Regeling vervallen per 14-04-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 13-04-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Inleiding

Op 1 januari 2015 treden de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet in werking. Eind oktober 2014 is de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. In de verordening is, geheel in lijn met het uitgangspunt dat de gemeenteraad de kaders stelt, bepaald dat het college nadere regels ten aanzien van een aantal onderwerpen vaststelt. In deze beleidsregels worden deze nadere regels uitgewerkt. In de beleidsregels is dezelfde structuur voor wat betreft de artikelnummering gehanteerd als in de verordening. De artikelen uit de verordening worden eerst toegelicht en vervolgens nader uitgewerkt. Bij het opstellen van de verordening is de ruimte voor de professional als één van de uitgangspunten genomen. Deze beleidsregels borduren daar op voort. Dit betekent dat niet is gekozen voor het tot in de detail uitschrijven van mogelijk te verstrekken voorzieningen en criteria om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen. Als tegenwicht, tegen te veel vrijheid van handelen van de professional, is het proces van toeleiding en toegang (zie hoofdstuk 1) en de kwaliteit van de ondersteuning (hoofdstuk 7) uitgebreid beschreven.

In plaats van het opstellen van een financieel besluit is gekozen voor het opnemen van de tarieven van de verschillende voorzieningen en andere voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 relevante bedragen in de bijlagen. Daarnaast zijn in de bijlagen het beleidskader beschermd wonen, de voor de uitvoering meest relevante wetsartikelen en de begripsbepalingen opgenomen. De beleidsregels inclusief de bijlagen vormen daarmee tevens een leidraad of handboek voor de uitvoering.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1 .1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Verordening zijn opgenomen in bijlage 4 bij deze beleidsregels. Om de leesbaarheid van de beleidsregels te vergroten is gekozen voor een volledig overzicht van de begrippen in een bijlage en de begrippen hier niet verder toe te lichten.

1.2 Toeleiding en toegang tot voorzieningen

1.2.1 Toegang voorzieningen

Artikel 1.2

Toegang voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en j eugdhulp

1Het college regelt in de beleidsregels op welke wijze in samenspraak met de ondersteuningsvrager, eventueel na vragen van advies aan een door het college aangewezen adviesinstantie, wordt vastgesteld of deze voor een op het individu toegesneden voorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, of jeugdhulp in aanmerking komt.

In de procedure voor toegang en toeleiding zijn de uitgangspunten van het beleidsplan ‘Samen mee(r) doen, vanuit vijf transities naar één transformatie’ verwerkt. Zo is de procedure gericht op individuele oplossingen bij ondersteuningsvragen. In de procedure worden ondersteuningsvragers optimaal aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, waarbij als het nodig is ondersteuning wordt ingezet. De procedure van toegang en toeleiding kenmerkt zich door effectief samenwerken en resultaatgerichte oplossingen. Dat vertaalt zich naar ondersteuningsplannen die de oorzaak aanpakken, omdat er maatwerk en het ‘5x-zo’ principe (zo dichtbij, snel, kort, licht en zorgvuldig mogelijk) is toegepast.

De procedure voor toegang en toeleiding bestaat uit drie onderdelen, namelijk melding, onderzoek en besluitvorming. De onderzoeksfase van melding tot afronding van het onderzoek mag maximaal zes weken duren. De besluitvormingsfase, alleen als een op het individu toegesneden voorziening moet worden beoordeeld, mag maximaal twee weken duren. Het tweede onderdeel van het proces, het onderzoek bestaat uit een viertal fasen. In het schema hieronder wordt het proces verduidelijkt. In het schema wordt ook de relatie met de onafhankelijke cliëntondersteuning weergegeven.

S chematische weergave procedure t oeleiding en toegang

afbeelding binnen de regeling

Hieronder worden de drie onderdelen en de fasen tijdens het onderzoek nader toegelicht.

1.2.1.1 Melding De melding bestaat uit een eerste contact en vervolgens, indien nodig, een aanmelding. Er is een centraal meldpunt ingericht voor ondersteuningsvragers, het sociale netwerk of dienst- en hulpverleners voor vragen op het gebied wonen, welzijn, zorg, inkomensondersteuning, wonen of jeugdhulp. Daarnaast kan door professionals (onder andere huisartsen, kinderartsen, wijkverpleegkundigen) via een ander telefoonnummer direct contact worden opgenomen met deskundige medewerkers over de verschillende ondersteuningsvormen en voorzieningen in het sociale domein.

Tijdens het eerste contact wordt beoordeeld of de vraag direct afdoende en naar tevredenheid van de melder kan worden beantwoord. Als dit niet het geval is en een onderzoek moet plaatsvinden, wordt de melding geregistreerd. De ondersteuningsvrager (als deze zelf het contact heeft gezocht) of degene voor wie ondersteuning wordt gevraagd, krijgt een regisseur toegewezen. Bij de registratie van de melding wordt de ondersteuningsvrager gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner staat de ondersteuningsvrager met raad en daad bij en helpt mee de vraag te verduidelijken. De cliëntondersteuner maakt geen deel uit van het proces van toeleiding en toegang en heeft geen rol in de besluitvorming. De onafhankelijke cliëntondersteuner is een goed opgeleide vrijwilliger die ervaring heeft met belangenbehartiging en een goede kennis heeft van de verschillende voorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden binnen het sociale domein.

Als er sprake is van een mantelzorgsituatie, dan wordt deze mantelzorger nadrukkelijk betrokken bij het proces van toegang en toeleiding. Tijdens de melding zal dan ook beoordeeld moeten worden of er sprake is van een vorm van mantelzorg. Indien dat het geval is, zal de ondersteuningsvrager gevraagd worden of de mantelzorger ook bij het gesprek aanwezig kan zijn. Overigens geldt hetzelfde voor een jeugdige die zich meldt met een ondersteuningsvraag: in dat geval zal doorgaans ook gevraagd worden of de ouders of verzorgers bij het gesprek aanwezig kunnen zijn.

1.2.1.2 Onderzoek

Het onderzoek heeft als doel de ondersteuningsvraag te verhelderen, maar meer nog het samen met de ondersteuningsvrager verkennen van de mogelijkheden, kansen en wensen waardoor de zelfredzaamheid en het kunnen deelnemen aan de maatschappij kunnen worden vergroot. Voor het verhelderen van de vraag en het zoeken naar een juiste oplossing kan het nodig zijn een advies in te winnen bij een externe adviesinstantie of adviseur (denk bijvoorbeeld aan een keuringsarts, orthopedagoog of gedragswetenschapper). In het proces wordt tevens gekeken naar mogelijkheden waarmee de mantelzorger(s) of de ouder(s) of verzorger(s) langer of beter in staat zijn (mantel)zorg te verlenen.

Het onderdeel onderzoek bestaat uit vier fases:

  • 1

    Vraagverheldering

  • 2

    Oplossingen vastleggen

  • 3

    Opvolging

  • 4

    Evaluatie

V raagverheldering

De regisseur voert één of meerdere (keukentafel)gesprekken met de ondersteuningsvrager (die daarbij kan worden ondersteund door de onafhankelijke cliëntondersteuner) en stelt op basis daarvan een ondersteuningsplan op. Het ondersteuningsplan is tevens een schriftelijke weergave van het vraagverhelderende gesprek. Tijdens het gesprek wordt uitgebreid gekeken naar het functioneren van de ondersteuningsvrager op de verschillende leefgebieden. Uitgangspunt is immers integrale dienstverlening. Steeds wordt beoordeeld of de ondersteuningsvrager zelf (eigen kracht) in staat is de ondersteuning te organiseren of met de hulp van het sociale netwerk. Indien dat niet het geval is, wordt gekeken naar de verschillende voorzieningen, waarbij de op het individu toegesneden voorziening als vangnet dient indien een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening of een voorziening op grond van een andere wet niet toereikend is om in de noodzakelijke ondersteuning te voorzien.

Oplossingen vastleggen

De regisseur en de ondersteuningsvrager formuleren na het verhelderen van de vraag en de mogelijkheden, kansen en wensen de resultaten die bereikt zouden moeten worden met de ondersteuning. De gekozen oplossing moet een bijdrage leveren aan het beoogde resultaat. De oplossing en het beoogde resultaat worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. De oplossingen kunnen bestaan uit oplossingen die op eigen kracht kunnen worden gerealiseerd of met behulp van het sociale netwerk, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere voorzieningen of op het individu toegesneden voorzieningen of hier een combinatie van. Als er sprake is van een op het individu toegesneden voorziening (behalve een toekenning in het kader van de Jeugdwet, zie hiervoor hoofdstuk 5) zal er door de gemeente een besluit moeten worden genomen (zie volgende bladzijde). Indien het resultaat alleen kan worden bereikt met een op het individu toegesneden voorziening, zal ook aan de orde moeten komen in welke vorm, in natura of een persoonsgebonden budget, deze verstrekt kan worden (zie hiervoor hoofdstuk 3).

O pvolging

In deze fase van het onderzoek wordt beoordeeld bij welke (zorg)aanbieder het beoogde resultaat het best kan worden bereikt. De ondersteuningsvrager wordt actief begeleid naar deze (zorg)aanbieder; er is dus sprake van een warme overdracht. Het zorgplan (trajectplan, hulpverleningsplan of iets dergelijks) van de aanbieder zal moeten aansluiten bij de resultaten die geformuleerd zijn in het ondersteuningsplan. In het plan van de aanbieder zullen de resultaten verder worden uitgewerkt.

E valuatie

De beoogde resultaten die in het ondersteuningsplan zijn geformuleerd, worden periodiek door de regisseur in samenspraak met de ondersteuningsvrager geëvalueerd. Daar waar uit de evaluatie blijkt dat bijstelling van het ondersteuningsplan nodig is, wordt opnieuw een vraagverhelderend gesprek gevoerd en wordt opnieuw gekeken naar oplossingen. Het evaluatieplan maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan.

1.2.1.3 Besluitvorming

Indien uit het ondersteuningsplan blijkt dat het beoogde resultaat zou moeten worden bereikt met een op het individu toegesneden voorziening, moet de oplossing getoetst worden aan de Wmo 2015 of de Jeugdwet (waaronder de verordening en de beleidsregels). Na toetsing geeft het college, indien nodig, een beschikking af ten aanzien van de op het individu toegesneden voorziening(en). Voor de inhoud van de beschikking wordt verwezen naar hoofdstuk 5. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven aan welke eisen een beschikking moet voldoen en welke inhoudelijke elementen deze bevat.

1.2. 1.4 Org anisatie toeleiding en toegang

De zes sociale wijkteams vervullen een belangrijke rol in de toeleiding naar voorzieningen in het kader van de Jeugdwet en de gedecentraliseerde Awbz functies die zijn opgenomen in de Wmo 2015. Het bepalen van de toegang tot de op het individu toegesneden voorzieningen (de besluitvorming) is voorbehouden aan de gemeente. Voor de voorzieningen die op grond van de oude Wmo konden worden verstrekt, blijft het team Inwoners en Zorg verantwoordelijk.

Voor de voorzieningen beschermd wonen en opvang wordt de toeleiding (ook voor de gemeenten in de regio Almelo) verzorgd door de Centrale Intake voor Maatschappelijke Opvang en beschermd wonen Twente (CIMOT).

Apart geregeld is de toegang tot jeugdhulp via huisarts, medisch specialist (veelal kinderarts) en jeugdarts (zie hiervoor paragraaf 1.2.2).

1.2.1.5 Spoed en crisis

Onvermijdelijk zullen er zich situaties voordoen waarbij direct handelen vereist is, bijvoorbeeld in die gevallen waarin de veiligheid van een ingezetene in het geding is. In deze situaties zal direct moeten worden gehandeld. De gangbare, hiervoor beschreven, procedure zal dan opzij moeten worden gezet. Hiervoor is door de organisaties betrokken bij de toeleiding en toegang een spoedprocedure in het leven geroepen waarbij direct, zonder een uitgebreide onderzoek, de noodzakelijke acties kunnen worden ondernomen.

In situaties waarin sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling of huiselijk geweld, kan 24 uur per dag gedurende 7 dagen in de week een beroep worden gedaan op Veilig Thuis Twente (voorheen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld). Veilig Thuis Twente kan adviseren bij vermoedens van mishandeling en huiselijk geweld en registreert de meldingen.

Naast de hiervoor genoemde mogelijkheid Veilig Thuis Twente in te schakelen zijn met betrekking tot de zorgstructuur in het convenant afspraken opgenomen over escalatie. In het convenant is de doorzettingsmacht van de gemeente geregeld als een situatie ontspoort of dreigt te ontsporen. Daarnaast worden in het calamiteitenprotocol werkafspraken gemaakt over het omgaan met calamiteiten.

1.2.2 Toegang jeugdhulp via huisarts, jeugdarts en medisch specialisten

Artikel 1.2

Toegang voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

2 Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Met huisartsen en kinderartsen zijn afspraken gemaakt over de toeleiding en toegang tot voorziening in het kader van de Jeugdwet. Daar waar geen of niet in overwegende mate sprake is van onderliggende medische problematiek worden jeugdigen (en ouders) verwezen naar het centrale meldpunt of meldt de huis- of kinderarts de jeugdige bij het centrale meldpunt. Vervolgens wordt het proces doorlopen zoals beschreven in paragraaf 1.2.1. Nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden, worden de bevindingen (en eventueel geboden ondersteuning) gemeld bij de huis- of kinderarts.

Hoofdstuk 2 Soorten voorzieningen

Algemene uitgangspunten

In dit hoofdstuk worden de voorzieningen beschreven die ondersteuning kunnen bieden aan ingezetenen van Almelo indien zij tot de doelgroep behoren van de Wmo 2015 en de Jeugdwet en voldoen aan de criteria. De voorzieningen zijn onder te verdelen in:

  • ·

    op het individu toegesneden voorzieningen (de maatwerkvoorzieningen genoemd in de Wmo 2015 en de individuele voorzieningen genoemd in de Jeugdwet);

  • ·

    algemene voorzieningen (de algemene voorzieningen genoemd in de Wmo 2015 en de overige voorzieningen genoemd in de Jeugdwet).

Ingezetenen kunnen alleen voor de op het individu toegesneden voorzieningen in aanmerking komen als eigen kracht, hulp uit het sociale netwerk, algemene of andere voorzieningen onvoldoende kunnen bijdragen aan het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Het uitgangspunt is, dat als tijdens het onderzoek geconcludeerd wordt dat een op het individu toegesneden voorziening verstrekt zou moeten worden, deze voorziening ook daadwerkelijk op het individu moet zijn toegesneden. De voorzieningen die hieronder genoemd worden zijn dan ook voorbeelden van voorzieningen die verstrekt kunnen worden. Er is dan ook geen sprake van een limitatieve opsomming. In overleg met en met goedvinden van de ondersteuningsvrager krijgt de professionele dienstverlener/regisseur veel ruimte om de met de noodzakelijk ondersteuning te behalen doelen of resultaten te bereiken. Niet de verstrekking van de voorziening staat voorop maar het resultaat dat bereikt moet worden.

2. 1 Voorzieningen

2.1.1 Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 2.1 Op het individu toegesneden voorzieningen

  • 1

    De op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 bestaan uit voorzieningen die gericht zijn op:

    • a.

      het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zo lang mogelijk in eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen, of

    • b.

      het leveren van een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Op de volgende bladzijden wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van de op het individu toegesneden voorzieningen en het resultaat dat met het verstrekken van de voorziening wordt beoogd. Deze voorbeelden van voorzieningen komen pas in beeld als andere oplossingen onvoldoende kunnen bijdragen aan het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Zie de algemene uitgangspunten hierboven. Niet de voorziening maar het te bereiken resultaat staat centraal.

Beleidsregel 2.1-1: De volgende op het individu toegesneden voorzieningen kunnen bij wijze van voorbeeld worden verstrekt:

Voorziening

Doel

Beoogd resultaat

Ondersteuning zelfstandig leven

1,2 en 3

(oude Awbz-functie s begeleiding individueel en persoonlijke verzorging )

Bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij praktische vaardigheden (zoals boodschappen doen en koken, omgaan met geld, zichzelf te verzorgen), sociale vaardigheden en aanbrengen dagstructuur.

Ondersteuningsvrager is onder andere in staat op kortere dan wel langere termijn om:

-gezond te leven (voeding en beweging)

-zichzelf te verzorgen

-de financiële situatie gezond te houden

-op een passende manier voor zichzelf op te komen

-zinvol invulling te geven aan de dag

Ondersteuning maatschappelijke deelname

1, 2 en 3

(oude Awbz-functie begeleiding groep)

Bevorderen of in stand houden van de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer door ondersteuning te bieden bij zinvolle invulling van de dag en het aangaan van sociale contacten of om mantelzorgers te ontlasten.

Ondersteuningsvrager wordt in staat gesteld om:

-mensen te ontmoeten

-deel te nemen aan activiteiten ter ontspanning (recreatief)

-deel te nemen aan activiteiten die de zelfredzaamheid kunnen vergroten

-deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten

Mantelzorger wordt ontlast waardoor ondersteuningsvrager langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen.

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

(oude Awbz-functie kortdurende verblijf)

Bieden ondersteuning aan mantelzorger door tijdelijk verblijf (inclusief dagbesteding) buitenshuis, van degene die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken.

Mantelzorger wordt ontlast waardoor ondersteuningsvrager langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen.

Huishoudelijke ondersteuning

standaard en plus

(oude Wmo voorziening hulp bij het huishouden)

Bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid en mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer door ondersteuning te bieden bij het uitvoeren van huishoudelijke taken.

Ondersteuningsvrager is in staat om langer zelfstandig te blijven wonen in een huishouden dat op orde is en daardoor ook in staat om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Ondersteuning zelfstandig wonen

( o ude Wmo Woonvoorzieningen)

Bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij het veilig thuis kunnen blijven wonen.

of

Bevorderen of in stand houden van de mogelijkheid om sociale contacten te kunnen blijven onderhouden met ouder(s) of kind(eren) door het bezoekbaar maken van een woning.

Ondersteuningsvrager kan langer zelfstandig blijven wonen door het realiseren van aanpassingen in de woning of door te verhuizen naar een andere meer geschikte woning.

Ouders (of kinderen) kunnen kind of ouder met beperkingen thuis ontvangen waardoor degene met beperkingen deze sociale contacten kan blijven onderhouden.

Ondersteuning mobiliteit

(oude Wmo vervoersvoorziening en rolstoelen)

Bevorderen of in stand houden zelfredzaamheid en mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer door ondersteuning te bieden bij vervoer of verplaatsingen.

Ondersteuningsvrager wordt in staat gesteld om:

-sociale contacten aan te gaan en te onderhouden

-zo zelfstandig mogelijk voort te bewegen

D rie niveaus ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

Ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname kennen elk drie niveaus, weergegeven met de cijfers 1, 2 en 3. Het cijfer 1 betekent licht, 2 is middel en 3 is zwaar.

Bij niveau 1 is er geen sprake van een noodzaak tot het overnemen van taken. De ondersteuningsvrager kan zelf om hulp vragen. De ondersteuning is gericht op stimuleren en toezicht waardoor de ondersteuningsvrager in staat is om zijn of haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

Bij niveau 2 is de ondersteuning meer een helpen bij. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van beslissingen, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme). De communicatie gaat niet altijd vanzelf omdat niet altijd begrepen wordt wat anderen zeggen of omdat de ondersteuningsvrager moeite heeft zich uit te drukken. Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing of een opname.

Bij niveau 3 is de ondersteuning meer gericht op het overnemen van taken door een professional. Het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De ondersteuningsvrager kan niet zelfstandig problemen oplossen of besluiten nemen. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de ondersteuningsvrager afhankelijk van de hulp van anderen.

Huishoudelijke ondersteuning standaard en plus

Huishoudelijke ondersteuning kent twee varianten. Het standaardpakket huishoudelijke ondersteuning en het pluspakket.

Het standaardpakket omvat de ondersteuning om te komen tot een huishouden dat op orde is. Het pluspakket huishoudelijke ondersteuning kan aanvullend op het onderdeel ‘huishoudelijke ondersteuning’ worden ingezet. Dit pluspakket kan worden ingezet als verzorging van minderjarige kinderen aan de orde is en/of als sprake is van regieproblematiek ten aanzien van het huishouden. Het pluspakket wordt in principe niet verstrekt in combinatie met de voorziening ondersteuning zelfstandig leven.

2. 1.2 Beschermd wonen en opvang

Bij de hierboven genoemde voorzieningen is het doel het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid en/of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de voorziening beschermd wonen. Vooralsnog is, via een bestuurlijke afspraak, voor de uitvoering van de voorziening beschermd wonen gekozen voor de centrumgemeente constructie zoals we die al kenden voor de opvang. Dit betekent dat in Twente, Enschede en Almelo verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van beschermd wonen en opvang. Voor de vrouwenopvang (opvang na huiselijk geweld) is voor de regio Twente overigens alleen Enschede aangewezen als centrumgemeente.

Voor beschermd wonen en opvang zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. De afspraken (over de uitvoering en de inzet van middelen) zijn opgenomen in een convenant en de beleidsmatige uitgangspunten voor wat betreft beschermd wonen zijn opgenomen in het beleidskader beschermd wonen. Dit beleidskader maakt integraal onderdeel uit van de beleidsregels. Het beleidskader is opgenomen in de bijlage. Beschermd wonen en opvang zijn in Twente aangemerkt als algemene voorziening, waarbij de toegang wordt geregeld via het CIMOT. Dit betekent dat we er vooralsnog van uit gaan dat geen beroep hoeft te worden gedaan op de op het individu toegesneden voorziening omdat de algemene voorziening voorziet in de behoefte aan beschermd wonen of opvang. Het doel en beoogd resultaat van deze algemene voorzieningen wordt hieronder weergegeven (dit wijzigt niet indien beschermd wonen en opvang als een op het individu toegesneden voorziening zouden worden beschouwd).

Beleidsregel 2.1-2: De volgende voorzieningen op het gebied van beschermd wonen en opvang kunnen worden verstrekt:

Voorziening

Doel

Beoogde resultaat

Beschermd wonen

(oude Awbz-functie beschermd wonen)

Bieden van onderdak, toezicht en ondersteuning aan personen die vooralsnog niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij.

Ondersteuningsvrager is op kortere dan wel langere termijn in staat om al dan niet met ondersteuning:

-zelfstandig te wonen, zonder zichzelf te verwaarlozen, overlast te veroorzaken en gevaar op te leveren voor zichzelf of de omgeving

De beoogde resultaten genoemd bij ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname gelde n ook voor de voorziening Beschermd wonen.

Opvang

(oude Wmo-functie opvang)

Bieden van tijdelijk onderdak en ondersteuning aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij.

Ondersteuningsvrager is op kortere termijn in staat om al dan niet met ondersteuning veilig zelfstandig te wonen

De beoogde resultaten genoemd bij ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname kunnen ook gelden voor de voorziening Beschermd wonen.

De hierboven genoemde voorziening zijn voorbeelden van voorzieningen die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekt kunnen worden. Hieronder worden voorbeelden van de op het individu toegesneden voorzieningen, die in het kader van de Jeugdwet kunnen worden verstrekt, beschreven.

2. 1.3 Voorzieningen Jeugdwet

Artikel 2.1 Op het individu toegesneden voorzieningen

  • 2

    De op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Jeugdwet bestaan, uit voorzieningen die gericht zijn op:

    • a.

      het bevorderen van het zelfstandig functioneren en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer,

    • b.

      het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, en

    • c.

      het ondersteunen van en hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van problemen, stoornissen en beperkingen van de jeugdige of opvoedingsproblemen van ouders.

2. 1.3.1 Voorzieningen: vrijwillig en gedwongen kader

De op het individu toegesneden voorzieningen in het kader van de Jeugdwet kunnen worden onderscheiden in voorzieningen binnen het vrijwillig en het gedwongen kader. Vrijwillig wil zeggen dat de jeugdige en de ouders het nut en de noodzaak inzien van de ondersteuning en ook meewerken aan het bereiken van het tijdens het onderzoek geformuleerde resultaat. Gedwongen betekent dat ook zonder toestemming van de jeugdige en/of de ouders een voorziening kan worden getroffen. Te denken hierbij valt aan een jeugdbeschermingsmaatregel (als bijvoorbeeld de veiligheid van de jeugdige in het geding is) of jeugdreclassering (als de jeugdige in aanraking is gekomen met justitie). Voorzieningen in het gedwongen kader worden opgelegd na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het daaropvolgende advies wordt voorgelegd aan de kinderrechter die op basis van dit advies een uitspraak doet. Indien de uitspraak luidt dat er een maatregel in het kader van de jeugdbescherming of jeugdreclassering moet worden opgelegd dan zal de kinderrechter een gecertificeerde instelling aanwijzen die de maatregel uitvoert. De gemeente kan niet besluiten tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: de maatregelen en de procedure worden dan ook niet beschreven in de verordening of verder uitgewerkt in de beleidsregels. Voor de maatregelen en de procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de Jeugdwet.

2. 1.3.2 Voorzieningen vrijwillig kader

De gemeente is verantwoordelijk voor de toegang tot de voorzieningen binnen het vrijwillig kader. Voor deze voorzieningen in het kader van de Jeugdwet gelden dezelfde algemene uitgangspunten als voor de voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (zie algemene uitgangspunten onder hoofdstuk 2).

Hieronder wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van voorzieningen die op basis van de Jeugdwet verstrekt kunnen worden en het resultaat dat met het verstrekken van de voorziening wordt beoogd.

Beleidsregel 2.1-3: De volgende op het individu toegesneden voorzieningen kunnen bij wijze van voorbeeld worden verstrekt:

Voorziening

Doel

Beoogde resultaat

Ondersteuning zelfstandig leven

(oude Awbz-functie begeleiding individueel)

Bevorderen van het zelfstandig functioneren door ondersteuning te bieden bij praktische vaardigheden (zoals boodschappen doen en koken, plannen huiswerk maken, omgaan met geld) en sociale vaardigheden, maar ook het ondersteunen van de omgeving om met de beperkingen van de jeugdige om te gaan

Jeugdige is onder andere in staat op kortere dan wel langere termijn om:

-gezond te leven (voeding en beweging)

-zichzelf te verzorgen

-de financiële situatie gezond te houden

-taken in en om het huis uit te voeren

-opleiding af te ronden

-thuis te blijven wonen

Ouder/verzorger is in staat om met de beperkingen van de jeugdige om te gaan waardoor deze langer thuis kan blijven wonen.

Ondersteuning maatschappelijke deelname

(oude Awbz-functie begeleiding groep)

Bevorderen of in stand houden van de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij door ondersteuning te bieden bij zinvolle invulling van de dag en het aangaan van sociale contacten of om mantelzorgers te ontlasten.

Jeugdige wordt in staat gesteld om:

-mensen te ontmoeten

-deel te nemen aan activiteiten ter ontspanning (recreatief)

-deel te nemen aan activiteiten die de zelfredzaamheid kunnen vergroten

-deel te nemen aan activiteiten gericht op het verkrijgen van (on)betaalde arbeid

Ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Behandeling

(oude Awbz-functie behandeling)

Alleen jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking komen in aanmerking voor de voorziening behandeling in het kader van de Jeugdwet. Doel is het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag.

Jeugdige met een (licht) verstandelijke beperking leert nieuwe vaardigheden of gedrag aan waardoor de zelfredzaamheid wordt vergroot en de maatschappelijke deelname wordt bevorderd.

Voorziening

Doel

Beoogde resultaat

Persoonlijke verzorging

(oude Awbz-functie persoonlijke verzorging)

Bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door het bieden van persoonlijke zorg op het gebied van de dagelijkse levensverrichtingen (opstaan, douchen, toiletgang, aankleden). Wanneer meer sprake is van ‘aansturen’ dan van ‘overnemen’ is de functie “ondersteunende begeleiding” aan de orde

De zelfredzaamheid van de jeugdige wordt door deze vorm van ondersteuning mogelijk in stand gehouden.

De ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

(oude Awbz-functie kortdurende verblijf)

Bieden ondersteuning aan ouder/verzorger door tijdelijk verblijf (inclusief dagbesteding) buitenshuis, van de jeugdige die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken.

De ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Jeugd-GGZ

Basis Generalistische GGZ (BGGGZ)

Jeugdigen met lichte tot matige, niet-complexe psychische problemen of jeugdigen met stabiele chronische problematiek worden behandeld. De zorgvraagzwaarte bepaalt welke zorg iemand krijgt (door middel van intake bij de GGZ-aanbieder). Daarbij is ruimte voor verschillende behandelcomponenten zoals diagnostiek, eHealth en consultatie van een specialist.

Jeugdige is in staat om te gaan met:

-de problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

Jeugd-GGZ

Specialistische GGZ (SGGZ)

De Specialistische GGZ behandelt jeugdigen met ernstige, complexe of vaker terugkerende klachten (eventueel in klinische setting).

Jeugdige kan omgaan met:

-de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

Gespecialiseerde Jeugdhulp

Opgroei- en opvoedingsproblemen worden hanteerbaar gemaakt voor jeugdigen en hun ouders/opvoeders. Het kan hier gaan om ambulante zorg, semi-residentiële en/of residentiële zorg.

Ouders zijn in staat om:

-regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie.

Jeugdige kan omgaan met:

-de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie)

Pleegzorg (vrijwillig)

Als er problemen met kinderen zijn in een gezin, wordt altijd eerst gekeken of deze thuis opgelost kunnen worden. Kan dat niet, dan is pleegzorg de eerste keus. Het is de opvangvorm die het dichtst bij de natuurlijke gezinssituatie blijft. Het doel van pleegzorg is dat de ouders zelf de opvoeding weer op zich nemen. Als blijkt dat dit onmogelijk is, nemen pleegouders de opvoeding van het kind voor langere tijd op zich. Hierbij worden pleegouders ondersteund. De relatie met de eigen ouders blijft voor kinderen altijd van belang.

-Het contact tussen ouders en kind blijft intact/wordt hersteld.

-Ouders zijn in staat regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie.

-Jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

2. 1.3.3 Voorzieningen gedwongen kader

Kenmerkend voor deze voorzieningen is dat de toegang niet bepaald wordt door de gemeente. De procedure die gevolgd moet worden om tot het treffen van deze voorziening te komen, is uitgebreid in de Jeugdwet beschreven. Hier wordt dan ook volstaan met het beschrijven van de voorziening. Na een advies van de Raad voor de Kinderbescherming kan de (kinder)rechter onderstaande voorzieningen treffen:

Voorziening

Doel

Beoogde resultaat

Jeugdreclassering

De jeugdreclassering heeft als doel dat de jongere niet opnieuw met politie of justitie in aanraking komt.

-Jeugdige komt niet opnieuw met politie of justitie in aanraking.

-Jeugdige leert om te gaan met de problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

Jeugdbescherming

Kinderen en jongeren beschermen tegen invloeden die voor hun zo negatief uitwerken dat hun ontwikkeling in gevaar komt.

-Ouders zijn in staat regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie.

-Jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

JeugdzorgPlus

Doel van JeugdzorgPlus is jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen succesvol te laten terugkeren in de samenleving. Het gaat om jongeren die door de rechter 'onder toezicht' zijn gesteld.

-Jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

Het is overigens niet zo dat de gemeente bij bovenstaande voorzieningen helemaal buitenspel staat. Immers als door bijvoorbeeld het sociale wijkteam wordt geconstateerd dat een voorziening zoals hierboven genoemd aan de orde zou moeten zijn, kan het college een verzoek doen aan de Raad voor de Kinderbescherming om de situatie te onderzoeken. In sommige situaties waarbij een verzoek moet worden gedaan ter verkrijging van een machtiging (waaronder ook een voorwaardelijke of een spoedmachtiging) voor gesloten jeugdhulp, moet het college rechtstreeks het verzoek indienen bij de kinderrechter (zie hoofdstuk 6 van de Jeugdwet). De afspraken met de Raad voor de Kinderbescherming zijn vormgegeven in een protocol.

Wanneer de Raad na onderzoek besluit om geen maatregel te vragen, deelt de Raad voor de Kinderbescherming dit schriftelijk mee aan de verzoeker en het Stedelijk Jeugdoverleg. Desgewenst zal de Raad de uitkomst van zijn onderzoek aan deze verzoeker toelichten.

Via de procesmanager kan de casus voorgelegd worden aan de burgemeester. De burgemeester heeft de mogelijkheid om de zaak via de Raad voor te leggen aan de kinderrechter voor een oordeel over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Dit dient binnen twee weken te gebeuren.

2. 1.4 Algemene voorzieningen

3Het college regelt in de beleidsregels welke op het individu toegesneden voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid en welke algemene voorzieningen op grond van de Jeugdwet beschikbaar zijn.

Op de vorige bladzijden is uitgebreid ingegaan op de op het individu toegesneden voorzieningen (Jeugdwet en Wmo 2015), maar ook beschermd wonen en opvang. Naast deze voorzieningen kent de gemeente Almelo algemene voorzieningen die op een adequate wijze in de ondersteuningsbehoefte kunnen voorzien. Het kenmerk van deze algemene voorzieningen (met uitzondering van beschermd wonen) is dat deze (vrijwel) vrij toegankelijk zijn. Voor de toegang tot deze voorzieningen is geen besluit van de gemeente vereist. De uitvoeringskosten, voor zo ver het de toeleiding naar en de toegang tot deze algemene voorzieningen betreft, zijn dan ook zeer laag. De algemene voorzieningen zullen op termijn dan ook worden uitgebouwd. Hieronder wordt een niet uitputtend overzicht van algemene voorzieningen gegeven.

Overzicht algemene voorzieningen

Jeugd

  • ·

    Kinder-, tiener- en jongerenwerk (Scoop)

  • ·

    Opvoedondersteuning (Loes-loket, functie gaat op in sociale wijkteams)

  • ·

    Schoolmaatschappelijk werk (functie gaat op in sociale wijkteams)

Jeugd en volwassenen

  • ·

    Onafhankelijke cliëntondersteuning (Almelo Sociaal)

  • ·

    Dagactiviteiten (licht) verstandelijk gehandicapten (De Klup)

  • ·

    Activiteiten georganiseerd in wijkcentra

  • ·

    Mantelzorgondersteuning

Volwassenen en ouderen

  • ·

    Licht ambulante hulp (Scoop en maatschappelijk werk)

  • ·

    Dagactiviteiten ouderen (Scoop)

  • ·

    Thuisadministratie (Scoop)

  • ·

    Vervoers- en oppasdienst (Steunpunt Mantelzorg Almelo)

  • ·

    Vrijwillige ouderenadviseur (Cosbo)

2. 2 Criteria verstrekking op het individu toegesneden voorziening

Algemeen

Het uitgebreid tot in de detail beschrijven van de criteria om voor een op het individu toegesneden voorziening in aanmerking te komen, verhoudt zich niet goed tot het uitgangspunt om meer ruimte te creëren voor de professional om, in samenspraak met degene die ondersteuning behoeft, te zoeken naar een adequate oplossing. Volstaan wordt met het beschrijven van de doelgroepen die op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een op het individu toegesneden voorziening en een aantal basis- en aanvullende criteria. Daarnaast worden de uitsluitingsgronden nader toegelicht.

2. 2.1 Doelgroepen

Artikel 2.2 Criteria

  • 1

    Een ondersteuningsvrager komt in aanmerking voor een op het individu toegesneden voorziening als:

    • a.

      deze behoort tot de doelgroep van de Wmo 2015 respectievelijk de Jeugdwet, en

  • b. De doelgroepen van de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn nader gedefinieerd in de Beleidsregels.

Om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort van de Wmo 2015 of de Jeugdwet moet worden gekeken naar de woonplaats en in het geval van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet naar de leeftijd. Daarnaast is niet onbelangrijk dat er sprake moet zijn van specifieke problemen of beperkingen die worden ondervonden en waarvoor in het kader van de beide wetten ondersteuning kan worden geboden.

2. 2.1.1 Woonplaats

In het algemeen geldt dat alleen ingezetenen van de gemeente Almelo in aanmerking komen voor een op het individu toegesneden voorziening; voor jeugdigen is de woonplaats van de ouders of degene(n) die het gezag over de jeugdige uitoefende(n) bepalend. Er zijn echter uitzonderingen:

  • ·

    voor beschermd wonen en opvang (Wmo 2015) geldt dat iedere ingezetene van Nederland in aanmerking kan komen voor deze voorzieningen;

  • ·

    als het gezag over de jeugdige berust bij een instelling (instellingsvoogdij) of bij een pleegoudervoogd is de woonplaats van degene die voorafgaand aan de voogdij door de instelling of pleegouder bepalend.

2. 2.1.2 Leeftijd

Voor een op het individu toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet geldt dat de doelgroep in het algemeen beperkt is tot degenen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Hierop zijn enkele uitzonderingen:

  • ·

    noodzakelijk voortzetten of hervatten (binnen 6 maanden na beëindiging van de jeugdhulp die voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar was aangevangen) van de jeugdzorg;

  • ·

    voortzetting jeugdhulp na de leeftijd van 18 jaar in verband met arbeidsmarkttoeleiding;

  • ·

    bij gebruik van de verwijsindex risicojongeren (VIR);

  • ·

    bij toepassing van het jeugdstrafrecht.

In bovenstaande situaties kan, totdat de leeftijd van 23 jaar is bereikt, een voorziening in het kader van de Jeugdwet worden verstrekt.

Dit geldt niet voor voorzieningen waarvoor op basis van andere wettelijke regelingen vanaf de leeftijd van 18 jaar aanspraak kan worden gemaakt. Dit geldt onder andere voor de op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 (zie beleidsregel 2.1-1) maar ook de voorzieningen op grond van de Zorgverzekeringswet.

2. 2.1.3 Specifieke problemen of beperkingen

In de Wmo 2015 wordt de doelgroep afgebakend tot ingezetenen die in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen niet voldoende zelfredzaam zijn of niet in staat zijn tot participatie. Voor de voorziening beschermd wonen is de doelgroep verder beperkt tot ingezetenen die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving. Voor de voorziening opvang geldt dat de ingezetene niet in staat is zich te handhaven in de maatschappij en de thuissituatie moet hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

De doelgroep in het kader van de Jeugdwet is minder afgebakend. Jeugdigen en ouders vallen onder de werking van de Jeugdwet als er bij de jeugdige sprake is van:

  • ·

    (chronisch) psychische problemen, stoornissen en aandoeningen;

  • ·

    psychosociale problemen;

  • ·

    gedragsproblemen;

  • ·

    verstandelijke beperkingen;

  • ·

    lichamelijke beperkingen;

  • ·

    somatische aandoeningen;

  • ·

    zintuigelijke beperkingen.

Of als er bij de ouder(s) sprake is van:

  • .

    ·opvoedingsproblemen.

Waar in de Wmo 2015 duidelijk een link wordt gelegd met beperkingen en stoornissen is dat in de Jeugdwet niet het geval: gedrags- en opvoedingsproblemen zijn wat dat betreft rekbare begrippen en breed uit te leggen. Dit betekent dat de gemeente ten aanzien van jeugdigen een zeer uitgebreide verantwoordelijkheid heeft.

Als problemen worden ondervonden als gevolg van verminderde mobiliteit zal onderzocht moeten worden of ondanks de beperkingen geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer of van (algemene) voorzieningen dichter bij huis die ondanks de beperkingen zonder op het individu toegesneden voorzieningen wel bereikbaar zijn. In het algemeen geldt binnen Almelo dat de afstand tussen woonadres en bushalte maximaal 400 meter bedraagt. Bij een loopafstand minder dan de afstand tussen woonadres en bushalte is dan ook in het algemeen geen sprake van een beperking waarvoor een op het individu toegesneden voorziening noodzakelijk is.

2. 2.2 Op het individu toegesneden voorziening als vangnet

Artikel 2.2 Criteria

  • 1

    Een ondersteuningsvrager komt in aanmerking voor een op het individu toegesneden voorziening als:

    • b.

      eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen geen adequate oplossing bieden voor de ondervonden problemen of beperkingen.

De op het individu toegesneden voorziening is aan de orde als andere oplossingen niet adequaat zijn. De beoordeling of andere oplossingen dan de op het individu toegesneden voorziening voldoende soelaas biedt om de zelfredzaamheid te vergroten of de maatschappelijke deelname te bevorderen, vindt plaats in overleg met de ondersteuningsvrager. Hierbij wordt steeds gekeken of de ondersteuningsvrager zelf, op eigen kracht, een oplossing kan realiseren. Wanneer de eigen kracht ontoereikend is, wordt beoordeeld of en hoe de eigen kracht van de ondersteuningsvrager vergroot kan worden

Als op eigen kracht geen oplossing kan worden gerealiseerd, wordt gekeken of binnen het sociale netwerk (waaronder gebruikelijke hulp en mantelzorg) voorzien kan worden in de ondersteuningsbehoefte. Ten aanzien van gebruikelijke hulp zijn nadere regels gesteld (beleidsregel s 2.2-1 tot en met 2.2- 3 ). Bij de beoordeling of een beroep kan worden gedaan op het sociale netwerk zal ook moeten worden beoordeeld of er geen overbelasting dreigt te ontstaan of dat er al sprake is van overbelasting. In het onderzoek (zie hoofdstuk 1) zal dan ook een netwerkanalyse moeten plaatsvinden.

Van een andere orde is de vraag of in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien door algemeen gebruikelijke voorzieningen. Kenmerkend voor een dergelijke voorziening is dat deze:

  • ·

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • ·

    in de reguliere handel verkrijgbaar is;

  • ·

    in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten;

  • ·

    past in het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de ondersteuningsvrager, ook al heeft deze een inkomen op minimumniveau.

Vrijwel alle tweewielers (met uitzondering van een elektrische fiets voor jongeren jonger dan 16 jaar), auto(accessoires) en de kosten van het gebruik van een auto, verbeteringen aan, in of bij een woning kunnen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk (zie beleidsregel 2.2-4). Soms is hieraan een afschrijvingstermijn gekoppeld (zie beleidsregel 2.2-5).

Als geen beroep kan worden gedaan op de eigen kracht of het sociale netwerk en in de ondersteuningsbehoefte kan ook niet worden voorzien door middel van een algemeen gebruikelijke voorziening, moet beoordeeld worden of een algemene voorziening toereikend kan zijn. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn te vinden in paragraaf 2.1.4. Indien de inschatting is dat de cliënt redelijkerwijs gebruik kan maken van een algemene voorziening, maar de cliënt bedenkingen heeft, kan een proefperiode worden overwogen. Gedurende deze periode kan de cliënt wennen aan de algemene voorziening. Als in of na deze periode blijkt dat de algemene voorziening geen oplossing biedt voor de ondervonden problemen of beperkingen, vindt opnieuw een gesprek met de ondersteuningsvrager plaats.

Mocht een algemene voorziening niet toereikend zijn of niet beschikbaar zijn, dan zal moeten worden bekeken of er mogelijk aanspraak kan worden gemaakt op andere voorzieningen dan voorzieningen in het kader van de Jeugdwet of de Wmo 2015. Deze andere voorzieningen zijn vrijwel altijd voorliggend aan de op het individu toegesneden voorzieningen. Te denken valt hierbij aan voorzieningen in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).

Indien nu tijdens het onderzoek blijkt dat er geen andere mogelijkheid is om in de ondersteuningsbehoefte te voorzien anders dan door een op het individu toegesneden voorziening, zal moeten worden beoordeeld welke voorziening of samenstel van voorzieningen het beste kan bijdragen aan het beoogde resultaat. Voorzieningen gericht op het versterken van de eigen kracht (bijvoorbeeld een vaardigheidstraining die overigens ook binnen een algemene voorziening kan worden vormgegeven) geniet daarbij de voorkeur boven het overnemen van taken.

Gebruikelijke hulp

Beleidsregel 2.2-1 Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de normale dagelijkse hulp die de partner en andere huisgenoten ( waaronder kinderen ) geacht worden elkaar te bieden omdat ze een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Het niet gewend zijn om huishoudelijke , ondersteunende (toezicht en begeleiding) en verzorgende taken uit te voeren, is geen reden om van deze regel af te wijken.

Beleidsregel 2.2-2 De gebruikelijke hulp is begrensd in tijd voor de werkende en/of de studerende partner of huisgenoot. Zij worden geacht in ieder geval 11,5 uren per week aan huishoudelijke , ondersteunende en verzorgende taken te kunnen uitvoeren. Bij huisgenoten onder de 18 jaar moet rekening worden gehouden met de leeftijd voor wat betreft het uitvoeren van huishoudelijke en verzorgende taken.

Beleidsregel 2.2-3 Als het gaat om de hulp van ouders aan kinderen kan voor gebruikelijke hulp een onderscheid worden gemaakt naar de leeftijd van het kind , waarbij de gebruikelijke hulp voor kinderen tot 4 jaar vrijwel onbegrensd is en de gebruikelijke hulp voor kinderen vanaf 12 jaar langzaam afneemt naar het aantal uren per week in de vorige beleidsregel :

- tot 4 jaar is het kind volledig op de hulp van de ouders aangewezen ;

- van 4 tot 12 jaar is het kind voor wat betreft het toezicht en begeleiding bij de ontwikkeling nog volledig op de ouders aangewezen maar bij de persoonlijke verzorging is nog maar beperkt hulp nodig en de dagbesteding bestaat uit het volgen van onderwijs (tot 25 uur per week).

- van 12 tot 18 jaar is geen voortdurend toezicht meer nodig en er is geen hulp meer nodig bij de persoonlijke verzorging; wel is nog begeleiding nodig bij ontplooiing en ontwikkeling en de dagbesteding bestaat uit het volgen van onderwijs.

Algemeen gebruikelijk

Beleidsregel 2.2-4 Een algemeen gebruikelijke voorziening kan bij wijze van uitzondering als een op het individu toegesneden voorziening worden aangemerkt als de ondersteuningsvrager niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van de voorziening. Hiervan is in ieder geval sprake als :

- het inkomen van de ondersteuningsvrager door de aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening, rekening houdend met de afschrijvingstermijn, minder gaat bedragen dan de voor de ondersteuningsvrager geldende bijstandsnorm, tenzij

- een vergelijkbare voorziening tot het gangbare bestedings- en gebruikspatroon van een persoon met een minimuminkomen behoort.

Afschrijvingstermijn

Beleidsregel 2.2-5 Voor keukens en badkamers geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaren en voor alle overige voorzieningen in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen en ondersteuning mobiliteit geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaren.

2.2.3 Goedkoopst adequate voorziening

Artikel 2.2 Criteria

2 Als een op het individu toegesneden voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Alleen de goedkoopst adequate voorzieningen kunnen worden verstrekt. Adequaat betekent dat de voorziening bruikbaar en toereikend moet zijn en dat de voorziening kwalitatief goed en veilig is. Een ondersteuningsvrager die een duurdere voorziening wenst dan de goedkoopst adequate voorziening, betaalt de meerkosten zelf. Bij vervoer van en naar dagbesteding (ondersteuning maatschappelijke deelname) kan dit betekenen dat de meerkosten van het vervoer, als wordt gekozen voor dagbesteding buiten de directe leefomgeving, voor eigen rekening van de ondersteuningsvrager komt.

2. 3 Aanvullende criteria

2.3.1 Ondersteuning vermijdbaar en voorzienbaar

Artikel 2.3 Aanvullende criteria

  • 1

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een op het individu toegesneden voorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken.

Als redelijkerwijze door de ondersteuningsvrager is te voorzien dat het handelen of juist het nalaten leidt tot een beroep op ondersteuning, kan de gevraagde voorziening worden afgewezen.

Onder vermijdbaar wordt in ieder geval verstaan het niet als een goed huisvader omgaan met een in bruikleen gegeven voorziening. De op het individu toegesneden voorzieningen worden, tenzij het diensten betreft en tenzij in de beschikking anders bepaald, in bruikleen verstrekt. Als de in bruikleen verstrekte voorziening niet goed wordt onderhouden (nalaten) en daardoor eerder technisch is afgeschreven dan gebruikelijk is (zie afschrijvingstermijnen in beleidsregel 2.2-5) komt de ondersteuningsvrager in principe niet voor een nieuwe voorziening in aanmerking. Onder voorzienbaar wordt in ieder geval verstaan een verhuizing naar een, gelet op de beperkingen van betrokkene, niet adequate woning (door dit handelen kon betrokkene voorzien aangewezen te raken op een voorziening in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen). Ook in deze situatie wordt een voorziening in principe niet verstrekt. Hetzelfde geldt als een ondersteuningsvrager, zonder de gemeente daarvan in kennis te stellen, kiest voor een dure in plaats van een meer voor de hand liggende betaalbare voorziening (bijvoorbeeld een woningaanpassing in plaats van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning).

2.3. 2 Vervanging voorziening

Artikel 2.3 Aanvullende criteria

  • 2

    Als een op het individu toegesneden voorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening niet opzettelijk door eigen toedoen verloren is gegaan;

    • b.

      tenzij de veroorzaakte kosten worden betaald, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een adequate oplossing biedt in de ondersteuningsbehoefte.

Artikel 2.3 ziet toe op de situatie dat de voorziening volledig verloren is gegaan of het economisch gezien niet meer verantwoord is deze te repareren. De hoofdregel is dat een voorziening alleen kan worden verstrekt als deze is afgeschreven; hiervoor geldt minimaal de termijn genoemd in beleidsregel 2.2-5. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld als de voorziening is vernield of beschadigd door derden. Er moet dan echter wel aangifte zijn gedaan bij de politie. Ook als de voorziening door eigen toedoen niet meer te gebruiken is, kan, als de schade door de ondersteuningsvrager wordt vergoed, opnieuw een voorziening worden verstrekt. Voor berekening van de schade zie beleidsregel 2.3-1.

Indien de voorziening niet langer adequaat is, zal opnieuw moeten worden beoordeeld of en in welke vorm ondersteuning moet worden geboden. In dat geval worden uiteraard geen kosten in rekening gebracht bij de ondersteuningsvrager.

Berekening schadebedrag

Beleidsregel 2.3-1 De schade wordt , als de voorziening door eigen toedoen niet meer te gebruiken is, gesteld op :

- (10 jaar -x jaar )/10 jaar * nieuwwaarde van de voorziening die verloren is gegaan ;

- de restwaarde (ook als de voorziening ouder is dan 9 jaar) is 10% van de nieuwwaarde .

Waarbij 10 jaar gelijk is aan de afschrijvingstermijn die gehanteerd wordt bij het volledig verloren gaan van de voorziening en x gelijk is aan het aantal volle jaren dat verstreken is vanaf de aanschaf van de voorziening .

Hoofdstuk 3 Vorm verstrekking voorziening

3.1 Verstrekking in natura, financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Een ondersteuningsvrager die een op het individu toegesneden voorziening toegekend krijgt, kan deze in natura toegekend krijgen of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming toe te kennen, is nadrukkelijk open gehouden. Met betrekking tot het persoonsgebonden budget zijn nadere voorwaarden gesteld en is bepaald hoe de hoogte van het budget wordt vastgesteld.

Artikel 3.1 Keuzevrijheid

  • 1

    Een op het individu toegesneden voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2

    Het college regelt in de beleidsregels in welke vorm en onder welke voorwaarden een op het individu toegesneden voorziening wordt verstrekt.

Bij een voorziening in natura koopt de gemeente de voorziening in en zorgt dat deze aan de ondersteuningsvrager geleverd wordt.

Een verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming vindt plaats als sprake is van een forfaitaire tegemoetkoming (bijvoorbeeld in de kosten van een verhuizing of een periodiek vervoerskostenvergoeding). Een financiële tegemoetkoming kan alleen worden toegekend als de ondersteuningsvrager het voorstel steunt.

Bij een persoonsgebonden budget kent de gemeente een budget toe aan de ondersteuningsvrager. De ondersteuningsvrager kan daarmee zelf de benodigde ondersteuning inkopen. De Sociale Verzekeringsbank voert voor de gemeente de betaling van de geleverde ondersteuning uit (het zogenaamde trekkingsrecht). Niet alle vormen van ondersteuning kunnen worden ingekocht met een persoonsgebonden budget. Daarnaast worden er voorwaarden gesteld aan de inkoop van de ondersteuning en de bekwaamheid van de ondersteuningsaanvrager. Dit wordt hieronder (zie artikel 3.1 lid 2) nader uitgewerkt.

3.1.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

Er zijn drie voorwaarden waar ondersteuningsvragers en de voorzieningen aan moeten voldoen, wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een persoonsgebonden budget, namelijk:

  • ·

    moet op eigen kracht voldoende in staat zijn (of met hulp sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger) tot een redelijke waardering van zijn belangen en moet de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren;

  • ·

    zal moeten motiveren dat de op het individu toegesneden voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet) of als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen (Wmo 2015);

  • ·

    waarborg dat de op het individu toegesneden voorziening en die de ondersteuningsvrager van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) is.

Deze voorwaarden worden hieronder verder uitgewerkt.

3.1.1.1 Bekwaamheid van de ondersteunings vrager

Om ondersteuning te kunnen inkopen met een persoonsgebonden budget moet de ondersteuningsvrager zelfstandig tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat zijn. De ondersteuningsvrager zal dan ook moeten kunnen aangeven welke problemen worden ondervonden, hoe deze zijn ontstaan en welke ondersteuning deze denkt nodig te hebben.

Ook wordt van de ondersteuningsvrager verwacht dat deze de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van geschikte aanbieder, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

Hiervoor is de bekwaamheid in relatie tot de zorginkoop aan de orde geweest. Daarnaast moet de ondersteuningsvrager in staat zijn de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Vanaf 1 januari 2015 geldt een trekkingsrecht: het budget wordt niet rechtstreeks aan de ondersteuningsvrager overgemaakt maar aan de Sociale Verzekeringsbank. Het budget kan en mag alleen besteed worden voor de overeengekomen vorm van ondersteuning en wordt betaalbaar gesteld na het overleggen van facturen of declaraties aan de zorgverlener. De ondersteuningsvrager moet inzicht hebben in de gefactureerde of gedeclareerde bedragen en zal hierover verantwoording moeten kunnen afleggen. Daarnaast moet de ondersteuningsvrager in staat zijn om aan te geven of de resultaten die werden beoogd met de inkoop van de ondersteuning ook zijn behaald en of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is.

Het oordeel van de gemeente is leidend als het gaat om de bekwaamheid. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de ondersteuningsvrager (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is dan kan de gemeente het persoonsgebonden budget weigeren. Dat is een beslissing waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

Een beperkt aantal vormen van ondersteuning lijken minder geschikt voor inkoop met een persoonsgebonden budget in relatie tot de bekwaamheid van de ondersteuningsvrager en het niet kunnen terugvallen op het sociale netwerk of een vertegenwoordiger. Denk hierbij aan:

  • -

    beschermd wonen;

  • -

    ondersteuning maatschappelijke deelname of ondersteuning zelfstandig leven op grond van een verstandelijke beperking.

Daarnaast kunnen de op het individu toegesneden voorzieningen in het gedwongen kader (Jeugdwet) in het geheel niet in de vorm van een persoonsgebonden budget worden toegekend.

3.1.1.2 Motivering door ondersteuningsvrager

Op grond van de Wmo 2015 dient door de ondersteuningsvrager gemotiveerd te worden dat deze een op het individu toegesneden voorziening in de vorm van een persoonsgebonden wil ontvangen. De motivering in het kader van de Jeugdwet dient wat dat betreft krachtiger te zijn: door de ondersteuningsvrager moet gemotiveerd worden dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en dat daarom een persoonsgebonden budget gewenst wordt.

Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de bekwaamheid (zie paragraaf 3.1.1.1) en aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de kwaliteit (zie volgende paragraaf) kan de gemeente een persoonsgebonden budget niet weigeren vanwege het onvoldoende motiveren van de wens een persoonsgebonden budget te willen ontvangen.

3 .1.1.3 W aarborg en kwaliteit voorziening

De kwaliteit van voorziening die met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht, moet gewaarborgd. Hiervoor gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen die in natura worden verstrekt. De kwaliteitseisen voor de op het individu gerichte voorzieningen in het kader van de Jeugdwet zijn geregeld in de wet zelf (zie hoofdstuk 4 Jeugdwet). Voor de op het individu gerichte voorzieningen in het kader van de Wmo zijn de kwaliteitseisen te vinden in hoofdstuk 7 van de beleidsregels. Deze kwaliteitseisen komen grotendeels overeen met de kwaliteitseisen genoemd in de Jeugdwet.

De kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorzieningen die in natura worden verstrekt, gelden op hoofdlijnen ook voor voorzieningen die worden ingekocht met een persoonsgebonden budget. Zo zal als de voorziening wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget in ieder geval veilig, doeltreffend en cliëntgericht moeten zijn. Maar met een persoonsgebonden budget kunnen ook voorzieningen worden ingekocht bij aanbieders die niet voldoen aan alle eisen om voor een contract met de gemeente om zorg in natura te mogen leveren in aanmerking komen. Een persoonsgebonden budget kan zelfs in voorkomende gevallen worden gebruikt om ondersteuning in te kopen bij personen uit het sociale netwerk of niet-professionals. Overigens moet dit dan wel verantwoord zijn. Onverantwoord en daarom uitgesloten van inkoop met een persoonsgebonden budget, zijn de volgende voorzieningen:

  • ·

    tweedelijns jeugd-ggz;

  • ·

    behandeling.

Ook als onmiddellijk een voorziening moet worden getroffen (spoedzorg) kan dat niet in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de met het persoonsgebonden budget in te kopen op het individu toegesneden voorzieningen in alle redelijkheid geschikt zijn om de met de ondersteuningsvrager afgesproken resultaten te behalen. Er dient dan ook soepeler te worden omgegaan met de kwaliteitseisen ten aanzien van de voorzieningen die met een persoonsgebonden budget worden ingekocht. Om de kwaliteit te borgen wordt, indien een op het individu toegesneden voorziening met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht, in het ondersteuningsplan inzichtelijk gemaakt:

  • ·

    bij wie of welke aanbieder de ondersteuning wordt ingekocht,

  • ·

    op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid, en

  • ·

    hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.

3.1.2 Weigeren persoonsgebonden budget

In de vorige paragrafen zijn al enkele weigeringsgronden aangegeven. Daarnaast wordt een persoonsgebonden budget geweigerd als:

  • ·

    blijkt dat de ondersteuningsvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • ·

    de ondersteuningsvrager niet voldoet aan de aan het toekennen van een persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden.

Het gedeeltelijk weigeren van een persoonsgebonden budget is aan de orde als de voorziening die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget duurder is dan de kosten van een vergelijkbare voorziening die in natura wordt verstrekt. De weigering betreft dan dat deel van het gevraagde budget dat hoger is dan de voorziening die in natura verstrekt zou worden.

3.2 Hoogte p ersoonsgebonden budget

3.2.1 Maximale bedrag persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget

1Het persoonsgebonden budget bedraagt maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura.

Voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt gekeken naar de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Bij het bepalen van de hoogte van het budget wordt rekening gehouden met inkoopvoordelen die door het afsluiten van een contract met een leverancier worden behaald. Indien de tegenwaarde van een voorziening niet bekend is of niet zonder meer bepaald kan worden, kan de tegenwaarde worden afgeleid uit offertes (maximaal drie) die de ondersteuningsvrager dan moet overleggen.

3.2.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget

2 Het college regelt in de beleidsregels op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en onder welke voorwaarden en tegen welk tarief een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt als de voorziening wordt geleverd door een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om een voorziening in te kopen. Daarnaast is de mogelijkheid open gehouden om de voorziening te laten leveren door een niet-professional of een persoon uit het sociale netwerk. Op basis van deze uitgangspunten is gekozen voor drie tarieven voor het persoonsgebonden budget die afgeleid zijn van tarief dat de gemeente betaalt voor voorzieningen die worden geleverd in natura (zie beleidsregel 3.2-1). De drie tarieven zijn:

  • -

    tarief gelijk aan het zorg in natura tarief (100% tarief), indien de ondersteuning wordt geleverd door een aanbieder die voldoet aan alle criteria om voor een contract met de gemeente in aanmerking te komen;

  • -

    tarief met een korting van 15% op het natura tarief (85% tarief), als de ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder die niet aan alle criteria voldoet om ondersteuning te mogen leveren in natura en die geen persoon is uit het sociale netwerk;

  • -

    tarief met een korting van 50% op het hiervoor genoemde tarief van 85%, als de ondersteuning wordt geleverd door een niet-professional of iemand uit het sociale netwerk. Het tarief is dan overigens ook nog gebaseerd op de lichtste vorm van ondersteuning als er verschillende niveaus van ondersteuning zijn gedefinieerd.

De tarieven voor de verschillende op het individu toegesneden voorzieningen zijn opgenomen in de bijlage.

Ee n voorbeeld ter verduidelijking

Een ondersteuningsvrager heeft één uur ondersteuning zelfstandig leven 2 (middelzware vorm) verstrekt gekregen. Als de ondersteuning wordt geleverd door een aanbieder die voldoet aan alle criteria om voor een contract in aanmerking te komen wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op het zorg in natura tarief (2015) van € 40,01 per uur (€ 160,04 per 4 weken ofwel € 173,38 per maand). Wordt de ondersteuning geleverd door een andere professionele aanbieder (die niet voldoet aan de criteria) dan wordt het tarief vastgesteld op 85% van de hiervoor genoemde bedragen, namelijk € 136,03 per 4 weken ofwel € 147,37 per maand.

Als de ondersteuning wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk of een niet-professional dan wordt voor de berekening uitgegaan van de lichtste vorm van ondersteuning (uurtarief 2015 € 36,34). Het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt dan € 36,34 x 85% x 50% =

€ 15,44 per uur (komt overeen met een bedrag van 61,76 per 4 weken ofwel 66,91 per maand).

In tegenstelling tot enkele andere wettelijke regelingen, is voor de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget geen verantwoordingsvrije bedrag van toepassing. De besteding van het gehele budget moet op verzoek direct verantwoord kunnen worden.

Tarieven persoonsgebonden budget

Beleidsregel 3.2-1 De hoogte van het persoonsgebonden budget ten opzichte van het zorg in natura tarief is vastgesteld op :

  • 1

    100% als de ondersteuning wordt geleverd door een aanbieder die voldoet aan alle criteria om voor een contract met de gemeente in aanmerking te komen om zorg in natura te mogen leveren;

  • 2

    85% als de ondersteuning wordt geleverd door andere professionele aanbieders dan onder 1 vermeld en waarbij geen sprake is van een persoon uit het sociale netwerk;

  • 3

    50% van de onder 2 vermelde tarief als de voorziening wordt geleverd door een niet-professionele aanbieder of iemand uit het sociale netwerk, waarbij het tarief is gebaseerd op de lichtste vorm van ondersteuning.

Besteding persoonsgebonden budget

Beleidsregel 3.2-2 Het persoonsgebonden budget moet worden besteed aan een op het individu toegesneden voorziening waarmee het resultaat kan worden bereikt zoals vermeld in het ondersteuningsplan. Uit het budget mogen de volgende kosten worden voldaan:

·salaris en werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoeding, zoals reiskostenvergoeding woon-werkverkeer, verlofregelingen, pensioenvoorziening en spaarloon;

Niet uit het persoonsgebonden budget mag worden betaald:

  • ·

    kosten voor bemiddeling;

  • ·

    kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • ·

    kosten voor ondersteuning bij aanvragen en beheren van het persoonsgebonden budget;

  • ·

    contributie voor lidmaatschap belangenorganisaties, kosten voor volgen van cursussen en informatiemateriaal;

  • ·

    de eigen bijdrage .

3.3 Aanvullende criteria

3.3.1 Voorziening is al aangeschaft

Artikel 3.3 Aanvullende criteria

1Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Een voorziening die reeds is gerealiseerd of aangeschaft door de ondersteuningsvrager komt in het algemeen niet voor verstrekking in aanmerking. Het college wordt dan de mogelijkheid ontnomen te zoeken naar de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening nog kan worden vastgesteld, kan de voorziening verstrekt worden.

3.3.2 Instandhoudingskosten

Artikel 3.3 Aanvullende criteria

2 Het persoonsgebonden budget wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering van de voorziening.

Voor de kosten van instandhouding van een op het individu toegesneden voorziening kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Met instandhoudingskosten worden de volgende kosten bedoeld:

  • ·

    onderhoud- en reparatiekosten (voor zo ver niet vallend onder de garantie);

  • ·

    kosten van een verplichte WA-verzekering (voor vervoermiddelen met een motor en elektrische rolstoel).

Voor andere verzekeringen (met name tegen brand en diefstal) wordt geen persoonsgebonden budget toegekend. Immers ook een cliënt die een voorziening in natura verstrekt krijgt, moet deze kosten zelf betalen.

Voor de hoogte van het bedrag van de instandhoudingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat de gemeente jaarlijks betaalt voor het onderhoud en reparatie, en in voorkomende gevallen de WA-verzekering, van voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt.

Hoofdstuk 4 Eigen bijdrage en ouderbijdrage

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en beleidsregels met betrekking tot de eigen bijdrage, bijdrage in de kosten van een algemene voorziening en de ouderbijdrage behandeld. De eigen bijdrage en de ouderbijdrage worden geïnd door het CAK (met uitzondering van de voorziening opvang.

4.1 Eigen bijdrage

4.1.1 Maximale bijdrage genoemd in Besluit maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1 Bijdrage in de kosten

  • 1

    Voor een op het individu toegesneden voorziening is de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, verschuldigd.

  • 2

    De bijdrage in de kosten is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de ondersteuningsvrager en zijn partner of echtgenoot.

  • 3

    Een bijdrage in de kosten van een op het individu toegesneden voorziening is verschuldigd zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt.

  • 4

    Als de bijdrage ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige.

Uitgangspunt voor het opleggen van een eigen bijdrage is de maximale bijdrage zoals bepaald in het door het rijk vastgestelde Besluit maatschappelijke ondersteuning. Daarin is bepaald dat de eigen bijdrage gebaseerd is op het inkomen en vermogen van de ondersteuningsvrager en zijn partner of echtgenoot. De eigen bijdrage is verschuldigd zolang van een voorziening gebruik wordt gemaakt, maar deze mag niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening (zie volgende paragraaf). Ook als een woningaanpassing wordt gerealiseerd voor een minderjarige is een eigen bijdrage verschuldigd. In dat geval wordt gekeken naar het inkomen en vermogen van de ouders of degene die samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige.

4.1.2 Kostprijs voorziening

5Het college regelt in de beleidsregels op welke wijze de kostprijs van een op het individu toegesneden voorziening wordt bepaald en voor welke voorzieningen geen eigen bijdrage is verschuldigd.

4.1.2.1 Bepalen van de kostprijs

De kostprijs van een op het individu toegesneden voorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget. De kostprijs van een voorziening die in natura wordt verstrekt is gelijk aan het bedrag dat de gemeente betaalt voor deze voorziening aan de aanbieder die door de gemeente gecontracteerd is. Voor hulpmiddelen (ondersteuning zelfstandig wonen en ondersteuning mobiliteit) wordt uitgegaan van de kostenopgave van de door de gemeente gecontracteerde leverancier.

De kostprijs zal vervolgens moeten worden berekend naar een periode van vier weken (in aansluiting op de eigen bijdrage periode die door het CAK wordt gehanteerd). De wijze waarop de toerekening naar een periode van vier weken plaatsvindt, is afhankelijk van de verstrekte voorziening. Er zijn vier situaties mogelijk:

  • ·

    voor de voorziening is een uur- of dagdeeltarief van toepassing;

  • ·

    de voorziening wordt ineens betaald (ondersteuning mobiliteit of ondersteuning zelfstandig wonen);

  • ·

    er is sprake van resultaatfinanciering (huishoudelijke ondersteuning);

  • ·

    werkelijke kosten van de voorziening.

Uur- en dagdeeltarief

Indien een voorziening wordt toegekend in uren of dagdelen per week wordt de kostprijs als volgt berekend:

uurtarief (of dagdeeltarief) x aantal uren (dagdelen) per week ondersteuning x 4

Voor de van toepassing zijnde uurtarieven voor de verschillende voorzieningen wordt verwezen naar de bijlage.

Hulpmiddelen ( ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning mobiliteit)

Indien een hulpmiddel wordt toegekend waarvoor een bedrag ineens moet worden betaald (hetzij door de gemeente als de voorziening in natura wordt verstrekt hetzij door de ondersteuningsvrager als de voorziening wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt de kostprijs als volgt berekend:

aankoopbedrag voorziening / afschrijvingstermijn

De afschrijvingstermijn in jaren is geregeld in beleidsregel 2.2-5 . De afschrijvingstermijn in jaren wordt vermenigvuldigd met dertien (per jaar zijn er namelijk dertien perioden van vier weken): dit is het aantal perioden waarover het aankoopbedrag wordt afgeschreven (dit is economische levensduur). Het berekende bedrag is het maximale bedrag van de eigen bijdrage per periode.

Indien op basis van het inkomen en vermogen een lagere eigen bijdrage wordt vastgesteld dan het berekende maximale bedrag per periode van vier weken, wordt de eigen bijdrage voortgezet totdat het aankoopbedrag is bereikt of geen gebruik meer wordt gemaakt van de voorziening.

Resultaatfinanciering (huishoudelijke ondersteuning)

De kostprijs is gelijk aan het bedrag dat de aanbieder per periode van vier weken voor een ondersteuningsvrager ontvangt voor het leveren van de voorziening.

Voor financiële tegemoetkomingen geldt dezelfde berekeningsmethode voor het bepalen van de kostprijs.

Werkelijke kosten

Indien de werkelijke kosten van een voorziening bekend zijn en de kosten niet goed toegedeeld kunnen worden naar een uur- of dagdeeltarief, wordt uitgegaan van de werkelijke kosten per periode van 4 weken om te bepalen hoe hoog de eigen bijdrage maximaal mag zijn.

4.1.2.2 Geen eigen bijdrage

Het uitgangspunt is dat voor alle op het individu gerichte voorzieningen een eigen bijdrage wordt geheven. Een uitzondering hierop is dat bij het verstrekken van rolstoelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Het heffen van een eigen bijdrage is ook op grond van het landelijk geldende Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 niet mogelijk. Een andere uitzondering betreft de verstrekking van een vervoerspas (een individuele vervoersvoorziening). Met een vervoerspas kunnen cliënten tegen een gereduceerd tarief gebruik maken van de regiotaxi (collectief vervoer). Cliënten betalen al voor deze voorziening door middel van het gereduceerde tarief.

4.1.3 Eigen bijdrage opvang

6Het college regelt in de beleidsregels door welke andere instantie dan het CAK de bijdragen voor opvang worden vastgesteld en geïnd.

Ten aanzien van de voorziening opvang is gekozen voor voortzetting van de werkwijze waarbij de eigen bijdrage door de instelling zelf wordt vastgesteld en geïnd, voor zo ver de gemeente niet zelf de bijdrage vaststelt en int (bij ondersteuningsvragers met een uitkering op grond van de Participatiewet). Overigens moet door de gemeente aan het CAK wel worden medegedeeld dat er een eigen bijdrage is opgelegd. Zo kan het CAK er voor zorgen dat er geen cumulatie optreedt van bijdragen die in het kader van de Wmo 2015 en Wet langdurige zorg (Wlz) kunnen worden opgelegd.

Hoogte eigen bijdrage opvang

De hoogte van de eigen bijdrage is zodanig dat de ondersteuningsvrager na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdrageplichtige inkomen omgerekend een bedrag overhoudt dat overeenkomt met de zak- en kleedgeldnorm (zoals omschreven in artikel 23 lid 1 Participatiewet) vermeerderd met de standaardpremie voor zorg (artikel 1 lid 1 sub g Wet op de zorgtoeslag) gecorrigeerd met de zorgtoeslag (de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1 Wet op de zorgtoeslag). In bijlage 2 is een overzicht van de bedragen opgenomen.

4.2 Bijdrage kosten algemene voorzieningen

Artikel 4.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

1 Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor cliëntondersteuning.

2 Het college regelt in de beleidsregels voor welke andere algemene voorzieningen een ondersteuningsvrager een bijdrage is verschuldigd en per algemene voorziening wat de hoogte van deze bijdrage is.

In het algemeen wordt er geen eigen bijdrage opgelegd voor algemene voorzieningen. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat het gebruik van algemene voorzieningen zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. De door de gemeente gesubsidieerde algemene voorzieningen kennen dan ook geen bijdrage anders dan een vergoeding van de kosten voor materialen die worden gebruikt voor activiteiten. Ook de kosten van versnaperingen komen voor rekening van de deelnemer tenzij door de instelling anders is bepaald.

Eigen bijdrage beschermd wonen

Op het algemene uitgangspunt dat geen eigen bijdrage wordt opgelegd, is één uitzondering en dat betreft de algemene voorziening beschermd wonen. Voor de algemene voorziening beschermd wonen wordt voor wat betreft de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage aangesloten bij de eigen bijdrage die voor de voorziening opvang wordt geïnd (zie vorige paragraaf). Overigens zal het gebruik van deze voorziening, in tegenstelling tot andere algemene voorzieningen, ook niet worden gestimuleerd.

4.3 Ouderbijdrage voorzieningen Jeugdwet

Artikel 4.3 Ouderbijdrage voorzieningen Jeugdwet

Een ouderbijdrage is verschuldigd in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp in de gevallen zoals in de Jeugdwet bepaald.

Een ouderbijdrage is verschuldigd als de jeugdige buiten het gezin hulp ontvangt. De gemeente wijst de ouderbijdrageplichtige ouder aan en laat weten dat deze een ouderbijdrage verschuldigd is. Als dit het geval is, moet een beschikking worden afgegeven. De ouderbijdrage is geregeld in artikelen 8.2.1 tot en met 8.2.7 Jeugdwet.

Hoofdstuk 5 Beschikking

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de beschikking behandeld. Daarnaast wordt aangegeven in welke situaties geen beschikking hoeft te worden afgegeven.

5.1 Vastleggen in b eschikking

5.1.1 Geen beschikking

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

  • 1

    Een beschikking voor een op het individu toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet wordt afgegeven, als:

    • a.

      de ondersteuningsvrager hierom vraagt;

    • b.

      de ondersteuningsvrager het niet eens is met het aanbod;

    • c.

      er specifieke rechten en plichten worden verbonden aan de verstrekking van een voorziening.

Het artikel spreekt voor zich: alleen daar waar een beschikking vereist is, wordt een beschikking afgegeven. Een beschikking is op grond van de Jeugdwet niet vereist als er sprake is van het toekennen van een op het individu toegesneden voorziening waaraan verder geen specifieke rechten of plichten zijn verbonden. Voor de op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 geldt dit niet: in de Wmo 2015 is bepaald dat dan altijd een beschikking moet worden afgegeven.

5.1.2 Inhoud: vorm van verstrekking en bezwaarmogelijkheid

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

2 In de beschikking tot verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

In de beschikking moet in ieder geval worden aangegeven in welke vorm de voorziening verstrekt wordt: zorg in natura of persoonsgebonden budget (in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming). Daarnaast dient altijd de mogelijkheid om bezwaar te kunnen indien tegen het besluit te worden opgenomen in de beschikking.

5.1.3 Inhoud: eigen bijdrage of ouderbijdrage

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

3 Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage of ouderbijdrage wordt de ondersteuningsvrager daarover in de beschikking geïnformeerd.

Als er sprake is van een te betalen bijdrage (dit kan zijn een eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 of een ouderbijdrage op grond van de Jeugdwet) moet dit worden opgenomen in de beschikking. Het niet opnemen van deze verplichting, betekent dat het CAK de bijdrage niet kan innen.

5.1.4 Inhoud: voorziening in natura

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

4 Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing

  • d.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Het vierde lid geeft aan wat er moet worden vastgelegd als de voorziening in natura wordt verstrekt. In de beschikking wordt de te verstrekken voorziening en het beoogde resultaat vastgelegd. Voor het beoogde resultaat kan worden aangesloten bij de omschrijvingen van de beoogde resultaten in paragraaf 2.1. Van belang kan nog zijn in de beschikking te vermelden of een voorziening (met name als het gaat om vervoermiddelen of hulpmiddelen) in bruikleen of in eigendom wordt verstrekt. Omdat uit wordt gegaan van integrale dienstverlening moet, indien van toepassing, ook in de beschikking worden aangegeven of en welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

5.1.5 Inhoud: persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

5Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat deze moet worden aangewend;

  • b.

    de kwaliteitseisen die gelden voor de besteding van het budget;

  • c.

    wat de hoogte van het budget is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking;

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding, en indien van toepassing;

  • f.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Zie hiervoor ook paragraaf 5.1.4. Echter bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget moeten ook de kwaliteitseisen worden opgenomen die gelden voor de voorziening die met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht en moet worden aangegeven hoe de besteding van het persoonsgebonden moet worden verantwoord. In het algemeen zal hierbij worden verwezen naar de rol van de Sociale Verzekeringsbank die tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget overgaat na het overleggen van een factuur of declaratie.

Naast de hierboven genoemde meer specifieke punten in de beschikking worden de algemene verplichtingen opgenomen zoals het tijdig informeren bij wijzigingen etc. (zie hoofdstuk 6)

Hoofdstuk 6 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

Het verstrekken van de op het individu toegesneden voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. In de beschikking moet duidelijk worden vermeld onder welke voorwaarden een voorziening is toegekend en welke wijzigingen moeten worden doorgegeven. Het verwoorden van de aan de voorziening verbonden verplichtingen is voor de cliënt duidelijker dan een algemene bepaling waarin wordt vermeld dat een wijziging moet worden doorgegeven waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed is op het recht op een voorziening. Mocht er dan sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte of tot een te hoog bedrag toegekende voorziening, dan kan eenvoudiger de voorziening worden beëindigd, ingetrokken en zo nodig worden teruggevorderd.

6.1 Informatieplicht , herziening, intrekking en terugvordering

6.1.1 Informatieplicht

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

1 De ondersteuningsvrager doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een op het individu toegesneden voorziening.

In de beschikking worden, naast hetgeen op grond van artikel 5.1 wordt vastgelegd, in ieder geval de volgende feiten en omstandigheden vermeld waarvan de ondersteuningsvrager direct een mededeling moet doen:

  • ·

    verhuizing naar een andere gemeente of naar een instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • ·

    een vakantie van meer dan 4 weken (behalve als er sprake is van ondersteuning zelfstandig wonen);

In bovenstaande situaties wordt de ondersteuningsvrager in ieder geval geacht te weten dat de beslissing tot het verstrekken van een voorziening kan worden heroverwogen. Daarnaast kan in de beschikking, afhankelijk van de op het individu toegesneden voorziening die wordt verstrekt, nog aangegeven worden dat direct moet worden gemeld:

  • ·

    ziekte of verslechtering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening langer dan drie maanden niet kan worden gebruikt;

  • ·

    verbetering in de gezondheidsituatie waardoor de voorziening niet langer noodzakelijk is;

  • ·

    een wijziging in de woonsituatie (inwoning of verhuizing van een persoon);

  • ·

    een ontzegging van de rijbevoegdheid indien een vervoermiddel met hulpmotor of elektromotor is toegekend;

  • ·

    beëindiging van een verzekering door de verzekeringsmaatschappij als gevolg van het gedrag van de persoon aan wie de voorziening is verstrekt;

  • ·

    een zodanige beschadiging van de voorziening dat herstel ervan niet zinvol is.

6.1.2 Herziening of intrekking

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

2 Het college kan een beslissing aangaande een op het individu toegesneden voorziening herzien dan wel intrekken als is vastgesteld dat:

  • a.

    er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de ondersteuningsvrager niet langer op deze voorziening is aangewezen;

  • c.

    deze voorziening niet meer toereikend is;

  • d.

    er niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden verbonden aan de verstrekking van deze voorziening, of

  • e.

    de op het individu toegesneden voorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

In het tweede lid van artikel 6.1 worden de gronden voor het herzien of het intrekken van de een beslissing tot het verstrekken van een op het individu toegesneden voorziening genoemd. Een beslissing wordt in het algemeen herzien of ingetrokken als de grondslag voor de verstrekking van een voorziening komt te vervallen. Soms is dat omdat de voorziening niet langer noodzakelijk is, vaker zal er sprake zijn van het niet langer kunnen gebruiken van een voorziening. De voorziening is dan niet toereikend meer. Incidenteel komt het voor dat de voorziening niet langer adequaat is, omdat de persoon aan wie de voorziening is toegekend door een rechterlijke uitspraak niet meer mag deelnemen aan het verkeer met een gemotoriseerd vervoermiddel. Het niet langer adequaat zijn van een voorziening kan ook blijken uit het beëindigen van een verzekering door een verzekeringsmaatschappij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon aan wie de voorziening is verstrekt in korte tijd een aantal schademeldingen heeft gedaan.

Een voorziening wordt ook ingetrokkene als er sprake is van het niet of niet tijdig informeren (er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden verbonden aan de verstrekking) of het geven van een onjuiste voorstelling van zaken.

Ook als achteraf blijkt dat voor het doel waarvoor de voorziening is verstrekt, tevens een vergoeding wordt toegekend door bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij (op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis), wordt de voorziening herzien of ingetrokken. Betrokkene heeft dan zelf kunnen voorzien in de op het individu toegesneden voorziening en is niet langer aangewezen op een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Jeugdwet of Wmo 2015.

In het algemeen zal er, als een voorziening wordt ingetrokken of herzien, een vordering ontstaan. De terugvordering bestaat of uit de geldswaarde van de ten onrechte of te veel genoten op het individu toegesneden voorziening of persoonsgebonden budget (zie artikel 6.1 lid 3) of het innemen van de in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening (zie artikel 6.1 lid 4).

6.1.3 Terugvordering geldswaarde ten onrechte genoten voorziening

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

3 Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de ondersteuningsvrager en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten op het individu toegesneden voorziening of persoonsgebonden budget.

Deze bepaling met betrekking tot terugvordering is gebaseerd op artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het besluit tot herziening of intrekking en daaraan gekoppelde terugvordering levert een executoriale titel op. Het terug te vorderen bedrag kan dan ook bij dwangbevel worden ingevorderd. Dit geldt niet voor voorzieningen op grond van de Jeugdwet. In de Jeugdwet is geen bepaling met betrekking tot terugvordering opgenomen. Indien er sprake is van terugvordering zal dat gebaseerd moeten zijn op het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling).

Voordat tot terugvordering wordt overgegaan, moet duidelijk zijn welk bedrag ten onrechte of teveel is betaald. Bij het vaststellen van de vordering wordt rekening gehouden met de reeds door de cliënt betaalde eigen bijdragen.

Als er schade is ontstaan aan een in bruikleen verstrekte voorziening, zullen de kosten van reparatie van de schade worden teruggevorderd. Als de voorziening geheel verloren is gegaan of als reparatie van de schade te veel gaat kosten, wordt het terug te vorderen bedrag vastgesteld zoals bepaald in beleidsregel 2.3-1. Een zelfde benadering geldt ook indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en het recht op de voorziening is ingetrokken of beëindigd.

Voor het bepalen van het terug te vorderen bedrag, indien er geen sprake is van schade, vindt er een evenredige toerekening naar het aantal jaren dat de voorziening oud is plaats. Als een voorziening geacht wordt in 7 jaar te zijn afgeschreven (zie voor afschrijvingstermijnen beleidsregel 2.2-5, wordt als de voorziening verloren is gegaan tussen het 3de en 4de jaar, 3/7 deel van de aanschafkosten van de voorziening teruggevorderd. Voor het berekenen van het terug te vorderen bedrag wordt uitgegaan van het aantal volle jaren dat de voorziening nog mee had moeten gaan, gedeeld door de afschrijvingstermijn en vermenigvuldigd met het bedrag van de aanschafkosten van de voorziening.

6.1.4 Terugvordering in eigendom of in bruikleen verstrekt e voorziening

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

4 Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte op het individu toegesneden voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Het terugvorderen van een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening bestaat uit het innemen van de voorziening. Bij schade aan de voorziening kan een combinatie van het terugvorderen van de geldswaarde en het innemen van de voorziening aan de orde zijn.

6.1.5 Intrekking persoonsgebonden budget bij niet direct aanwenden

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

5 Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat deze binnen zes maanden na verstrekking niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Indien blijkt dat een persoonsgebonden budget niet binnen zes maanden is of wordt besteed aan het doel waarvoor deze is toegekend, kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een voorziening die noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld in de verhuiskosten). Mogelijk is er dan op een andere wijze voorzien in de gevraagde ondersteuning. Er zal dan opnieuw naar de situatie moeten worden gekeken. Ten aanzien van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten kan nog worden opgemerkt dat verstrekking vrijwel alleen plaatsvindt vanwege een onverwacht optredende noodzaak tot verhuizen. Dit veronderstelt dan ook dat de aanvrager binnen een korte periode na toekenning van de financiële tegemoetkoming daadwerkelijk verhuist. De op het individu toegesneden voorziening is dan niet gebruikt voor het doel waarvoor deze bestemd is.

6.1.6 Handhaving, fraudepreventie en toezicht op kwaliteit geleverde zorg

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

6 Het college onderzoekt mede uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

De beoordeling van de kwaliteit van de voorzieningen die door gecontracteerde aanbieders worden geleverd (zie volgende hoofdstuk), moet ook de kwaliteit van de geleverde zorg en ondersteuning die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget worden gecontroleerd. Voor de kwaliteit van de geleverde zorg en ondersteuning die met een persoonsgebonden budget worden ingekocht, gelden globaal dezelfde eisen als voor zorg of ondersteuning in natura. Hierbij dient overigens wel rekening te worden gehouden met het feit dat het persoonsgebonden budget is afgestemd op de zorg of ondersteuning die door een aanbieder geleverd kan worden. Voor een aanbieder die het 100% tarief ontvangt gelden alle kwaliteitseisen zoals beschreven in hoofdstuk 7. Voor aanbieders die het 85% tarief ontvangen of personen uit het sociale netwerk (en niet-professionals) gelden minder zware kwaliteitseisen. Wel moet in alle situaties beoordeeld worden of het tussen de regisseur en de ondersteuningsvrager afgesproken resultaat wel kan worden bereikt. Voor het toezicht op de kwaliteit wordt een toezichthouder door het college aangewezen.

Naast het toezicht op de kwaliteit zal toezicht worden gehouden op de besteding van persoonsgebonden budgetten. Het budget moet worden aangewend voor het doel waarvoor deze verstrekt is: met andere woorden de besteding van het budget moet leiden tot het afgesproken resultaat. Indien dat resultaat niet wordt bereikt doordat geen of onvoldoende zorg wordt geboden, kan het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. Zie hiervoor ook 6.1.3 waarbij is bepaald dat terugvordering van het budget in voorkomende gevallen ook kan plaatsvinden bij de aanbieder. In het algemeen zal een onderzoek naar de besteding van het persoonsgebonden budget plaatsvinden naar aanleiding van een of meerdere signalen dat het budget niet goed wordt besteed of naar aanleiding van een melding over (niet) geleverde zorg door een aanbieder. Daarnaast zal steekproefsgewijs (waarbij de omvang van de steekproef kan oplopen tot 100%) een controle plaatsvinden op de besteding van het persoonsgebonden budget. Afhankelijk van de controle door de Sociale Verzekeringsbank op de door de ondersteuningsvrager ingediende declaraties en facturen, kunnen we gebruik gaan maken van verantwoordingsformulieren. Uit de verantwoordingsformulieren dient de besteding van het persoonsgebonden budget duidelijk te worden. Onduidelijkheden kunnen vervolgens leiden tot een nader onderzoek.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en nadere eisen

In dit hoofdstuk staat de kwaliteit van de op het individu toegesneden voorziening centraal. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorzieningen en zal bij de inkoop van de op het individu toegesneden voorzieningen eisen met betrekking tot de kwaliteit stellen aan de aanbieders. Hiermee wordt rekening gehouden bij de vaststelling van de tarieven. Tevens is in dit hoofdstuk het klacht- en medezeggenschapsrecht nader geregeld evenals de verplichting van de aanbieders om calamiteiten en geweld te melden.

7.1 Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor diensten en voorzieningen in het kader van de Jeugdwet en Wmo 2015, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie; c. een redelijke toeslag voor overheadkosten; d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en; e. de eventuele extra taken die in verband met de verstrekking van een voorziening van de aanbieders worden gevraagd.

De diensten en voorzieningen die worden uitgevoerd in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet worden in regionaal verband ingekocht, met uitzondering van de voorzieningen in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen en mobiliteit. Deze laatste voorzieningen worden lokaal ingekocht, waarbij uiteraard rekening is gehouden met bovenstaande uitgangspunten.

In het regionale strategische inkoopdocument zijn diverse uitgangspunten opgenomen ten aanzien van de prijs-kwaliteitverhouding. De uitgangspunten zijn onder andere:

·De borging van de zorgcontinuïteit in de brede zin, ondersteund door de uitgangspunten van het hanteren van 90% van het prijspeil 2012 voor zorgcontinuïteitscliënten in 2015,

het hanteren van NZA-maximumtarieven voor de Jeugd-GGZ als basis voor de tariefstelling en het regelen van overgangsrecht voor verschillende zorgvormen (jeugdzorgcliënten en Wmo cliënten);

  • ·

    Borging van de zorgkwaliteit door regionale organisatie van taken met een hoge mate van specialisme;

  • ·

    Regionale raamovereenkomsten met aanbieders voor 2015 met gezamenlijke afspraken over voorwaarden, kwaliteitseisen en tarieven bevatten, maar zonder volumeafspraken of budgetgaranties, met uitzondering van de rechtsopvolger van Bureau Jeugdzorg Overijssel waarbij een 80% budgetgarantie geldt;

  • ·

    Raamovereenkomsten worden alleen gesloten met aanbieders die voldoen aan de gestelde eisen;

  • ·

    De prestaties van aanbieders zijn contractueel afdwingbaar

De regionaal georganiseerde inkoop is in overleg met zorgaanbieders tot stand gekomen, waarbij geborgd is dat zij hun diensten kunnen aanbieden binnen de in de verordening gestelde criteria a tot en met e onder artikel 7.1. De aard en omvang van de te verrichten taken zijn vastgelegd in de daarbij vastgestelde inkoopbestekken. Deze wijzigen waar nodig bij het vaststellen van een volgend inkoopbestek.

Eventuele extra taken die in verband met de verstrekking van een voorziening van de aanbieder wordt gevraagd, moeten passen binnen de raamovereenkomst die is afgesloten met die aanbieder. Borging van de kwaliteit is tevens verankerd in het gehanteerde regisseursmodel, waarbij de zorgvraagverheldering en de beschikkingsbevoegdheid over op het individu toegesneden voorzieningen is belegd bij respectievelijk de formele cliëntondersteuning en de gemeente.

7.2 Kwaliteitseisen aanbieders

Artikel 7.2 Kwaliteitseisen aanbieders

1 Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen, verstrekt op grond van de Wmo 2015, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de ondersteuningsvrager;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    2 Het college kan in de beleidsregels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten.

3 Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet gelden de kwaliteitseisen zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet zijn bepalingen met betrekking tot de kwaliteitseisen opgenomen in artikelen 4.1.1 tot en met 4.1.8.

Met betrekking tot de kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen wordt een driedeling gehanteerd en wel:

  • 1.

    Eisen aan het resultaat van de dienstverlening

  • 2.

    Eisen aan de organisatie

  • 3.

    Eisen aan de beroepskracht

    7.2.1Eisen aan het resultaat van de ondersteuning

Het spreekt voor zich dat de ondersteuning een bijdrage dient te leveren aan het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zoals verwoord in het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan worden de resultaten geformuleerd die met de ondersteuning zouden moeten worden bereikt. De regisseur monitort of evalueert periodiek of het afgesproken resultaat met de gekozen vorm van ondersteuning wel wordt behaald.

7.2.2Eisen aan de organisatie

Naast eisen ten aanzien van het resultaat van de ondersteuning, worden eisen gesteld aan de organisatie. De volgende eisen worden gesteld aan de organisatie:

·Zorgplan, trajectplan of iets soortgelijks per cliënt;

De aanbieder stelt per cliënt een plan op. Dit plan sluit aan op ondersteuningsplan en is afgestemd op de persoonlijke situatie (persoon en omgeving) van de cliënt, waarbij aandacht wordt besteed aan de afstemming tussen professionele hulp en informele zorg.

·Samenwerking met andere partijen in de keten;

Aanbieders stemmen periodiek af met andere partijen in de keten (partijen die betrokken zijn bij instroom/uitstroom) ter voorkoming van het ontstaan van wachtlijsten en stagnatie in de keten.

·Samenwerking met andere partijen voor integrale hulpverlening;

Wanneer sprake is van meerdere hulpverleners spreken partijen af wie het eerste aanspreekpunt is voor specifieke onderdelen.

  • ·

    De beloning van (top)functionarissen is maximaal het bedrag genoemd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT)

  • ·

    Opstellen/uitvoeren kwaliteitsbeleid;

De aanbieder beschikt over kwaliteitsbeleid, waardoor ze zicht heeft op de prestaties en continu werkt aan verbetering

·Opleveren jaardocument en accountantsverklaring;

De aanbieder levert de gem eente jaarlijks een jaarverslag en een accountantsverklaring aan

·Meten van effect bij de cliënt;

De aanbieder is ervoor verantwoordelijk om inzichtelijk te maken hoe het gesteld is met de zelfredzaamheid en participatie van haar cliënten en hoe die zich door de geboden ondersteuning ontwikkelt .

Vervolg eisen aan de organisatie:

·Meten welke bijdrage de dienstverlening levert aan resultaat;

De aanbieder is er voor verantwoordelijk om inzichtelijk te maken welke bijdrage de geboden dienstverlening levert aan de zelfredzaamheid en participatie van haar cliënten

·Meten van cliëntervaring;

De aanbieder levert de gemeente jaarlijks de resultaten van een cliëntervaringsmeting aan, met daaraan gekoppeld acties die op basis van de ervaringsmeting ingezet worden.

·Aanbieders beschikken over een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in aanraking kunnen komen.

7.2.3Eisen aan de beroepskracht

Het resultaat van de ondersteuning is in grote mate afhankelijk van de inzet van diegenen die het werk in de praktijk moeten uitvoeren. Daarom worden de volgende eisen gesteld aan de beroepskrachten die bij de aanbieder in dienst zijn:

  • ·

    handelen tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • ·

    zijn adequaat opgeleid;

  • ·

    moeten een geldige verklaring omtrent gedrag kunnen overleggen.

7.3 Klachten met betrekking tot de voorziening

Artikel 7.3 Klachtregeling

  • 1

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van ondersteuningsvragers ten aanzien van alle op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015.

  • 2

    Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling met betrekking tot het klachtrecht zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet is de klachtregeling geregeld in artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.3.

De eis dat de aanbieder een klachtenregeling moet opstellen, zal worden vastgelegd in de contracten die we met aanbieders aangaan. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en door hieraan aandacht te besteden in het jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

Indien een cliënt niet tevreden is over de afhandeling van een klacht, kan op grond van de gemeentelijke klachtenregeling, een klacht worden ingediend bij de gemeentelijke klachtenfunctionaris.

7.4 Medezeggenschap gebruikers voorzieningen

Artikel 7.4 Medezeggenschap

1Aanbieders van de op het individu toegesneden voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 stellen een regeling vast voor de medezeggenschap over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn.

1 2 Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling met betrekking tot de medezeggenschap zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet zijn de bepalingen te vinden in artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12.

De eis om de medezeggenschap te regelen, zal worden vastgelegd in de contracten die we met aanbieders aangaan. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met aanbieders en door hieraan aandacht te besteden in het jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

7.5 Overleg aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

Artikel 7.5 Overleg met aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

1 Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de kwaliteit en de naleving van de nadere eisen door periodieke overleggen met de aanbieders van op het individu toegesneden voorzieningen en het zo nodig in overleg met de ondersteuningsvrager ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

2 Het college ziet toe op een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek naar de ervaringen met de verstrekking van op het individu toegesneden voorzieningen.

In paragraaf 6.1.6 is de toezichthoudende rol met betrekking tot de kwaliteit al beschreven. Naast deze formele toezichthoudende taak wordt periodiek toegezien op de kwaliteit van de geleverde voorzieningen door in de periodieke overleggen met de aanbieders aandacht te besteden aan de hiervoor beschreven kwaliteitseisen. Indien uit het overleg blijkt dat nader onderzoek nodig is, wordt melding gemaakt bij de toezichthouder.

Ervaringen van ondersteuningsvragers bieden een goed inzicht in de kwaliteit van de ondersteuning geboden door aanbieders en de kwaliteit van het proces van toeleiding en toegang. Een jaarlijks onderzoek naar deze ervaringen van ondersteuningsvragers (het cliëntervaringsonderzoek) is dan ook wettelijk verplicht gesteld.

7.6 Meldingen calamiteiten en geweld

Artikel 7.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1 Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Wmo 2015 door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2 Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Wmo 2015 onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3 De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

4 Het college kan in de beleidsregels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld.

5 Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet is in artikel 4.1.7 een bepaling opgenomen betreffende het melden van calamiteiten en geweldsincidenten.

Het college moet een regeling treffen voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten. Op grond van lid 4 kunnen eisen worden gesteld aan het melden van calamiteiten en geweld. In onderstaande beleidsregels worden de nadere eisen bepaald.

Beleidsregel 7.6-1 De melding van een calamiteit of geweld bevat:

  • 1

    De naam van de zorgaanbieder en de functie van de melder ;

  • 2

    De dagtekening van de melding ;

  • 3

    De vermelding dat de melding betrekking heeft op een calamiteit als bedoeld in de WMO 2015 ;

  • 4

    De naam en de contactgegevens van de betrokken beroepsbeoefenaar ;

  • 5

    De naam, de contactgegevens en de geboortedatum van de betrokken cliënt ;

  • 6

    Een feitelijke omschrijving van de calamiteit en de datum waarop dez e heeft plaatsgehad ;

  • 7

    De naam, de contactgegevens en de functie van de personen, anders dan de betrokken cliënt, die bij de calamiteit waren betrokken ;

  • 8

    Een beknopte omschrijving van de acties die door of namens de aanbieder zijn en zullen worden genomen, en de termijn

    waarbinnen een en ander zal plaatsvinden ;

  • 9

    Of de calamiteit in verband met een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit ter kennis is of zal worden gebracht van het openbaar ministerie.

Beleidsregel 7.6-2 Nadere bepalingen met betrekking onderzoek en advies toezichthoudend ambtenaar:

  • 1

    De aanbieder verstrekt na de melding desgevraagd aan de toezichthoudend ambtenaar alle gegevens die deze nodig heeft voor het onderzoeken van de melding ;

  • 2

    Na de beëindiging van het onderzoek legt de toezichthoudend ambtenaar de relevante feiten vast in een concept-rapport ;

  • 3

    Een concept-rapport wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de melder, de aanbieder en natuurlijke personen die geh oord zijn tijdens het onderzoek;

  • 4

    Degenen aan wie het concept - rapport ter kennis is gebracht, krijgen de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk of elektronisch t e reageren op de inhoud hiervan;

  • 5

    Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de reacties, doch in ieder geval binnen vier weken va het verstrijken van de in lid 4 genoemde termijn stelt de toezichthoudend ambtenaar een rapport vast omtrent het onderzoek van de melding. Het rapport bevat de relevante feiten , en het advies aan het college;

  • 6

    Indien degenen aan wie het conceptrapport ter kennis is gebracht wezenlijk met de toezichthoudend ambtenaar van mening verschillen over de relevante feiten zoals vastgelegd in het concept-rapport, en de toezichthoudend ambtenaar een reactie niet of niet geheel overneemt deelt deze dit schriftelijk of elektronisch gemotiveerd aan de betrokkene mede.

Hoofdstuk 8 Waardering mantelzorgers

De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering. Zij maken de participatiesamenleving tot werkelijkheid. Van waardering gaat bovendien een positieve werking uit. Waardering wordt door de meeste mantelzorgers belangrijk gevonden. In Almelo is in artikel 8.1 van de verordening de volgende tekst opgenomen:

Artikel 8.1 Jaarlijkse waardering

Het college regelt in de beleidsregels de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van ondersteuningsvragers in de gemeente.

Voor de jaarlijks waardering komen mantelzorgers in aanmerking die ingezetenen van de gemeente Almelo verzorgen. De mantelzorger hoeft dan ook geen ingezetene te zijn van Almelo om in aanmerking komen voor de jaarlijkse waardering. Om de waardering voor mantelzorgers tot uitdrukking te brengen, is gekozen voor het organiseren van goede ondersteunende activiteiten. Daarbij valt te denken aan activiteiten gericht op:

  • ·

    erkenning/herkenning

    (organiseren van themabijeenkomsten, alzheimer- en mantelzorgcafés, mantelzorgdiner en de dag van de mantelzorg);

  • ·

    preventie van overbelasting

    (organiseren van gespreksgroepen en cursussen);

  • ·

    materiële en immateriële hulp

    (uitvoeren geluksroute voor mantelzorgers, begeleid vervoer door vrijwilligers, respijtzorg door oppasdienst aan huis, de mogelijkheid bieden van kortdurend verblijf en ondersteuning maatschappelijke deelname).

Met deze activiteiten worden mantelzorgers tevens ondersteund bij de uitvoering van de zorgtaken. De activiteiten worden grotendeels uitgevoerd door de Stichting Informele Zorg Twente.

Naast de hierboven genoemde activiteiten worden tijdelijk, op basis van het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschikbaar gestelde bedrag voor behoud van werkgelegenheid van helpenden in de huishouding, aan mantelzorgers waardebonnen verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning om de mantelzorger te ontlasten. Deze waardebonnen worden beschikbaar gesteld zolang de voorraad strekt.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie

Artikel 9.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1 Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval ondersteuningsvragers of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend. 2 Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3 Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4 Het college regelt in de beleidsregels de uitvoering van het tweede en derde lid.

De gemeente Almelo kent drie adviesorganen binnen het sociale domein. Deze drie adviesorganen zijn:

  • ·

    Kliëntenraad Almelo (KRA)

  • ·

    Wmo-adviesraad

  • ·

    Beleidsadviescommissie maatschappelijke aangelegenheden (Bacma)

Deze adviesorganen bestaan uit maatschappelijk betrokken ingezetenen. De Kliëntenraad Almelo adviseert het college voornamelijk op het terrein van de Participatiewet, maar is tevens vertegenwoordigd in de Wmo-adviesraad om daar waar mogelijk verbindingen te leggen tussen de verschillende beleidsterreinen. De Wmo-adviesraad adviseert het college met name op het gebied van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Beleidsadviescommissie adviseert het college op het brede sociale terrein. De Beleidsadviescommissie wordt dan ook gevraagd te adviseren op beleidsplannen die meerdere beleidsterreinen bestrijken.

Voor wat betreft de verordening en de beleidsvoornemens op het terrein van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning is er een adviserende taak weggelegd voor de Wmo-adviesraad. De Wmo-adviesraad wordt periodiek (minimaal eens per zes weken) op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen en beleidsvoorstellen of –voornemens. Doel van deze overleggen is dat de adviesraad in een vroegtijdig stadium wordt betrokken bij het te voeren beleid en zelf onderwerpen kan agenderen en tijdig, op het moment dat het er nog toe doet, advies kan geven. De adviesraden worden ambtelijk ondersteund (bij verslaglegging van overleggen met gemeente maar ook in de sfeer van informatieverstrekking).

De adviesraden adviseren overigens gevraagd en ongevraagd.

De uitbreiding van de zorgtaken van de gemeente en de grote veranderingen die hiermee gepaard gaan, vragen om een breder gesprek over de uitvoering van het beleid. In 2015 zal het college nader worden gekeken naar de organisatie van de inspraak en advisering en het zo nodig en mogelijk breder betrekken van ingezetenen bij de totstandkoming van beleid.

Hoofdstuk 10 Overgangsrecht en slotbepalingen

10.1 Evaluatie verordening

Artikel 10.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt voor het eerst één jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Vervolgens vindt elke twee jaar een evaluatie plaats. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de daarbij horende beleidsregels in de praktijk.

Het gemeentelijk beleid dient periodiek geëvalueerd te worden en zo nodig bijgesteld. Omdat 2015 een bijzonder jaar is omdat er veelal nog sprake zal zijn van overgangsrecht, is bepaald dat voor het eerst na één jaar en vervolgens elke twee jaar een evaluatie plaatsvindt met betrekking tot de verordening.

De uitvoering van het beleid zal met een hogere frequentie gemonitord worden. Het gaat hierbij onder andere om de instroom van ondersteuningsvragers en de uitgaven per voorziening. Indien nodig wordt een evaluatie van de verordening niet afgewacht en wordt direct bijgestuurd als de situatie daarom vraagt.

10.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Artikel 10.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1 De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010 wordt ingetrokken.

2 Een ondersteuningsvrager houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

3 Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015, worden afgehandeld krachtens laatstgenoemde verordening.

4 Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

De oude verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010 komt met het inwerkingtreden van deze nieuwe verordening uiteraard te vervallen. Hetzelfde geldt voor de beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010.

Het overgangsrecht voor de taken van de Jeugdwet en de nieuwe taken van de Wmo 2015 zijn vastgelegd in respectievelijk de Jeugdwet en de Wmo 2015. Hieronder wordt op het overgangsrecht geregeld in beide wetten kort ingegaan.

10.2.1 Overgangsrecht oude Wmo voorzieningen

Ondersteuningsvragers die een voorziening verstrekt hebben gekregen op grond van de oude Wmo blijven, zo lang er geen besluit is genomen op grond van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, recht houden op deze voorziening. Voor ondersteuningsvragers die voor 1 januari 2015 een woonvoorziening, vervoersvoorziening of een rolstoel verstrekt hebben gekregen, zal het beleid en daarmee de aanspraak op de voorziening vooralsnog niet worden gewijzigd. Er wordt dan ook geen nieuw besluit genomen ten aanzien van deze voorzieningen.

Voor de oude voorziening hulp bij het huishouden, verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2010, geldt dat de omstandigheden gewijzigd zijn als gevolg van een korting op het door het Rijk beschikbaar gestelde budget. Deze korting maakt het noodzakelijk om het beleid aan te passen. Gedurende de eerste twee perioden van 4 weken (de eigen bijdrageperiode zoals die door het CAK wordt gehanteerd) zal overgangsrecht van toepassing zijn voor ondersteuningsvragers die al voor 1 januari 2015 recht hadden op de voorziening hulp bij het huishouden en waarbij het recht doorloopt na 1 januari 2015. Gedurende deze periode van in totaal 8 weken blijft de indicatie zoals die gold voor het inwerkingtreden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 nog in stand. In deze periode wordt door de thuiszorgaanbieders samen met de ondersteuningsvrager beoordeeld hoe de nieuwe voorziening huishoudelijke ondersteuning na de periode van 8 weken wordt ingevuld. Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden ontvangen ondersteuningsvragers die onder het overgangsrecht vallen een nieuwe beschikking.

10.2.2 Overgangsrecht Awbz-functies en voorzieningen Jeugdwet

Het algemene uitgangspunt voor wat het overgangsrecht betreft is dat opgebouwde rechten voor het jaar 2015 behouden blijven. Hierop uitgezonderd zijn de zorg in natura voorzieningen in het kader van beschermd wonen waarbij een overgangsperiode van minimaal 5 jaren geldt. Het overgangsrecht eindigt in de meeste gevallen dan ook na afloop van de termijn van 1 (en in het geval van beschermd wonen minimaal 5 jaar na inwerkingtreding van de wetten) of als in de tussentijd de indicatietermijn verstrijkt tot de einddatum genoemd in de indicatie. Overigens eindigt de indicatie ook als de ondersteuningsvrager vraagt om een herbeoordeling van de situatie; in dat geval vindt een beoordeling plaats op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 en de hier beschreven beleidsregels.

10.2.2.1 Overgangsrecht voorzieningen Awbz

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is het overgangsrecht voor de te decentraliseren Awbz-voorzieningen in de artikelen 8.3 en 8.4 Wmo 2015 en artikel 10.1 Jeugdwet. In het algemeen geldt dat de indicatie moet worden gerespecteerd en waar mogelijk de zorg moet worden gecontinueerd bij dezelfde aanbieder. Echter daar waar de gemeente geen contract heeft kunnen afsluiten met de aanbieder die, op grond van de Awbz, zorg in natura mocht leveren, moet een andere zorgaanbieder worden gezocht. Voor ingezetenen die de zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget ontvingen, geldt dat de aanspraak tot een zelfde bedrag behouden blijft, maar dan wel in de vorm van een trekkingsrecht (zie paragraaf 3.1).

Het gaat hierbij om de volgende voorzieningen:

  • ·

    ondersteuning zelfstandig leven (oude Awbz-functies begeleiding individueel en persoonlijke verzorging);

  • ·

    ondersteuning maatschappelijke deelname (oude Awbz-functie begeleiding groep);

  • ·

    ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf (oude Awbz-functie kortdurend verblijf)

  • ·

    beschermd wonen (oude Awbz-functie beschermd wonen);

  • ·

    doventolk;

en specifiek voor jeugdigen:

  • ·

    behandeling;

  • ·

    persoonlijke verzorging.

Het overgangsrecht geldt voor ingezetenen met een voorziening op grond van de Awbz, die:

  • ·

    Op 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een geldige indicatie hebben voor Awbz zorg die volgens de Wmo 2015 uiterlijk per 1 januari 2016 vervalt;

  • ·

    Op 1 januari 2015 jonger dan 18 jaar zijn en die in 2015 de leeftijd van 18 jaar nog niet bereiken met een geldige indicatie voor Awbz zorg die volgens de Jeugdwet uiterlijk per 1 januari 2016 vervalt;

  • ·

    Per 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een indicatie hebben voor beschermd wonen (ZZP GGZ-C pakket).

Als het overgangsrecht van toepassing is, hoeft geen beschikking te worden afgegeven. De rechten en plichten (denk aan betaling van de eigen bijdrage) op grond van de Awbz worden onder dezelfde condities voortgezet gedurende de overgangstermijn.

Ingezetenen die wel een Awbz indicatie hebben, maar feitelijk nog geen zorg afnemen (niet verzilveren van de zorg), behouden het recht op die zorg, zoals die is beschreven in de indicatie. Zij moeten wel de gemeente in de gelegenheid stellen om in gezamenlijk overleg te bezien op welke wijze de zorg het beste kan worden ingevuld.

Uitzonderingen:

  • ·

    Cliënten met een ZZP (zorgzwaartepakket) die deze per 1 januari 2015 niet verzilveren in verblijf, maar gebruik maken van extramurale zorg, vallen onder de overgangsregeling van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij kunnen tot 1 januari 2016 alsnog kiezen voor verblijf op grond van de Wlz. Het overgangsrecht voor deze cliënten van de Wlz bepaalt dat deze persoon uiterlijk 1 januari 2016 schriftelijk kenbaar moet maken of hij wil gaan verblijven in een instelling op grond van de Wlz, of op grond van de Wmo 2015 thuis wil blijven wonen. Zolang de cliënt de keuze niet maakt, krijgt de cliënt, tot uiterlijk 1 januari 2016, de zorg vanuit de Wlz.

  • ·

    Voor de Fokuswoningen wordt een apart subsidie-artikel opgenomen in de Wlz ter vervanging van hetgeen nu in de tijdelijk aanspraak 24-uurs ADL is geregeld.

10.2.2.2 Overgangsrecht overige voorzieningen Jeugdwet

Geestelijke gezondheidszorg jeugd

Op grond van artikel 10.2 Jeugdwet geldt voor de jeugd-ggz een overgangsrecht van één jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet (dus uiterlijk tot 1 januari 2016).

Overige jeugdhulp

Kenmerkend voor deze voorzieningen (in tegenstelling tot de voorzieningen die voor volwassenen ook in de Wlz, Wmo en Zvw is geregeld) is dat er geen variant voor volwassenen bestaat. Uit het oogpunt van hulp- en zorgverlening is het dan ook niet verantwoord om op hulp of zorg bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar onmiddellijk te beëindigen. In artikel 10.3 van de Jeugdwet is dan ook geregeld dat voor deze vormen van jeugdhulp en –zorg de voorziening kan worden voortgezet of binnen een half jaar na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar kan worden hervat. De hulp of zorg kan dan worden voortgezet totdat de leeftijd van 23 jaar wordt bereikt. In het jaar 2015 nog volgens het overgangsrecht en daarna regulier via de Jeugdwet (zie paragraaf 2.2.1.2)

10.3 Inwerkingtreding verordening en beleidsregels

Artikel 10.3 Inwerkingtreding en citeertitel

1 Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

2 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015.

Met de inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015, treden ook deze beleidsregels in werking. De beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015.

Bijlagen

  • 1

    Tarieven op het individu toegesneden voorzieningen

  • 2

    Overzicht bedragen beleidsregels

  • 3

    Beleidskader beschermd wonen

  • 4

    Begrippenlijst (volgt: zijn begrippen zoals omschreven in JW en Wmo 2015)

1 Tarieven op het individu toegesneden voorzieningen

Tarieven Wmo 2015 en Jeugdwet Samen 14

(zorg in natura)

Jeugd (18-) TARIEF 2015

Zelfstandig Leven 1 € 47,51 per uur

Zelfstandig Leven 2 € 52,30 per uur

Zelfstandig Leven 3 € 80,05 per uur

Maatschappelijke Deelname 1 € 42,51 per dagdeel

Maatschappelijke Deelname 2 € 52,74 per dagdeel

Maatschappelijke Deelname 3 € 88,84 per dagdeel

Maatschappelijke Deelname 4 € 121,39 per dagdeel

Kortdurend verblijf € 66,88 per etmaal

Vervoer € 18,32 per retour

Volwassen (18+)

Zelfstandig Leven 1 € 42,76 per uur

Zelfstandig Leven 2 € 47,07 per uur

Zelfstandig Leven 3 € 72,05 per uur

Maatschappelijke Deelname 1 € 41,16 per dagdeel

Maatschappelijke Deelname 2 € 45,65 per dagdeel

Maatschappelijke Deelname 3 € 59,01 per dagdeel

Kortdurend verblijf € 60,19 per etmaal

Vervoer Rolstoel € 16,49 per retour

Vervoer Overig € 6,83 per retour

Aanvullende informatie Normatieve Huisvestings Component (NHC) voor 18-

Voor “bestaande aanbieders”, d.w.z. aanbieders die voor 1-1-2012 een contract hebben met hetzorgkantoor* geldt een overgangsregeling m.b.t. de vergoeding voor kapitaallasten van extramurale dagbesteding voor kinderen. Deels wordt er een vergoeding per cliënt per dagdeel uitgekeerd (nieuw) en deels geldt een vaste vergoeding op basis van nacalculatie (oud). De oude regeling wordt afgebouwd tot 0% in 2018,en de nieuwe regeling opgebouwd tot 100% conform onderstaande tabel. De

oude regeling wordt nog uitgevoerd door het Rijk, de nieuwe door gemeenten.

Jaar

NHC

(nieuw)

Afbouw oude regeling

2012

10%

90%

2013

20%

80%

2014

30%

70%

2015

50%

50%

2016

70%

30%

2017

85%

15%

Voor aanbieders die onder de overgangsregeling vallen geldt de volgende vergoeding voor kapitaallasten door de gemeente:

2015 € 8,17 per dagdeel

Voor aanbieders die geen overgangsregeling hebben, dus na 1-1-2012 een contract met het zorgkantoor hebben of geen contract met het zorgkantoor, geldt de volgende vergoeding:

2015 € 16,33 per dagdeel

Bovenstaande geldt uitsluitend voor dagbesteding van kinderen (Jeugdwet), dus alleen voor de volgende NZA-productiecodes:

Overgangscliënten:

H-814 Dagactiviteit (begeleiding) VG kind licht

H-815 Dagactiviteit (begeleiding) VG kind midden

H-816 Dagactiviteit (begeleiding) VG kind zwaar

H-818 Dagactiviteit (begeleiding) VG kind gedrag

H-834 Dagactiviteit (begeleiding) LG kind licht

H-835 Dagactiviteit (begeleiding) LG kind midden

H-836 Dagactiviteit (begeleiding) LG kind zwaar

H-854 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind auditief licht

H-855 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind auditief midden

H-856 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind auditief zwaar

H-874 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind visueel licht

H-875 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind visueel midden

H-876 Dagactiviteit (begeleiding) ZG kind visueel zwaar

En voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

MD 1 J Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 1 Jeugd

MD 2 J Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 2 Jeugd

MD 3 J Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 3 Jeugd

MD 3 J Ondersteuning Maatschappelijke Deelname 4 Jeugd

2 Overzicht bedragen beleidsregels

Bedragen beleidsregels

De hoogte van de bedragen van de financiële tegemoetkomingen (artikel 3.1 lid 2 Verordening en beleidsregel 2.1-1) zijn:

Ondersteuning zelfstandig wonen

Verhuis- en inrichtingskosten € 2.500,00.

Bezoekbaar maken woning € 1.500,00

Ondersteuning mobiliteit

Vervoerskosten € 580,00 per jaar

Dit bedrag is gebaseerd op lokale verplaatsingen met een omvang van 2000 kilometer tegen een vergoeding van € 0,29 per kilometer.

Vervoerskosten (verplaatsing buiten directe woon- en leefomgeving) € 0,29 per kilometer

Slechts bij hoge uitzondering komen verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving voor een toekenning van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten in aanmerking. Alleen als de cliënt in een sociaal isolement dreigt te geraken als gevolg van het wegvallen van de bovenregionale contacten en deze contacten zijn uitsluitend te handhaven door middel van persoonlijke bezoeken, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Bovendien moet er voor het onderhouden van deze bovenregionale contacten geen gebruik kunnen worden gemaakt van een bovenregionaal vervoerssysteem (Valys).

3 Beleidskader beschermd wonen

BELEIDSKADER BESCHERMD WONEN TWENTE 2015

Samenwerking: De centrumgemeenten Almelo en Enschede werken samen en komen tot één eensluidend beleid voor Beschermd wonen (BW) in Twente. Het gaat hierbij om mensen die op basis van een ZZPO GGZ-C indicatie zorg ontvangen. Er zijn wel mogelijkheden tot accentverschillen in de implementatie van deze taak binnen de centrumgemeenten Almelo en Enschede.

Continuïteit ZIN: Voor de huidige cliënten met een indicatie voor beschermd wonen die geldig is tot een datum na 1 januari 2015 en deze verzilveren in natura (ZIN) geldt dat de beide centrumgemeenten als uitgangspunt nemen dat de zorg aan deze cliënten wordt gecontinueerd tot uiterlijk 31 december 2019, of einde indicatiedatum (afhankelijk van de duur van de indicatie). Dit met dien verstande dat in overleg met de cliënt periodiek tussentijds zal worden bepaald of er aanpassingen nodig en wenselijk zijn.

Continuïteit PGB: Voor de huidige cliënten met een indicatie voor beschermd wonen die geldig is tot een datum na 1 januari 2015 en deze verzilveren in de vorm van een PGB geldt dat de beide centrumgemeenten als uitgangspunt nemen dat de zorg aan deze cliënten wordt gecontinueerd, maar dat de huidige PGB constructie niet wordt gehandhaafd. Dit met dien verstande dat vóór 1 januari 2015 in overleg met de cliënt en de PGB aanbieder gezocht wordt naar een alternatief zoals zorg in natura of de verstrekking van vouchers. Periodiek zal tussentijds worden bepaald of er aanpassingen nodig zijn in de zorg.

Relatie BW en MO: Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Onder Opvang wordt in de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het betreft in beide gevallen de meest kwetsbare mensen in de samenleving ofwel ‘zij die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’. In de praktijk bestaan er bij een deel van deze doelgroepen sterke overeenkomsten. In Twente willen we het beleid voor Opvang en beschermd wonen nauw met elkaar laten samenhangen. Daarom zal de toegang tot zowel opvang als beschermd wonen vanuit één centraal intakepunt wordt uitgevoerd.

Toegang BW en MO: De toegang tot zowel Opvang als beschermd wonen wordt geregeld door een van de aanbieders onafhankelijke organisatie: de centrale toegang opvang én beschermd wonen Twente. (Cimot). Deze organisatie wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de twee centrumgemeenten. Deze organisatie heeft tevens een taak met betrekking tot - het beoordelen van de kwaliteit van geleverde prestatie van aanbieders - het monitoren van het verloop van de zorgplannen - het signaleren en waar mogelijk wegnemen van belemmeringen inzake doorstroom Voor de Opvang toetst het Cimot achteraf of opname in de Opvang door een aanbieder terecht was. Voor beschermd wonen toetst het Cimot voorafgaand aan opname of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.

Toegangscriteria: Er zullen specifiek toegangscriteria worden uitgewerkt voor beschermd wonen. Op dit moment worden landelijk criteria uitgewerkt voor de afbakening van de Wlz ten opzichte van onder andere beschermd wonen. De toegangscriteria voor beschermd wonen Twente zullen daarbij aansluiten.

Landelijke toegankelijkheid: De afspraken die landelijk gemaakt worden met betrekking tot landelijke toegankelijkheid en regiobinding zullen onderdeel uitmaken van de vast te stellen regels en criteria voor toegang tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen in Twente.

PGB Voor de doelgroep van beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt in zeer veel gevallen dat zij voor het adequaat beheren en correct besteden van een persoonsgebonden budget (PGB) niet altijd zélf over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken. De centrumgemeenten Almelo en Enschede stellen daarom geen PGB beschikbaar voor beschermd wonen. Wel kunnen zorgaanbieders met hun cliënten afspraken maken over het budget waarover de cliënt zelf kan beschikken.

Zak- en kleedgeld Bewoners van opvang en beschermd wonen betalen een eigen bijdrage. Bij beschermd wonen wordt deze –voorlopig- door het CAK vastgesteld en geïnd. Cliënt dient zelf te allen tijde over een budget ter hoogte van het zak- en kleedgeld zoals geregeld in de WWB te kunnen beschikken.

Theoretisch concept Het niet hebben van onderdak en een stabiel/toereikend inkomen heeft zoveel impact, dat mensen daardoor vaak minder verstandige korte termijn beslissingen nemen en niet -in staat zijn- naar hun toekomst –te- kijken. Bij opvang en beschermd wonen zal daarom altijd eerst naar deze aspecten worden gekeken. Door deze zorgen (belemmeringen) tijdelijk weg te nemen, ontstaat ruimte bij de cliënt om te werken aan zijn ontwikkeling en nieuwe mogelijkheden te ontdekken.

Dit betekent dat het Cimot dit concept als uitgangspunt zal nemen bij aanvragen van potentiele cliënten. Het bijvoorbeeld eerst wegnemen van zorgen om geld en onderdak levert vervolgens de basis voor begeleiding tot het terugwinnen van eigen kracht. De nadruk komt daarmee te liggen op wonen en het geen dagelijkse zorgen hebben om geld. De centrumgemeenten zullen streven naar het beschikbaar hebben van woonruimte en het in eerste instantie wegnemen van financiële zorgen van burgers. Vaste lasten zullen zoveel mogelijk worden doorbetaald. Een woning kan in natura worden verstrekt. De cliënt houdt in eerste instantie zelf de beschikking over zak en kleedgeld, geld voor een ziektekostenverzekering en zo mogelijk voor voeding, de rest wordt geregeld. Daarna volgt begeleiding tot zelfredzaamheid en participatie en het beheer over een (steeds groter wordend deel van het) eigen budget.

Voorwaarden BW In de definitie van beschermd wonen in de Wmo 2015 staat onder andere ‘stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld’ en vervolgens ‘bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen’ Uit de eerste geciteerde zin zou afgeleid kunnen worden dat sprake moet zijn van een gediagnosticeerd psychiatrisch ziektebeeld. De tweede geciteerde zin geeft aan dat ook mensen met alleen psychische of psychosociale problemen kunnen worden opgenomen. Beschermd wonen, zoals geboden door de centrumgemeenten, is bedoeld voor mensen met psychische of psychosociale problemen, waarbij vaak sprake zal zijn van een psychiatrisch ziektebeeld en/of verslavingsproblematiek.

Verschillende voorzieningen De centrumgemeenten maken onderscheid tussen verschillende voorzieningen, namelijk:

  • -

    Beschermd wonen (zoals hiervoor omschreven)

  • -

    Opvang: voor mensen die geen enkele vorm van onderdak hebben en niet in staat zijn het noodzakelijke onderdak zelf te verwerven en behouden; opvang is altijd tijdelijk (max. 9 maanden)

  • -

    Begeleid wonen: hierbij is sprake van wonen in een aan de opvang of beschermd wonen gerelateerde accommodatie met extramurale begeleiding en toezicht op afstand, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie.

    Alle voorzieningen zijn gericht op verbeteringen c.q. het wegnemen van belemmeringen en doorstroom naar een meer zelfstandige vorm van wonen. Indien een cliënt naar verwachting niet (meer) zelfstandig kan functioneren is hij/zij aangewezen op verblijf binnen de financiering van de Wet langdurige zorg (Wlz). In dat geval wordt een aanvraag Wlz voorbereid.

Dagbesteding Dagbesteding wordt als onderdeel van opvang en wonen geregeld door de zorgaanbieder die daarbij zoveel mogelijk gebruik maakt van algemene voorzieningen en de mogelijkheden van de cliënt om als vrijwilliger, in arbeidsmatige werkprojecten of in een beschutte omgeving werkzaamheden te verrichten. Dagbesteding zal ook vaker dan nu vorm worden gegeven als vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk dat aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt, en met een reële onkostenvergoeding, binnen de normen die daarvoor gelden. Bij dagbesteding in groepen wordt niet bij voorbaat onderscheid gemaakt naar doelgroepen. We gaan uit van zo veel mogelijk integrale vormen van dagbesteding met een centrale regie. Hierbij zullen ook het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties betrokken worden alsmede participatie initiatieven Dat betekent dat in een periode van één tot twee jaar zo veel mogelijk vormen van arbeidsmatige, semi arbeidsmatige en niet arbeidsmatige dagbesteding die nu bij verschillende organisaties bestaan, daarvan ‘losgeweekt’ worden en onder één regie worden gebracht en vervolgens integraal inzetbaar zijn.

Inloop Dagbesteding (arbeidsmatig, of niet arbeidsmatig of inloop) zien we als een essentieel element om verwaarlozing van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), toenemend contact mijden en terugval of heropname te voorkomen.

Zelfstandig wonen Beschermd wonen onder de Wmo is bedoeld voor mensen waarvan verwacht mag worden dat zij, onder voorwaarden, in een meer zelfstandige vorm kunnen functioneren en mogelijk ook wonen. Mensen die (begeleid) zelfstandig kunnen wonen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:

  • 1.

    Cliënt is geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving.

  • 2.

    Er is sprake van een vast dagritme of dagstructuur door bijvoorbeeld (on)betaald werk, dagbesteding, school of vrije tijdbesteding.

  • 3.

    Cliënt heeft inzicht in zijn situatie. Hij weet wanneer hij hulp moet vragen en vraagt om hulp indien nodig. Deze hulp hoeft niet acuut te worden geboden.

  • 4.

    De cliënt is zelf in staat om contacten aan te gaan en deze te onderhouden. De cliënt beschikt over enige mate van assertiviteit en is in staat om grenzen aan te geven en voor zichzelf op te komen.

  • 5.

    Cliënten die ook hun eigen financieel beheer kunnen regelen zullen daarnaast ook met geld moeten kunnen omgaan, vaste lasten tijdig kunnen voldoen, het inkomen weten te verdelen over alle kostenposten en schulden kunnen voorkomen.

    Andere belangrijke factoren zijn:

    • -

      Ondersteuning en draagkracht vanuit een familie – of sociaal netwerk of vanuit de buurt. een vertrouwde omgeving met vaste gezichten.

    • -

      Fysiek: zoals goede afspraken met woning corporatie, woningaanpassing, hulpmiddelen, een veilig en schoon huis.

    • -

      Soms zijn bepaalde voorzieningen nodig, zoals steunpunt of wijkteam op korte afstand, hulp bij post en financiën en uiteraard vormen van begeleiding.

      Er zal een set criteria worden uitgewerkt waarmee de overgang van beschermd wonen naar meer zelfstandige vormen van wonen zoals groepswonen, satelliet wonen, begeleid wonen en begeleid zelfstandig wonen kan worden bepaald.

      Dit kan betekenen dat een cliënt die overgaat naar een meer zelfstandige woonvorm, niet meer is aangewezen op beschermd of begeleid wonen zoals hiervoor omschreven en onder de taak van centrumgemeenten valt, maar gewoon onder de Wmo komt en de verantwoordelijkheid is van de woongemeente.

Aanbieders ZIN Gezien de vereiste continuering van zorg voor cliënten met een indicatie met een geldigheid na 1 januari 2015 en de eis dat zo veel mogelijk bestaande relaties tussen cliënten en directe hulpverleners in stand blijven, zullen in het najaar van 2014 subsidieafspraken worden gemaakt met alle aanbieders die deze cliënten op dat moment in zorg hebben voor ten minste dat volume dat overeenkomt met de geldigheidsduur van indicaties van de betreffende cliënten. Voor cliënten die buiten de GGZ sector zijn geplaatst (de zogenoemde sectorvreemden) wordt met de instellingen op cliëntniveau een afspraak gemaakt over de continuering van de zorg en de financiering hiervan. Daarnaast worden subsidie afspraken gemaakt voor te verwachten volumes aan nieuwe instroom in de loop van 2015. Hierbij kan het aantal aanbieders worden beperkt, hetgeen betekent dat aanbieders waarmee géén afspraken worden gemaakt voor nieuwe instroom ook geen nieuwe cliënten voor beschermd wonen kunnen opnemen. Subsidierelaties betreffen steeds een bepaald volume waarop maandelijks bevoorschotting plaatsvindt. Afrekening vindt een maal per jaar plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten. Tussentijds (tenminste 2 x per jaar) wordt gerapporteerd over eventuele afwijkingen t.o.v. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de begroting. Het bedrag dat beschikbaar is voor dagbesteding wordt apart zichtbaar gemaakt en verantwoord.

Aanbieders PGB Met de huidige aanbieders PGB zal voor zover zij geen winstoogmerk hebben eveneens een subsidierelatie worden aangegaan. Hun bewoners (PGB houders) zullen worden benaderd om af te spreken op welke wijze hun PGB kan worden omgezet in zorg in natura, te verzilveren bij hun huidige zorgaanbieder. Voor PGB-houders die hun zorg niet via een PGB- aanbieder laten lopen zullen op individueel niveau afspraken worden gemaakt voor het overgangsjaar 2015. Centrumgemeenten treden voor dat jaar in de plaats van het zorgkantoor, en nemen de afspraken en verplichtingen van het zorgkantoor voor deze cliënten over.

Algemene voorziening Beschermd wonen is evenals opvang een algemene (collectieve) voorziening. Indien iemand is aangewezen op beschermd wonen, wat blijkt uit het onderzoek en het op basis daarvan opgestelde ondersteuningsplan, kan deze toegang krijgen tot beschermd wonen en zal een geschikte plaats worden gezocht, afgestemd met de wensen en mogelijkheden van de cliënt, de mantelzorger c.q. de betrokken verwijzer.

Keuzevrijheid Een cliënt die aangewezen is op beschermd wonen kan zijn voorkeur uitspreken voor een van de aanbieders waarmee een subsidierelatie bestaat. Een aanbieder die plaats heeft is verplicht de cliënt die zich –via het Cimot- bij hem meldt op te nemen.

Cliëntondersteuning Zorgaanbieders en cliënten signaleren een behoefte aan een onafhankelijk adviespunt, specifiek voor mensen met een psychische beperking en mensen met een verslavingsachtergrond. Vanuit zo’n adviespunt kan ook de cliëntondersteuning worden vormgegeven. Centrumgemeenten overwegen een onafhankelijk adviespunt in te richten dat informatie en ondersteuning biedt aan cliënten op het gebied van geestelijke gezondheidszorg, Opvang en verslavingszorg. Dit adviespunt wordt bemenst door ‘ervaringsdeskundigen’ met ieder een eigen specifieke achtergrond. In plaats van één fysiek punt kan gedacht worden aan spreekuren op verschillende locaties. Voor een deel van de cliënten kunnen deze activiteiten in de vorm van dagbesteding en vrijwilligerswerk worden gegoten. In de loop van 2015 zal zo’n adviespunt nader worden uitgewerkt.

Mantelzorg/maatjes Mensen met psychiatrische en of psychosociale problematiek hebben veelal geen of een zeer beperkt sociaal netwerk of mantelzorgers. Indien dit wel aanwezig is wordt door de zorgaanbieder inzet gepleegd op ondersteuning van dit netwerk en of van mantelzorgers. Dit om hen enerzijds te stimuleren en anderzijds overbelasting te voorkomen. Indien een cliënt niet beschikt over een sociaal netwerk of mantelzorgers en er is acceptatie door de cliënt dan wordt ingezet op het koppelen van vrijwillige ‘maatjes’ als sociaal netwerk.

Instroom-uitstroom Het beleid is gericht op het bevorderen van de doorstroom. Immers het gaat om personen die op termijn meer zelfstandig kunnen gaan functioneren. De beschermde woonvoorziening met beschermende maatregelen is geen eindstation. Dit betekent dat de gemeenten alle mogelijkheden inzet om doorstroom te bevorderen. Mogelijkheden hierbij zijn bijvoorbeeld

zorg voor het in nature beschikbaar stellen van woningen (al dan niet ingericht) met doorbetaling van vaste lasten

zorgen voor huurovereenkomsten gekoppeld aan zorgovereenkomsten

zorgen voor participatie in de vorm van vrijwilligerswerk met kleine vergoeding

zorgen dat de cliënt geen zorgen heeft om huisvesting en financiën met een beperkt maar vrij besteedbaar inkomen.

Zorg dragen voor contact: maatjes, buurt, netwerk

Bevorderen van het ontwikkelen van talenten die leiden tot waardering van de omgeving en verhoging van eigenwaarde

Opvangwonen Met woningcorporaties worden afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van tenminste één woning per gemeente die gebruikt kan worden voor tijdelijk wonen. Hiermee wordt bevorderd dat cliënten die tijdelijk onderdak nodig hebben, in de gemeente van herkomst kunnen worden opgevangen. De toeleiding naar deze woningen loopt (na melding door de regiogemeente) via het Cimot.

Pensionwonen In verschillende plaatsen in Nederland wordt geëxperimenteerd met vormen van pensionwonen in leegkomende accommodaties van verzorgingshuizen. Deze instellingen komen met een aanbod van wonen en zorg, dat ook voor een deel van de huidige beschermd wonen cliënten erg aantrekkelijk kan zijn, evenals voor mensen die verzorgd/veilig zouden willen wonen maar geen indicatie hebben voor een verzorgingshuis (lage ZZP’s). Naar verwachting komen in 2015-2016 ook Twentse huizen met een aanbod.

Sociale pensions In Almelo en Enschede bestaan sociale pensions van particuliere aanbieders. Hebben mensen geen zorg, of alleen extramurale zorg nodig, en zouden zij graag willen wonen in zo’n sociaal pension, dan is dat voor hen een goede oplossing. Ook bij deze sociale pensions zullen bewoners, na het betalen van een eigen bijdrage, minimaal een bedrag ter hoogte van zak- en kleedgeld en de kosten van een zorgverzekering over moeten houden. Het wonen in een sociaal pension kan een goed alternatief zijn voor beschermd wonen. Zo nodig wordt vanuit de centrumgemeentemiddelen bijgedragen in de kosten van dit wonen.

Medezeggenschap Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Medezeggenschap en Klachtrecht. Voorlopig geldt: Organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan moeten beschikken over een actief en werkzaam beleid ‘medezeggenschap’. Daarin moet ten minste worden aangegeven

Dat het management medezeggenschap van cliënten en verwanten stimuleert en ondersteunt met middelen.

Dat er een formeel medezeggenschapsorgaan is voor cliënten/bewoners en verwanten dat de volgende bevoegdheden heeft:

— om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen.

— om structurele klachten van alle cliënten in behandeling te nemen.

— om gevraagd en ongevraagd advies te verstrekken aan cliënten en verwanten

— om informatie in te winnen.

— om bijeenkomsten te beleggen

Dat er ten minste 4 maal per jaar een overleg is tussen management en medezeggenschapsorgaan.

Dat het management het medezeggenschapsorgaan ten minst betrekt bij:

— Het formuleren van beleid ten aanzien van Kwaliteit en veiligheid.

— Het evalueren van kwaliteit en veiligheid.

Klachtrecht Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Medezeggenschap en Klachtrecht. Voorlopig geldt: Organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan moeten beschikken over een actief en werkzaam beleid met betrekking tot het signaleren en afhandelen van klachten. Dit betekent:

Een voor de gemeenten inzichtelijke en transparante klachtenregistratie.

Een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling.

Aansluiten bij de onafhankelijke vertrouwenspersoon die door de centrumgemeenten zal worden aangesteld. Dit betekent verwijzen en de vertrouwenspersoon gelegenheid geven zijn/haar werk te doen.

Kwaliteitsbeleid Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Kwaliteit. Voorlopig geldt: De centrumgemeente zullen in overleg met ervaringsdeskundigen en aanbieders kwaliteitseisen formuleren en stellen aan de te leveren diensten. Deze eisen zijn vervolgens van toepassing voor de betreffende organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan. Voor alle organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan geldt:

Een meldplicht calamiteiten en geweld.

Dat voor elke cliënt bij aanvang een plan van aanpak (zorg, begeleiding ondersteuning) wordt opgesteld in overleg met de betreffende cliënt en of zijn/haar vertegenwoordiger. Dit plan wordt regelmatig geëvalueerd en bijgesteld.

Structurele evaluatie van resultaten bij cliënten in relatie tot de aanpak en hierover rapporteren aan gemeenten.

Het op peil houden van kwaliteit van personeel via opleiding, supervisie en intervisie en hierover verantwoording afleggen aan gemeenten.

Het voeren van intervisie/benchmark met andere gelijksoortige organisaties en met elkaar delen en overnemen van best practices.

Samenwerking Er bestaat reeds een convenant met Menzis als zorgverzekeraar. Ook zijn er convenanten met alle regiogemeenten. Deze convenanten zullen op onderdelen worden geactualiseerd in het kader van de Wmo 2015 waarin ook beschermd wonen tot het gemeentedomein behoort.