Regeling vervallen per 29-04-2015

Beleidsregels voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening

Geldend van 01-04-2009 t/m 28-04-2015

Intitulé

Beleidsregels voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Gemeenteblad van Almelo

Geldende tekst

regelingnummer: 2351

Nr. 11

B&W-besluit van 17 maart 2009, houdende vaststelling van de Beleidsregels voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening.

Beleidsregels voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening

Vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo op 17 maart 2009

De begripsbepalingen, de wijze van meten en beleidsregels zijn de volgende:

Begripsbepalingen:

Artikel 1

Bij toepassing van deze beleidsregel worden de volgende begripsbepalingen gehanteerd:

Aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk, dat architectonisch/bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, doordat de hoogte van de aan- en/of uitbouw minimaal 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw wordt gebouwd.

Het verschil tussen een aanbouw en een uitbouw is erin gelegen dat met een aanbouw een afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw wordt toegevoegd, die al dan niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw, terwijl met een uitbouw een bestaande ruimte in het hoofdgebouw of aanbouw wordt vergroot.

Aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Achtererf

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.

Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan nier in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestingsconstructie.

Bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat architectonisch/bouwkundig ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

Bouwlaag

Het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en de ruimtes gevormd door een kapconstructie.

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Erf

Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

Kindercentrum

Een ruimtelijke voorziening voor kinderopvang buiten een gezinssituatie alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie indien de opvang betrekking heeft op gelijktijdig meer dan vier kinderen, waarvan het beheer wordt uitgevoerd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.

Peil

De hoogte van de openbare weg ter plaatse van het bouwperceel, gemeten van de achterkant trottoir en bij het ontbreken daarvan het midden van de weg.

Voorerf

Gedeelte van het erf dat aan voorkant van het gebouw is gelegen.

Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Voor de begripsbepalingen die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor zover mede het bestemmingsplan hier niet in voorziet zijn de voorschriften van de Bouwverordening van toepassing.

Wijze van meten:

Artikel 2

Bruto-vloeroppervlak

Gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

Goothoogte

Vanaf het peil tot aan de snijlijn van dakvlak en gevelvlak (ondergeschikte delen niet meegerekend).

Inhoud

Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of harten van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkappellen.

Lengte, breedte en diepte

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidsmuren).

(Bouw)hoogte/ nokhoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, liftschachten e.d. niet meegerekend.

(Grond)oppervlakte

Buitenwerks, bovengrondse bouwonderdelen vanaf 1,00 meter boven peil.

De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens

Voor een ‘wijze van meten’ die niet in deze beleidsregels is opgenomen, gelden de bepalingen van het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor zover mede het bestemmingsplan hier niet in voorziet zijn de voorschriften van de Bouwverordening van toepassing.

Beleidsregels:

Artikel 3 Toepassingskader

Burgemeester en wethouders verlenen in principe medewerking aan een verzoek om het verlenen van ontheffing als een plan voldoet aan de onder artikel 4 tot en met 14 gestelde regels mits:

het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden.

Artikel 4 Woningen binnen de bebouwde kom

Voor de ontheffing ten behoeve van

een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel a Bro)

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen te zijn gericht op een vergroting van het woongenot;

Een uitbreiding aan de voorgevel van een woning, mits:

de diepte van de aan- en/of uitbouwen ten hoogste 1,50 meter bedraagt;

er door de realisatie van de aan- en/of uitbouw een voorerf resteert met een minimale diepte vóór de aan- en/of uitbouw van 3,50 meter;

de breedte ten hoogste tweederde van de oorspronkelijke breedte van de desbetreffende gevel van de woning bedraagt;

de goot- en/of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet meer bedraagt dan de aangrenzende bouwlaag, met dien verstande dat de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,30 meter.

Op het erfgedeelte dat gelegen is achter het voorerf mogen aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, mits:

de bouwhoogte ten hoogste 3,30 meter bedraagt;

een kap op aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

de nok van een aan- en/of uitbouw tenminste 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw dient te blijven en de goothoogte ten hoogste 4,50 meter bedraagt, mits de goothoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger is dan de goothoogte van het hoofdgebouw;

de nok van een bijgebouw ten hoogste 5 meter bedraagt;

voor aan- en/of uitbouwen bij niet aaneen gebouwde woningen geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 meter bedraagt; met dien verstande dat aan één zijde een strook van minimaal 3 meter vrij dient te blijven van vergunningplichtige bouwwerken;

de gezamenlijke oppervlakte van alle aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, voor zover ze zijn gelegen achter het voorerf buiten de bebouwingsgrens en/of het bebouwingsvlak (zoals in het bestemmingsplan is aangegeven), bedraagt ten hoogste:

75 m²;

100 m² voor percelen groter dan 500 m²;

125m² voor percelen groter dan 1000 m²;

er van het terrein, dat is gelegen achter het voorerf maar buiten de bebouwingsgrens en/of het bebouwingsvlak (zoals in het bestemmingsvlak aangegeven), minimaal 50% onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

de afstand van de voorgevel van een bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde hiervan bedraagt minimaal 1 meter.

Artikel 5 Woningen buiten de bebouwde kom

Voor de ontheffing ten behoeve van

een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en

1e het bruto oppervlak van het bouwwerk niet groter is dan 150 m²;

2e het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein;

3e de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is, dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel a Bro)

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen te zijn gericht op een vergroting van het woongenot;

Een uitbreiding aan de voorgevel van een woning, mits:

de diepte van de aan- en/of uitbouwen ten hoogste 1,50 meter bedraagt;

er door de realisatie van de aan- en/of uitbouw een voorerf resteert met een minimale diepte vóór de aan- en/of uitbouw van 3,50 meter;

de breedte ten hoogste tweederde van de oorspronkelijke breedte van de desbetreffende gevel van de woning bedraagt;

de goot- en/of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger bedraagt dan de aangrenzende bouwlaag, met dien verstande dat de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,30 meter;

de inhoud van de woning door de realisatie van de uitbreiding niet groter wordt dan 750 m³.

Op het erfgedeelte dat gelegen is achter het voorerf mogen aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, mits:

de afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw ten hoogste 25 meter bedraagt;

de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 100 m² bedraagt;

de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter;

de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw -2 meter mag bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 meter mag bedragen;

de inhoud van de woning door de realisatie van de aan- en/of uitbouw niet groter wordt dan 750 m³.

Artikel 6 Andere gebouwen binnen en buiten de bebouwde kom

Voor de ontheffing ten behoeve van

een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat:

het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is, en

de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel b Bro)

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 7 Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of trein-, water-, of wegverkeer

Voor de ontheffing ten behoeve van

een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer

1e waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en

2e dat bestaat uit één bouwlaag, en

3e dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5m (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel c Bro)

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

Voor gebouwen ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer, mits:

de (goot)hoogte ten hoogste 3,5 meter bedraagt, en;

de inhoud maximaal 60 m³ bedraagt.

Artikel 8 Bouwwerk, geen gebouwen zijnde

Voor de ontheffing ten behoeve van

een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

1e waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en

2e dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10m (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel d Bro)

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

Erfafscheidingen, mits:

deze voor (het verlengde van) een naar de weg gekeerde gevel worden gerealiseerd de hoogte ten hoogste 1 meter bedraagt;

in overige gevallen de hoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij een woning op het erfgedeelte dat gelegen is achter het voorerf mits de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor wat betreft straatmeubilair, zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties e.d. mits de hoogte ten hoogste 10 meter bedraagt;

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor wat betreft abri's, reclame- en informatie-objecten, kunstwerken, vlaggenmasten e.d.

Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Voor de ontheffing ten behoeve van

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel e Bro)

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 10 Een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie

Voor de ontheffing ten behoeve van

een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto-vloeroppervlak van ten hoogste 100 m² ten dienste van een agrarisch bedrijf (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel f Bro)

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 11 Antenne-installatie

Voor de ontheffing ten behoeve van

een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 m (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel g Bro).

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik, en;

de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;

bij de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de situering en maatvoering ten einde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 12 Het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen

Voor de ontheffing ten behoeve van

het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel h Bro)

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. In eerste instantie zal per verzoek een afweging worden gemaakt.

In de nabije toekomst zal naar alle waarschijnlijkheid voor “vaste” evenementen een ontheffing worden verleend.

Artikel 13 Een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom

Voor de ontheffing ten behoeve van

Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige

bouwactiviteiten, mits:

1e de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

2e de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1500 m²;

3e het aantal woningen gelijk blijft (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel i Bro).

zijn de volgende beleidsregels vastgesteld:

voor een wijziging in het gebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden beroep (met uitzondering van een kindercentrum), mits:

de woonfunctie behouden blijft;

het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende – al dan niet aangebouwde bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;

het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen mag niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of een prostitutie-inrichting;

er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;

de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;

de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat. Onder onevenredig wordt in elk geval verstaan dat er in de (verwachte) situatie, gedurende het uitoefenen van het beroep aan huis, met méér dan 1 auto/voertuig een (vrijwel) permanente aanspraak wordt gedaan op de openbare parkeerruimte in de omgeving.

voor een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom ten behoeve van een kindercentrum, mits:

(voor zover van toepassing) de woonfunctie van het pand behouden blijft;

het kindercentrum mag niet zijn gelegen op een bedrijfsterrein;

het in bedrijf hebben van een kindercentrum mag (naar redelijke verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;

het in bedrijf hebben van een kindercentrum mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat of gaat ontstaan. Onder onevenredig wordt in elk geval verstaan de (verwachte) situatie dat er gedurende de openingstijden van het kindercentrum met méér dan 1 auto/voertuig een (vrijwel) permanente aanspraak wordt gedaan op de openbare parkeerruimte in de omgeving;

het in bedrijf hebben van een kindercentrum mag er niet toe leiden (c.q. mag er volgens redelijke verwachting niet toe gaan leiden) dat het haal- en brengverkeer van en naar dat kindercentrum tot blokkades en/of onveilige (verkeers-) situaties voor bewoners, omwonenden en/of doorgaand verkeer leidt;

het kindercentrum mag niet zijn gelegen in een doodlopende straat of in een woonstraat/woonerf met een doodlopend karakter.

Artikel 14 Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

De ontheffing ten behoeve van

Een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

1e de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2e de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en

3e de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont (artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel j Bro);

De ontheffing bedoeld in artikel 4.1.1 lid 1 onderdeel j Bro, wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen het onder ‘3e’ genoemde van dit artikel. De ontheffing is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd (artikel 4.1.1 lid 2 Bro).

zijn GÉÉN beleidsregels vastgesteld. Per verzoek zal een afweging worden gemaakt.

Artikel 15 Cumulatiebepaling

Er kunnen, voor de betreffende ontheffingsmogelijkheid, geen verdere ontheffingen ingevolge artikel 3.23 Wro worden verleend zodra een maximum, zoals genoemd in artikel 4.1.1 Bro of deze beleidsregels, is bereikt.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking acht dagen nadat zij bekend gemaakt zijn.

Artikel 18 Titel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregels gemeente Almelo voor de toepassing van ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro”.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo

De burgemeester, de secretaris,

Toelichting

Algemeen:

Aanleiding

Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)

De Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder WRO) is per 1 juli 2008 vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (verder Wro). De WRO bood de mogelijkheid aan burgemeester en wethouders om, zonder dat een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, via een vrijstelling op één of meer onderdelen af te wijken van het bestemmingsplan. In artikel 19, lid 3 WRO was de vrijstellingsmogelijkheid vervat voor de zogenaamde ‘kruimelgevallen’. Deze bevoegdheid was uitgewerkt in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (verder Bro 1985) en betrof met name de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aan- en bijgebouwen.

De WRO bood de mogelijkheid om nadere beleidsregels op te stellen voor het al dan niet toepassen van de artikel 19, lid 3 WRO vrijstelling. De gemeente Almelo heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en burgemeester en wethouders hebben daartoe in december 2003 de “Beleidsregels gemeente Almelo artikel 19, lid 3 WRO” vastgesteld.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro biedt burgemeester en wethouders een soortgelijke bevoegdheid. In de Wro wordt niet meer gesproken van ‘vrijstelling’ maar van een ‘buitenplanse ontheffing’. In artikel 3.23 Wro is de buitenplanse ontheffingsmogelijkheid vervat voor de zogenaamde ‘kruimelgevallen’. Deze bevoegdheid is uitgewerkt in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro) en betreft, zoals ook onder de WRO het geval was, met name de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aan- en bijgebouwen.

Actualisering beleidsregels

De bestaande beleidsregels hebben betrekking op het instrumentarium van de WRO. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is een nieuw instrumentarium ontstaan. Bij gelijkblijvende planologische kaders moeten de beleidsregels aan het nieuwe instrumentarium worden aangepast.

Voor zowel de rechtszekerheid van de burger als voor het efficiënt afhandelen van aanvragen om bouwvergunningen is het gewenst voor de toepassing van dit instrumentarium ten behoeve van de ‘kruimelgevallen’ (opnieuw) beleidsregels vast te stellen. Per 1 maart 2009 heeft er een wijziging van het Bro, het zogenoemde herstel van oneffenheden (Staatsblad 2009/22) plaatsgevonden. Deze beleidsregels gaan uit van de tekst van het Bro zoals dit geldt per 1 maart 2009.

Omdat verzoeken voor afwijkingen van bestemmingsplanbepalingen die vóór 1 juli 2008 ontvangen zijn volgens oud recht moeten worden afgehandeld, blijven vooralsnog de eerdere beleidsregels voor deze verzoeken (“Beleidsregels gemeente Almelo artikel 19, lid 3 WRO”) ongewijzigd van kracht.

Procedure beleidsregels

In artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) is opgenomen dat beleidsregels kunnen worden vastgesteld ten behoeve van een aan het bestuur toekomende bevoegdheid. Ten aanzien van de in artikel 3.23 Wro opgenomen ontheffingsmogelijkheid zijn burgemeester en wethouders bevoegd maar niet wettelijk verplicht tot het vaststellen van beleidsregels.

Op grond van de Inspraakverordening voor de gemeente Almelo kunnen burgemeester en wethouders besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het gaat hier om een aanpassing van gemeentelijk beleid aan veranderde wetgeving. Er is geen sprake van een beleidsverandering. Daarom is inspraak niet zinvol. Dit betekent dat het voornemen tot deze aanpassing wordt gepubliceerd maar dat geen inspraak mogelijk is tegen deze beleidsregels. Vanzelfsprekend zijn zienswijzen, bezwaar en beroep mogelijk bij toepassing van deze beleidsregels bij een concreet geval.

In artikel 4:82 Awb is bepaald dat ter motivering van een afzonderlijk ontheffingsbesluit kan worden verwezen naar de beleidsregels. Dit vereist wel dat de beleidsregels duidelijk (o.a. artikelsgewijze opbouw) en gemotiveerd (de toelichting) zijn.

In de beleidregels is een inherente afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat indien het conform de beleidsregel handelen een onevenredig nadeel voor de belanghebbende oplevert van de beleidsregel kan worden afgeweken. De Awb schrijft deze mogelijkheid tot afwijken overigens ook al voor (4:84 Awb).

Procedure artikel 3.23 Wro

Een verzoek tot ontheffing kan ‘los’ of tegelijk met een bouwvergunning worden gedaan. Indien uit de aanvraag van een bouwvergunning blijkt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan wordt deze aanvraag mede geacht een verzoek om ontheffing in te houden (ex artikel 46 lid 3 van de Woningwet). Bij gevallen waarbij geen aanvullende beleidsregels zijn vastgesteld wordt per verzoek een afweging gemaakt.

Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag om ontheffing of de aanvraag wel of niet wordt toegewezen. Op de voorbereiding van een besluit omtrent een ontheffing is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Bij een positief oordeel wordt, conform afd 3.4 Awb, het conceptontheffingsbesluit ter inzage gelegd gedurende zes weken. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar maken.

Binnen vier weken na afloop van deze inzagetermijn dient een besluit te worden genomen over het al dan niet verlenen van de ontheffing. Overigens zijn genoemde termijnen niet fataal (i.t.t. de zienswijze- en bezwaartermijn): er kan géén van rechtswege verleende ontheffing tot stand komen.

Op het besluit tot het verlenen van de ontheffing en de bouwvergunning is de beroepsprocedure (ex de hoofdstukken 6, 7 en 8 Awb) van toepassing.

Artikelsgewijs:

Artikel 1

In artikel 1 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij recente bestemmingsplannen.

Voorts zijn een aantal begrippen overgenomen uit het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken, zoals achtererf, erf, voorerf en zijerf.

Ten opzichte van het Bro 1985 verdienen de begrippen ‘woning’ en ‘woongebouw’ aandacht. In het (nieuwe) Bro is het begrip ‘woongebouw’ vervangen door het begrip ‘woning’ zonder dat hiervoor een duidelijke reden lijkt te zijn. Het begrip ‘woongebouw’ valt in het Bro onder ‘ander gebouw’. Bij een woongebouw valt bijvoorbeeld te denken aan een appartementengebouw.

Artikel 2

In artikel 2 is eveneens zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij recente bestemmingsplannen. De begripsbepalingen en de wijze van meten zijn opgenomen in deze beleidsregels om te komen tot uniforme bouw- en gebruiksmogelijkheden. Echter als maten of percentages niet genoemd worden in deze beleidsregels wordt zowel bij de begripsbepalingen als wijze van meten verwezen naar voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zo wordt voorkomen dat er leemtes in deze beleidsregels kunnen ontstaan.

Artikel 3

Dit artikel verwoordt een aantal randvoorwaarden waaraan een aanvraag om ontheffing dient te voldoen.

Artikel 4,5 en 8

De bouwmogelijkheden voor woningen zijn gebaseerd op de bouwmogelijkheden in recente bestemmingsplannen. Immers het gewenste beleid ten aanzien van bouwmogelijkheden is vastgelegd in de voorschriften c.q. regels van die bestemmingsplannen. De bouwmogelijkheden voor woningen buiten de bebouwde kom is voornamelijk gebaseerd op het voorontwerp bestemmingsplan “Buitengebied 2008”. Daarnaast is de “Beleidsregels gemeente Almelo artikel 19, lid 3 WRO” in ogenschouw genomen.

Verder verdient het onderscheid tussen het bouwen binnen en buiten de bebouwde kom aandacht. In het Bro zit dit onderscheid. De bouwmogelijkheden bij woningen binnen en buiten de bebouwde kom zijn daarom in aparte artikelen (4 en 5) behandeld.

Artikel 6

Dit artikel verwoordt de mogelijkheden voor het verlenen van ontheffing voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ‘ander gebouw’. De reikwijdte van het begrip ‘ander gebouw’ is groot. Bij een ‘ander gebouw’ kan het gaan om uitbreidingen of bijgebouwen bij onder andere appartementengebouwen, scholen, maatschappelijke instellingen en (agrarische) bedrijven, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Vanwege deze diversiteit aan bestemmingen is het niet mogelijk eenduidige beleidsregels op te stellen die aan de ene kant voldoende bebouwingsmogelijkheden bieden maar aan de andere kant waarborgen dat er geen onwenselijke situaties gaan ontstaan. Daarom is er voor gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen specifieke beleidsregels vast te stellen.

Artikel 7,8 en 11

In artikel 7,8 en 11 is aansluiting gezocht bij de binnenplanse ontheffingsbepalingen van recente bestemmingsplannen.

Artikel 9

Dit artikel maakt een buitenplanse ontheffing ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw mogelijk. Omdat dakkapellen vrijwel nooit in strijd zijn met het bestemmingsplan zal naar verwachting vrijwel geen gebruik worden gemaakt van dit artikel. Een dakopbouw kan, vanwege toename van de hoogte van het gebouw, wel in strijd zijn met de bouwvoorschriften uit het bestemmingsplan. Dit komt echter zelden voor. Om deze reden is gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen aanvullende beleidsregels vast te stellen.

Artikel 10

Omdat in de vigerende bestemmingsplannen de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bouwblokken afdoende is geregeld en het bouwen van kassen of bedrijfsgebouwen buiten de bouwblokken niet gewenst is, zal in het geval dat een dergelijk verzoek om ontheffing aan de orde is een afweging worden gemaakt.

Artikel 12

Dit artikel is letterlijk overgenomen van artikel 4.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Voor de gebruiksmogelijkheden zal per verzoek een afweging worden gemaakt. Dergelijke verzoeken dienen in ieder geval voorzien te zijn van een schriftelijke motivatie. Dit artikel bevat overigens een ontheffingsmogelijkheid die het Bro 1985 niet bevatte.

Artikel 13

Dit artikel maakt een buitenplanse ontheffing ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of kindercentrum mogelijk. De bepalingen komen zo goed als overeen met de “Beleidsregels gemeente Almelo artikel 19, lid 3 WRO”. Ten aanzien van andere wijzigingen in gebruik van opstallen binnen de bebouwde kom zal per verzoek een afweging moeten worden gemaakt.

Artikel 14

In de gemeente Almelo zijn slechts een aantal recreatiewoningen aanwezig. Deze recreatiewoningen worden ingepast in het bestemmingsplan Buitengebied 2008, waarin zij de bestemming wonen krijgen. Een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 4.1.1. lid 1 onderdeel j zal dan ook naar alle waarschijnlijkheid niet of sporadisch voorkomen. Om deze reden is gekozen om per verzoek een afweging te maken en geen aanvullende beleidsregels vast te stellen.

Artikel 15

De Nota van Toelichting bij artikel 20 Bro 1985 gaf aan dat het om een regeling ging waarbij éénmalig vrijstelling kan worden verleend om cumulerende werking te voorkomen. Artikel 20 Bro 1985 diende als volgt te worden toegepast. Indien er in een onderdeel van artikel 20 BRO 1985 dan wel in een beleidsregel een maximum was gesteld (bijvoorbeeld een maximale oppervlakte), was toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot het genoemde maximum is bereikt. In geval van het na elkaar toepassen van verschillende onderdelen van artikel 20 Bro 1985 op hetzelfde bouwperceel was geen sprake van cumulatie.

De Nota van Toelichting bij artikel 4.1.1 Bro bevat bovenstaande cumulatiebepaling niet. Ook de Memorie van Toelichting van de Wro maakt hier geen melding van. Een cumulerende werking is echter nog steeds ongewenst. Om deze reden is de cumulatiebepaling gehandhaafd in deze beleidsregels.

Artikel 16

In de beleidregels is een inherente afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat indien ‘het conform de beleidsregel handelen’ een onevenredig nadeel voor de belanghebbende oplevert van de beleidsregel kan worden afgeweken. De Awb schrijft deze mogelijkheid tot afwijken overigens ook al voor.

Artikel 17

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de beleidsregels.

Artikel 18

Indien geen zienswijzen zijn ingediend kan ter motivering van een afzonderlijk ontheffingsbesluit, voor zover het plan conform de voorwaarden en de aanvullende beleidsregels is, worden verwezen naar de beleidsregels.

Bijlage

Wettekst artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening

1.

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.

2.

Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

3.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in acht genomen moeten worden alvorens ontheffing mag worden verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling alsmede omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing.

Wettekst artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (per 1 maart 2009)

1.

Voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet komen in aanmerking:

a.

een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft en voor zover buiten de bebouwde kom:

1e.

het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150m2,

2e.

het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger is dan 5m, en

3e.

het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

b.

een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

c.

een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:

1e.

waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m²,

2e.

dat bestaat uit één bouwlaag, en

3e.

dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;

d.

een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

1e.

waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m², en

2e.

dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;

e.

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

f.

een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto oppervlak van ten hoogste 100 m² ten dienste van een agrarisch bedrijf;

g.

een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m;

h.

het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

i.

het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

1e.

de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

2e.

de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1500 m², en

3e.

het aantal woningen gelijk blijft;

j.

een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

1e.

de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2e.

bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en

3e.

de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

2.

De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 3e. Zij is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd.