Beleidsregels bed en breakfast

Geldend van 15-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bed en breakfast

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2476

Nr. 20

Collegebesluit van 10 september 2013, houdende vaststelling van de beleidsregels bed en breakfast.

Beleidsregels voor de toepassing van planologische gebruiksactiviteiten op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Begripsbepalingen:

Artikel 1

Bij toepassing van deze beleidsregel worden de volgende begripsbepalingen gehanteerd:

Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

Achtertuingebied

Erf aan de achterkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak.

Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

Kinderopvang

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Voortuingebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtertuingebied.

Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Bed&Breakfast

Het bieden van de, ten opzichte van de woning of agrarisch bedrijf ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt die hun hoofdverblijf elders hebben;

Voor de begripsbepalingen die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor zover mede het bestemmingsplan hier niet in voorziet zijn de voorschriften van de Bouwverordening van toepassing.

Wijze van meten:

Artikel 2

Bruto-vloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping.

Goothoogte

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Inhoud

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Lengte, breedte en diepte

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidsmuren).

(Bouw)hoogte/ nokhoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

Vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.

Peil

a.Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;

b.Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Voor een ‘wijze van meten’ die niet in deze beleidsregels is opgenomen, gelden de bepalingen van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor zover mede het bestemmingsplan hier niet in voorziet zijn de voorschriften van de Bouwverordening van toepassing.

Beleidsregels:

Artikel 3 Toepassingskader

Burgemeester en wethouders verlenen in principe medewerking aan een verzoek om het verlenen van ontheffing als een plan voldoet aan de onder artikel 4 tot en met 15 gestelde regels mits:

  • -

    het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

  • -

    de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

  • -

    de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden.

Artikel 4 Bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

  • 1.

    Een bijbehorend bouwwerk dient gericht te zijn op een vergroting van het woongenot;

  • 2.

    Een uitbreiding in het voortuingebied van een woning, mits:

    • -

      de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste 1,50 meter bedraagt;

    • -

      er door de realisatie van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk een voorerf resteert met een minimale diepte vóór het aangebouwd bijbehorend bouwwerk van 3,50 meter;

    • -

      de breedte ten hoogste tweederde van de oorspronkelijke breedte van de desbetreffende gevel van de woning bedraagt;

    • -

      de goot- en/of nokhoogte van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de aangrenzende bouwlaag, met dien verstande dat de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,30 meter.

  • 3.

    In het achtertuingebied mag een bijbehorend bouwwerk worden opgericht, mits:

    • -

      de goot- en/of bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste 3.30 meter bedraagt, waarbij de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

    • -

      de nokhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 5 meter bedraagt, waarbij de goothoogte maximaal 3.30 meter mag bedragen;

    • -

      een kap op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, mits het aangebouwde bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

      • o

        de nokhoogte ten hoogste 6.60 meter bedraagt waarbij de nok van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;

      • o

        de goothoogte van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk ten hoogste 3.30 meter bedraagt, waarbij deze goothoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

    • -

      bij vrijstaande woningen aan één zijde van de woning een strook van minimaal 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens vrij blijft van vergunningplichtige bouwwerken, indien bij bestaande vrijstaande woningen al binnen deze 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens vergunningplichtige gebouwen zijn gebouwd, mag een bijbehorend bouwwerk in diezelfde lijn achter deze gebouwen worden gebouwd;

    • -

      de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken, voor zover ze zijn gelegen in het achtertuingebied buiten de bebouwingsgrens en/of het bebouwingsvlak (zoals in het bestemmingsplan is aangegeven), bedraagt ten hoogste:

      • o

        75 m²;

      • o

        100 m² voor percelen groter dan 500 m²;

      • o

        125 m² voor percelen groter dan 1000 m²;

er van het achtertuingebied, dat is gelegen buiten de bebouwingsgrens en/of het bebouwingsvlak (zoals in het bestemmingsplan aangegeven), minimaal 50% onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

Artikel 5 Bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

    • 1.

      Een bijbehorend bouwwerk dient gericht te zijn op een vergroting van het woongenot;

    • 2.

      Een uitbreiding in het voortuingebied van een woning, mits van een woning, mits:

      • -

        de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste 1,50 meter bedraagt;

      • -

        er door de realisatie van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk een voorerf resteert met een minimale diepte vóór het aangebouwd bijbehorend bouwwerk van 3,50 meter;

      • -

        de breedte ten hoogste tweederde van de oorspronkelijke breedte van de desbetreffende gevel van de woning bedraagt;

      • -

        de goot- en/of nokhoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de aangrenzende bouwlaag, met dien verstande dat de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,30 meter.

    • 3.

      In het achtertuingebied mag een bijbehorend bouwwerk worden opgericht, mits:

  • -

    de goothoogte ten hoogste 3.30 meter bedraagt, waarbij de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

  • -

    de nokhoogte ten hoogste 6,60 meter bedraagt, waarbij de nok van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;

  • -

    de gezamenlijke oppervlakte aan alle bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100 m² bedraagt;

  • -

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen en gebruikers van omliggende gronden mag de gezamenlijke oppervlakte aan alle bijbehorende bouwwerken ten hoogste 150 m² bedragen;

  • -

    de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot het hoofdgebouw ten hoogste 25 meter bedraagt.

Artikel 6 Bijbehorend bouwwerk bij niet-woningen binnen en buiten de bebouwde kom

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 7 Een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water-, of luchtverkeer

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

1.Voor gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water-, of luchtverkeer, mits:

  • -

    de hoogte ten hoogste 3,5 meter bedraagt, en;

  • -

    de inhoud maximaal 60 m³ bedraagt.

Artikel 8 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

  • 1.

    Erf- en terreinafscheidingen, mits:

    • -

      deze vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd de hoogte ten hoogste 1 meter bedraagt;

    • -

      in overige gevallen de hoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;

  • 2.

    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij een woning in het achtertuingebied bedraagt de hoogte ten hoogste 3 meter;

  • 3.

    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor wat betreft straatmeubilair, zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties e.d. bedraagt de hoogte ten hoogste 10 meter.

Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 10 Antenne-installatie

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

  • -

    de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik, en;

  • -

    de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;

bij de planologische gebruiksactiviteit kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de situering en maatvoering ten einde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 11 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 12 Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

  • -

    de installatie dient landschappelijk te worden ingepast;

  • -

    gebouwen ten behoeve van de installatie dienen binnen het bouwvlak (zoals in het bestemmingsplan is aangegeven) te worden gebouwd;

  • -

    ter voorkoming van een onevenredige verkeersaantrekkende werking worden bij de planologische gebruiksactiviteit voorschriften verbonden waarin is opgenomen in welke mate biomassa van derden mag worden verwerkt en in welke mate het digestaat mag worden geleverd aan derden;

  • -

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

  • -

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 13 Het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Voor “vaste” evenementen is ontheffing op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening verleend. Voor nieuwe aanvragen zal per verzoek een afweging worden gemaakt.

Artikel 14 Een wijziging in het gebruik van bouwwerken in de bebouwde kom

  • 1. Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

    zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

    1.voor een wijziging in het gebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, mits:

    • -

      het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

    • -

      het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of kinderopvang en/of prostitutie;

    • -

      er een directe relatie bestaat tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroeps- of bedrijfsactiviteit en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;

    • -

      de uitoefening van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de woonomgeving;

    • -

      de uitoefening van het aan huis verbonden beroep er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat.

  • 2.

    • Voor een wijziging in het gebruik van de woning/agrarische bedrijfswoning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een Bed&Breakfast accommodatie, mits:

      • -

        de activiteit een ondergeschikt medegebruik van de woning/agrarische bedrijfswoning en/of de bijbehorende bouwwerken betreft en beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning/agrarische bedrijfswoning en alle bijbehorende bouwwerken;

      • -

        de activiteit uit maximaal vier slaapkamers met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer bestaat, exclusief de sanitaire voorzieningen;

      • -

        er maximaal één gemeenschappelijke huiskamer is van maximaal 30m2;

      • -

        de activiteit in de bestaande woning/agrarische bedrijfswoning of in de (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend;

      • -

        de activiteit niet plaatsvindt in een vrijstaand bedrijfsgebouw;

      • -

        Bed&Breakfast-kamers niet als zelfstandige wooneenheid functioneert. Een keuken/kookvoorziening is niet toegestaan;

      • -

        er een directe relatie bestaat tussen de activiteit en de (hoofd)bewoner(s) van de woning/agrarische bedrijfswoning;

      • -

        de uitoefening van de activiteit (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de (woon)omgeving;

      • -

        er sprake is van een verkeersveilige ontsluiting en bereikbaarheid;

      • -

        bij het parkeren in het centrum en de schil eromheen (blauwe zone) wordt voldaan aan de beleidsregels, zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan gemeente Almelo 2012. Bij het parkeren in de schil (blauwe zone) en rest bebouwde kom geldt het maximale parkeerkencijfer voor een woning én een hotel met een vergelijkbaar aantal sterren (ASVV, CROW 2012). Het parkeren dient in principe op eigen terrein plaats te vinden en mag in de rest bebouwde kom en de schil (blauwe zone) leiden tot een maximale toename van 1 auto in de openbare ruimte.

Artikel 15 Het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Voor de planologische gebruiksactiviteit ten behoeve van

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking acht dagen nadat zij bekend gemaakt zijn.

Artikel 18 Titel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregels gemeente Almelo voor de toepassing van planologische gebruiksactiviteiten op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”.

Bijlage

Wettekst artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

    • §

      a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

      • §

        1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

      • §

        2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

      • §

        3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

    • §

      b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;

    • §

      c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;

    • §

      d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, kan de vergunning, voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn, worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

  • 3.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.

    Wettekst a rtikel 2.7 Besluit omgevingsrecht ( Planologische gebruiksactiviteiten )

    Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

    Wettekst artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

    ·Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

    Artikel 4

    Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

    • o

      1. een bijbehorend bouwwerk:

      • §

        a. binnen de bebouwde kom,

      • §

        b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

        • §

          1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

        • §

          2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

        • §

          3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

    • o

      2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • §

        a. niet hoger dan 5 m, en

      • §

        b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

    • o

      3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • §

        a. niet hoger dan 10 m, en

      • §

        b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

    • o

      4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

    • o

      5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

    • o

      6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

    • o

      7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

    • o

      8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

    • o

      9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • §

        a. binnen de bebouwde kom, en

      • §

        b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

    • o

      10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • §

        a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

      • §

        b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

      • §

        c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

      • §

        d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Toelichting

Algemeen:

Aanleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) in werking getreden. Het afwijken van de voorschriften/ regels uit een bestemmingsplan was geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de komst van de Wabo verandert dit: de planologische afwijkingsmogelijkheden staan voortaan in de Wabo, en dus niet meer in de Wro. Het gaat hier om een voortzetting van de zogenaamde “kruimellijst” van gevallen van beperkte planologische betekenis die was opgenomen in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Actualisering beleidsregels

De bestaande beleidsregels hebben betrekking op het instrumentarium van de Wro. Met de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 is een nieuw instrumentarium ontstaan. De beleidsregels moeten aan het nieuwe instrumentarium worden aangepast.

Voor zowel de rechtszekerheid van de burger als voor het efficiënt afhandelen van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en planologie is het gewenst voor de toepassing van dit instrumentarium ten behoeve van de ‘kruimelgevallen’ (opnieuw) beleidsregels vast te stellen. Omdat verzoeken voor afwijkingen van bestemmingsplanbepalingen die vóór 1 oktober 2010 ontvangen zijn volgens oud recht moeten worden afgehandeld, blijven vooralsnog deze beleidsregels voor deze verzoeken (“Beleidsregels gemeente Almelo voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro”) ongewijzigd van kracht.

Procedure beleidsregels

In artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) is opgenomen dat beleidsregels kunnen worden vastgesteld ten behoeve van een aan het bestuur toekomende bevoegdheid. Ten aanzien van de in artikel 2.12 Wabo opgenomen planologische afwijkingsmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd maar niet wettelijk verplicht tot het vaststellen van beleidsregels.

Op grond van de Inspraakverordening voor de gemeente Almelo kunnen burgemeester en wethouders besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het gaat hier om een aanpassing van gemeentelijk beleid aan veranderde wetgeving. Er is geen sprake van een beleidsverandering. Daarom is inspraak niet zinvol. Dit betekent dat het voornemen tot deze aanpassing wordt gepubliceerd maar dat geen inspraak mogelijk is tegen deze beleidsregels. Vanzelfsprekend zijn bezwaar en beroep mogelijk bij toepassing van deze beleidsregels bij een concreet geval.

In artikel 4:82 Awb is bepaald dat ter motivering van een afzonderlijk besluit kan worden verwezen naar de beleidsregels. Dit vereist wel dat de beleidsregels duidelijk (o.a. artikelsgewijze opbouw) en gemotiveerd (de toelichting) zijn.

In de beleidregels is een inherente afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat indien het conform de beleidsregel handelen een onevenredig nadeel voor de belanghebbende oplevert van de beleidsregel kan worden afgeweken. De Awb schrijft deze mogelijkheid tot afwijken overigens ook al voor (4:84 Awb).

Procedure artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wabo

De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide.

Regel bij het bepalen van de te volgen procedure (regulier of uitgebreid) is dat de reguliere procedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 Wabo staat expliciet aangegeven wanneer de uitgebreide procedure moet worden gevolgd.

Een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, wordt niet genoemd in artikel 3.10 Wabo, wat inhoud dat deze planologische afwijkingsmogelijkheid onder de reguliere procedure valt.

Dit brengt dus een compleet andere situatie met zich mee. Een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning moet binnen 8 weken (eventueel plus een verlenging van 6 weken) worden doorlopen. Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning. De ontwerpbesluiten worden dus niet (meer) ter inzage gelegd en er is geen sprake meer van een zienswijze-procedure, zoals in de Wro het geval was.

Op het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en de planologische afwijkingsmogelijkheid is de bezwaar- en beroepsprocedure (ex de hoofdstukken 6, 7 en 8 Awb) van toepassing.

Artikelsgewijs:

Artikel 1

In artikel 1 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij recente bestemmingsplannen.

Voorts zijn een aantal begrippen overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht. Tenslotte is het begrip “achtertuingebied” geïntroduceerd als tegenhanger van het begrip “achtererfgebied” uit het Besluit omgevingsrecht. Dit om de realisatie van een bijbehorend bouwwerk mogelijk te maken in de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant.

Artikel 2

In artikel 2 is eveneens zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij recente bestemmingsplannen en de SVBP 2008. De begripsbepalingen en de wijze van meten zijn opgenomen in deze beleidsregels om te komen tot uniforme bouw- en gebruiksmogelijkheden. Echter als maten of percentages niet genoemd worden in deze beleidsregels wordt zowel bij de begripsbepalingen als wijze van meten verwezen naar voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zo wordt voorkomen dat er leemtes in deze beleidsregels kunnen ontstaan.

Artikel 3

Dit artikel verwoordt een aantal randvoorwaarden waaraan een aanvraag voor planologische gebruiksactiviteiten dient te voldoen.

Artikel 4,5 en 8

De bouwmogelijkheden voor woningen zijn gebaseerd op de bouwmogelijkheden in recente bestemmingsplannen. Immers het gewenste beleid ten aanzien van bouwmogelijkheden is vastgelegd in de voorschriften c.q. regels van die bestemmingsplannen.

Verder verdient het onderscheid tussen het bouwen binnen en buiten de bebouwde kom aandacht. In het Besluit omgevingsrecht zit dit onderscheid. De bouwmogelijkheden bij woningen binnen en buiten de bebouwde kom zijn daarom in aparte artikelen (4 en 5) behandeld.

Artikel 6

Dit artikel verwoordt de mogelijkheden voor een afwijking ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk bij niet-woningen. De reikwijdte van het begrip is groot. Het kan gaan om bijbehorende bouwwerken bij onder andere scholen, maatschappelijke instellingen en (agrarische) bedrijven, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Vanwege deze diversiteit aan bestemmingen is het niet mogelijk eenduidige beleidsregels op te stellen die aan de ene kant voldoende bebouwingsmogelijkheden bieden maar aan de andere kant waarborgen dat er geen onwenselijke situaties gaan ontstaan. Daarom is er voor gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen specifieke beleidsregels vast te stellen.

Artikel 7,8 en 10

In artikel 7,8 en 10 is aansluiting gezocht bij de in de recente bestemmingsplannen opgenomen van bij het plan aangegeven regels waar van kan worden afgeweken.

Artikel 9

Dit artikel maakt een afwijking ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw mogelijk. Omdat dakkapellen vrijwel nooit in strijd zijn met het bestemmingsplan zal naar verwachting vrijwel geen gebruik worden gemaakt van dit artikel. Een dakopbouw kan, vanwege toename van de hoogte van het gebouw, wel in strijd zijn met de bouwvoorschriften uit het bestemmingsplan. Dit komt echter zelden voor. Om deze reden is gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen aanvullende beleidsregels vast te stellen.

Artikel 11

In de gemeente Almelo zijn geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Om deze reden is gekozen om, indien er sprake van is, per verzoek een afweging te maken en geen aanvullende beleidsregels vast te stellen.

Artikel 12

De bouwmogelijkheden voor een installatie voor het opwekken van duurzame energie is gebaseerd op het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Almelo”.

Artikel 13

Voor “vaste” evenementen is ontheffing op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening verleend. Voor nieuwe aanvragen zal per verzoek een afweging worden gemaakt. Dergelijke verzoeken dienen in ieder geval voorzien te zijn van een schriftelijke motivatie.

Artikel 14

Dit artikel maakt een afwijking van het plan ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mogelijk. De bepalingen komen zo goed als overeen met de “Beleidsregels gemeente Almelo voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro”. Ten aanzien van andere wijzigingen in gebruik van opstallen binnen de bebouwde kom zal per verzoek een afweging moeten worden gemaakt.

Opgemerkt wordt hierbij dat voor kinderopvang separate beleidsregels gelden, namelijk de “Ruimtelijke beleidsregels voor de huisvesting van kinderopvang”.

Artikel 15

In de gemeente Almelo zijn slechts een aantal recreatiewoningen aanwezig. Een aanvraag om afwijking van het plan zal dan ook naar alle waarschijnlijkheid niet of sporadisch voorkomen. Om deze reden is gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen aanvullende beleidsregels vast te stellen.

Artikel 16

In de beleidregels is een inherente afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat indien ‘het conform de beleidsregel handelen’ een onevenredig nadeel voor de belanghebbende oplevert van de beleidsregel kan worden afgeweken. De Awb schrijft deze mogelijkheid tot afwijken overigens ook al voor.

Artikel 17

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de beleidsregels.

Artikel 18

Indien geen zienswijzen zijn ingediend kan ter motivering van een afzonderlijke aanvraag, voor zover de aanvraag conform de voorwaarden en de aanvullende beleidsregels is, worden verwezen naar de beleidsregels.