Beleidsregel achtergrondwaarden en terugsaneerwaarden bodemsanering

Geldend van 31-05-2005 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel achtergrondwaarden en terugsaneerwaarden bodemsanering

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2264

Nr. 13

B&W-besluit van 31 mei 2005, houdende vaststelling van de Beleidsregel achtergrondwaarden en terugsaneerwaarden bodemsanering.

1. Inleiding

In paragraaf 4.2.4 van het gezamenlijke beleidsplan “Grond voor Samenwerking” is opgenomen, dat nader wordt aangegeven hoe bij bodemsanering wordt omgegaan met gebiedsgericht afwijken van de Bodemgebruikswaarden. Voor meer informatie over het bodemsaneringsbeleid in het algemeen wordt verwezen naar het plan “Grond voor Samenwerking”. Dit plan is overigens in samenwerking met de overige bevoegde gezagen in de provincie Overijssel tot stand gekomen. Daarbij is de afspraak gemaakt, dat specifiek gemeentelijke zaken apart zullen worden vastgesteld.

Deze beleidsregel geeft aan hoe de gemeente Almelo omgaat met de heersende achtergrondkwaliteit in relatie tot de saneringsdoelstelling. Eerst wordt ingegaan op de vaststelling van de achtergrondkwaliteit: de achtergrondwaarden. Vervolgens wordt ingegaan op de te bereiken waarde na sanering: de terugsaneerwaarden.

Deze beleidsregel geldt voor de reguliere saneringen. Het geldt ook voor de situaties die in de nabije toekomst (na de wijziging van de Wet bodembescherming, voorzien medio 2005) onder het Besluit Uniforme Saneringen vallen.

Deze notitie loopt vooruit op een integrale actualisatie van het plan Grond voor Samenwerking.

Deze actualisatie wordt in 2005 uitgevoerd en wordt in 2006 afgerond. Het is niet wenselijk hier op te wachten, omdat de praktijk nu vraagt om duidelijkheid op dit punt.

Bij deze notitie is als bijlagen toegevoegd de kaart met de verschillende gebieden en daarbij aangegeven de heersende achtergrondwaarden.

2. Achtergrondwaarden

In augustus 2002 heeft het college van Burgemeester en Wethouders de "Bodemkwaliteitskaart Almelo 2002" vastgesteld. Het is een actualisatie van de kaart uit 1995, waarbij tevens de kaart is aangepast aan de (interim) Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten. Daarnaast is de kwaliteit vastgesteld van de gebieden die per 2001 aan de gemeente Almelo zijn toegevoegd. De bodemkwaliteitskaart beschrijft uitvoerig de wijze van totstandkoming. Hieronder wordt een aantal aspecten er uit gelicht die van belang zijn voor de beleidsvorming. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Bodemkwaliteitskaart 2002.

Het grondgebied van de gemeente Almelo is feitelijk opgedeeld in 18 homogene deelgebieden, de zones. Vervolgens is voor de betreffende gebieden een aantal bodemonderzoeken ingevoerd, op basis waarvan uiteindelijk een uitspraak is gedaan over de kwaliteit van de bodem in die gebieden. Gevallen van ernstige verontreiniging zijn hierin niet meegenomen, er is alleen gebruik gemaakt van zogeheten onverdachte locaties.

Er zijn achtergrondwaarden voor 8 zware metalen (arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink), PAK-10, EOX en minerale olie berekend. Het betreft daarmee alleen de niet mobiele stoffen. Tevens is een onderscheid gemaakt in twee diepten: (1) bovengrond: 0-0,5 meter beneden maaiveld (m-mv) en (2) ondergrond: 0,5-2 m-mv. Het grondwater is niet meegenomen in de kwaliteitskaart, doordat het niet homogeen is en mobiel is. Beleid over de achtergrondwaarden heeft dan ook alleen betrekking op het gebruik van grond. Voor de dieptes is aangesloten bij de gangbare regels op basis van de NEN 5740. Verder is voor elk gebied nagegaan wat de percentages humus en lutum zijn.

Bij de berekening van de achtergrondwaarden zijn 3 waarden van belang:

  • ·

    de P50 (verwachtingswaarde, het gemiddelde)

  • ·

    de P90 ( 90-percentielwaarde met 80% betrouwbaarheidsinterval)

  • ·

    en de P95 (95-percentielwaarde).

De getallen staan in feite voor de kans dat de stof onder die waarde aanwezig is. De P95 geeft het meest betrouwbare beeld door de grote marge die hierbij gehanteerd wordt.

Voorbeeld: kwik in deelgebied 1 heeft als P50 0,21; als P90 0,4 en als P95 0,6. Dat betekent dat er 50% kans is dat er bij een concreet bodemonderzoek 0,21 (of minder) mg/kg (ds) aan kwik wordt aangetroffen, 90% kans dat er kwik beneden 0,4 mg/kg (ds) en 95% kans dat er kwik beneden 0,6 mg/kg (ds) wordt aangetroffen. Deze kansberekening heeft overigens een betrouwbaarheid van 80%,

Op deze manier is voor alle stoffen in alle gebieden de P50, P90 en de P95 berekend.

Tussen deze 3 is voor bodemsanering gekozen om de P95 te hanteren als zijnde de achtergrondwaarde, daar deze het meest betrouwbare beeld geeft. Saneren tot de achtergrondwaarde betekent dus, saneren tot aan de P95.

In sommige gebieden waren er, ondanks aanvullende analyses, niet genoeg waarnemingen om betrouwbare uitspraken te doen. In die gevallen is de landelijke streefwaarde genomen als zijnde de achtergrondkwaliteit.

In een aantal gebieden, zoals de binnenstad, worden de respectievelijke landelijke vastgestelde streefwaarden overschreden. Dat betekent, dat de grond in Almelo niet overal als schone grond kan worden beschouwd (buiten de al bekende saneringslocaties). Onder schone grond wordt verstaan dat de grond multifunctioneel te gebruiken is en overal mag worden toegepast.

Hoewel de concentratie van diverse stoffen in de grond op een aantal plaatsen de streefwaarde overschrijdt, is het niet het beleid van Almelo om overal de streefwaardekwaliteit na te streven. In gevallen waar de achtergrondwaarde de tussenwaarde niet overschrijdt, is de achtergrondwaarde (P95) de na te streven kwaliteit. In veel gevallen voldoet deze waarde aan de landelijk vastgestelde bodemgebruikswaarde en daarmee aan de landelijke kwaliteit die aan een functie wordt verbonden.

Bij aan- en verkopen wordt beoordeeld of de grond geschikt is voor het beoogde gebruik en wordt een geschiktheidsverklaring afgegeven.

De uiteindelijke kwaliteit mag niet slechter worden dan de achtergrondkwaliteit. Uiteraard is het wel toegestaan de kwaliteit te verbeteren tot het niveau van de streefwaarde. Voor bodemsanering worden hier enkele nuances in aangebracht. Voor de specifieke kwaliteitsdoelstellingen wordt nader ingegaan op de navolgende paragraaf.

In 2007 wordt verwacht dat er minimaal 25% nieuwe waarnemingen aan het bestand zijn toegevoegd en wordt de Bodemkwaliteitskaart opnieuw geactualiseerd.

3. Terugsaneerwaarden

Terugsaneerwaarden bij verontreinigingen ontstaan voor 1987

Voor de sanering van grond zijn landelijk bodemgebruikswaarden vastgesteld. Bodemgebruikswaarden (BGW) zijn kwaliteitsnormen die ontwikkeld zijn om de kwaliteit van de leeflaag te bepalen. Deze kwaliteit verschilt per gebruiksvorm, waarvan 4 vormen worden onderscheiden:

  • 1.

    wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen;

  • 2.

    extensief gebruikt (openbaar) groen;

  • 3.

    bebouwing en verharding;

  • 4.

    landbouw en natuur.

Er is geen leeflaag nodig voor gebruiksvorm 3 en bij gebruiksvorm 4 is er steeds specifiek maatwerk nodig. De dikte van de leeflaag bij gebruiksvorm 1 en 2 is in principe één meter. Tussen de verontreiniging en de leeflaag moet een duidelijk onderscheid zijn door middel van een signaallaag. Er wordt niet voorgeschreven hoe deze signaallaag er uit moet zien. De saneerder moet dit in het saneringsplan beschrijven en kan dus met een maatwerkvoorstel komen waarmee door de gemeente als bevoegd gezag moet worden ingestemd.

Het is mogelijk om met een andere dikte van de leeflaag te werken. Dit dient dan goed te worden gemotiveerd in het saneringsplan.

De BGW's zijn landelijk en verschillen dan ook van de lokale achtergrondwaarden. In het merendeel van de gevallen is de lokale kwaliteit in Almelo beter dan de BGW.

Minerale olie moet overigens altijd tot de ongecorrigeerde streefwaarde (50 mg/kg) worden gesaneerd.

Voor de gebruiksvorm 1 wordt in die situaties dan ook bepaald dat de leeflaag moet voldoen aan de voor dat gebied vastgestelde achtergrondwaarde (P95).

De stoffen lood en PAK vragen speciale aandacht. In een aantal gebieden (vnl. de binnenstad en de kern van Almelo) is de achtergrondwaarde van deze stoffen (P95) boven de BGW en daardoor slechter. Dit geldt alleen voor de gebruiksvorm 1 (wonen en intensief gebruikt groen). Doordat nergens de interventiewaarde wordt overschreden, wordt in principe saneren tot de achtergrondwaarde, P95, toegestaan. Dit speelt voornamelijk in de gevallen waarin de gebieden diffuus verontreinigd zijn met deze stoffen, zoals PAK en lood. De saneerder zal wel het kostenverschil inzichtelijk moeten maken. Bij een acceptabele kostenbalans kan de saneerder verplicht worden terug te saneren tot de BGW-kwaliteit.

Voor gebruiksvorm 2 kan in bepaalde gevallen vooreerst worden volstaan met een leeflaag van BGW-kwaliteit. De saneerder moet wel motiveren waarom de voorkeur uitgaat naar de BGW-kwaliteit en moet het verschil in kosten inzichtelijk te maken. De toepassing van het stand still principe brengt met zich mee, dat de kwaliteit van een leeflaag (als bodem toegepast) nooit slechter mag zijn dan de kwaliteit van de onderliggende grond. Als de BGW-kwaliteit slechter is dan die van de achtergrondwaarde, mag er geen leeflaag worden toegepast van BGW-kwaliteit. Dit is in Almelo overal het geval bij gebruiksvorm 2. Hierdoor hebben de BGW's in Almelo in de praktijk minder betekenis bij gebruiksvorm 2 en kan niet worden volstaan met een definitieve sanering tot BGW-kwaliteit. Gezien het feit echter, dat landelijk is bepaald, dat de BGW-kwaliteit voldoende is voor de beoogde functie, kan worden ingestemd met een fasering in het bereiken van uiteindelijk de achtergrondwaardekwaliteit. Het saneringsplan zal moeten aangeven hoe de saneerder deze doelstelling wil bereiken.

Dit betekent, dat in een merendeel van de gevallen teruggesaneerd moet worden tot de achtergrondwaarde (P95), maar soms kan worden volstaan met saneren tot de BGW-kwaliteit.

Diffuse verontreinigingen.

De Wet bodembescherming kent een regime dat uitgaat van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze verontreiniging moet te relateren zijn aan een bron, en moet in organisatorische, technische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen. Als geen bron te achterhalen of lokaliseren valt, maar de locatie is wel verontreinigd, dan is sprake van een diffuse verontreiniging.

Indien de verontreiniging niet boven de interventiewaarden uit komt is een sanering niet noodzakelijk. Bij eventueel grondverzet in het kader van bouwplannen kan worden volstaan met een plan van aanpak, dat ter beoordeling aan de afdeling ROM wordt gestuurd.

Als de verontreiniging in concentraties boven de interventiewaarde uit komt in een hoeveelheid van meer dan 25 m3, hanteert de gemeente de lijn, dat er dan sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, waarbij de gevalscontour samenvalt met de kadastrale perceelsgrens. Bij eventueel grondverzet in het kader van bouwplannen dient een saneringsplan conform de Wet bodembescherming te worden opgesteld.

Terugsaneerwaarden van verontreinigingen ontstaan na 1987 (zorgplicht)

Verontreinigingen die ontstaan zijn na 1987 moeten conform de Wet bodembescherming onverwijld en multifunctioneel worden gesaneerd.

De gemeente Almelo hanteert het principe van onverwijld, maar in gevallen waarin de verontreiniging niet mobiel is en niet boven de interventiewaarden uitkomt, mag de sanering gekoppeld worden aan een maatschappelijke ontwikkeling op de locatie, zoals een verbouwing. Deze ontwikkeling moet dan wel redelijkerwijs voorzienbaar zijn en in de eerstvolgende 3 jaar plaatsvinden. Als de verontreiniging wel mobiel is, maar niet boven de interventiewaarden uitkomt, dient de sanering uiterlijk binnen één jaar te worden aangepakt. Verontreinigingen boven de (gecorrigeerde) interventiewaarden dienen onverwijld te worden aangepakt.

Gezien de lokale kwaliteit geldt de herstelplicht tot aan de heersende achtergrondkwaliteit (P95). Indien een nul-situatieonderzoek is uitgevoerd zijn deze waarden maatgevend. In andere gevallen gelden de waarden van de Bodemkwaliteitskaart.