Regeling vervallen per 18-06-2013

Algemene Subsidieverordening 2005

Geldend van 01-01-2005 t/m 17-06-2013

Intitulé

Algemene Subsidieverordening 2005

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2254

Nr. 37

Raadsbesluit van 16 december 2004, houdende vaststelling van de Algemene Subsidie Verordening 2005.

Algemene Subsidieverordening

gemeente Almelo 2005

INHOUD

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 2 BUDGETSUBSIDIE

HOOFDSTUK 3 EXPLOITATIESUBSIDIE

HOOFDSTUK 4 WAARDERINGSSUBSIDIE

HOOFDSTUK 5 INVESTERINGSSUBSIDIE

HOOFDSTUK 6 EENMALIGE SUBSIDIE

HOOFDSTUK 7 STARTSUBSIDIE

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    budgetsubsidie: een subsidie voor de duur van één of meerdere jaren op grondslag van producten en prestaties;

  • 2.

    exploitatiesubsidie: een subsidie op grondslag van het exploitatietekort;

  • 3.

    waarderingsssubsidie: een stimuleringsbijdrage in een activiteit of activiteiten, ongeacht de feitelijke kosten van deze activiteiten;

  • 4.

    investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aankoop, stichting of verbouwing van accommodaties binnen de gemeente of voor het treffen van bijzondere voorzieningen;

  • 5.

    eenmalige subsidie: een subsidie die wordt toegekend ten behoeve van een eenmalige activiteit en/of experiment;

  • 6.

    startsubsidie:een subsidie die wordt toegekend voorafgaand aan een eventuele budget- of waarderingssubsidie gedurende maximaal twee achtereenvolgende jaren aan instellingen waarvan nog moet blijken dat zij levensvatbaar zijn, of dat voor de uitvoering van de beoogde activiteiten subsidie nodig is;

  • 7.

    Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidie krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • 8.

    instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of groep van personen, die zich ten doel stelt zonder winstoogmerk producten te leveren en prestaties/ activiteiten te verrichten ten behoeve van de ingezetenen van de gemeente Almelo;

  • 9.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • 10.

    egalisatiereserve: een reserve bedoeld voor het dekken van exploitatierisico’s;

  • 11.

    bestemmingsreserve: een reserve waaraan een concrete bestemming is verbonden;

  • 12.

    voorziening: een van het eigen vermogen afgescheiden gedeelte, gevormd om eventuele verplichtingen af te dekken.

Artikel 2 – Rechtspersoonlijkheid

  • 1. Subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of natuurlijke personen.

Artikel 3 - Reikwijdte van de verordening

Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring van alle activiteiten die door aanvragers in het gemeentelijk belang worden uitgevoerd voor zover in andere verordeningen (deelverordeningen) geen specifieke procedures of regels zijn opgenomen.

Artikel 4 – Inhoudelijk Beleid

De gemeenteraad stelt per hoofdfunctie de beleidsdoelstellingen en/of nota’s vast, waarin wordt bepaald welke producten/prestaties/activiteiten en/of een verzameling hiervan voor subsidie in aanmerking komen en welke specifieke voorschriften van toepassing zijn. De hoofdzaken uit de beleidsstukken worden opgenomen in het subsidiebeleidskader.

Artikel 5 - Subsidiebeleidskader

  • 1 Onder deze verordening vallen de subsidies die vastgelegd zijn in het subsidiebeleidskader. Dit overzicht wordt eens in de vier jaar door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden opgenomen:

    • ·

      - de doelstellingen van de subsidie;

    • ·

      - het door de raad beschikbaar gestelde budget;

    • ·

      - de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten;

    • ·

      - de subsidiecriteria;

    • ·

      - de subsidienormen;

    • ·

      - de subsidievorm en eventueel (mits van toepassing):

    • ·

      - het subsidieplafond en de verdeelregels.

  • 2 Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het subsidiebeleidskader en verlenen de (meer)jaarlijkse beschikkingen en verstrekkingen.

  • 3 De gemeenteraad kan tussentijds wijzigingen aanbrengen in het subsidiebeleidskader.

Artikel 6 - Uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt mede in het nemen van besluiten op aanvragen, het aangaan van budgetsubsidieovereenkomsten, het nemen van verdagingsbesluiten, besluiten omtrent bevoorschotting en het intrekken en/of wijzigen van subsidieverlenings- en/of vaststellingsbesluiten.

Verdagingsbesluiten worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken instellingen, onder vermelding van de reden en geven daarbij de termijn waarbinnen de beslissing kan worden tegemoet gezien.

Artikel 7 – Subsidieplafond

  • 1. De gemeenteraad kan jaarlijks, met het vaststellen van de gemeentebegroting, subsidieplafonds vaststellen.

  • 2. Burgemeester en wethouders verdelen het beschikbare subsidiebedrag volgens een in het subsidiebeleidskader op te nemen verdeelregel.

Artikel 8 - Evaluatie

  • 1. Indien dit noodzakelijk is om inzicht te krijgen of te vergroten in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie evalueren burgemeester en wethouders de subsidieverstrekking, tenzij de kosten van evaluatie onevenredig zouden zijn in verhouding tot het daarmee gediende belang.

  • 2. Evaluatie heeft, afhankelijk van de duur van de subsidie, alsmede de daarmee beoogde effecten, eenmalig dan wel periodiek plaats.

Artikel 9 – Toezichthouders

Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 10 – Democratisering

  • 1. Het bestuur van een instelling betrekt deelnemers, vrijwilligers, cliënten en beroepskrachten bij het beleid van de instelling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde betrokkenheid wordt geregeld in de statuten, het huishoudelijk reglement of een afzonderlijk bestuursbesluit van de instelling.

Artikel 11 – Toegankelijkheid accommodaties en gesubsidieerde activiteiten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de instelling die subsidie ontvangt, verplichten ervoor te zorgen, dat de accommodatie bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk gehandicapten.

  • 2. Behoudens voor zover er sprake is van een op de specifieke groep gerichte activiteit, dienen de activiteiten van de instelling open te staan voor alle groeperingen zonder onderscheid naar ras, leeftijd, lichamelijke handicap, godsdienst, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid.

HOOFDSTUK 2

BUDGETSUBSIDIE

Artikel 12 - Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om budgetsubsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het eerste subsidiejaar bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2.

    Bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overgelegd:

    • a)

      een meerjarig activiteitenplan;

    • b)

      een meerjarige begroting per activiteit of cluster van activiteiten, waarbij alle kosten en opbrengsten aan de activiteit of cluster van activiteiten zijn toegerekend, inclusief personeelslasten en accommodatielasten.

  • 3.

    Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a)

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • b)

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • c)

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • d)

      een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop van het voorgaande jaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

Artikel 13 - Activiteitenplan

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 14 - Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk zeventien weken verdagen.

  • 3. Indien niet op een aanvraag is beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatst gegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.

  • 4. Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid;

    • c)

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond per hoofdfunctie.

Artikel 15 - Besluit tot subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 3. De beschrijving van de activiteiten kan ook in de vorm van een bijlage aan de beschikking worden toegevoegd.

Artikel 16 Budgetsubsidieovereenkomsten

  • 1. Ter uitvoering van een subsidieverleningsbesluit kan als uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de instelling een budgetsubsidieovereenkomst worden afgesloten. Per overeenkomst worden specifieke bepalingen opgenomen over de te leveren producten en prestaties alsmede financieel-technische aspecten.

  • 2. Budgetsubsidieovereenkomsten kunnen voor een periode van maximaal vier jaar worden afgesloten.

Artikel 17 - Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De instelling dient uiterlijk voor 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a)

      een verslag over het afgelopen subsidiejaar. Dit verslag bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en activiteiten en een toelichting op de verschillen;

    • b)

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c)

      een verklaring van een accountant inzake de rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten;

    • d)

      een balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen jaar met een toelichting daarop.

Artikel 18 – Besluit tot subsidievaststelling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de subsidie binnen vijftien weken na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling vast.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijftien weken verdagen.

Artikel 19 - Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

  • 1. De subsidie-ontvanger is verplicht de producten/prestaties zoals deze zijn opgenomen in de budgetsubsidieovereenkomst te verrichten.

  • 2. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen naast de in dit artikel bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden opleggen aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 20 – Egalisatiereserve

  • 1. Indien een instelling in enig jaar meer inkomsten dan uitgaven heeft, dienen de overschotten gestort te worden in een egalisatiereserve.

  • 2. De hoogte van de egalisatiereserve (of ‘algemene reserve’) is in beginsel niet aan een maximum gebonden.

  • 3. Aan de hand van inzicht in de omvang van de egalisatiereserve kan de gemeente van geval tot geval bepalen of de reserves onnodig hoog zijn en met de instelling overeen komen dat bepaalde activiteiten uit de reserves worden gefinancierd.

Artikel 21 – Bestemmingsreserves en voorzieningen

  • 1. Een instelling die een bestemmingsreserve of voorziening wil vormen dient hiervoor vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening dient vergezeld te gaan van:

    • a)

      het doel van de reserve of voorziening;

    • b)

      een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan.

  • 3. Indien toestemming tot het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening is verkregen, mag een instelling niet afwijken van vastgelegde stortingen, ook al is er sprake van een negatief exploitatieresultaat.

Artikel 22 – Liquidatiesaldo

  • 1. De bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding van een subsidie-ontvanger behoeft de voorafgaande goedkeuring van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden daarbij rekening met de herkomst en samenstelling van het liquidatiesaldo.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen een besluit binnen acht weken na ontvangst van het voorstel van de instelling.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders het voorstel van de instelling afwijzen, geven zij tevens een aanwijzing met betrekking tot de gewenste bestemming.

  • 4. Indien de instelling binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn geen gevolg geeft aan de aanwijzing, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat gehele of gedeeltelijke storting in de gemeentekas plaatsvindt.

  • 5. Bij het vaststellen of wijzigen van de statuten van de instelling wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 23 – Toestemmingsvereiste

  • 1. De subsidie-ontvanger behoeft de toestemming van het college van burgemeester en wethouders voor de handelingen bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f, i, en j van de Awb.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

HOOFDSTUK 3

EXPLOITATIESUBSIDIE

Artikel 24 - Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om exploitatiesubsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overgelegd:

    • a)

      een activiteitenplan;

    • b)

      een begroting voor het komende jaar;

    • c)

      een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop over het voorgaande jaar.

  • 3. Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a)

      een exemplaar van de oprichtings- of stichtingsakte, de statuten en/of een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

    • b)

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • c)

      een overzicht van de financiële stand van zaken;

    • d)

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

Artikel 25 - Activiteitenplan

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 26 - Begroting

  • 1. De begroting behelst een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven van de instelling, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3. Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaande aan het lopende boekjaar.

Artikel 27 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk zeventien weken verdagen.

  • 3. Indien niet op een aanvraag is beslist voor 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd, is de aanvrager bevoegd uitgaven te doen tot ten hoogste een derde deel van de bedragen die op de overeenkomstige posten van de laatst gegeven subsidiebeschikking zijn vastgesteld.

  • 4. Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid ;

    • c)

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond per hoofdfunctie.

Artikel 28 – Besluit tot subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 3. De beschrijving van de activiteiten kan ook in de vorm van een bijlage aan de beschikking worden toegevoegd.

Artikel 29 – Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De instelling dient uiterlijk voor 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a)

      een verslag over het afgelopen subsidiejaar. Dit verslag bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en activiteiten en een toelichting op de verschillen;

    • b)

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c)

      een verklaring van een accountant inzake de rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

    • d)

      een balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen jaar met een toelichting daarop.

Artikel 30 - Subsidievaststelling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de subsidie vast binnen vijftien weken na het indienen van de aanvraag.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijftien weken verdagen.

Artikel 31 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

  • 1. De subsidie-ontvanger is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten;

  • 2. De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen naast de in dit artikel bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden opleggen aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 32 – Liquidatiesaldo

  • 1. De bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo bij ontbinding van een subsidie-ontvanger behoeft de voorafgaande goedkeuring van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden daarbij rekening met de herkomst en samenstelling van het liquidatiesaldo.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen een besluit binnen acht weken na ontvangst van het voorstel van de instelling.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders het voorstel van de instelling afwijzen, geven zij tevens een aanwijzing met betrekking tot de gewenste bestemming.

  • 4. Indien de instelling binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn geen gevolg geeft aan de aanwijzing, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat gehele of gedeeltelijke storting in de gemeentekas plaatsvindt.

  • 5. Bij het vaststellen of wijzigen van de statuten van de instelling wordt rekening gehouden met het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 33 – Toestemmingsvereiste

  • 1.

    De subsidie-ontvanger behoeft de toestemming van het college van burgemeester en wethouders voor de handelingen bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f, i, en j van de Awb.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken omtrent de toestemming.

  • 3.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verdaagd.

    HOOFDSTUK 4

    WAARDERINGSSUBSIDIE

    Artikel 34 - Aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag om waarderingssubsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

    • 2.

      Bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overlegd:

    • a)

      een activiteitenplan;

    • b)

      een begroting voor het komende jaar;

    • c)

      een balans en een staat van baten en lasten met een toelichting daarop over het voorgaande jaar.

    • 3.

      Bij een eerste aanvraag legt de instelling tevens over:

    • a)

      een exemplaar van de oprichtings- of stichtingsakte, de statuten en/of een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

    • b)

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • c)

      een overzicht van de financiële stand van zaken;

    • d)

      een opgave van de bestuurssamenstelling.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

    • 5.

      Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

    Artikel 35 - Activiteitenplan

    Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

    Artikel 36 - Begroting

    • 1.

      De begroting behelst een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven van de instelling, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • 2.

      De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

    • 3.

      Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaande aan het lopende boekjaar.

    Artikel 37 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

    • 1.

      Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag voor waarderingssubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk zeventien weken verdagen.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid;

    • c)

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond per hoofdfunctie.

    Artikel 38 - Besluit tot subsidievaststelling

    • 1.

      Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de uitgevoerde activiteiten van de aanvrager passen binnen het subsidiebeleid, besluiten zij tot het vaststellen van de subsidie.

    • 2.

      Bij het vaststellen van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

    • 3.

      De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, alsmede het bedrag van de subsidie.

    Artikel 39 - Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

    • 1.

      De subsidie-ontvanger is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten.

    • 2.

      De subsidie-ontvanger is verplicht voor 1 april na afloop van het subsidiejaar een jaarverslag in te dienen waaruit blijkt dat de activiteiten zijn uitgevoerd.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

    HOOFDSTUK 5

    INVESTERINGSSUBSIDIE

    Artikel 40 - Aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag om investeringssubsidie dient bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend uiterlijk 17 weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen activiteit of voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • 2.

      Van de in het eerste lid genoemde termijn kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ontheffing verlenen;

    • 3.

      Bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overlegd:

    • a)

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • b)

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c)

      een overzicht van de exploitatie van de afgelopen drie jaar;

    • d)

      een kostenspecificatie of kostenraming van de voorgenomen investering met een dekkingsplan;

    • e)

      een balans van het voorgaande jaar.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

    • 5.

      Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de in te dienen bescheiden aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

    Artikel 41 - Beslistermijn en toetsing aanvraag

    • 1.

      Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een investeringssubsidie uiterlijk binnen twintig weken nadat de aanvraag is ingediend.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beschikking als bedoeld in het eerste lid uiterlijk tien weken verdagen;

    • 3.

      De aanvraag wordt getoetst aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid.

    Artikel 42 - Besluit tot subsidieverlening

    • 1.

      Burgemeester en wethouders geven in de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval aan:

    • a)

      welk bedrag ten hoogste voor de investering beschikbaar wordt gesteld, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • b)

      voor welke investering het bedrag is bedoeld;

    • 2.

      In de beschikking tot subsidieverlening kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar investering benodigde geldmiddelen.

    Artikel 43 - Aanvraag tot subsidievaststelling

    • 1.

      De instelling dient binnen twintig weken nadat de activiteit heeft plaatsgehad dan wel de voorziening is gerealiseerd waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in

    • 2.

      De aanvraag gaat vergezeld van een overzicht van de aan de investering verbonden uitgaven en inkomsten.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen het overleggen van andere bescheiden dan de in lid 2 genoemde eisen.

    Artikel 44 - Subsidievaststelling

    • 1.

      Burgemeester en wethouders stellen binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag de subsidie vast.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk tien weken verdagen.

    HOOFDSTUK 6

    EENMALIGE SUBSIDIE

    Artikel 45 - Aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag voor een eenmalige subsidie moet uiterlijk zeventien weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, te worden ingediend bij het college.

    • 2.

      De aanvraag dient vergezeld te gaan van een:

    • a)

      gespecificeerde begroting met toelichting;

    • b)

      een beschrijving van de geplande activiteiten;

    • c)

      een mededeling of tevens subsidie is aangevraagd bij één of meer andere bestuursorganen en/of fondsen.

    Artikel 46 - Beslistermijn en toetsing aanvraag

    • 1.

      Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor eenmalige subsidie, na de functionele raadscommissie te hebben gehoord, dan wel in kennis te hebben gesteld, binnen uiterlijk tien weken na ontvangst van de aanvraag.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf weken verdagen.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de aard en de hoogte van de eenmalige subsidie.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders toetsen deze aanvraag aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid;

    • c)

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond.

    Artikel 47 - Besluit tot subsidieverlening

    • 1.

      Bij de verlening van subsidie wordt er rekening mee gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

    • 2.

      De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

    Artikel 48 - Aanvraag tot subsidievaststelling

    • 1.

      De instelling dient binnen dertien weken nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend hebben plaatsgevonden een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

    • 2.

      De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a)

      een verslag van de activiteiten;

    • b)

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c)

      een balans van het voorgaande jaar.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen het overleggen van andere dan de in lid 2 genoemde gegevens en bescheiden eisen.

    Artikel 49 - Subsidievaststelling

    • 1.

      Burgemeester en wethouders stellen de subsidie binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag vast.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf weken verdagen.

    Artikel 50 – Subsidievaststelling ineens

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen, bijvoorbeeld indien de hoogte van de subsidie zich daartoe leent, op een aanvraag voor een eenmalige subsidie gelijk een besluit tot subsidievaststelling nemen.

    • 2.

      Bij het vaststellen van de subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

    • 3.

      De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, alsmede het bedrag van de subsidie.

    Artikel 51 - Verplichtingen subsidie-ontvanger

    • 1.

      De instelling waarbij de subsidie direct is vastgesteld, is verplicht binnen tien weken na het plaatsvinden van de activiteit een verslag van deze activiteit bij burgemeester en wethouders in te dienen.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen hiervan in bepaalde gevallen ontheffing verlenen.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de inrichting van de administratieve organisatie.

    HOOFDSTUK 7

    STARTSUBSIDIE

    Artikel 52 – Aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag om startsubsidie dient voor 1 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

    • 2.

      Bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overlegd:

    • a)

      een afschrift van de statuten van de instelling;

    • b)

      een beschrijving van de organisatievorm voor zover deze niet reeds in de statuten is vervat;

    • c)

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • d)

      een activiteitenplan;

    • e)

      een begroting voor het komende jaar ;

    • f)

      door reeds langer bestaande instellingen: een balans en een staat van baten en lasten over het afgelopen jaar.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ook andere dan in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

    Artikel 53 - Activiteitenplan

    Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

    Artikel 54 - Begroting

    • 1.

      De begroting behelst een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven van de instelling, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • 2.

      De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

    • 3.

      Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaande aan het lopende boekjaar.

    Artikel 55 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

    • 1.

      Burgemeester en wethouders beslissen schriftelijk op de aanvraag voor startsubsidie op een zodanig tijdstip dat zij hun besluit bekend kunnen maken uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk zeventien weken verdagen.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders toetsen de aanvraag aan:

    • a)

      deze verordening;

    • b)

      het gemeentelijk beleid;

    • c)

      het door de raad vastgestelde subsidieplafond per hoofdfunctie.

    Artikel 56 – Besluit tot subsidieverlening

    • 1.

      Bij de verlening van subsidie kan er rekening mee worden gehouden of en in hoeverre een instelling op andere wijze de beschikking heeft dan wel kan krijgen over de voor haar activiteiten benodigde geldmiddelen.

    • 2.

      De beschikking tot subsidieverlening houdt een omschrijving in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

    Artikel 57 – Aanvraag tot subsidievaststelling

    • 1.

      De instelling dient uiterlijk voor 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

    • 2.

      De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a)

      een verslag van de activiteiten;

    • b)

      een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c)

      een balans van het voorgaande jaar.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen het overleggen van andere dan de in lid 2 genoemde gegevens en bescheiden eisen.

    Artikel 58 – Besluit tot subsidievaststelling

    • 1.

      Burgemeester en wethouders stellen de subsidie binnen vijftien weken vast.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid uiterlijk vijf weken verdagen.

    Artikel 59 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

    • 1.

      De subsidie-ontvanger is verplicht tot het verrichten van de in de beschikking vermelde activiteiten;

    • 2.

      De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

    • 3.

      De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen naast de in dit artikel bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden opleggen aan de subsidie-ontvanger.

    HOOFDSTUK 8

    OVERIGE BEPALINGEN

    Artikel 60 – Weigeringsgronden

    • 1.

      De subsidieverstrekking kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geweigerd worden, indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

    • a)

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

    • b)

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c)

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • d)

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • e)

      de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

    Artikel 61 - Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming

    • 1.

      In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, Awb leggen burgemeester en wethouders een vergoedingsplicht op.

    • 2.

      In het geval dat het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, die uitgaat boven hetgeen als maximale egalisatiereserve is vastgelegd, is de subsidie-ontvanger daar eveneens een vergoeding over verschuldigd.

    • 3.

      Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger wordt ontvangen.

    • 4.

      Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

    • 5.

      Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van burgemeester en wethouders tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

    Artikel 62 – Voorschotten

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen voorschotten op de subsidie verlenen.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen huurbedragen voor gemeentelijke accommodaties en overige vorderingen op een instelling rechtstreeks met voorschotten verrekenen.

    • 3.

      Voorschotten worden bij de vaststelling van de subsidie verrekend. Op aanzegging van burgemeester en wethouders stort een instelling te veel ontvangen voorschotten terug in de gemeentekas.

    • 4.

      Indien blijkt dat meer aan voorschotten is verleend dan waarop de instelling ingevolge de vaststelling recht heeft, kunnen burgemeester en wethouders vooruitlopend op de subsidievaststelling:

    • a)

      bepalen dat het verschil wordt teruggestort in de gemeentekas;

    • b)

      het verschil in mindering brengen op te verstrekken voorschotten op andere subsidies.

    • 5.

      Burgemeester en wethouders verlenen geen voorschotten op de subsidie zodra zij kennis hebben genomen van het ontbinden van een instelling, conservatoir beslag op (een deel van) het vermogen van een instelling, een ten aanzien van een instelling verleende surséance van betaling dan wel uitgesproken faillissement.

    • 6.

      Burgemeester en wethouders kunnen het verlenen van voorschotten opschorten indien een instelling naar hun oordeel niet in voldoende mate de aan de toekenning van de subsidie verbonden verplichtingen nakomt.

    Artikel 63 – Gelieerde instellingen

    • 1.

      Bij een subsidieaanvraag als bedoeld in de artikelen 12, 24, 34, 40, 45 en 52 wordt een opgave gedaan van de met de instelling gelieerde rechtspersonen, alsmede van de aard van de betrekkingen met die rechtspersonen.

    • 2.

      Onder gelieerde rechtspersonen worden in ieder geval verstaan:

    • a)

      rechtspersonen waaraan de instelling in het verleden om niet een bedrag van meer dan € 500,-- ter beschikking heeft gesteld en waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen;

    • b)

      rechtspersonen ten aanzien waarvan de instelling een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meer bestuursleden;

    • c)

      rechtspersonen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) ten doel hebben de instelling financieel te ondersteunen.

    Artikel 64 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

    Een instelling die een subsidie heeft aangevraagd of waaraan een subsidie is verleend, doet zo spoedig mogelijk mededeling aan burgemeester en wethouders van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

    Artikel 65 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

    • 1.

      De instelling beheert de tot haar beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

    • 2.

      De instelling is verplicht haar roerende en onroerende zaken te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak.

    • 3.

      De instelling is verplicht het bij haar in dienst zijnde personeel en de voor haar werkzame vrijwilligers gedurende de tijd dat dezen voor haar werkzaam zijn, te verzekeren tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het gestelde in het tweede en derde lid, indien de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

    Artikel 66 – Tegengaan vervreemdingen

    • 1.

      Het is een subsidieontvangende instelling, behoudens vooraf verkregen toestemming van burgemeester en wethouders, niet toegestaan om jaarlijks bedragen van meer dan € 500,-- om niet aan derden ter beschikking te stellen.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

    Artikel 67 – Levering van goederen en diensten aan derden

    • 1.

      Een subsidie-ontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen ook andere gevallen aanwijzen waarin deze bepaling niet geldt.

    Artikel 68 – Medewerking aan onderzoek door gemeente

    Een subsidieontvangende instelling werkt mee aan door of namens de gemeente ingesteld onderzoek dat is gericht op het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

    Artikel 69 - Betaling

    • 1.

      Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken betaald na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening c.q. het besluit tot subsidievaststelling, tenzij burgemeester en wethouders in het besluit een andere termijn hebben aangegeven.

    • 2.

      Het subsidiebedrag kan in vier gelijke termijnen bij de aanvang van elk kwartaal worden betaald.

    HOOFDSTUK 9

    SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

    Artikel 70 – Zaken waarin de verordening niet voorziet

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

    Artikel 71 - Hardheidsclausule

    Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

    Artikel 72 - Overgangsbepaling

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de overgangssituatie tussen de huidige procedurele verwerking en de inwerkingtreding van de nieuwe subsidieverordening.

    Artikel 73 - Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

    Artikel 74 - Citeertitel

    Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening gemeente Almelo 2005’.

    Algemene toelichting

    Inleiding

    Op 1 januari 1998 is de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Deze tranche bevat onder meer “Titel 4.2 Subsidies”, waarin algemene regels zijn opgenomen over subsidiëring, die uiteraard ook voor de gemeentelijke overheid gelden.

    De subsidietitel bevat:

    • 1.

      dwingende regels, waarvan niet mag worden afgeweken;

    • 2.

      gangbare regels, die voor normale gevallen de beste regeling geven. De bepalingen maken een afwijkende regeling mogelijk door toevoeging van de clausule: “tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald”;

    • 3.

      aanvullende regels, die normen geven voor de gevallen dat de bijzondere wetgever (bijvoorbeeld de gemeente) zelf geen regel heeft vastgesteld;

    • 4.

      facultatieve regels, die niet uit zichzelf gelden, maar in een wet, verordening of besluit van toepassing moeten worden verklaard.

    De Awb geldt ten opzichte van gemeentelijke bepalingen als hogere regelgeving. De raad kan dus geen regels vaststellen die in strijd zijn met de betreffende regels.

    Ook het letterlijk overnemen van dwingende Awb-bepalingen is niet mogelijk. Ingevolge artikel 122 van de Gemeentewet vervallen de bepalingen van een gemeentelijke verordening van rechtswege wanneer in het onderwerp van die verordening door een wet wordt voorzien.

    Noodzaak van een wettelijke grondslag

    De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is, dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dat voorschrift een gemeentelijke verordening. Deze regel komt voort uit de wens de rechtzekerheid van de subsidieaanvrager en de subsidie-ontvanger te verbeteren. Tevens streeft de wetgever verbetering van de doelmatigheid van de overheidsuitgaven na. Onzorgvuldig of willekeurig handelen is beter te toetsen aan de hand van een subsidieverordening dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit.

    Voor de gemeenten bevat de Awb drie uitzonderingen op de hoofdregel: subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost, de incidentele subsidieverstrekking en het verstrekken van subsidie in afwachting van de totstandkoming van een verordening, de spoedshalve subsidie. Ook de uitzonderingen zijn in de Awb zodanig geregeld, dat aan de eisen van rechtszekerheid en de wens tot doelmatigheid wordt voldaan.

    Volgens de Memorie van Toelichting op de Awb moet de subsidieverordening voldoen aan een tweetal minimumeisen. Allereerst wordt een omschrijving verlangd van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. In de tweede plaats moet de verordening een grondslag bieden voor de verplichtingen die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden, voor zover die grondslag niet reeds in de Awb zelf is neergelegd.

    Terminologie

    De in gemeentelijke regelgeving gehanteerde terminologie moet overeenkomen met die van de Awb. Dat betekent onder meer, dat niet meer gesproken kan worden over toekenning, afwijzing en definitieve vaststelling van subsidies.

    Voortaan worden de volgende begrippen gebruikt:

    • a)

      verlening (voorheen toekenning): dit is het besluit, waarbij de aanvrager aanspraak krijgt op een bepaald subsidiebedrag ;

    • b)

      weigering (voorheen afwijzing): dit is het besluit, waarbij een bepaalde activiteit niet subsidiabel wordt verklaard c.q. geen subsidie wordt verleend;

    • c)

      vaststelling (voorheen definitieve vaststelling): volgt in de regel na de subsidieverlening op grond van onder meer een verslag en rekening van baten en lasten, ingediend door de subsidie-ontvanger;

    • d)

      verstrekking: omvat het proces van subsidieverlening en –vaststelling.

    Huidige verordening

    De huidige subsidieverordening, de Algemene Subsidieverordening gemeente Almelo (ASV) is vastgesteld bij raadsbesluit van 15 juli 1999. Deze is qua inhoud onvoldoende toegespitst op budgetsubsidiëring en de uitgangspunten voor het subsidiebeleid zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Subsidiebeleid (vastgesteld door het college in maart 2004 en voorzien van positief advies door raadscommissie). Vandaar dat een aangepaste ASV ter vaststelling wordt voorgelegd.

    Bevoegdhedenverdeling

    Het uitgangspunt waarop de bevoegdhedenverdeling in de nieuwe ASVA is gebaseerd, is, dat de raad op hoofdlijnen stuurt en het college zorgt voor de uitvoering hiervan. De raad zet de algemene beleidslijnen uit, stelt de prioriteiten en stelt bij begroting de gelden ter beschikking die per beleidstaak voor subsidiëring in enig jaar beschikbaar zijn.

    De raad bepaalt ook de diverse grondslagen voor subsidiëring door middel van het vaststellen van deelverordeningen en, bij het ontbreken daarvan, het subsidiebeleidskader. Wij verwijzen in dit verband naar de artikelsgewijze toelichting.

    Burgemeester en wethouders zijn binnen deze door de raad vastgestelde grenzen verantwoordelijk voor de uitvoering, dat wil zeggen voor de verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling van de subsidies. Ook zijn burgemeester en wethouders bevoegd om toezicht en controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieafspraken. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd om een subsidie in te trekken, als niet (meer) aan de in de verordening gestelde regels wordt voldaan.

    Rechtsbescherming

    De rechtsbescherming is volledig geregeld in het eerste hoofdstuk van de Awb. Voor een subsidieaanvrager staat de mogelijkheid open om tegen alle besluiten bezwaar aan te tekenen bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Tegen een besluit is verder, in tweede instantie, beroep mogelijk bij de rechtbank, sector bestuursrecht.

    Procedurele eisen in relatie tot Afdeling 4.2.8 van de Awb

    Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat een facultatieve standaardregeling voor structurele subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Dat wil zeggen, dat gemeenten er voor kunnen kiezen om deze afdeling voor die categorie van toepassing te verklaren. In de nieuwe ASVA is daar niet voor gekozen, omdat de aan de verschillende subsidievormen te stellen procedurele eisen verschillen en soms ook wat afwijken van of verder gaan dan de eisen geformuleerd in deze afdeling. In de nieuwe ASVA zijn per subsidievorm voor zover aan de orde de voorschriften met betrekking tot de subsidieaanvraag, subsidieverlening, subsidievaststelling en aanvullende verplichtingen geformuleerd. Dat heeft als voordeel, dat per subsidievorm een overzichtelijk beeld ontstaat.

    Voor het totaaloverzicht belangrijke voorschriften in de Awb

    De ASVA heeft de Awb als kader . Zoals hiervoor reeds geschetst, hangt het van de aard van de regels in de Awb af (dwingend, gangbaar, aanvullend of facultatief) of deze rechtstreeks gelden voor de gemeente of dat de gemeente kan aanvullen dan wel afwijken. Voor het totaaloverzicht is het in ieder geval vaak nodig om de met de verschillende onderwerpen verband houdende Awb-artikelen te kennen. Wij hebben er daarom voor gekozen om in de artikelsgewijze toelichting tevens per artikel de relevante artikelen uit de Awb weer te geven. Ter onderscheiding hebben wij deze in een kader geplaatst.

    Diverse Awb-artikelen komen in dat verband niet ter sprake, terwijl zij wel van groot belang zijn in verband met de rechtstreekse geldigheid. Het betreft bepalingen over de subsidieaanvraag, de subsidieverlening, de subsidievaststelling, intrekking en wijziging. Voor een goed overzicht vermelden wij die algemeen geldende bepalingen hier, eveneens in een kader en voor zover nodig met enige toelichting.

    De subsidieaanvraag

    Ingevolge artikel 4.2 van de Awb dient de subsidieaanvraag volledig te zijn om in behandeling te kunnen worden genomen. Indien dit niet het geval is, heeft het college de bevoegdheid om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

    De subsidieverlening

    Twee belangrijke momenten in het proces van subsidiëring zijn de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De subsidieverlening vestigt een rechtens afdwingbare, zij het voorwaardelijke, aanspraak op financiële middelen, veelal voor een bepaald tijdvak. Wanneer de activiteiten zijn verricht en ook aan de overige verplichtingen is voldaan, wordt het subsidie in beginsel overeenkomstig de verlening vastgesteld. De subsidievaststelling is het besluit, waarbij wordt bepaald welk bedrag daadwerkelijk zal worden uitbetaald.

    De mogelijkheid bestaat om af te zien van subsidieverlening en direct tot vaststelling over te gaan, indien een verlening vooraf gelet op de subsidievorm en de hoogte van het subsidiebedrag niet nodig dan wel te omslachtig is De artikelen 4:30 tot en met 4:32 van de Awb geven onder meer aan welke eisen worden gesteld aan de beschikking tot subsidieverlening.

    Subsidievaststelling

    De Awb gaat ervan uit, dat de subsidie-ontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling indient. Bij verordening kan daarvoor een termijn worden gesteld. Dit is voor de verschillende subsidievormen in de desbetreffende hoofdstukken gedaan.

    Artikel 4:44 van de Awb geeft de uitzonderingen op het principe dat de subsidie-ontvanger de aanvraag tot vaststelling indient. In dit verband wijzen wij op de bevoegdheid die burgemeester en wethouders op grond van artikel 4:47 hebben om de subsidie ambtshalve vast te stellen.

    De hoofdregel luidt, dat de subsidie overeenkomstig de verlening wordt vastgesteld. Lagere vaststelling is alleen toegestaan in de in artikel 4:46 van de Awb genoemde gevallen.

    Ambtshalve vaststelling houdt in, dat het college overgaat tot subsidievaststelling, zonder dat daartoe een aanvraag is ingediend. De subsidie wordt dan vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens. Het kan bijvoorbeeld voorkomen, dat een subsidie-ontvanger de termijn ongebruikt laat verstrijken of dat de subsidieverlening wordt ingetrokken. In dat laatste geval kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat een aanvraag tot vaststelling wordt ingediend.

    Artikel 4:45 gaat over de verantwoording van de activiteiten door de subsidieaanvrager. De gemeente kan op dit vlak nadere eisen stellen in de verordening. In de nieuwe ASVA is dit voor de verschillende subsidievormen gedaan.

    Intrekking en wijziging van subsidies

    In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen over de intrekking en wijziging van subsidies. De mogelijkheden daartoe zijn geregeld in de artikelen 4:48 tot en met 4:51 van de Awb. Voor een goed overzicht is het belangrijk deze artikelen te kennen.

    In een beperkt aantal gevallen kan desubsidieverlening met terugwerkende kracht worden ingetrokken. Deze maatregel moet worden gezien als een aanvulling op de mogelijkheid om een subsidie lager of op nul euro vast te stellen. Er hoeft dus in bepaalde, in artikel 4:48 genoemde gevallen niet gewacht te worden met ingrijpen tot het moment van subsidievaststelling.

    Intrekking wegens feiten of omstandigheden die zich na de vaststelling hebben voorgedaan of die het bestuursorgaan ten tijde van de vaststelling niet bekend konden zijn, is in artikel 4:49 geregeld. Hieraan is een limiet van vijf jaar gesteld.

    Artikel 4:50 handelt over intrekking of wijziging van de subsidieverlening voor de toekomst.

    Artikel 4:51 regelt het weigeren van de voortzetting van subsidies die al drie jaar of langer worden verstrekt. Dat kan alleen bij veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten en met inachtneming van een redelijke termijn.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikelsgewijze toelichting

    HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

    De begripsomschrijvingen in dit artikel van de verordening zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

    Een omschrijving van het begrip “subsidie” ontbreekt, omdat artikel 4:21 van de Awb daar een definitie van geeft, die dwingend is en algemene geldigheid heeft. Opname in de verordening is derhalve niet mogelijk. Desalniettemin is het zinvol op deze plaats aandacht te besteden aan de wettelijke definitie.

    Er wordt uitgegaan van een materieel subsidiebegrip: zodra aan de elementen van de begripsomschrijving wordt voldaan, spreken wij van subsidie. Deze elementen zijn:

    • a)

      een aanspraak op financiële middelen;

    • b)

      anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

    • c)

      door een bestuursorgaan verstrekt;

    • d)

      met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager.

    Ad a.

    Verstrekkingen in natura, zoals bijvoorbeeld het om niet of voor een lage huurprijs beschikbaar stellen van een accommodatie, vallen niet onder het subsidiebegrip.

    Met het woord “aanspraak” wordt aangegeven, dat de financiële middelen niet daadwerkelijk verstrekt hoeven te worden. Zo is bijvoorbeeld ook het garant staan van de gemeente voor afbetaling van een lening een subsidie in de zin van de verordening. De gemeente verplicht zich immers tot betaling op het moment dat de geldlener daartoe niet in staat is. Het is dus niet zo, dat pas van subsidie kan worden gesproken op het moment dat de financiële middelen daadwerkelijk worden verstrekt. Voldoende is dat de aanspraak op financiële middelen wordt gevestigd.

    Het cruciale moment is niet de feitelijke verstrekking, maar de beslissing om de voorgenomen activiteit te subsidiëren als zij werkelijk plaatsvindt.

    Ad b.

    Commerciële transacties waarbij de gemeente partij is, vallen buiten het subsidiebegrip.

    Ad c.

    De subsidie wordt verleend en vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente. Meestal zal dit het college van burgemeester en wethouders zijn.

    Ad d.

    Het moet gaan om een gebonden inkomens- of vermogensoverdracht in die zin, dat bij de subsidieverlening, voorafgaand aan de te verrichten activiteiten, de bestedingsrichting van de verleende middelen is vastgelegd.

    Indien het gaat om een algehele of aanvullende inkomensvoorziening (bijvoorbeeld sociale zekerheid, studiefinanciering, schadevergoedingen), dan wordt het uitgekeerde bedrag niet als subsidie gezien.

    De bekostiging van het onderwijs vindt plaats op basis van de specifieke onderwijswetgeving. Volgens de wet zijn de algemene regels inzake subsidiëring dan ook niet rechtstreeks, maar wel van overeenkomstige toepassing, ter bevordering van een zekere mate van harmonisatie.

    Artikel 2 – Rechtspersoonlijkheid

    Regel is, dat subsidie wordt verstrekt aan instellingen die een volledige rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daarvan in bijzondere gevallen af te wijken, dat wil zeggen voor activiteiten die passen binnen het subsidiebeleid en waarbij de omstandigheid dat deze niet worden gerealiseerd door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling geen beletsel is.

    Artikel 3 – Reikwijdte van de verordening

    Het opnemen van de term “gemeentelijk belang” heeft tot doel om aanvragen waarbij geen algemene belangen van de inwoners c.q. bezoekers van de gemeente Almelo betrokken zijn, te kunnen uitsluiten.

    Artikel 4 – Inhoudelijk beleid

    De gemeenteraad is op grond van de bepalingen van de Gemeentewet het aangewezen orgaan om subsidiëring te regelen. Door de inhoudelijke criteria zo veel mogelijk op te nemen in beleidsuitgangspunten en beleidsnota’s, wordt aan het primaat van de raad tegemoet gekomen en wordt eveneens de rechtsgelijkheid bevorderd.

    Artikel 5 – Subsidiebeleidskader

    Het subsidiebeleidskader geeft een zo compleet mogelijk, compact overzicht van het subsidiebeleid. Door de periodieke vaststelling daarvan (in beginsel eens in de vier jaar) komt de schijnwerper regelmatig te staan op het zogenaamde bestaande beleid.

    Artikel 6 – Uitvoering

    De bevoegdheidsverdeling geeft aan dat de raad stuurt op hoofdlijnen en dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid.

    Artikel 7 – Subsidieplafond

    In artikel 4:25 van de Awb wordt de mogelijkheid geschapen een subsidieplafond te hanteren. De bevoegdheid tot vaststelling van een subsidieplafond moet dan wel in de verordening zijn opgenomen. Op grond van het eerste lid van artikel 4:26 van de Awb moet de verordening tevens regelen hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld of welk orgaan dat krachtens de verordening mag doen. Artikel 7 voorziet in deze wettelijke eisen, zodat nu de mogelijkheid bestaat om met subsidieplafonds te gaan werken.

    Het subsidieplafond is een oplossing voor het probleem dat het ontbreken van een toereikende begrotingspost niet kan worden tegengeworpen aan de subsidieaanvrager, omdat de subsidieregeling een ongeclausuleerde aanspraak op subsidie creëert. Bij subsidieaanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend, zal dat niet gauw het geval zijn. Er is zo veel beleidsvrijheid, dat burgemeester en wethouders ook zonder subsidieplafond bevoegd zijn het subsidie te weigeren op grond van het feit dat zij er om beleidsinhoudelijke redenen geen geld (meer) voor willen vrijmaken. De weigering moet uiteraard wel deugdelijk worden gemotiveerd.

    Niettemin moet de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond er wel zijn. Te denken valt in dit verband bijvoorbeeld aan het speciale “potje” voor incidentele activiteiten.

    Als een subsidieplafond is vastgesteld, moet dat worden gepubliceerd. Tevens is de raad verplicht om aan te geven welk verdelingssysteem wordt gehanteerd. Daarin is de raad vrij. Gedacht kan worden aan het tendersysteem, waarbij aanvragen voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, waarna aan de hand van bepaalde criteria een selectie wordt gemaakt. Een andere mogelijkheid is toepassing van het principe: ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet op deze verdelingsmaatstaven worden gewezen.

    Het plafond (inclusief de verdelingsmaatstaven) moet bekendgemaakt worden voor aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. Potentiële subsidieaanvragers moeten daarmee immers rekening kunnen houden bij de inrichting van hun aanvraag. Ook behoren zij te weten, dat hun subsidieaanvraag kan worden geweigerd wegens het ontbreken van gelden, ook al voldoet de aanvraag aan de gestelde eisen.

    Artikel 8 – Evaluatie

    Dit artikel geeft uitwerking aan het bepaalde in artikel 4:24 van de Awb. Het betreft een zogenaamde gangbare regel. Dat wil zeggen, dat de gemeente de vrijheid heeft om deze anders in te vullen.

    Artikel 8 bepaalt, dat burgemeester en wethouders indien de verslaglegging van de subsidie-ontvangers in dat opzicht niet toereikend is, zullen moeten evalueren. Geen eisen worden gesteld aan de inhoud van de evaluatie. Deze zullen per subsidie anders kunnen zijn. Ook een termijn wordt niet voorgeschreven, omdat deze afhankelijk is van de effecten die in beeld moeten komen (soms op korte termijn, soms op langere termijn, soms periodiek).

    Er wordt dus afgeweken van de in de Awb opgenomen termijn van vijf jaar en de verplichting tot evaluatie wordt beperkt tot subsidies voor activiteiten waarover de verslaglegging van de subsidie-ontvanger onvoldoende inzicht biedt.

    Artikel 9 – Toezichthouders

    In de Awb is in Hoofdstuk 5, Afdeling 5.1 het nodige geregeld omtrent toezichthouders. Een uitgebreide regeling in de verordening is daarom niet nodig. Wel moet de verordening de mogelijkheid aangeven om toezichthouders aan te wijzen.

    Op grond van het bepaalde in Afdeling 5.1 moet de instelling de toezichthouder toegang verlenen tot de accommodatie en de administratie. Hij is bevoegd inlichtingen te vorderen en zo nodig zakelijke bescheiden en gegevens mee te nemen om kopieën te kunnen maken.

    Op grond van artikel 5:14 van de Awb is bepaald, dat de toezichthouder niet de bevoegdheden heeft die worden vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19, omdat dergelijke bevoegdheden in het kader van de subsidieverordening geen zin hebben.

    Artikel 10 – Democratisering

    Voor het democratisch functioneren van een instelling zijn moeilijk algemene regels te geven. Natuurlijk is het controleerbaar of de eigen regels, waarnaar de instelling zich moet gedragen, op voldoende wijze voorzien in interne democratische besluitvorming. Daartoe is het tweede lid van dit artikel geformuleerd. Deze bepaling is zo geformuleerd, dat alle instellingen op een eigen wijze inhoud kunnen geven aan het principe van democratisering.

    Het artikel heeft met name een signaalfunctie. Het gemeentebestuur verwacht van gesubsidieerde instellingen een democratisch karakter, dat moet zijn vastgelegd in de interne regelgeving van een instelling, bij voorkeur aangevuld met een klachtenprocedure.

    Door opname van dit artikel is het wel duidelijk dat de gemeente hierop let en het al dan niet democratisch functioneren een rol kan spelen bij afwegingen bij een subsidieaanvraag.

    Artikel 11 – Toegankelijkheid accommodaties voor gehandicapten

    Gekozen is voor een facultatieve bepaling. Soms brengt de aard van de activiteiten of de historie met zich mee, dat een accommodatie niet of slechts met onevenredig hoge kosten geschikt te maken is. Uiteraard wordt ernaar gestreefd dat zo veel mogelijk activiteiten feitelijk toegankelijk zijn voor gehandicapten.

    HOOFDSTUK 2 – BUDGETSUBSIDIE

    Artikel 12 – Aanvraag

    De datum voor het indienen van de aanvraag houdt verband met de besluitvorming in het kader van de begrotingscyclus van de gemeente. Dit artikel geeft globaal aan welke gegevens met een aanvraag moeten worden ingediend. Burgemeester en wethouders kunnen, indien zij dit nodig achten, bepalen, dat ook andere gegevens moeten worden overgelegd.

    Artikel 13 – Activiteitenplan

    Dit artikel is rechtstreeks ontleend aan (het facultatieve) artikel 4:62 van de Awb.

    Artikel 14 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

    Het niet in deze verordening opnemen van beslistermijnen zou betekenen, dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge die wet geldt een “redelijke termijn”, die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een “redelijke termijn”) mogelijk is. Binnen het kader van de begrotingscyclus van de gemeente is dit onvoldoende.

    De bepaling in het derde lid dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan het gemeentelijke beleid, biedt de mogelijkheid van inhoudelijke toetsing.

    Artikel 15 – Besluit tot subsidieverlening

    Bij budgetsubsidiëring vormen zowel subsidieverlening als subsidievaststelling onderdeel van het subsidieproces.

    Bij subsidieverlening wordt in feite gezegd, dat een instelling in principe een bepaald bedrag aan subsidie krijgt. Dit is tevens het maximum aan subsidie dat een instelling kan ontvangen. Afhankelijk van de verrichte prestaties/activiteiten wordt de subsidie na afloop van het subsidietijdvak definitief vastgesteld.

    Artikel 16 – Budgetsubsidieovereenkomsten

    Dit artikel maakt het mogelijk dat naast de beschikking tot subsidieverlening een (privaatrechtelijke) uitvoeringsovereenkomst wordt afgesloten. Een dergelijke overeenkomst biedt de mogelijkheid om het verrichten van de activiteiten zo nodig te vorderen via de civiele rechter. Hieraan kan behoefte bestaan, als de activiteit bestaat uit het verschaffen van door de gemeente essentieel geachte voorzieningen en (dreiging met) intrekking van de subsidie een onder de gegeven omstandigheden onvoldoende effectieve sanctie is. Dit kan zich voordoen, als het aanbieden van de desbetreffende voorziening niet eenvoudig door anderen of de gemeente zelf kan worden overgenomen.

    Artikel 17 – Aanvraag tot subsidievaststelling

    Dit artikel heeft betrekking op de voorbereiding van het tweede publiekrechtelijke moment in het subsidietraject. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen, vergezeld van een aantal stukken. Deze stukken zijn voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring die tenminste omvat: de geleverde producten en prestaties, de ingezette middelen (al of niet onderbesteding), staat van herkomst en besteding van middelen, de financiële toestand van de instelling, reserveringen en reserves, de getrouwheid van de jaarrekening en een oordeel over de inzet van ontvangen subsidies.

    Artikel 18 – Besluit tot subsidievaststelling

    De subsidievaststelling is het logische vervolg op de subsidieverlening. Voor budgetsubsidie is daarbij uitgangspunt dat niet geleverde prestaties of activiteiten niet worden betaald. Zie verder de toelichting in het algemene gedeelte.

    Artikel 19 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

    Het stellen van eisen met betrekking tot de administratie van een instelling is met name van belang met het oog op de subsidievaststelling. De administratie moet daarom inzichtelijk en controleerbaar zijn.

    Artikel 20 – Egalisatiereserve

    In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. De hoogte van deze buffer is in beginsel niet aan een maximum gebonden. Het kan echter niet de bedoeling zijn, dat deze reserve oneindig groot wordt. Daarom wordt vastgesteld, dat de instelling gehouden is inzicht te bieden in de resultaatrekening en de balans; daarover dient een goedkeurende accountantsverklaring te worden overlegd. Aan de hand van dit inzicht kan de gemeente van geval tot geval bepalen of de reserves onnodige hoog zijn en met de instelling overeen komen dat bepaalde activiteiten uit deze reserves worden gefinancierd. Dit past ook binnen het gegeven dat de instelling veelal werkt binnen de richtvorm van een stichting; daarmee is bepaald dat financiële middelen alleen mogen worden aangewend binnen de doelstellingen van de stichting.

    Artikel 21 – Bestemmingsreserves en voorzieningen

    Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een instelling om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan burgemeester en wethouders te worden gevraagd.

    Artikel 22 – Liquidatiesaldo

    De bedoeling van dit artikel is, dat indien met subsidie verkregen eigendommen aan de doelstelling worden onttrokken, een evenredig deel van het vermogen dat met de subsidie is opgebouwd, terugvloeit naar de gemeente.

    Het vijfde lid is bedoeld om te voorkomen, dat een instelling in verband met het naleven van deze verplichting ten opzichte van de gemeente in strijd moet handelen met haar statuten.

    Artikel 23 - Toestemmingsvereiste

    Dit artikel sluit aan bij artikel 4:71 van de Awb. Het eerste lid daarvan is facultatief, de overige leden (over de beslissingstermijn) zijn dwingend van aard.

    Voor de zwaardere subsidievormen, budgetsubsidie en exploitatiesubsidie, is het merendeel van de toestemmingsvereisten uit de Awb overgenomen. Dit geldt alleen niet voor de onderdelen e. g. en h. Onderdeel g. heeft betrekking op fondsen en reserves, waarvoor afzonderlijke bepalingen in de verordening zijn opgenomen (zie de artikelen 21 en 22). De vereisten geformuleerd onder e. en h. zouden de bedrijfsvoering van de betrokken instellingen onnodig kunnen belemmeren.

    HOOFDSTUK 3 -EXPLOITATIESUBSIDIE

    Artikel 24 – Aanvraag

    Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12.

    Artikel 25 - Activiteitenplan

    Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13.

    Artikel 26 – Begroting

    Dit artikel is rechtstreeks ontleend aan( het facultatieve) artikel 4:63 van de Awb.

Artikel 27 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 28 – Besluit tot subsidieverlening

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.

Artikel 29 – Aanvraag tot subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 17.

Artikel 30 - Subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.

Artikel 31 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 19.

Artikel 32 – Liquidatiesaldo

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22.

Artikel 33 – Toestemmingsvereiste

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 23.

HOOFDSTUK 4 – WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 34 – Aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12.

Artikel 35 - Activiteitenplan

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13.

Artikel 36 - Begroting

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 26.

Artikel 37 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 38 – Besluit tot subsidievaststelling

Bij de waarderingssubsidies is gekozen om direct over te gaan tot het vaststellen van de subsidie. In het verleden heeft bij deze instellingen (bijna) geen financiële of inhoudelijke toets plaatsgevonden. Het gaat hier ook vaak om kleinere instellingen, die relatief gezien structureel een laag bedrag aan subsidie ontvangen.

Artikel 39 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidie-ontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van het subsidiejaar een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.

HOOFDSTUK 5 - INVESTERINGSSUBSIDIE

Artikel 40 - Aanvraag

De aanvraag om investeringssubsidie kent een specifieke termijn van indiening en tevens enkele bijzondere, op de subsidiesoort toegesneden in te dienen stukken. Verder kan verwezen worden naar de toelichting bij artikel 12.

Artikel 41 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

De investeringssubsidie kent een specifieke beslistermijn. Verder kan verwezen worden naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 42 – Besluit tot subsidieverlening

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 15.

Artikel 43 – Aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling kent een specifieke termijn van indiening en de in te dienen stukken zijn op de subsidiesoort toegesneden. Verder kan verwezen worden naar de toelichting bij artikel 17.

Artikel 44 – Subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.

HOOFDSTUK 6 – EENMALIGE SUBSIDIE

Artikel 45 – Aanvraag

De aanvraag om een eenmalige subsidie kent een specifieke termijn van indiening en dient vergezeld te gaan van een aantal op de subsidiesoort toegesneden stukken.

Artikel 46 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting onder artikel 14 en 41. Lid 3 biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere regels te stellen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan subsidie bij jubilea.

Artikel 47 – Besluit tot subsidieverlening

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 15 en behoeft geen toelichting.

Artikel 48 – Aanvraag tot subsidievaststelling

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 17. In verband met de subsidiesoort blijft de eis van het overleggen van een accountantsverklaring hier achterwege.

Artikel 49 - Subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.

Artikel 50 – Subsidievaststelling ineens

Er is voor gekozen om bij de eenmalige subsidie de mogelijkheid te hebben om de subsidie eerst te verlenen of deze gelijk vast te stellen. In de praktijk zal dit vaak afhangen van de hoogte van de subsidie.

Artikel 51 – Verplichtingen subsidie-ontvanger

Om toch inzicht te houden in de activiteiten die de subsidie-ontvanger verricht, is ervoor gekozen om de instellingen na afloop van de activiteiten een verslag te laten overleggen. Daarnaast worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld nadere eisen te stellen aan de administratie van de instellingen.

HOOFDSTUK 7 – STARTSUBSIDIE

Artikel 52 – Aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12.

Artikel 53 - Activiteitenplan

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13.

Artikel 54 - Begroting

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 26.

Artikel 55 – Beslistermijn en toetsing aanvraag

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 14.

Artikel 56 – Besluit tot subsidieverlening

Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 15 en behoeft geen toelichting.

Artikel 57 – Aanvraag tot subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 48.

Artikel 58 – Besluit tot subsidievaststelling

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.

Artikel 59 – Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 19.

HOOFDSTUK 8 – OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 60 – Weigeringsgronden

De artikelen 4:25 en 4:35 bevatten dwingend recht, waarvan niet bij verordening kan worden afgeweken. Wel is het mogelijk deze weigeringsgronden aan te vullen. Hiervan wordt in dit artikel gebruik gemaakt. Het betreft hier een limitatieve opsomming, zodat andere weigeringsgronden niet kunnen worden toegepast.

Artikel 4:25, tweede lid, bepaalt, dat een subsidie moet worden geweigerd indien door verstrekking van het subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. De integrale tekst van artikel 4:25 is te vinden in de toelichting op artikel 7.

Artikel 61 – Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 van de Awb, een facultatief wetsartikel; de verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken.

De subsidie-ontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer het subsidie tot vermogensvorming bij de subsidie-ontvanger heeft geleid.

Hierbij gaat het in het bijzonder om situaties, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor de verwezenlijking van het doel, waarvoor subsidie is verleend.

Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een instelling zichzelf ontbindt of een vorm van samenwerking met een andere instelling aangaat en het mede door middel van subsidie in eigendom verworven instellingspand verkoopt.

Deze vergoedingsverplichting is wel gekoppeld aan een verjaringstermijn van maximaal vijf jaar.

Artikel 62 – Voorschotten

In de praktijk wordt meestal met voorschotten gewerkt. Op grond van artikel 4:54 van de Awb is voorschotverlening alleen mogelijk indien de verordening dat bepaalt. Afgewogen moet worden of voorschotverlening noodzakelijk is en zo ja, welk systeem van bevoorschotting wordt gehanteerd. De beslissing om een voorschot te verlenen of te weigeren moet worden beschouwd als een beschikking, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Verlening van een voorschot verplicht tot uitbetaling.

De subsidie kan bij voorschot in twaalf of minder termijnen worden uitgekeerd. Als betalingsritme voor de twaalf termijnen geldt:

  • a.

    in de maand mei 2/13 deel van het bedrag;

  • b.

    over de resterende maanden 1/13 deel van het bedrag per maand.

Dit wordt bepaald bij de verlening van de subsidie.

Uitzondering hierop is de bevoorschotting bij de budgetsubsidie, die in beginsel per kwartaal geschiedt (conform uitgangspunten Nota subsidiebeleid).

Bij relatief kleine subsidies, zoals waarderingssubsidies, kan bevoorschotting plaatsvinden in 1 termijn, in januari aan het begin van ieder subsidiejaar.

De wijze van bevoorschotting kan worden bepaald bij verlening van de subsidie.

Het college kan afwijken van bovenstaande betalingsritmes in daartoe aangewezen gevallen.

Het is mogelijk de beschikking tot subsidieverlening te combineren met een beschikking tot voorschotverlening. Het is zinvol vast te leggen hoe met de voorschotten wordt omgegaan bij de subsidievaststelling en wat er moet gebeuren als de vaststelling lager uitvalt dan de bevoorschotting.

Op grond van het tweede lid kan het rondpompen van geld worden voorkomen. Bevoorschotting aan een instelling waarvan het voortbestaan onzeker is, kan worden gestopt (artikel 4:56). Op grond van artikel 4:56 kan worden voorkomen, dat naderhand voorschotten moeten worden teruggevorderd van een instelling die niet aan haar verplichtingen voldoet.

Artikel 63 – Gelieerde instellingen

Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat burgemeester en wethouders geen afgerond beeld hebben van de financiële rechten en verplichtingen van een instelling. Daarom moet inzicht ontstaan in bij een andere instelling ondergebracht geld (a), dochterinstellingen (b) en steunstichtingen (c).

Artikel 64 – Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden

Op diverse plaatsen in deze verordening wordt aangegeven wat burgemeester en wethouders in verband met bepaalde omstandigheden moeten/kunnen beslissen. Die omstandigheden zijn burgemeester en wethouders meestal bekend via gevraagd of ongevraagd door een instelling gegeven informatie. Het ligt voor de hand, dat de bereidheid van een instelling om informatie te verstrekken afneemt naarmate de gevolgen daarvan minder gunstig (kunnen) zijn. Daarom wordt in dit artikel bepaald, dat informatieverstrekking verplicht is (zo spoedig mogelijk en schriftelijk) als het gaat om omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 65 – Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht

Op grond van artikel 4:37, eerste lid, kan de gemeente de subsidie-ontvanger bepaalde verplichtingen opleggen.

Omdat het gemeentebestuur activiteiten subsidieert die het van belang acht voor de inwoners, heeft het er ook belang bij, dat de instelling zich verzekert tegen mogelijke risico’s. Een brand- en inbraakverzekering voor de roerende en onroerende zaken alsmede een WA-verzekering voor personeel en vrijwilligers worden daarom verplicht gesteld. De in het vierde lid opgenomen mogelijkheid van vrijstelling kan worden gebruikt, als mocht blijken dat een risico niet te verzekeren is dan wel er een uitzonderlijk hoge risicodekking wordt verlangd.

Artikel 66 – Tegengaan vervreemdingen

Dit artikel beoogt te voorkomen, dat subsidiegelden worden gebruikt voor oneigenlijke doelen of door een instelling elders worden ondergebracht, buiten het zicht van de gemeente.

Artikel 67 – Levering van goederen en diensten aan derden

Dit artikel is bedoeld om getrapte subsidiëring te voorkomen. Een instelling mag, zonder toestemming van burgemeester en wethouders, de subsidie niet deels ten goede laten komen aan derden die niet tot de doelgroep behoren.

Artikel 68 – Medewerking aan onderzoek door de gemeente

Medewerking aan onderzoek door de gemeente is in het algemeen niet verplicht. Met deze bepaling, die gebaseerd is op artikel 4:38 van de Awb, wordt aangegeven, dat gesubsidieerde instellingen niet de vrijheid hebben zich aan die medewerking te onttrekken.

Artikel 69 – Betaling

De instellingen hebben recht op een vlotte afwikkeling als de subsidie eenmaal is vastgesteld.

Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om het subsidiebedrag (het gaat hier dus niet om de voorschotten) in vier termijnen te betalen. De basis hiervoor ligt in artikel 4:53 van de Awb.

HOOFDSTUK 9 – SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 70 – Zaken waarin de verordening niet voorziet

Als de praktijk aanleiding geeft om deze verordening aan te vullen, zullen burgemeester en wethouders uiteraard voorstellen aan de raad moeten doen. Omdat de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van zo’n aanvulling te lang kan zijn om een beslissing op te schorten (in verband met voorgeschreven termijnen of belangen van de gemeente en/of instellingen), geeft dit artikel burgemeester en wethouders de bevoegdheid om te handelen in gevallen waarin de verordening (nog) niet voorziet.

Artikel 71 – Hardheidsclausule

Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een instelling in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze verordening. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 72 – Overgangsbepaling

Als deze subsidieverordening in werking treedt, zijn de subsidieaanvragen voor 2005 al ingediend. Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid regels te stellen met betrekking tot de overgangssituatie.

Artikel 73 – Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 74 – Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.