhuis- en inrichtingskosten;

  • ·

    kosten van huurderving;

  • ·

    kosten van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • ·

    de vormen van overige voorzieningen;

  • ·

    de soorten overige voorzieningen;

  • ·

    recht op een overige voorziening.

7.1 Vormen van overige voorzieningen

De overige voorzieningen worden alleen verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten. Voor de algemene bepaling ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

7.2 Soorten overige voorzieningen

Eén van de overige voorzieningen is de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt aan een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort (zie hiervoor paragraaf 4.2) maar aan een persoon die een aangepaste of geschikte woning vrijmaakt ten behoeve van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort. Met het opnemen van deze bepaling kan worden bevorderd dat het bestand aan aangepaste of geschikte woningen optimaal wordt gebruikt.

De hoogte van het bedrag van de financiële tegemoetkoming is geregeld in artikel 2.4 leden 1 en 2 van het financieel besluit. Het bedrag wordt uitbetaald nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden.

Als de huur van een aangepaste woning is beëindigd en de woning kan op betrekkelijk korte termijn weer bewoond worden door een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kan een financiële tegemoetkoming in kosten van huurderving worden toegekend gedurende de periode dat de woning niet verhuurd wordt. Het optimale gebruik van het bestand aan aangepaste of geschikte woningen kan door deze bepaling worden bevorderd.

De omvang van het bedrag van de financiële tegemoetkoming is geregeld in artikel 2.4 leden 3 en 4 van het financiële besluit. De betaling vindt maandelijks vooruit plaats. Hierbij is rekening gehouden met de gebruikelijk systematiek van huurbetaling.

Voorzieningen die direct gericht zijn op het bereikbaar maken van de woning van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, kunnen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. In de beleidsregel aan het eind van volgende paragraaf wordt aangegeven welke voorzieningen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen.

Omdat de voorzieningen worden aangebracht in een gemeenschappelijke ruimte zullen veelal meerdere personen die tot de doelgroep van de wet behoren gebruik (gaan) maken van de voorziening(en). Dit is dan ook de reden om een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw niet aan te merken als een individuele voorziening.

Ook ten aanzien van de kosten van voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte geldt dat alleen de kosten van de goedkoopst adequate voorziening voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met een intensiever gebruik van de voorziening. Artikel 1.2 van het financieel besluit is dan ook van toepassing op de kosten van voorzieningen aangebracht in gemeenschappelijke ruimten.

In hetzelfde artikel is ook bepaald dat het bedrag van de financiële tegemoetkoming wordt betaald na overlegging van een factuur.

7.3 Recht op een overige voorziening

In dit artikel is het recht op een overige voorziening geregeld. Hoewel ten aanzien van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving bepaald is dat er een verzoek moet zijn van het college, kan in voorkomende gevallen ook op verzoek van een persoon of een woningverhuurder tot verstrekking worden overgegaan. Altijd moet echter wel worden beoordeeld of de aangepaste of geschikte woning binnen afzienbare termijn bewoond kan worden door een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort. Indien dit niet het geval is, zal geen financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Als belemmeringen in gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw de toegang tot de woning van een persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, verhinderen of vrijwel onmogelijk maken, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Niet de persoon die tot de doelgroep van de wet behoort, maar de eigenaar van het woongebouw kan in deze situatie in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten. In de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf is beschreven welke voorzieningen vergoed kunnen worden.

Met betrekking tot het aanbrengen van voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte van een aantal woongebouwen zijn afspraken gemaakt met de woningstichtingen “Beter Wonen” en “Sint Joseph”. De afspraken hebben onder andere betrekking op de verdeling van de kosten van deze voorzieningen.

Beleidsregel

1 Te verstrekken voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte

Voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte van een woongebouw komen uitsluitend de volgende voorzieningen in aanmerking:

  • ·

    automatische deuropener;

  • ·

    hellingbaan;

  • ·

    extra trapleuning.

    Hoofdstuk 8 De aanvraag, de indicatie en de beslissing

Algemene toelichting

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het proces van aanvraag tot en met de beslissing en, nadat de voorziening is toegekend, het onderzoek naar onder andere het gebruik van de voorziening en het melden van wijzigingen.

8.1Gebruik aanvraagformulier

In dit artikel is bepaald dat een aanvraag dient plaats te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het schriftelijk moeten indienen van een aanvraag is in lijn met de Algemene wet bestuursrecht. Het aanvraagformulier is te vinden in de bijlage. Geheel in lijn met de filosofie achter het integrale dienstverleningsmodel is gekozen voor een opzet van het aanvraagformulier waarbij de ondervonden problemen op de verschillende leefgebieden centraal staan. In overleg met de aanvrager wordt dan gekeken naar mogelijke oplossingen voor de verschillende problemen. Dit hoeft niet per definitie het toekennen van een individuele voorziening te zijn.

8.2Indienen aanvraag en relatie met Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In de wet is vastgelegd dat de gemeenteraad in de verordening een bepaling moet opnemen over het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Cliënten die zich bij de afdeling Publiekszaken team Wmo melden voor een hulpvraag of een aanvraag op grond van de wet, worden, indien nodig of gewenst, geïnformeerd over voorzieningen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Zo nodig worden aanvragen op grond van deze wet doorgestuurd naar het Centrum Indicatiestelling Zorg.

Deze bepaling kan niet los worden gezien van artikel 8.4 van de verordening waarin de samenhangende afstemming geregeld is. Niet alleen de relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is van belang maar in feite alle voorzieningen die voor de aanvrager mogelijk relevant en interessant kunnen zijn.

8.3 Inlichtingen, onderzoek en advies

Voor de beoordeling van de aanvraag is het in het algemeen noodzakelijk de aanvrager te spreken. Soms zullen aanvullende gegevens nodig zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot het inkomen of de woonsituatie, om de aanvraag te kunnen beoordelen. Alleen de gegevens die van belang zijn voor het beoordelen van de aanvraag mogen in principe worden opgevraagd. Echter in het kader van de integrale dienstverlening zal soms naar extra gegevens worden gevraagd. Als deze extra gegevens niet worden verstrekt, moet de aanvraag wel in behandeling worden genomen.

In aanvulling op de toelichting op de aanvraag kan soms een extern advies noodzakelijk zijn. Het uitgangspunt is dat beoordeling van aanvragen zoveel mogelijk zonder extern advies plaatsvindt. Als vermoed wordt dat een voorziening om medische redenen zal moeten worden afgewezen, is een medisch advies (onder verantwoordelijkheid van een arts) verplicht. De doelgroep van de wet is echter breder dan de doelgroep van de Wet voorzieningen gehandicapten. Ook personen met chronisch psychische problemen en psychosociale problemen vallen onder de doelgroep van de wet. Als vermoed wordt dat een voorziening moet worden afgewezen en de aanvrager heeft chronisch psychische problemen of psychosociale problemen, ligt een advies uitgebracht door een psycholoog meer voor de hand. Bij aanvragen voor een uitraasruimte voor kinderen (zie paragraaf 4.2) zou een orthopedagoog om advies kunnen worden gevraagd.

Ook wanneer de aard van de aandoening niet duidelijk is of als het vermoeden bestaat dat een voorziening invaliderend of antirevaliderend werkt, zal meestal een medisch advies worden aangevraagd. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Immers in de hiervoor beschreven situaties is het zelf beoordelen lastig en soms zelfs onmogelijk en zal een beslissing, indien geen extern advies wordt ingewonnen, juridisch gezien geen stand kunnen houden. Het besluit zal dan door de rechter worden vernietigd met als argument dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Ook als een extern advies wordt gevraagd moet het college zich er van vergewissen dat het extern advies zorgvuldig tot stand is gekomen.

Indien de aanvrager geen gehoor geeft aan een oproep van het college of een adviesinstantie om in persoon te verschijnen of geen of onvoldoende gegevens overlegt die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van de aanvraag, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gelaten. Het buiten behandeling laten van een aanvraag gebeurt niet nadat de aanvrager nog één keer in de gelegenheid is gesteld om de gevraagde gegevens te overleggen of in persoon te verschijnen.

8.4 Samenhangende afstemming

In de wet is in artikel 5 tweede lid onder b vastgelegd dat de gemeenteraad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend worden afgestemd op de situatie van de aanvrager. De samenhangende afstemming kan niet los worden gezien van het niveau en de kwaliteit van de dienstverlening. Om het niveau en de kwaliteit van de dienstverlening aan cliënten te verbeteren is er in de gemeente Almelo een model ontwikkeld voor integrale dienstverlening gericht op participatie. Dit model vormt de basis voor de benadering van cliënten en de door cliënten ondervonden problemen die een beroep doen op voorzieningen in het kader van de wet. Voor het team Wmo is het model verder uitgewerkt in een werkinstructie integrale intake.

8.5Beschikking

Deze bepaling vloeit rechtsreeks voort uit de wet (artikel 26 lid 1). Feitelijk is hier sprake van een aanscherping van de algemene motiveringsplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Met het opnemen van deze bepaling wordt het belangrijkste doel van de wet benadrukt: het bevorderen dan wel behouden van de deelname aan het maatschappelijk verkeer van personen die tot de doelgroep van de wet behoren.

8.6Proceduretermijnen

In de wet is geen proceduretermijn genoemd voor het afhandelen van aanvragen. In dat geval is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Echter in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat bij het ontbreken van een wettelijke termijn binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een besluit moet worden genomen. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken als binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven of een kennisgeving waarin een redelijke termijn wordt genoemd.

Het opnemen van de juiste termijnen is belangrijk met het oog op het inwerkingtreden van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Immers nadat de beslistermijn is verstreken en de aanvrager heeft de gemeente in gebreke gesteld, kan de gemeente een dwangsom verbeuren.

Als niet binnen acht weken een beslissing kan worden genomen, moet de cliënt hiervan in kennis worden gesteld. In de kennisgeving moet vervolgens een redelijke termijn worden genoemd waarbinnen de beschikking wel kan worden afgegeven. Deze redelijke termijn is afhankelijk van de aard van de aanvraag en het al dan niet moeten opvragen van een medisch advies. Voor complexe woningaanpassingen, waarbij eerst ook een bouwkundig onderzoek moet plaatsvinden en een bouwvergunning moet worden aangevraagd, kan als redelijke termijn 26 weken worden aangehouden. Voor andere aanvragen of aanvragen waarbij eerst een medisch advies wordt gevraagd, is een termijn van 13 weken redelijk.

8.7 Herindicatie en heronderzoek

Voorzieningen die op grond van de wet worden verstrekt hebben als doel deelname aan het maatschappelijk verkeer bevorderen of behouden. Voorzieningen moeten dan ook gebruikt worden voor dit doel. Als voorzieningen niet gebruikt worden, vervalt de grondslag onder de verstrekking. Door het opnemen van artikel 8.7 in de verordening is de mogelijkheid gecreëerd om onderzoek te verrichten naar het gebruik van de verstrekte voorzieningen. Dit kan op initiatief van het college (lid 1) of naar aanleiding van signalen dat een voorziening niet of nauwelijks wordt gebruikt (lid 2).

Indien de voorziening niet wordt gebruikt, kan deze worden ingenomen en wellicht opnieuw worden verstrekt. De bepaling is dan ook mede opgenomen uit het oogpunt van een doelmatige besteding van gemeenschapsgeld.

Voor het voortduren van het recht op een voorziening gelden de regels zoals die gelden voor het toekennen van een voorziening. Alleen als aan alle voorwaarden voor verstrekking wordt voldaan, blijft de cliënt in aanmerking komen voor de voorziening.

8.8 Wijziging in de situatie

Wijzigingen die van invloed kunnen zijn op het toekennen of het voortduren van het recht op een voorziening, moeten worden doorgegeven door de cliënt. Hetzelfde geldt voor het doorgeven van wijzigingen die van invloed zijn op de hoogte van het bedrag van het persoonsgebonden budget. Het doorgeven van wijzigingen zal ook als voorwaarde worden opgenomen in de beschikking waarin een voorziening wordt toegekend.

8.9 Bonusregeling

Om het niet gebruik van voorzieningen tegen te gaan, is deze bepaling opgenomen in de verordening. Als de cliënt uit eigen initiatief meldt dat deze een voorziening niet gebruikt, kan een bonus worden toegekend. Uit het oogpunt van een doelmatige besteding van gemeenschapsgeld, staat het herverstrekken van voorzieningen centraal. Om voor een bonus in aanmerking te komen, is het dan ook van belang dat de voorziening herverstrekt kan worden. Dit betekent dat de voorziening technisch nog niet afgeschreven is en niet zodanig beschadigd is dat deze niet zinvol hersteld kan worden.

Altijd dient wel te worden beoordeeld of de cliënt zich kan redden zonder de voorziening. Voorkomen dient te worden dat cliënten na een korte periode opnieuw een aanvraag indienen voor een zelfde soort voorziening. Met het oog hierop is dan ook in de bepaling opgenomen dat de voorziening definitief kan worden ingenomen. Definitief betekent hier dan ook dat niet opnieuw aanspraak wordt gemaakt op een soortgelijke voorziening. Ook wordt een bonus niet toegekend als de cliënt bijvoorbeeld een driewielfiets wil laten innemen en in aanmerking wil komen voor een scootmobiel.

Het bedrag van de bonus is geregeld in het financieel besluit. Er is gekozen voor een bonus om cliënten te prikkelen om het niet gebruik van een voorziening te melden. Daarnaast bespaart het uit eigen beweging melden de gemeente kosten voor het voeren van onderzoeken naar het gebruik van voorzieningen.

Het bedrag van de bonus wordt betaald nadat de voorziening is ingenomen en uiteraard alleen als voldaan is aan de voorwaarden.

Hoofdstuk 9 Het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van een voorziening

Algemene toelichting

Het verstrekken van individuele voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. In de beschikking op aanvragen moet duidelijk worden vermeld onder welke voorwaarden een voorziening is toegekend en welke wijzigingen moeten worden doorgegeven. Het verwoorden van de aan de voorziening verbonden verplichtingen is voor de cliënt duidelijker dan een algemene bepaling waarin wordt vermeld dat een wijziging moet worden doorgegeven waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed is op het recht op een voorziening. Mocht er dan sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte of tot een te hoog bedrag toegekende voorziening, dan kan eenvoudiger de voorziening worden beëindigd, ingetrokken en zo nodig worden teruggevorderd.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • ·

    de beëindiging van een voorziening;

  • ·

    het intrekken van een voorziening;

  • ·

    de terugvordering.

    9.1Het beëindigen van een voorziening

In artikel 9.1 worden de gronden voor het beëindigen van een voorziening genoemd. Een voorziening wordt in het algemeen beëindigd als de grondslag voor de verstrekking van een voorziening komt te vervallen. Soms is dat omdat de voorziening niet langer noodzakelijk is, vaker zal er sprake zijn van het niet langer kunnen gebruiken van een voorziening. Incidenteel komt het voor dat de voorziening niet langer adequaat is, omdat de persoon aan wie de voorziening is toegekend door een rechterlijke uitspraak niet meer mag deelnemen aan het verkeer met een gemotoriseerd vervoermiddel. Het niet langer adequaat zijn van een voorziening kan ook blijken uit het beëindigen van een verzekering door een verzekeringsmaatschappij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon aan wie de voorziening is verstrekt in korte tijd een aantal schademeldingen heeft gedaan.

Bij een beëindiging van een voorziening die in natura en in bruikleen is verstrekt, ontstaat er in het algemeen geen vordering op de cliënt. Er is immers alleen sprake van een beëindiging als het wegvallen van de grondslag voor de toekenning vrijwel direct gemeld wordt. De beëindiging van een voorziening kan bestaan uit het innemen van een verstrekte voorziening als deze in bruikleen is verstrekt, maar ook als deze in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend. Indien een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt, kan ook worden gekozen voor het houden van de voorziening. In dat geval wordt op grond van artikel 9.3 lid 1 sub d een bedrag teruggevorderd waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijvingstermijn van de voorziening. Voor de afschrijvingstermijnen wordt verwezen naar de beleidsregel bij paragraaf 1.3.

Daarnaast kan een beëindiging bestaan uit het stopzetten van de betaling van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. Voor zo ver het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming vooruit betaald is, kan er over de periode die nog niet verstreken is (vanaf het moment van beëindigen) een vordering ontstaan. In dat geval wordt het reeds betaalde bedrag teruggevorderd tenzij het bedrag minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 3.2 van het financieel besluit.

9.2Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een voorziening

Een intrekking van een voorziening kan worden getypeerd als een beëindiging achteraf. Er is vrijwel altijd sprake van het niet of niet tijdig informeren of het geven van een onjuiste voorstelling van zaken. Dit geldt niet voor de omstandigheden genoemd onder e en f.

Indien blijkt dat een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld in de verhuiskosten) of een persoonsgebonden budget niet binnen zes maanden is of wordt besteed aan het doel waarvoor deze zijn toegekend, kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een voorziening die noodzakelijk is. Mogelijk is er dan op een andere wijze compensatie gevonden voor de ondervonden belemmeringen. Er zal dan opnieuw naar de situatie moeten worden gekeken. Ten aanzien van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten kan nog worden opgemerkt dat verstrekking vrijwel alleen plaatsvindt vanwege een onverwacht optredende noodzaak tot verhuizen. Dit veronderstelt dan ook dat de aanvrager binnen een korte periode na toekenning van de financiële tegemoetkoming daadwerkelijk verhuist.

Ook als achteraf blijkt dat voor het doel waarvoor de voorziening is verstrekt, tevens een vergoeding wordt toegekend door bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij (op grond van een privaatrechterlijke overeenkomst of verbintenis), wordt de voorziening (gedeeltelijk) ingetrokken. Betrokkene heeft dan, achteraf gezien, zelf kunnen voorzien in een individuele voorziening (zie artikel 1.3 lid 1 van de verordening) en had niet gecompenseerd hoeven worden voor de ondervonden beperkingen. Hoewel de cliënt op grond van de wet niet gedwongen kan worden tot het aanspraak maken op verzekeringsgelden, moet de cliënt in voorkomende gevallen wel worden gewezen op deze mogelijkheid. Mogelijk is een cliënt beter af met een uitkering van een verzekeringsmaatschappij dan een voorziening op grond van de wet. De wet biedt namelijk een minimale voorziening en de verzekeraar is vaak verplicht de situatie van de cliënt in overeenstemming te brengen met de situatie zoals die voor het optreden van het incident (waarvoor de verzekeraar een vergoeding moet uitkeren) was.

In het algemeen zal er, als een voorziening wordt ingetrokken, een vordering ontstaan. Immers ook aan de inname van voorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, zijn kosten verbonden. Ook deze kosten kunnen worden teruggevorderd.

9.3Terugvordering

In de wet zijn geen bepalingen over terugvordering opgenomen. Om een juridische basis te hebben om voorzieningen terug te vorderen, is artikel 9.3 opgenomen in de verordening. Terugvordering vindt plaats op grond van Boek 6 artikel 203 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling). Omdat er een civielrechtelijke procedure moet worden gevolgd en voor de invordering soms een deurwaarder moet worden ingeschakeld, kunnen de kosten van deze procedure aanzienlijk zijn. Dit is met name het geval bij vorderingen boven de

€ 5.000,00. In dat geval moet namelijk ook een procureur worden ingeschakeld. In het algemeen zal van terugvordering worden afgezien als de verwachte opbrengst (in relatie tot de kosten in verband met de procedure en invorderingskosten) minimaal zal zijn of als er sprake is van een terug te vorderen bedrag dat minder bedraagt dan het bedrag dat in artikel 3.2 van het financieel besluit wordt genoemd. Dit laatste geldt niet als er sprake is van verwijtbaar gedrag wanneer bewust onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Van de mogelijkheid tot terugvorderen wordt in ieder geval gebruik gemaakt als er sprake is van verwijtbaar gedrag van de persoon aan wie de voorziening is toegekend. In het tweede lid is aangegeven wat in ieder geval onder verwijtbaar gedrag wordt verstaan. Ook de kosten van het innemen van een voorziening door de leverancier, zullen in deze situatie worden teruggevorderd.

Voordat tot terugvordering wordt overgegaan, moet duidelijk zijn welk bedrag ten onrechte of teveel is betaald. Bij het vaststellen van de vordering wordt rekening gehouden met de reeds door de cliënt betaalde eigen bijdragen.

Als er schade is ontstaan aan een in bruikleen verstrekte voorziening, zullen de kosten van reparatie van de schade worden teruggevorderd. Als de voorziening geheel verloren is gegaan of als reparatie van de schade te veel gaat kosten, wordt bij het terug te vorderen bedrag rekening gehouden met de afschrijvingstermijn van de voorziening. Een zelfde benadering geldt ook indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en het recht op de voorziening is ingetrokken of beëindigd.

Voor het bepalen van het terug te vorderen bedrag vindt er een evenredige toerekening naar het aantal jaren dat de voorziening oud is plaats. Als een voorziening geacht wordt in 7 jaar te zijn afgeschreven, wordt als de voorziening verloren is gegaan tussen het 3de en 4de jaar, 3/7 deel van de aanschafkosten van de voorziening teruggevorderd. Voor het berekenen van het terug te vorderen bedrag wordt uitgegaan van het aantal volle jaren dat de voorziening nog

mee had moeten gaan, gedeeld door de afschrijvingstermijn en vermenigvuldigd met het bedrag van de aanschafkosten van de voorziening. Zie ook de beleidsregel aan het eind van deze paragraaf.

In onderdeel e van het eerste lid is bepaald dat terugvordering plaatsvindt als er geen mogelijkheid tot verrekenen is. Indien een terug te vorderen bedrag verrekend kan worden met een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget waar nog wel recht op bestaat, heeft deze verrekening de voorkeur boven het terugvorderen van het teveel of ten onrechte betaalde bedrag. Met het verrekenen worden onnodige kosten (voeren van een procedure en van invordering) voorkomen. De verrekening mag er echter niet toe leiden dat de cliënt niet langer gecompenseerd wordt voor de ondervonden beperkingen.

Beleidsregel

1 Bepalen hoogte terug te vorderen bedrag artikel 9.3 lid 1 sub c en d van de verordening

Voor de berekening van het terug te vorderen bedrag wordt bepaald:

  • ·

    het aantal volle jaren dat de voorziening geacht werd nog mee te kunnen gaan (a);

  • ·

    de afschrijvingstermijn (b);

  • ·

    de kosten van aanschaf van de voorziening (c).

Het terug te vorderen bedrag wordt dan bepaald met de volgende formule: (a/b) * c.

9.4Afzien van terugvordering

Van terugvordering wordt afgezien als het terug te vorderen bedrag lager is dan het bedrag dat in het financieel besluit is vastgelegd. Het bedrag is te vinden in artikel 3.2 van het financieel besluit.

In het eerste lid van artikel 1.3 van de verordening is bepaald dat bij de verstrekking van individuele voorzieningen rekening wordt gehouden met de persoonskenmerken, de behoeften en de capaciteit van de aanvrager. Ten aanzien van het terugvorderen van voorzieningen geldt hetzelfde. Ook hier dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden van de persoon van wie een bedrag wordt teruggevorderd. Als er dringende redenen aanwezig zijn, kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een forse schuldenproblematiek of als de terugvordering er toe leidt dat de schuldhulpverlening of schuldsanering wordt beëindigd.

Als er sprake is van verwijtbaar gedrag wordt niet afgezien van terugvordering. In principe ook niet als het gaat om een gering bedrag of een situatie als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid onder b van de verordening.

9.5Incasso

De hoofdregel is dat het teruggevorderde bedrag ineens wordt terugbetaald. Als de cliënt niet in staat is het teruggevorderde bedrag ineens terug te betalen, kan een terugbetalingsregeling worden getroffen. Het bedrag kan dan in termijnen worden terugbetaald. Hierbij wordt in principe de onderstaande beleidsregel toegepast.

Beleidsregel

1 In termijnen betalen van het teruggevorderde bedrag

Indien een bedrag wordt teruggevorderd en de cliënt kan het teruggevorderde bedrag niet ineens terugbetalen, kan akkoord worden gegaan met een maandelijkse terugbetaling. Hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Het af te lossen bedrag is gebaseerd op:

  • ·

    6% van het netto-inkomen indien er geen sprake is van verwijtbaar gedrag;

  • ·

    10% van het netto-inkomen als er sprake is van verwijtbaar gedrag.

    Hoofdstuk 10 Overgangsrecht en experimenteerartikel

Algemene toelichting

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de wijziging in verband met het loslaten van de klassenindeling. Voor cliënten met een persoonsgebonden budget voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden kan het loslaten van de klassenindeling (en het vaststellen van het bedrag van het persoonsgebonden budget op de feitelijk geïndiceerde uren) leiden tot een wijziging van het uit te betalen bedrag.

Verder wordt aandacht besteed aan het experimenteerartikel waarbij personen in aanmerking kunnen komen voor een bonus als zij bruikbare besparende alternatieven aandragen voor voorzieningen die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning worden verstrekt.

10.1Overgangsbepaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

In artikel 3.2 lid 2 van de verordening is bepaald dat de omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond op een kwartier, per week. Hiermee wordt de klassenindeling losgelaten. In de oude verordening werd het bedrag van het persoonsgebonden budget vastgesteld aan de hand van het aantal uren in het midden van de klasse. Klasse 4 liep bijvoorbeeld van 4,1 tot 7 uur hulp bij het huishouden per week. Het bijbehorende persoonsgebonden budget werd gebaseerd op 5,5 uur hulp bij het huishouden per week. Cliënten met een indicatie tussen de 4,1 en 5,5 uur hadden in dit systeem een voordeel ten opzichte van cliënten met een indicatie tussen 5,5 en 7 uur hulp bij het huishouden per week. Immers als er 4 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden werd geïndiceerd, werd het persoonsgebonden budget toch afgestemd op 5 uur en 30 minuten; de keerzijde was dat als er 6 uur en 30 minuten werd geïndiceerd ook het persoonsgebonden budget werd afgestemd op 5 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week.

In de nieuwe situatie wordt het persoonsgebonden budget afgestemd op de feitelijk geïndiceerde uren. Cliënten die een voordeel hadden van de klassenindeling, raken dit voordeel nu kwijt en cliënten die een nadeel ondervonden van de klassenindeling krijgen nu het volledig aantal geïndiceerde uren hulp bij het huishouden vergoed.

Het eerste moment waarop de wijziging kan ingaan is 25 januari 2009. Dit heeft te maken met de vierwekelijkse periode die het CAK hanteert voor het innen van de eigen bijdragen. Administratief technisch is het noodzakelijk om voor de uitbetaling van het persoonsgebonden budget aan te sluiten bij deze periode. Cliënten zullen dan ook zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening en het financieel besluit schriftelijk worden geïnformeerd over het nieuwe bedrag van het persoonsgebonden budget. Een enigszins complicerende factor hierbij is het hanteren van twee bedragen. Zie hiervoor artikel 2.1 van het financieel besluit en paragraaf 3.2. Voordat cliënten schriftelijk worden geïnformeerd zal dan ook per cliënt moeten worden bekeken van wie deze de hulp bij het huishouden ontvangt.

10.2Experimenteerartikel: bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen

In de verordening is een experimenteerartikel opgenomen. Doel van dit artikel is het aanboren van de creativiteit van mensen, die of zelf gebruik maken van voorzieningen of die als vrijwilliger of beroepshalve te maken hebben met de verstrekking van voorzieningen, om alternatieven te bedenken voor de traditionele middelen en diensten die in het kader van de wet worden aangeboden. Het alternatief moet uiteraard wel een meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige voorzieningen. De meerwaarde kan bestaan uit een besparing op de uitgaven voor voorzieningen op de korte of op de lange termijn. Daarnaast wordt bekeken of het alternatief toepasbaar is voor een grotere groep van cliënten of toepasbaar is in een individuele situatie. Een alternatief komt slechts één keer (alleen de eerste indiener) voor een bonus in aanmerking. Niet in aanmerking voor een bonus komen voorstellen voor het verlagen van de bedragen genoemd in het financieel besluit en de bedragen die contractueel zijn overeengekomen.

Het alternatief mag niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Daarnaast moet het alternatief bruikbaar en maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Onder maatschappelijk aanvaardbaar wordt ook verstaan dat het alternatief voldoet aan de gangbare veiligheidseisen (dit geldt met name voor hulpmiddelen).

In het financieel besluit is de hoogte van de bonus bepaald. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een alternatief die in een individuele situatie tot een besparing leidt en een breed toepasbaar alternatief voor een grotere groep cliënten.

Een alternatief dient bij voorkeur schriftelijk te worden ingediend. De beoordeling van de alternatieve voorziening op bruikbaarheid en of deze leidt tot een besparing, vindt plaats door een beleidsmedewerker en een medewerker Wmo. Gezamenlijk brengen deze medewerkers een advies uit, waarna het college een besluit neemt over het al dan niet toekennen van een bonus. Bruikbare besparende alternatieven worden betrokken in de tweejaarlijkse evaluatie.

Beleidsregels

1 Criteria bonus bruikbare besparende alternatieve voorzieningen

Om in aanmerking te kunnen komen voor de bonus, moet het alternatief voldoen aan de hieronder vermelde voorwaarden. De alternatieve voorziening dient:

  • ·

    passend en toereikend (bruikbaar) zijn;

  • ·

    te leiden tot een besparing op de kosten van een individuele voorziening;

  • ·

    niet in strijd te zijn met wet- en regelgeving;

  • ·

    maatschappelijk aanvaardbaar te zijn.

2 Beoordeling bonus

Voorstellen kunnen, bij voorkeur schriftelijk, worden ingediend bij de afdeling Publiekszaken, team Wmo. Voorstellen worden in gezamenlijkheid door een beleidsmedewerker en een medewerker Wmo beoordeeld en van een advies voorzien. Het college neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de bonus.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Algemene toelichting

In dit laatste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan:

  • ·

    uitzonderingssituaties waarbij moet worden afgeweken van de regels in de verordening;

  • ·

    de mogelijkheid om bedragen genoemd in het financieel besluit te wijzigen;

  • ·

    een evaluatie van het gevoerde beleid;

  • ·

    de inwerkingtreding van de verordening, financieel besluit en beleidsregels.

    11.1Hardheidsclausule

In bijzondere situaties kan ten gunste van de aanvrager worden afgeweken van de bepalingen in de verordening. Dit zal echter slechts bij hoge uitzondering het geval kunnen zijn omdat de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning maatwerk veronderstelt. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast als een beslissing in een individuele situatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard omdat de bepalingen in de verordening heel strikt worden toegepast. De aanvrager moet dan ook onevenredig zwaar worden getroffen door een beslissing indien de hardheidsclausule niet zou worden toegepast.

Om precedentwerking te voorkomen, moet zorgvuldig gemotiveerd worden waarom wordt afgeweken van de bepalingen in de verordening. Daarbij moet worden beoordeeld of aan alle hieronder genoemde voorwaarden wordt voldaan:

  • ·

    er is sprake van een ernstig probleem of onrechtvaardigheid als de cliënt een voorziening niet (geheel) krijgt;

  • ·

    de enige acceptabele oplossing voor het ondervonden probleem is het verstrekken van een voorziening;

  • ·

    de aanvrager is niet zelf schuldig aan de ontstane situatie;

  • ·

    de gemeente kan aan andere cliënten met dezelfde beperkingen uitleggen waarom deze aanvrager de voorziening wel krijgt.

Alleen als aan alle voorwaarden wordt voldaan, kan worden afgeweken van de bepalingen in de verordening en een voorziening worden verstrekt.

11.2Gevallen waarin niet wordt voorzien

In situaties die niet zijn voorzien bij het schrijven van de verordening kan het college een besluit nemen. Bij een evaluatie van het gevoerde beleid worden deze situaties betrokken. Een beslissing op grond van deze bepaling kan leiden tot een aanpassing van de verordening, voordat een evaluatie heeft plaatsgevonden.

11.3Indexering

Met deze bepalingen in de verordening en het financieel besluit is het mogelijk jaarlijks de bedragen te wijzigen.

11.4 Evaluatie

Het gemeentelijk beleid dient periodiek geëvalueerd te worden en zo nodig bijgesteld. Bijstelling van de verordening zal nodig zijn als er een besluit wordt genomen op basis van artikel 11.2 van de verordening. Ook in het financieel besluit is een bepaling met betrekking

tot een evaluatie opgenomen. Immers jaarlijks zal in ieder geval beoordeeld moeten worden of de bedragen geïndexeerd moeten worden.

11.5 Inwerkingtreding

De verordening treed in werking op 1 januari 2010, het financieel besluit en de beleidsregels treden op 1 januari 2012 in werking.

Beleidsregel

1 Inwerkingtreding beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2012.

11.6Citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich.

Beleidsregel

1 Citeertitel beleidsregels

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2012.

11.7 Intrekking

Deze bepalingen spreken voor zich.

Beleidsregel

1 Intrekking oude beleidsregels

De beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010 worden ingetrokken.

BIJLAGEN

1 Indicatieschema

2 Verantwoordingsformulier persoonsgebonden budget

3 Tabel tijdnormering hulp bij het huishouden

4 Aanvraagformulier

1Indicatieschema

Indicatieschema

individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Indicatieschema

(indien mogelijk recht op een individuele voorziening)

Indicatieschema (vervolg)

(indien mogelijk recht op een individuele voorziening)

2Verantwoordingsformulier persoonsgebonden budget

Verantwoordingsformulier persoonsgebonden budget Wmo

(Hulp bij het huishouden)

Het verantwoordingsformulier bestaat uit dit voorblad (met algemene vragen) en 13 formulieren (urenoverzichten) waarop per vier weken wordt aangegeven hoe de hulp bij het huishouden is ingezet. Het verantwoordingsformulier moet altijd worden ingevuld. De urenoverzichten moeten worden ingevuld tenzij uit andere gegevens, bijvoorbeeld van de thuiszorgaanbieder, blijkt wanneer en hoeveel thuiszorg is geleverd.

Het verantwoordingsformulier en de urenoverzichten moeten thuis bewaard worden en dienen alleen op verzoek van de gemeente Almelo te worden teruggestuurd!

Betreft verantwoordingsjaar 2010

Persoonsgegevens:

Naam cliënt:

Geboortedatum:

BSN-nummer:

Adres:

Woonplaats:

Hoe is de hulp bij het huishouden geregeld? (één mogelijkheid aankruisen)

O De hulp bij het huishouden is geregeld via een thuiszorginstelling

O De hulp bij het huishouden wordt verricht door een zorgverlener die niet in dienst is van een thuiszorginstelling

Er is sprake van een (één mogelijkheid aankruisen):

o zorgovereenkomst met thuiszorginstelling

o zorgovereenkomst met een freelancer

o arbeidsovereenkomst

(let op: een kopie van de zorgovereenkomst of de arbeidsovereenkomst moet, indien daar naar wordt gevraagd, onmiddellijk worden verstrekt)

De hulp bij het huishouden wordt verricht door:

Naam zorgverlener/thuiszorginstelling:

Adres:

Woonplaats:

BSN-nummer zorgverlener:

BTW-nummer thuiszorgorganisatie:

Uurtarief hulp bij het huishouden: per uur

Urenoverzicht hulp bij het huishouden 2010

Een declaratie of factuur van de zorgverlener en een bewijs van betaling moeten, als daar door de gemeente Almelo naar wordt gevraagd, onmiddellijk worden verstrekt. Een betalingsbewijs kan een bankafschrift zijn waaruit de betaling aan de zorgverlener of thuiszorgorganisatie blijkt.

Periode 1: 28 december 2009 tot en met 24 januari 2010

Maandag 28 december 2009 tot en met zondag 3 januari

Weekdag

Aantal uren hulp

paraaf zorgverlener

paraaf cliënt

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Maandag 4 januari tot en met zondag 10 januari

Weekdag

Aantal uren hulp

paraaf zorgverlener

paraaf cliënt

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Maandag 11 januari tot en met zondag 17 januari

Weekdag

Aantal uren hulp

paraaf zorgverlener

paraaf cliënt

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Maandag 18 januari tot en met zondag 24 januari

Weekdag

Aantal uren hulp

paraaf zorgverlener

paraaf cliënt

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Totaal aantal uren hulp in deze periode

Totaal bedrag betaald aan zorgverlener/thuiszorginstelling in deze periode

3Tabel tijdnormering hulp bij het huishouden

Tijdnormering hulp bij het huishouden

Er is tijd geïndiceerd voor (kruis aan):

NORMALE HUISHOUDELIJKE ACTIVITEITEN AANVULLENDE HUISHOUDELIJKE ACTIVITEITEN

O boodschappen doen1O anderen helpen met zelfverzorging

O verzorgen broodmaaltijdO anderen helpen bereiden maaltijden

O licht huishoudelijk werkO dagelijkse organisatie huishouden

O zwaar huishoudelijk werk KORTDURENDE AANVULLENDE ACTIVITEITEN

O was doenO psychosociale begeleiding/observeren

O warme maaltijd1O advies, instructie, voorlichting

Omcirkel in de tabel de van toepassing zijnde genormeerde tijd in minuten per week!

Activiteiten hulp bij het huishouden

Deelactiviteiten

Alleenstaande

Meer personen

kleine woning

grote woning

kleine woning

grote woning

Normale huishoudelijke activiteiten

genormeerde tijd in minuten per week

Boodschappen doen

60

60

60

60

samenstellen boodschappenlijst

4

4

4

4

boodschappen inkopen

48

48

48

48

boodschappen opslaan

8

8

8

8

Verzorgen broodmaaltijd

210

210

210

210

klaarzetten broodmaaltijd

154

154

154

154

tafel dekken en opruimen

28

28

28

28

koffie/thee zetten

28

28

28

28

Licht huishoudelijk werk

60

60

90

90

afwassen

15

15

23

23

hand- en spandiensten

15

15

23

23

opruimen, stof afnemen, bed opmaken

30

30

44

44

Zwaar huishoudelijk werk

90

120

120

180

stofzuigen

22

33

22

44

schrobben, dweilen, soppen

57

76

76

114

bed verschonen

8

8

16

16

opruimen huishoudelijk afval

3

3

6

6

Was doen

60

60

90

90

wasgoed sorteren en wassen

8

8

12

12

drogen

4

4

6

6

vouwen, strijken en opbergen

36

36

54

54

ophangen en afhalen

12

12

18

18

Warme maaltijd

210

210

210

210

voorbereiden

56

56

56

56

koken

105

105

105

105

opslaan en beheer levensmiddelen

49

49

49

49

1 Boodschappen doen en warme maaltijd worden in het algemeen niet geïndiceerd omdat gebruik kan worden gemaakt van de boodschappenservice van supermarkten en de (warme) maaltijdenvoorziening.

Tijdnormering hulp bij het huishouden (vervolg)

Activiteiten hulp bij het huishouden

Deelactiviteiten

Alleenstaande

Meer personen

kleine woning

grote woning

kleine woning

grote woning

Aanvullende huishoudelijke activiteiten

genormeerde tijd in minuten per week

Anderen helpen met:

-zelfverzorging

-bereiden maaltijden

max. 2400

max. 2400

max. 2400

max. 2400

wassen en aankleden

hulp bij eten en/of drinken

maaltijd voorbereiden

sfeer scheppen en spelen

opvoedingsactiviteiten

Organisatie huishouden

30

30

30

30

organisatie huishouden

plannen/beheren middelen

administratieve werkzaamheden

Kortdurende aanvullende activiteiten

genormeerde tijd in minuten per week

Psychosociale begeleiding/ observeren

30

30

30

30

formuleren doelen huishouden

(her)verkrijgen structuur huishouden

vergroten zelfredzaamheid (budget)

begeleiden ouders bij opvoeding

begeleiding kinderen

Advies, instructie, voorlichting

90

90

90

90

omgaan met hulpmiddelen

licht huishoudelijk werk

textielverzorging

boodschappen doen

koken

Extra tijd kan worden geïndiceerd in onderstaande situaties (kruis aan):

O kind(eren) jonger dan 16 jaar in het huishouden

O meer dan 4 personen in het huishouden

O allergie of ernstige longaandoening

O ernstige beperkingen aan armen en handen

O bedlegerigheid, overmatige transpiratie, speekselvloed of incontinentie

O communicatieproblemen

O psychosociale problematiek meerdere personen in het huishouden

Bij een samenloop van situaties, wordt slechts één keer extra tijd toegekend (hoogste aantal minuten omcirkelen)

Activiteit waarvoor extra tijd kan worden geïndiceerd

Situatie extra te indiceren tijd

Aantal minuten extra tijd (maximum)

Boodschappen doen

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

60

meer dan 4 personen in het huishouden

30

Verzorgen broodmaaltijd

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

70

Licht huishoudelijk werk

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

90

allergie of ernstige longaandoening

90

ernstige beperkingen aan armen en handen

90

Zwaar huishoudelijk werk

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

60

meer dan 4 personen in het huishouden

60

allergie of ernstige longaandoening

60

Was doen

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

180

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 12 en 16 jaar in het huishouden

30

bedlegerigheid, overmatige transpiratie, speekselvloed of incontinentie

30

Warme maaltijd

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

140

Dagelijkse organisatie huishouden

kind(eren) jonger dan 4 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 4 en 12 jaar in het huishouden

kind(eren) tussen 12 en 16 jaar in het huishouden

30

communicatieproblemen

30

psychosociale problematiek meerdere personen in het huishouden

30

Advies, instructie, voorlichting

communicatieproblemen

30

4Aanvraagformulier

AANVRAAGFORMULIER

(Wet maatschappelijke ondersteuning)

Persoonsgegevens

Naam aanvrager Naam partner

Geboortedatum Geboortedatum

Geslacht man/vrouw Geslacht man/vrouw

Adres

Postcode en woonplaats

Gezinssamenstelling

Telefoonnummer

Bank/girorekeningnummer

Indien gemachtigde/vertegenwoordiger

Naam

Adres

Postcode en woonplaats

Telefoonnummer

Schriftelijke machtiging aanwezig? ja/nee

Relatie tot aanvrager

De aanvraag betreft:

  • o

    een nieuwe aanvraag

  • o

    een aanvraag in verband met vervanging van een reeds eerder verstrekte middel, namelijk een

Welke aandoening(en) en beperkingen hebt u?

Voor de aandoening(en) vindt behandeling plaats door:

Naam huisarts

Adres huisarts

Postcode en woonplaats

Naam specialist(en)

Adres specialist(en)

Postcode en woonplaats

Hieronder kunt u aankruisen op welke

leefgebieden u problemen ondervindt: Het gaat hierbij om problemen met betrekking tot:

  • o

    Huisvesting (type huisvesting, woonsituatie, woonomgeving)

  • o

    Zelfverzorging en huishouding (verzorgen lichaam, kleding, voeding en huishouden)

  • o

    Financieel functioneren (inkomen, schulden, bestedingsruimte, administratief)

  • o

    Dagbesteding, werk en vorming (verrichten betaald en onbetaald werk)

  • o

    Vrije tijd (recreatie, vakantie, ontspanning)

  • o

    Maatschappelijke zelfredzaamheid (verplaatsen, vervoer, boodschappen doen)

  • o

    Maatschappelijke aanpassing (rekening kunnen houden met leefomgeving, integratie)

  • o

    Sociaal relationeel functioneren (omgang familie en vrienden, sociaal netwerk)

  • o

    Pedagogisch functioneren (opvoeding en ontwikkeling kinderen, gezinsleven)

  • o

    Veiligheid (zonder bedreiging/angst kunnen wonen en bewegen)

  • o

    Lichamelijk functioneren (gezondheid en fitheid)

  • o

    Psychisch functioneren (denkvermogen, welbevinden, emotionele stabiliteit)

Toelichting op de door u ondervonden problemen:

Wat zou, volgens u, een mogelijke oplossing zijn voor de door u ondervonden problemen?

Financiële gegevens

Als u een aanvraag indient voor het vervangen van een voorziening die in het verleden door de gemeente Almelo is toegekend, hoeft u geen financiële gegevens te overleggen.

Om een nieuwe aanvraag te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk om het (gezamenlijk) inkomen te kunnen bepalen. We verzoeken u dan ook van alle inkomsten bewijsstukken bij deze aanvraag te voegen (bijvoorbeeld een toekenningsbeschikking van een uitkering en/of bankafschriften waarop duidelijk het inkomen vermeld wordt).

ONDERTEKENING AANVRAAGFORMULIER EN VERKLARING

Ondertekening aanvraagformulier

Ik weet dat de gegevens die ik heb verstrekt op het aanvraagformulier worden opgenomen in een persoonsregistratie. Ik weet ook dat het recht op privacy is geregeld in de Wet op de persoonsregistratie.

Verder verklaar ik dat ik het aanvraagformulier geheel naar waarheid heb ingevuld zodat de gemeente Almelo kan vaststellen of ik recht heb op een voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ik heb niets verzwegen. Ik weet dat het onjuist invullen van de formulieren strafbaar is. Het onjuist of onvolledig invullen van de formulieren kan leiden tot het gedeeltelijk of geheel weigeren van de gevraagde voorziening(en). Ten onrechte verstrekte voorzieningen worden ingenomen of teruggevorderd.

Plaats en datum: _____________________________

Naam aanvrager: _______________________

Handtekening aanvrager:

Verklaring aanvrager

In het kader van deze aanvraag verklaar ik hierbij toestemming te geven aan:

  • ·

    de gemeente Almelo voor het doorgeven van de voor deze aanvraag noodzakelijke gegevens aan derden waaronder de medisch adviseur en het Centrum Indicatiestelling Zorg om eventueel een advies te kunnen uitbrengen;

  • ·

    mijn huisarts, verwijzer of behandelaar voor het verstrekken van de voor deze

aanvraag benodigde medische gegevens aan de medisch adviseur;

  • ·

    de medisch adviseur voor het opvragen van de voor deze aanvraag benodigde medische gegevens bij huisarts, verwijzer of behandelaar;

  • ·

    de medisch adviseur voor het zo nodig verwerken van (medische) gegevens in een rapportage;

  • ·

    de medisch adviseur voor het laten inzien door de gemeente van de voor de aanvraag relevante gegevens in het registratiesysteem;

  • ·

    de medisch adviseur voor het doorgeven van de naar aanleiding van deze aanvraag gemaakte rapportage aan de gemeente die een besluit neemt over de gevraagde voorziening.

Handtekening aanvrager:

TOELICHTING OP AANVRAAGFORMULIER

Persoonsgegevens en gegevens gemachtigde/vertegenwoordiger

Het eerste deel van het formulier moet altijd worden ingevuld. In dit deel worden vragen gesteld met betrekking tot uw persoonsgegevens en, indien van toepassing, de persoonsgegevens van uw gemachtigde of vertegenwoordiger.

Aandoening(en) en beperkingen

De Wet maatschappelijke ondersteuning is bedoeld voor personen die als gevolg van een ziekte of gebrek langdurig aangewezen zijn op een voorziening waardoor zij zichzelf kunnen redden of aan het maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen. Voor de beoordeling van uw aanvraag is het van belang dat de gemeente inzicht krijgt in uw ziekte of aandoening. Verder is het belangrijk dat aangegeven wordt wat u niet meer zo goed of misschien zelfs helemaal niet meer kan als gevolg van uw ziekte of aandoening.

Behandeling van de aandoening(en)

Alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen kunnen via de Wet maatschappelijke ondersteuning worden verstrekt in de vorm van een individuele voorziening. In het algemeen geldt dat als de behandeling van de aandoening nog mogelijk is (bijvoorbeeld door een operatie, door revalidatie of therapie) en de beperkingen daardoor kunnen worden opgeheven er geen individuele voorziening kan worden verstrekt. Informatie van de huisarts of behandelend specialist is dan ook soms nodig om te kunnen beoordelen of u in aanmerking komt voor een individuele voorziening.

Leefgebieden en ondervonden problemen

Eén van de doelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat burgers kunnen meedoen op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Deze terreinen van het maatschappelijk leven worden leefgebieden genoemd. De Gemeente Almelo wil haar burgers goed adviseren over mogelijke oplossingen voor de ondervonden problemen. Van belang daarbij is dat de medewerker Wmo op de hoogte is van de problemen die door u worden ondervonden in het maatschappelijk leven. Hoe duidelijker de problemen door u worden beschreven, hoe beter het advies kan worden afgestemd op uw behoefte.

Mogelijke oplossing(en) voor de ondervonden problemen

In plaats van standaard oplossingen te bedenken, wil de gemeente Almelo dat u actief meedenkt bij het formuleren van mogelijke oplossingen. Hiermee wordt ook een beroep gedaan op uw eigen verantwoordelijkheid. Bovendien houdt u zo de regie over uw leven in eigen handen. Niet altijd zijn de oplossingen die door de gemeente standaard kunnen worden geboden (bijvoorbeeld het toekennen van individuele voorzieningen) de beste oplossingen voor uw situatie. De medewerker Wmo zal dan ook in het intakegesprek, aan de hand van de door u aangedragen oplossingen, bekijken hoe u het best geholpen kan worden. Vaak zal daarbij ook een beroep worden gedaan op andere (welzijns)instellingen.

Ondertekening aanvraagformulier en verklaring

Een aanvraag kan door de gemeente alleen in behandeling worden genomen als deze correct is ondertekend door u of uw gemachtigde/vertegenwoordiger. Dit betekent dat naast de handtekening van u of uw gemachtigde/vertegenwoordiger zowel de plaats en datum van ondertekening moeten worden vermeld en uw naam.

Om een nieuwe aanvraag te kunnen beoordelen, moet een consulent soms een onafhankelijk medisch advies opvragen bij een medisch adviseur. Met het ondertekenen van de verklaring geeft u de gemeente toestemming een medisch adviseur in te schakelen en geeft u aan de medisch adviseur toestemming om het medisch advies door te geven aan de gemeente. Indien een medisch advies noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag en de toestemming om een medisch adviseur in te schakelen ontbreekt, kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen.