Regeling vervallen per 13-07-2019

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo

Geldend van 01-01-2019 t/m 12-07-2019

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Almelo;

gelet op de verschillende bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo;

gezien het advies van de Wmo Adviesraad en de aanbevelingen uit de evaluatie van de Verordening en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 en de wijzigingen ten aanzien van huishoudelijke ondersteuning, het reële tarief en het persoonsgebonden budget;

besluit:

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo.

Inleiding

Op 1 januari 2015 zijn de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet in werking getreden. Eind oktober 2014 is de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze verordening was, geheel in lijn met het uitgangspunt dat de gemeenteraad de kaders stelt, bepaald dat het college in de beleidsregels nadere regels dient vast te stellen. Dit uitgangspunt is gehandhaafd bij de opzet van de nieuwe verordening en beleidsregels. De nieuwe verordening en beleidsregels zijn het resultaat van een in 2016 uitgevoerde evaluatie; de aanbevelingen uit deze evaluatie betreffende de rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van de lokale regelgeving zijn verwerkt in deze beleidsregels en de hieraan ten grondslag liggende verordening.

In de beleidsregels is dezelfde structuur voor wat betreft de artikelnummering gehanteerd als in de verordening. De artikelen uit de verordening worden eerst toegelicht en vervolgens nader uitgewerkt. Bij het opstellen van de verordening is de ruimte voor de professional als één van de uitgangspunten genomen. Deze beleidsregels borduren daar op voort. Dit betekent dat is gekozen voor het zo globaal mogelijk beschrijven van de te verstrekken voorzieningen en criteria om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen. Alleen waar in de uitvoeringspraktijk een aanscherping van begrippen gewenst is om interpretatieverschillen te voorkomen, zijn deze begrippen nader gedefinieerd. Als tegenwicht, tegen te veel vrijheid van handelen van de professional, is het proces van toeleiding en toegang (zie hoofdstuk 1) en de kwaliteit van de ondersteuning (hoofdstuk 7) uitgebreider beschreven en met meer waarborgen omkleed.

In plaats van het opstellen van een financieel besluit is gekozen voor het opnemen van de tarieven van de verschillende voorzieningen en andere voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 relevante bedragen in de bijlagen. Daarnaast zijn in de bijlagen de beleidskaders beschermd wonen en opvang opgenomen. De beleidsregels inclusief de bijlagen vormen daarmee tevens een leidraad of handboek voor de uitvoering.

Transformatie en experimenten

In de verordening en de beleidsregels wordt met name geregeld wanneer inwoners aanspraak kunnen maken op individuele ondersteuning in het kader van de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dit kan het geval zijn als er aantoonbaar sprake is van fysieke, psychische of verstandelijke beperkingen of als er zich problemen voordoen in de ontwikkeling of opvoeding van een jeugdige. Een op het individu toegesneden voorziening is een vangnetvoorziening. Dit betekent dat deze alleen kan worden toegekend als er geen andere adequate oplossingen gevonden kunnen worden. Andere oplossingen zijn het gebruik maken van de eigen kracht of de inzet van het sociale netwerk, maar ook het gebruik maken van bijvoorbeeld ook algemene voorzieningen.

Bij het verstrekken van een op het individu toegesneden voorziening is maatwerk geboden. Dit betekent dat er ruimte is voor de professional om samen met de ondersteuningsvrager te zoeken naar een voor de ondersteuningsvrager adequate en toereikende voorziening. Deze voorziening mag afwijken van de voorzieningen die in deze beleidsregels beschreven zijn. Dit betekent dat ten aanzien van het aanbod aan voorzieningen geëxperimenteerd mag worden. Voorwaarde hierbij is dat ook dan de voorziening een bijdrage moet leveren aan bijvoorbeeld het vergroten van de zelfredzaamheid en/of het bevorderen van maatschappelijke deelname. Bovendien mag de experimentele voorziening niet duurder zijn dan de meer traditionele voorzieningen die in deze beleidsregels zijn beschreven.

In de dienstverlening aan inwoners met een ondersteuningsbehoefte wordt aandacht besteed aan het mogelijk inzetten van het sociale netwerk en zo mogelijk versterken van dit netwerk. Dit wordt ook gevraagd van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders van de op het individu toegesneden voorzieningen. De inspanningen van de gemeente zijn gericht op het uitbouwen van het aanbod aan algemene voorzieningen in Almelo. Een voorbeeld hiervan is het uitbreiden van dagbestedingsactiviteiten bij welzijnsinstellingen voor inwoners met (lichtere) beperkingen. Hierdoor kan een beroep op een op het individu toegesneden voorziening worden uitgesteld of mogelijk worden voorkomen. Maar belangrijker is dat hierdoor inwoners met beperkingen niet langer zijn aangewezen op de specifiek voor hen georganiseerde dagbestedingsactiviteiten die alleen met een indicatie toegankelijk zijn. Deze transformatie draagt bij aan het idee van de inclusieve samenleving dat het doel is van het VN Verdrag inzake rechten van personen met een handicap.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de betekenis van de gebruikte begrippen wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo. Indien nodig worden de gehanteerde begrippen nader toegelicht en gedefinieerd in de beleidsregels.

1.2 Toeleiding en toegang tot voorzieningen

Artikel 1.2 Toegang voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

1. Het college regelt in de beleidsregels op welke wijze in samenspraak met de ondersteuningsvrager, eventueel na vragen van advies aan een door het college aangewezen adviesinstantie, wordt vastgesteld of deze voor een op het individu toegesneden voorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, of jeugdhulp in aanmerking komt.

2. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

1.2.1 Toeleiding en toegang algemeen

In de procedure voor toegang en toeleiding zijn de uitgangspunten van het beleidsplan ‘Samen mee(r) doen, vanuit vijf transities naar één transformatie’ verwerkt. Zo is de procedure gericht op individuele maatwerkoplossingen bij ondersteuningsvragen. In de procedure worden ondersteuningsvragers zo veel mogelijk aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Alleen als dit noodzakelijk is, wordt ondersteuning via een op het individu toegesneden voorziening ingezet. De procedure van toegang en toeleiding kenmerkt zich door effectief samenwerken en resultaatgerichte oplossingen. Dat vertaalt zich naar ondersteuningsplannen die de oorzaak aanpakken, omdat er maatwerk en indien mogelijk en gewenst het ‘5x-zo’ principe (zo dichtbij, snel, kort, licht en zorgvuldig mogelijk) is toegepast.

De procedure voor toeleiding en toegang bestaat uit vier onderdelen, namelijk:

a. melding,

b. onderzoek,

c. aanvraag en

d. besluitvorming.

Termijnen

De termijn van melding tot en met het besluit op een aanvraag in de Wmo 2015 is in principe bepaald op maximaal 8 weken (namelijk 6 weken voor de onderzoeksfase gevolgd door 2 weken voor de beslissing op een aanvraag). Voor voorzieningen in het kader van de Jeugdwet zijn de termijnen niet gegeven in de wet zelf en geldt dus de redelijke termijn voor het beslissen op aanvragen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens constante jurisprudentie bedraagt deze termijn in het algemeen ook 8 weken. Voor de uniformiteit in de procedure voor toeleiding en toegang is voor voorzieningen op grond van de Jeugdwet dezelfde benadering gekozen als de meer gedetailleerde regeling in de Wmo 2015.

In de Wmo 2015 is geregeld dat de onderzoeksfase (van melding tot afronding van het onderzoek) maximaal zes weken mag duren. Het onderzoek, bij voorkeur via een keukentafelgesprek, kan leiden tot het indien van een aanvraag voor een op het individu toegesneden voorziening. De aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond. Tussen het afronden van het onderzoek en het ontvangen van het aanvraagformulier (datum waarop formeel de aanvraag is ingediend) kan, bijvoorbeeld door het niet onmiddellijk verzenden van het aanvraagformulier door de ondersteuningsvrager, enige tijd zitten. Deze tijd wordt niet in mindering gebracht op de beslistermijn.

De besluitvormingsfase is alleen van toepassing als er een besluit moet komen op een aanvraag voor een op het individu toegesneden voorziening. De termijn tussen het indienen van de aanvraag (na ontvangst van het aanvraagformulier) en het besluit is maximaal twee weken.

In de praktijk kan tijdens het onderzoek blijken dat er meer tijd nodig is om tot een goede beoordeling van de situatie te komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als moet worden gewacht op informatie van derden, en als, in het geval van een woningaanpassing, niet duidelijk is of de noodzakelijke vergunningen wel kunnen worden afgegeven. In overleg met de ondersteuningsvrager kan dan afgeweken worden van de onderzoekstermijn van maximaal zes weken. Dit dient wel schriftelijk te worden vastgelegd.

Ook kan de beslistermijn, bij wijze van uitzondering op grond van artikel 4:14 Awb, één keer met een redelijke termijn worden verlengd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de gegevens op het aanvraagformulier afwijken van de informatie die is gegeven tijdens het (keukentafel)gesprek.

Indien van de standaardtermijnen wordt afgeweken, moet de ondersteuningsvrager worden geïnformeerd.

Hieronder worden de onderdelen nader toegelicht.

a. Melding

Een melding begint met een eerste contact. Bij dit contact met het Klant Contact Centrum (KCC) of de Centrale intake maatschappelijke ondersteuning en beschermd wonen Twente (Cimot) moet worden beoordeel of er mogelijk sprake is van een melding of dat er sprake is van een vraag om advies of informatie

Het KCC is het centrale meldpunt voor ondersteuningsvragers, het sociale netwerk of dienst- en hulpverleners voor vragen op het gebied van welzijn, zorg, inkomensondersteuning, wonen en jeugdhulp. Daarnaast kan door professionals (onder andere huisartsen, kinderartsen, wijkverpleegkundigen) direct contact worden opgenomen met deskundige medewerkers over de verschillende ondersteuningsvormen en voorzieningen in het sociale domein.

Het Cimot is het meldpunt voor ondersteuningsvragen op het gebied van beschermd wonen en maatschappelijke opvang (de zogenaamde centrumgemeentetaken) en tijdelijk beschermend wonen lvb. Voor ondersteuningsvragers die in mogelijk in aanmerking komen voor de voorziening beschermd wonen geldt dat aanbieders die de ondersteuning verlenen rechtstreeks een melding kunnen doen via een digitaal meldingsformulier.

Tijdens het contact wordt beoordeeld of de vraag om informatie of advies direct afdoende en naar tevredenheid kan worden beantwoord. Bij twijfel of als uit het contact blijkt dat er een onderzoek moet plaatsvinden, wordt de melding geregistreerd. Het onderzoek kan bestaan uit:

1 een telefonisch onderzoek tijdens het (eerste) contact waarna een verwijzing volgt naar bijvoorbeeld een andere voorziening (bijvoorbeeld een algemene voorziening);

2 een uitgebreid onderzoek waarin beoordeeld wordt welke voorziening toereikend en passend is, het zogenaamde (keukentafel)gesprek.

In het eerste geval (telefonisch onderzoek) wordt de melding wel geregistreerd maar wordt geen ondersteuningsplan geschreven. In het tweede geval krijgt de ondersteuningsvrager (als deze zelf het contact heeft gezocht) of degene voor wie ondersteuning wordt gevraagd een regisseur toegewezen. Als regisseur kunnen optreden een wijkcoach, een consulent zorg of een medewerker Wmo. Dit onderzoek mondt uit in een ondersteuningsplan.

Onafhankelijke cliëntondersteuning

Bij de registratie van de melding wordt de ondersteuningsvrager gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner staat de ondersteuningsvrager met raad en daad bij en helpt mee de vraag te verduidelijken. De cliëntondersteuner maakt geen deel uit van het proces van toeleiding en toegang en heeft geen rol in de besluitvorming. De onafhankelijke cliëntondersteuner is een goed opgeleide vrijwilliger die ervaring heeft met belangenbehartiging en een goede kennis heeft van de verschillende voorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden binnen het sociale domein.

Mantelzorgers en ouders/verzorgers van jeugdigen

Als er sprake is van een mantelzorgsituatie, dan wordt deze mantelzorger nadrukkelijk betrokken bij het proces van toegang en toeleiding. Tijdens de melding zal dan ook beoordeeld moeten worden of er sprake is van een vorm van mantelzorg. Indien dat het geval is, zal de ondersteuningsvrager gevraagd worden of de mantelzorger ook bij het gesprek aanwezig kan zijn. Overigens geldt hetzelfde voor een jeugdige die zich meldt met een ondersteuningsvraag: in dat geval zal doorgaans ook gevraagd worden of de ouders of verzorgers bij het gesprek aanwezig kunnen zijn.

b. Onderzoek

Het onderzoek heeft als doel de ondersteuningsvraag te verhelderen, maar meer nog het samen met de ondersteuningsvrager verkennen van de mogelijkheden, kansen en wensen waardoor de zelfredzaamheid en het kunnen deelnemen aan de maatschappij kunnen worden vergroot. Voor het verhelderen van de vraag en het zoeken naar een adequate oplossing kan het nodig zijn een (medisch) advies in te winnen bij een externe adviesinstantie of adviseur. In het proces wordt tevens gekeken naar mogelijkheden waarmee de mantelzorger(s) of de ouder(s) of verzorger(s) langer of beter in staat zijn (mantel)zorg te verlenen.

(Keukentafel)gesprek

De regisseur voert één of meerdere (keukentafel)gesprekken met de ondersteuningsvrager (die daarbij kan worden ondersteund door de onafhankelijke cliëntondersteuner, mantelzorger, ouder of andere belangenbehartiger) en stelt op basis daarvan een ondersteuningsplan op. Het ondersteuningsplan is tevens een schriftelijke weergave van het (keukentafel)gesprek. Tijdens het gesprek wordt uitgebreid gekeken naar het functioneren van de ondersteuningsvrager op de verschillende leefgebieden. Uitgangspunt is immers integrale dienstverlening. Steeds wordt beoordeeld of de ondersteuningsvrager zelf (eigen kracht) in staat is de ondersteuning te organiseren of met de hulp van het sociale netwerk. Indien dat niet het geval is, wordt gekeken naar de verschillende voorzieningen, waarbij de op het individu toegesneden voorziening als vangnet dient. Dat wil zeggen dat deze voorziening alleen wordt verstrekt als andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke ondersteuning te voorzien. Bij andere voorzieningen moet worden gedacht aan een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening of een voorziening op grond van een andere wet.

(Medisch) advies

Om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige. Eén van de deskundigen die kan worden ingeschakeld is een medisch adviseur (keuringsarts).

Bij twijfel over de (mate van) beperkingen of als een voorziening mogelijk invaliderend kan werken, zal een medisch adviseur (keuringsarts) moeten worden ingeschakeld. Dit is ook het geval als niet duidelijk is of het inzetten van een op het individu toegesneden voorziening medisch noodzakelijk is vanwege de ondervonden beperkingen. Een onafhankelijk oordeel van de medisch adviseur is noodzakelijk als een aanvraag om medische redenen waarschijnlijk moet worden afgewezen.

Ondersteuningsplan

De regisseur en de ondersteuningsvrager formuleren na het verhelderen van de vraag en de mogelijkheden, kansen en wensen, de resultaten die bereikt zouden moeten worden met de ondersteuning. De ondersteuning(svormen) en het beoogde resultaat worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. De ondersteuning(svormen) kunnen bestaan uit ondersteuning die op eigen kracht kan worden gerealiseerd of met behulp van het sociale netwerk, andere voorzieningen of op het individu toegesneden voorzieningen of een combinatie van deze. Als er sprake is van een op het individu toegesneden voorziening (behalve een toekenning in het kader van de Jeugdwet, zie hiervoor hoofdstuk 5) zal er door of namens het college een besluit moeten worden genomen nadat de ondersteuningsvrager hiervoor een aanvraag heeft ingediend. Indien het resultaat alleen kan worden bereikt met een op het individu toegesneden voorziening, zal ook aan de orde moeten komen in welke vorm, in natura of een persoonsgebonden budget, deze verstrekt kan worden (zie hiervoor hoofdstuk 3). Ook zal, als hiervan sprake is, moeten worden gemeld dat er een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt opgelegd.

Uitvoering ondersteuningsplan

Tijdens het (keukentafel)gesprek wordt, indien de ondersteuning bestaat uit een op het individu toegesneden voorziening, beoordeeld bij welke (zorg)aanbieder het beoogde resultaat het best kan worden bereikt. De ondersteuningsvrager wordt actief begeleid naar deze (zorg)aanbieder; er is dus sprake van een warme overdracht, waarbij het ondersteuningsplan gedeeld kan worden met de (zorg)aanbieder.

Het zorgplan (trajectplan, hulpverleningsplan of iets dergelijks) van de aanbieder zal moeten aansluiten bij de resultaten die geformuleerd zijn in het ondersteuningsplan. In het plan van de aanbieder zullen de resultaten verder worden uitgewerkt. Indien de voorkeur uit gaat naar ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget moet het zorgplan voordat het besluit wordt genomen, worden overgelegd. Het zorgplan wordt in het kader van het waarborgen van de kwaliteit van de geboden ondersteuning betrokken bij de besluitvorming. Gecontracteerde aanbieders die zorg in natura mogen leveren, zijn op grond van het contract gebonden aan het leveren van kwalitatief goede ondersteuning en het opstellen van een zorgplan. Een toets vooraf is bij ondersteuning in natura dan ook niet nodig.

Evaluatie

De beoogde resultaten die in het ondersteuningsplan zijn geformuleerd, worden periodiek door de regisseur in samenspraak met de ondersteuningsvrager geëvalueerd. Een evaluatie vindt sowieso plaats als de ondersteuning eindigt en de ondersteuningsvrager te kennen heeft gegeven nog ondersteuning nodig te hebben. De evaluatie kan leiden tot bijstelling van het ondersteuningsplan, maar ook als de afgesproken en vastgelegde resultaten door de aanbieder niet worden bereikt tot een wisseling van aanbieder. Het evaluatieplan maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan.

c. Aanvraag

Tijdens de onderzoeksfase (zie hiervoor onder b.) wordt beoordeeld of de ondersteuning moet bestaan uit een op het individu toegesneden voorziening. Als dat het geval is, zal, voordat een besluit kan worden genomen, er een aanvraag moeten worden ingediend door de ondersteuningsvrager. Dit kan pas nadat het onderzoek is afgerond en de ondersteuningsvrager gewezen is op de voorwaarden die samenhangen met het verstrekken van een op het individu toegesneden voorziening. Tussen het afronden van het onderzoek en het daadwerkelijk aanvragen van de op het individu toegesneden voorziening(en) kan enige tijd zitten. Als aanvraagdatum wordt aangemerkt de datum waarop het aanvraagformulier is ontvangen. Vanaf de datum van ontvangst van het aanvraagformulier gaat de termijn van twee weken om een besluit te nemen lopen.

d. Besluitvorming

Indien uit het ondersteuningsplan blijkt dat het beoogde resultaat zou moeten worden bereikt met een op het individu toegesneden voorziening, moet de oplossing getoetst worden aan de Wmo 2015 of de Jeugdwet (waaronder de verordening en de beleidsregels). Na toetsing geeft het college, indien nodig, een beschikking af ten aanzien van de op het individu toegesneden voorziening(en). Voor de inhoud van de beschikking wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze beleidsregels. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven aan welke eisen een beschikking moet voldoen en welke inhoudelijke elementen deze bevat.

Spoed en crisis

Onvermijdelijk zullen er zich situaties voordoen waarbij direct handelen is vereist: bijvoorbeeld in die gevallen waarin de veiligheid van een ingezetene in het geding is. De gangbare, hiervoor beschreven, procedure zal dan opzij moeten worden geschoven. Door de betrokken organisaties is bij de toeleiding en toegang een spoedprocedure in het leven geroepen. Bij gebruik van de spoedprocedure kunnen direct, zonder een uitgebreide onderzoek, de noodzakelijke acties worden ondernomen.

In situaties waarin sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling of huiselijk geweld, kan 24 uur per dag gedurende 7 dagen in de week een beroep worden gedaan op Veilig Thuis Twente (voorheen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld). Veilig Thuis Twente kan adviseren bij vermoedens van mishandeling en huiselijk geweld en registreert de meldingen.

Naast de hiervoor genoemde mogelijkheid om Veilig Thuis Twente in te schakelen, zijn met betrekking tot de zorgstructuur samenwerkingsafspraken gemaakt over escalatie. In deze samenwerkingsafspraken is de doorzettingsmacht van de gemeente geregeld als een situatie ontspoort of dreigt te ontsporen. Daarnaast worden in het calamiteitenprotocol werkafspraken gemaakt over het omgaan met calamiteiten.

1.2.2 Toegang via huisartsen en kinderartsen

Met huisartsen en kinderartsen zijn afspraken gemaakt over de toeleiding en toegang tot voorzieningen in het kader van de Jeugdwet. Daar waar geen of niet in overwegende mate sprake is van onderliggende medische problematiek, worden jeugdigen (en ouders) verwezen naar het centrale meldpunt of meldt de huis- of kinderarts de jeugdige bij het centrale meldpunt. Vervolgens wordt het proces doorlopen zoals hiervoor beschreven. Nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden, worden de bevindingen (en eventueel geboden ondersteuning) gemeld bij de huis- of kinderarts.

Hoofdstuk 2: Soorten voorzieningen

2.1 Voorzieningen

Artikel 2.1 Voorzieningen

1. De op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 bestaan uit voorzieningen die gericht zijn op:

a. het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zo lang mogelijk in eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen, of

b. het leveren van een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de ondersteuningsvrager in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

2. De op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Jeugdwet bestaan uit voorzieningen die gericht zijn op:

a. het bevorderen van het zelfstandig functioneren en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer,

b. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, en

c. het ondersteunen van en hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van problemen, stoornissen en beperkingen van de jeugdige of opvoedingsproblemen van ouders.

3. Het college regelt in de beleidsregels welke op het individu toegesneden voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid en welke algemene voorzieningen op grond van de Jeugdwet beschikbaar zijn.

2.1.1 Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Hieronder wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van de op het individu toegesneden voorzieningen en het resultaat dat met het verstrekken van de voorziening wordt beoogd. Deze voorbeelden van voorzieningen komen pas in beeld als andere oplossingen en voorzieningen onvoldoende kunnen bijdragen aan het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij.

Niet de voorziening maar het te bereiken resultaat staat centraal. Dit betekent dat er ruimte is voor pilots en experimenten onder de voorwaarde dat met de experimentele voorzieningen dezelfde resultaten bereikt kunnen worden als met hieronder genoemde meer traditionele voorzieningen. Ook mogen de experimentele voorzieningen niet duurder zijn dan de meer traditionele voorzieningen.

Beleidsregel 2.1-1 Voorzieningen Wmo

De volgende op het individu toegesneden voorzieningen kunnen bij wijze van voorbeeld worden verstrekt:

a. Ondersteuning zelfstandig leven

b. Ondersteuning maatschappelijke deelname

c. Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

d. Huishoudelijke ondersteuning

e. Ondersteuning zelfstandig wonen

f. Ondersteuning mobiliteit

Hieronder wordt per voorziening aangegeven wat onder de voorziening wordt verstaan en wat het beoogd resultaat zou kunnen zijn van het verstrekken van de voorziening.

a. Ondersteuning zelfstandig leven

De voorziening ondersteuning zelfstandig leven bestaat uit de oude Awbz functies individuele begeleiding en het deel van de functie persoonlijke verzorging waarvoor de gemeente na de decentralisatie verantwoordelijk is geworden. Het gaat om het deel van de persoonlijke verzorging dat samenhangt met het zich niet kunnen verzorgen in verband met cognitieve beperkingen. Voor het overige deel is de functie persoonlijke verzorging overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet.

Doel van de voorziening Ondersteuning zelfstandig leven is het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij praktische vaardigheden (zoals boodschappen doen en koken, omgaan met geld, zichzelf te verzorgen), sociale vaardigheden en aanbrengen van een dagstructuur.

Het resultaat van het inzetten van deze voorziening kan zijn dat, indien mogelijk, de ondersteuningsvrager in staat is op de kortere dan wel langere termijn om:

• zelfstandig of thuis te blijven wonen;

• te voorzien in de eerste levensbehoeften;

• taken uit te voeren rondom het huis;

• de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten;

• gezond te leven en hiernaar te handelen (voeding en beweging);

• zichzelf te verzorgen;

• de financiële situatie gezond te houden;

• op een passende manier voor zichzelf op te komen;

• zinvol invulling te geven aan de dag;

• stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

• besluiten te nemen;

• ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan

Let op: de opsomming is niet limitatief. Indien een ontwikkeling naar meer zelfredzaamheid vanwege de beperkingen (bijvoorbeeld bij progressieve aandoeningen) van de ondersteuningsvrager niet mogelijk is, kan het resultaat ook worden geformuleerd in termen van het zo goed en langdurig mogelijk in stand houden van bovenstaande activiteiten.

b. Ondersteuning maatschappelijke deelname

De voorziening Ondersteuning maatschappelijke deelname is vergelijkbaar met de oude Awbz functie begeleiding groep. Deze voorziening kan meer gericht zijn op het ontlasten van mantelzorgers, waardoor zij de zorg van een naaste langer kunnen volhouden, dan het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De voorziening heeft verder als doel ondersteuning te bieden bij een zinvolle invulling van de dag en het mogelijk maken sociale contacten aan te gaan. Voor sommige ondersteuningsvragers (met name mensen met een lichte verstandelijke beperking en psychische stoornissen) zal moeten worden beoordeeld of trajecten gericht op arbeidsinschakeling op grond van de Participatiewet mogelijk een oplossing zijn.

Het resultaat van de voorziening Ondersteuning maatschappelijke deelname zou kunnen zijn dat ondersteuningsvragers in staat worden gesteld om:

• mensen te ontmoeten door sociale activiteiten buitenshuis;

• deel te nemen aan activiteiten ter ontspanning (recreatief);

• deel te nemen aan activiteiten die de zelfredzaamheid kunnen vergroten;

• deel te nemen aan arbeidsmatige activiteiten;

• werknemersvaardigheden aan te leren;

• routine en structuur voor de dag aan te brengen.

Hierboven wordt een niet limitatieve opsomming gegeven. Een ander resultaat van het inzetten van Ondersteuning maatschappelijke deelname zou ook kunnen zijn het voorkomen van verwaarlozing of een opname. Ook kan het resultaat gericht zijn op de mantelzorger(s). Door de inzet van Ondersteuning maatschappelijke deelname kan de mantelzorger worden ontlast waardoor degene die verzorgd moet worden langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen.

Indien noodzakelijk wordt ook vervoer van en naar de plaats waar deze vorm van ondersteuning wordt geboden, toegekend. Dit kan het geval zijn als de ondersteuningsvrager niet op eigen kracht of niet met de hulp van het sociale netwerk deze plaats kan bereiken.

Twee niveaus ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

Ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname kennen elk twee niveaus, weergegeven met de cijfers 1 en 2. Met Ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname 1 wordt ondersteuning op basisniveau bedoeld. De meer intensieve vormen van ondersteuning vallen onder Ondersteuning zelfstandig leven 2 en maatschappelijke deelname 2.

Bij Ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname 1 is de ondersteuningsvrager zelf in staat om hulp of ondersteuning te vragen en heeft inzicht in het functioneren op de verschillende leefgebieden. De ondersteuning is voornamelijk gericht op stimuleren, toezicht en helpen bij waardoor de ondersteuningsvrager in staat is om zijn of haar (sociale) leven zelfstandig vorm te geven maar bij sommige activiteiten steun nodig heeft. Doorgaans hoeven taken niet te worden overgenomen, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. Het woord doorgaans betekent hier dat de ondersteuning in voorkomende gevallen wel kan richten op het overnemen van taken door een professional. Voor Ondersteuning maatschappelijke deelname geldt nog dat de ondersteuning structuur biedt en een adequate invulling geeft aan de dag.

Het gaat bij Ondersteuning zelfstandig leven 1 om planbare zorg. De ondersteuningsvrager is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De ondersteuningsvraag kan worden uitgesteld. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding

Bij Ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname 2 is de ondersteuning onder andere gericht op het aanleren van vaardigheden om op (langere) termijn meer zelfstandig te kunnen functioneren. Ondersteuning wordt geboden aan ondersteuningsvragers die zelf niet in staat zijn tot het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van beslissingen, het regelen van eenvoudige dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme). Ook als er sprake is van communicatieproblemen omdat niet begrepen wordt wat anderen zeggen of omdat de ondersteuningsvrager moeite heeft zich uit te drukken kan dit niveau van ondersteuning worden ingezet. De ondersteuning kan zich ook richten op het (tijdelijk) overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kán ook voor eenvoudige taken gelden. In de ondersteuning wordt er rekening mee gehouden dat mogelijk meer interventies nodig zijn vanwege bijvoorbeeld gedragsproblemen.

Bij Ondersteuning zelfstandig leven 2 gaat het om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast één of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).

c. Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf is vergelijkbaar met de oude Awbz functie kortdurende verblijf. Het doel van deze voorziening is het bieden van ondersteuning aan de mantelzorger(s) door tijdelijk verblijf (inclusief dagbesteding) buitenshuis van degene die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken. Het resultaat moet dan ook zijn dat de mantelzorger wordt ontlast waardoor ondersteuningsvrager langer thuis of zelfstandig kan blijven wonen.

Bij de zorgaanbieder waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Het kortdurend verblijf omvat in ieder geval bed, bad, maaltijden (3 per dag) en verblijf.

Kortdurend verblijf is geen integrale voorziening. Ondersteuning maatschappelijke deelname en Ondersteuning zelfstandig leven moeten apart worden geïndiceerd. Als ook verpleging of persoonlijke verzorging noodzakelijk is, moet een indicatie op grond van de Zorgverzekeringswet worden verkregen.

De ondersteuningsvrager in principe zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Is de ondersteuningsvrager hiertoe niet in staat, dan wordt het vervoer geïndiceerd en door de aanbieder georganiseerd.

De omvang van KDV is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de ondersteuningsvrager of diens mantelzorger(s). Er is een maximum van 3 etmalen (72 uur) per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een intramurale indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorger(s) op vakantie kan/kunnen gaan.

Een belangrijke voorwaarde bij kortdurend verblijf is dat de ondersteuningsvrager geen beroep kan doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn of haar zorgverzekering.

Als richtlijn voor Ondersteuning maatschappelijke deelname wordt uitgegaan van 2 dagdelen per etmaal. Indien individuele begeleiding noodzakelijk is kan Ondersteuning zelfstandig leven geïndiceerd worden (denk aan 1 op 1 begeleiding bij eten of bepaalde activiteiten). Beoordeeld moet dan worden hoeveel ondersteuning en welke vorm van ondersteuning nodig is tijdens het kortdurend verblijf. Hiervoor kan geen algemene richtlijn worden gegeven.

d. Huishoudelijke ondersteuning

Het doel van huishoudelijke ondersteuning is de ondersteuningsvrager zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteuning te bieden bij huishoudelijke taken waardoor zij (beter) in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, het voeren van een gestructureerd huishouden en deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Huishoudelijke ondersteuning kent één basismodule en 5 aanvullende modules:

• Module extra hygiëne;

• Module wasverzorging;

• Module regie;

• Module maaltijdverzorging;

• Module zorg voor minderjarige kinderen.

Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van de woning zoals het ramen lappen aan de buitenkant, maakt geen deel uit van de huishoudelijke ondersteuning. Van de ondersteuningsvrager wordt medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning, het voorkomen van grote verzamelingen en het opruimen van de woning zodat het schoonmaken zo efficiënt mogelijk uitgevoerd kan worden.

Bij het definiëren van de normen (activiteiten en frequentie) per module is gebruik gemaakt van het CIZ protocol en verschillende onderzoeken. Zo is gebruik gemaakt van:

• Onderzoek “Norm huishoudelijke ondersteuning in Twente” van HHM van 10 februari 2017;

• Verdiepend onderzoek prestatie wassen en strijken van HHM uit 2017;

• Onderzoek “Maatstaf hulp bij het huishouden Gemeente Amsterdam” van 28 februari 2017

Basismodule

Het resultaat van de basismodule huishoudelijke ondersteuning is dat de ondersteuningsvrager beschikt over een schoon en leefbaar huis. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

De basismodule heeft betrekking op de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn. In het algemeen zijn dit de volgende woonruimtes:

• Woonkamer;

• Slaapkamer(s), in gebruik bij de ondersteuningsvrager en huisgenoten;

• Badkamer;

• Toilet;

• Keuken;

• Verkeersruimten (hal, overloop, bijkeuken);

• Trap, mits één van de hierboven genoemde ruimten zich op een andere etage bevinden.

Overige, niet in gebruik zijnde, ruimtes worden in principe niet schoongemaakt.

Per woonruimte wordt aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Het type woning, de grootte van de woning of het aantal bewoners hebben geen invloed op de frequentie van de activiteiten.

De activiteiten en frequenties die vallen onder de basismodule zijn uitgewerkt in tabel 1 en 2 van bijlage 5.

Aanvullende modules

Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen de ondersteuningsvrager onvoldoende ondersteund worden door de basismodule bij het realiseren van een schoon en leefbaar huis of als er een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden, kunnen er aanvullende modules ingezet worden.

Module extra hygiëne

Het resultaat van de module extra hygiëne is dat de ondersteuningsvrager beschikt over een schoon en leefbaar huishouden waarbij het huis wordt schoon gehouden met een hogere frequentie omdat:

• In verband met medische en/of fysieke beperkingen (bijvoorbeeld bij COPD) een meer dan gebruikelijke hygiëne noodzakelijk is en een hoger niveau van schoon moet worden bereikt dan het algemeen aanvaard basisniveau van schoon. Deze beperkingen dienen objectief medisch aantoonbaar te zijn.

• In verband met medische en/of fysieke beperkingen het huis sneller vervuilt (bijvoorbeeld door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen). Deze beperkingen dienen objectief medisch aantoonbaar te zijn;

• Door de aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar het huis sneller vervuilt. Deze extra vervuiling dient door de ouders in redelijkheid tot het noodzakelijke beperkt te worden, maar kan aanleiding zijn aanvullende module toe te kennen.

De grootte van een huishouden is in het algemeen geen aanleiding om de aanvullende module extra hygiëne toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren (uitgezonderd hulphonden e.d.) zijn, in het algemeen, geen aanleiding voor het toekennen van deze aanvullende module. De extra werkzaamheden die hieruit voortvloeien behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager.

De module extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. De frequentie wordt per ondersteuningsvrager op basis van maatwerk vastgesteld.

Module wasverzorging

Het resultaat van de module wasverzorging is dat de ondersteuningsvrager beschikt over voldoende schone en draagbare kleding en linnen- en/of beddengoed voor het volledige huishouden.

De module wasverzorging kan worden ingezet als het een ondersteuningsvrager niet lukt om zijn kleding, linnen- of beddengoed zelfstandig op orde en schoon te houden.

Het is mogelijk dat de was op een centrale locatie uitgevoerd wordt. Wanneer dit niet het geval is mag verwacht worden dat de ondersteuningsvrager beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het aanschaffen van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de ondersteuningsvrager.

Verwacht mag worden dat er alles aan gedaan wordt de ondersteuning zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld door het aanschaffen van een wasdroger of het kopen van kleding die niet gestreken hoeft te worden. Alleen in uitzonderingssituaties wordt ondersteuning geboden bij het strijken. Van

de ondersteuningsvrager wordt tevens verwacht dat al het mogelijke wordt gedaan om het ontstaan van extra was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

De activiteiten en de frequenties die vallen onder de module wasverzorging zijn genormeerd in tabel 3 van bijlage 5.

Van de norm kan worden afgeweken als vaker moet worden gewassen vanwege:

• Fysieke beperkingen zoals incontinentie, nachtzweten, speekselvloed;

• Andere medische aandoeningen zoals bij bedlegerigheid;

• Omvang en samenstelling van het huishouden (waaronder kinderen jonger dan 16 jaar).

Module regie

Het doel van de module regie is dat ondersteuning wordt geboden bij dagelijkse organisatie van het huishouden. Het resultaat is dat de ondersteuningsvrager langer zelfstandig kan wonen.

Deze module kan worden ingezet als in redelijkheid niet meer van de ondersteuningsvrager verwacht kan worden dat deze zelfstandig beslissingen neemt ten aanzien van zijn huishouden of als disfunctioneren dreigt als gevolg van bijvoorbeeld dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf. Ook kan sprake zijn van een grote mate van afhankelijkheid van huisgenoten. Hierdoor wordt de ondersteuningsvrager zowel binnens- als buitenshuis belemmerd in zijn zelfstandig functioneren.

De module kan ook worden ingezet voor het aanleren van huishoudelijke taken. Ondersteuning wordt dan voor de maximale duur van 6 weken ingezet voor het bieden van advies, instructie en voorlichting.

Bij deze module worden niet alleen huishoudelijke taken overgenomen, maar heeft de helpende bij deze module ook taken op het gebied van aansturing en regie. Daarbij geldt voor de helpende een extra verantwoordelijkheid ten aanzien van het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de ondersteuningsvrager zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. Ook kan de ondersteuning bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden.

Bij de module regie moet worden overwogen of een andere maatwerkvoorziening, zoals ondersteuning zelfstandig leven, meer passend is. Een afweging die hierbij gemaakt moet worden is of de ondersteuning alleen gericht is op het huishouden of dat er ook ondersteuning op andere gebieden noodzakelijk is. Wanneer de ondersteuning gericht is op het toezien en stimuleren en er aanwezigheid gewenst is tijdens de uitvoering van de huishoudelijke taken dan kan deze ondersteuning vanuit de module regie worden uitgevoerd. Wanneer ook ondersteuning op andere gebieden noodzakelijk is en tevens gericht is op het plannen, stimuleren en organiseren van de huishoudelijke taken dan zal ondersteuning zelfstandig leven in het algemeen meer passend zijn.

De module regie wordt in principe niet verstrekt in combinatie met de voorziening ondersteuning zelfstandig leven.

De activiteiten en de frequenties die vallen onder de module regie zijn genormeerd in tabel 4 van bijlage 5.

Module maaltijdverzorging

Deze module zal vanwege het in ruime mate voorhanden zijn van algemene voorzieningen (maaltijdenservice, boodschappendiensten en boodschappenbus) alleen in uitzonderingssituaties worden verstrekt.

Het resultaat van de module maaltijdverzorging is dat de ondersteuningsvrager kan beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden voor het volledige huishouden. Onder de module maaltijdverzorging valt zowel het doen van de boodschappen als de maaltijdbereiding en het klaarzetten en opruimen van de maaltijd. Deze module wordt ingezet wanneer de ondersteuningsvrager zelf of met hulp van zijn sociale netwerk, niet in staat is te zorgen voor de dagelijkse maaltijden.

De maaltijdbereiding en het klaarzetten en opruimen ervan kan vallen onder huishoudelijke ondersteuning, ondersteuning zelfstandig leven of de functie persoonlijke verzorging in de Zorgverzekeringswet. Dit hangt af van welke vorm van ondersteuning nodig is. Dit geldt voor zowel de broodmaaltijden als de warme maaltijden. Daar waar ondersteuningsvragers nog zelfstandig kunnen eten en dit uit eigen beweging ook doen, valt de maaltijdbereiding onder huishoudelijke ondersteuning. Als ondersteuningsvragers weliswaar zelfstandig kunnen eten, maar gestimuleerd moeten worden om ook daadwerkelijk te gaan eten en toegezien moet worden op inname van de maaltijd, valt de maaltijdbereiding en het klaarzetten en opruimen ervan onder ondersteuning zelfstandig leven. Persoonlijke verzorging (Zvw) kan worden geïndiceerd als een ondersteuningsvrager niet langer in staat is zelf te eten of als zelf eten, bij bijvoorbeeld slikproblemen, een gevaar van verstikking kan opleveren. De ondersteuningsvrager moet dan gevoed worden.

Het uitgangspunt bij broodmaaltijden is dat deze 1x per dag gemaakt worden. Broodmaaltijden die in de ochtend gemaakt zijn, kunnen tot ’s avonds in de koelkast bewaard en gegeten worden.

Voor broodmaaltijden kan niet worden verwezen naar een voorliggende voorziening. Er zijn wel aanbieders van broodmaaltijden (denk aan bakkers) maar dit betreffen de meer luxe en uitgebreide ontbijten en lunches. Dit kan dan ook niet worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening omdat dit het gangbare bestedingspatroon van ondersteuningsvragers ver te boven zal gaan.

Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra ondersteuning voor boodschappen doen.

De activiteiten en de frequenties die vallen onder de module maaltijdverzorging zijn genormeerd in tabel 5 van bijlage 5.

Van de norm kan voor wat betreft de frequenties worden afgeweken in geval van:

• Huishouden met meer dan 4 personen;

• Thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar.

Module zorg voor minderjarige kinderen

Het doel van de module zorg voor minderjarige kinderen is dat door de geboden ondersteuning de dagelijkse zorg voor minderjarige kinderen is gegarandeerd. Het resultaat is dat het gezinsverband kan worden gehandhaafd.

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door een beperking niet of moeilijk in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg daar waar mogelijk overneemt. Een eventuele maatwerkvoorziening is er voor ouders die door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Aan de hand van de criteria in de Verordening Kinderopvang om voor een sociaal medisch indicatie in aanmerking te komen, wordt beoordeeld of deze module wordt ingezet bij een cliënt.

Deze module wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een structurele oplossing te vinden. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

De activiteiten die vallen onder de module zorg voor minderjarige kinderen zijn:

• Naar bed brengen en uit bed halen

• Wassen en kleden

• Eten en drinken geven

• Babyvoeding

• Luier verschonen

• Naar school/kinderopvang brengen.

De frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd, worden op maat vastgesteld.

e. Ondersteuning zelfstandig wonen

De woonvoorzieningen (Wmo oud) vallen na het inwerkingtreden van de Wmo 2015 onder Ondersteuning zelfstandig wonen. Het doel van deze voorziening is het in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij het langer zelfstandig en veilig thuis kunnen blijven wonen. Daarnaast kan het doel zijn het bevorderen of in stand houden van de mogelijkheid om sociale contacten te kunnen blijven onderhouden met ouder(s) of kind(eren) door het bezoekbaar maken van een woning.

Het resultaat van de inzet van deze voorziening zou moeten zijn dat de ondersteuningsvrager langer zelfstandig kan blijven wonen door het realiseren van aanpassingen in de woning of langer zelfstandig kan blijven wonen door te verhuizen naar een andere meer geschikte woning gelet op de beperkingen van betrokkene. Een verhuizing naar een andere woning is aan de orde als de huidige woning niet adequaat aangepast kan worden of als een woningaanpassing, gelet op de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, niet doelmatig is en er binnen een afzienbare termijn een aangepaste of eenvoudig aanpasbare woning voorhanden is. Het resultaat van het bezoekbaar maken van de woning is dat ouders (of kinderen) het kind (of de ouder) met beperkingen thuis ontvangen waardoor degene met beperkingen deze sociale contacten kan blijven onderhouden.

f. Ondersteuning mobiliteit

Onder Ondersteuning mobiliteit vallen de oude Wmo vervoersvoorziening en rolstoelen. Het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid en de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer door ondersteuning te bieden bij vervoer of verplaatsingen is het doel van de deze voorziening.

Het resultaat van de inzet van de voorziening Ondersteuning mobiliteit is gericht op:

• het vergroten van de mogelijkheden sociale contacten aan te gaan en te onderhouden

• zo zelfstandig mogelijk voort te bewegen

Naast vervoermiddelen (onder andere scootmobielen, aangepaste tweewielers en driewielfietsen) kan onder voorwaarden een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten worden toegekend voor verplaatsingen in de direct woon- of leefomgeving. Er moet dan in ieder geval om medische redenen geen gebruik kunnen worden gemaakt van het openbaar vervoer of het collectief vervoer. Bij hoge uitzondering kan een financiële tegemoetkoming voor verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving worden toegekend. Dit kan alleen als de cliënt in een sociaal isolement dreigt te geraken als gevolg van het wegvallen van de bovenregionale contacten en deze contacten uitsluitend zijn te handhaven door middel van persoonlijke bezoeken. Bovendien moet er voor het onderhouden van deze bovenregionale contacten geen gebruik kunnen worden gemaakt van een bovenregionaal vervoerssysteem (Valys).

Speciaal voor teamsporters met een ernstige (lichamelijke) beperking bestaat er de vervoersregeling van Special Heroes. Daardoor kan door het hele land gezamenlijk getraind worden en aan competities bij een sportbond worden deelgenomen. De sportvervoersregeling wordt gefinancierd door VWS. Special Heroes kent de vervoerregeling toe op basis van criteria en voorwaarden. Transvision is het vervoersbedrijf dat het sportvervoer uitvoert.

2.1.2 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang (centrumgemeentetaken)

Bij de hiervoor genoemde voorzieningen is het doel het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid en/of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij. Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de voorziening beschermd wonen. Hierbij is beschermd wonen gedefinieerd als wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Vooralsnog is, via een bestuurlijke afspraak, voor de uitvoering van de voorziening beschermd wonen gekozen voor de centrumgemeenteconstructie zoals we die al kenden voor de opvang. Dit betekent dat in Twente de gemeenten Enschede en Almelo verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van beschermd wonen en opvang. Voor de vrouwenopvang (opvang na huiselijk geweld) is alleen Enschede aangewezen als centrumgemeente.

Ten aanzien van beschermd wonen zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. De afspraken (over de uitvoering en de inzet van middelen) zijn opgenomen in een convenant en de beleidsmatige uitgangspunten zijn opgenomen in een beleidskader beschermd wonen. Daarnaast is er een gedragscode opgesteld voor aanbieders van de voorziening beschermd wonen.

Voor de opvang zijn de landelijk geldende uitgangspunten opgenomen in de model-beleidsregels landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang (zie bijlage 4). Het beleidskader beschermd wonen is opgenomen in bijlage 3 van deze beleidsregels. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de gemeente Almelo deels andere keuzes heeft gemaakt dan vermeld in het beleidskader. Zo is in Almelo de voorziening beschermd wonen aangemerkt als een op het individu toegesneden voorziening (in plaats van de in het beleidskader vermelde algemene voorziening). Een consequentie hiervan is dat voor beschermd wonen zo nodig een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt. Indien er sprake is van conflicterende uitgangspunten zijn de beleidsregels van de gemeente Almelo leidend en worden de uitgangspunten genoemd in het beleidskader terzijde geschoven.

Voor beschermd wonen is een afwijkend overgangsrecht van toepassing. De bestaande indicaties gelden nog minimaal gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van de Wmo 2015. Hoewel in de wet wordt aangegeven dat beschermd wonen een intramurale voorziening is, zien we in de praktijk dat de verschillende functies die deel uit maken van beschermd wonen (begeleiding individueel, begeleiding groep, persoonlijke verzorging en soms verpleging) vaak extramuraal worden verzilverd. Voor inwoners die voor 1 januari 2015 een indicatie voor beschermd wonen hadden, blijft de huidige indicatie op grond van het overgangsrecht bestaan. Voor inwoners met psychische stoornissen of psychiatrische aandoeningen die voor het eerst een beroep doen op deze maatwerkvoorziening zal worden beoordeeld of een combinatie van andere maatwerkvoorzieningen (ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname) voldoende compensatie bieden. Als dat het geval is, wordt niet de voorziening beschermd wonen maar een combinatie van verschillende maatwerkvoorzieningen toegekend.

Beleidsregel 2.1-2 Voorzieningen beschermd wonen en opvang

De volgende voorzieningen op het gebied van beschermd wonen en opvang kunnen worden verstrekt:

a. Maatschappelijke opvang

b. Beschermd wonen

a. Maatschappelijke opvang

Het betreft hier de oude Wmo functie opvang. Het doel van deze voorziening is het tijdelijk bieden van onderdak en ondersteuning aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij. Het resultaat van de inzet van deze voorziening is dat de ondersteuningsvrager op kortere termijn in staat is, om al dan niet met ondersteuning, veilig zelfstandig te wonen.

Uitgangspunt voor maatschappelijke opvang is regiobinding. Degene die op opvang is aangewezen, wordt opgevangen in de regio waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding heeft . Indien hierover geen duidelijkheid ontstaat, is de centrumgemeente van aanmelding de aangewezen centrumgemeente die de cliënt toelaat tot de maatschappelijke opvang. De centrumgemeente waarbij de voorwaarden optimaal zijn of aantoonbare binding is, is de aangewezen centrumgemeente die de cliënt toelaat tot de maatschappelijke opvang. Voor de beoordelingscriteria wordt verwezen naar bijlage 4 model-beleidsregels landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang. In deze model-beleidsregels is ook een regeling opgenomen met betrekking tot de overdracht van dak- en thuislozen van de ene naar de andere centrumgemeente.

b. Beschermd wonen

Beschermd wonen is een gedecentraliseerde Awbz voorziening. Het doel van deze voorziening is het bieden van onderdak, toezicht en ondersteuning aan personen die vooralsnog niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de maatschappij. Het resultaat zou moeten zijn dat de ondersteuningsvrager op kortere dan wel langere termijn in staat is zelfstandig te wonen, zonder zichzelf te verwaarlozen, overlast te veroorzaken en gevaar op te leveren voor zichzelf of de omgeving. Veelal zal dit alleen bereikt kunnen worden door ondersteuning te blijven bieden ook als betrokkene zelfstandig is gaan wonen.

De voorziening beschermd wonen kan bestaan uit de volgende componenten:

• Ondersteuning zelfstandig leven en omvat persoonlijke verzorging, individuele begeleiding en toezicht;

• Ondersteuning maatschappelijke deelname en omvat dagbesteding inclusief vervoer van en naar de dagbesteding;

• Woonvoorziening.

De componenten worden indien noodzakelijk toegekend. Zo wordt ondersteuning maatschappelijke deelname alleen verstrekt indien voorliggende voorzieningen (onder andere vrijwilligerswerk of dagbesteding binnen een algemene voorziening) niet adequaat, passend of toereikend is.

Ondersteuning zelfstandig leven (OZL)

OZL betreft het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij (het omgaan met) psychische klachten, bij praktische vaardigheden (dagelijkse bezigheden regelen, onderhouden, omgaan met geld, organisatie van huishouding, persoonlijke zorg) en ondersteuning bij integratie in de samenleving met aandacht voor wonen, werk en sociaal netwerk. De cliënt kan 24 uur per dag een beroep doen op begeleiding.

Deze voorziening maakt altijd deel uit van de voorziening beschermd wonen. Hierbij zijn drie varianten mogelijk, namelijk:

• Standaard begeleiding en toezicht

• Intensieve begeleiding en toezicht

• Zeer intensieve begeleiding en 24-uurs toezicht

We spreken over standaard begeleiding als de cliënt wordt geholpen bij de indeling van de dag en bij het omgaan met zijn beperkingen. Begeleiding heeft dagelijks contact met de cliënt om er voor te zorgen dat deze zo goed mogelijk in evenwicht blijft en leert omgaan met mindere perioden en om te kijken hoe cliënt zich kan ontwikkelen. Standaard begeleiding betekent minimaal 8 uren begeleiding per week. De richtlijn voor de aanrijtijd is 15 minuten.

Van intensieve begeleiding is sprake wanneer de psychische gesteldheid van cliënt dermate instabiel of zwaar is dat de intensiteit (en daarmee ook de nabijheid en het toezicht) van de begeleiding hoog is. Begeleiding biedt veel structuur, beschermt cliënt en zorgt voor veiligheid. Toezicht op inname en het in beheer hebben van medicatie maakt ook onderdeel uit van deze variant. Intensieve begeleiding betekent minimaal 11 uren begeleiding per week. De richtlijn voor de aanrijtijd is 15 minuten.

Zeer intensieve begeleiding kan worden toegekend bij meervoudige problematiek, waarbij behoefte is aan zeer regelmatige begeleiding, persoonlijke verzorging en/of verpleging, voor zover het zorgkantoor of de zorgverzekering hiervoor niet aanspreekbaar is. Cliënt heeft ‘hand in hand’ begeleiding en permanent toezicht nodig, waarbij de zorgaanbieder op elk moment van de dag weet waar de cliënt verblijft. Dit betekent 24-uurs toezicht en aanwezigheid.

De cliënt heeft een combinatie van beperkingen en aandoeningen, zoals ernstige psychiatrische problemen en een lichamelijke ziekte, een lichamelijke of verstandelijke handicap. Naast deze beperkingen is sprake van gedragsproblemen, verslavingen, problematische schulden en/of justitiële problemen.

De begeleiding moet zeer intensief zijn als er bij de cliënt sprake is van een grote onvoorspelbaarheid van gedrag waardoor er niet of nauwelijks volgens protocollen en richtlijnen kan worden gehandeld. Zeer intensieve begeleiding betekent minimaal 18 uren begeleiding per week.

Ondersteuning maatschappelijke deelname (OMD)

OMD betreft het bieden van een structurele en zinvolle daginvulling op basis van een welomschreven doel, waar mogelijk gericht op werk of opleiding en bijdragend aan het creëren van dagstructuur. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van algemene voorzieningen. Daarnaast dient de dagbesteding ook passend te zijn. Dit betekent een goede afweging tussen de wensen van de cliënt versus de doelmatigheid voor de aanbieder, voldoende deskundige begeleiding op de dagbestedingslocatie (aangevuld met informele hulp) en afgestemd op de individuele begeleidingsdoelstellingen. Gezamenlijke groepsmomenten vallen hier niet onder.

Woonvoorziening

Hierbij zijn drie varianten mogelijk, namelijk:

• Verblijf;

• Compensatie huurlasten en –risico;

• De cliënt voorziet zelf in woonruimte

Verblijf

De component verblijf wordt toegekend als de zorgaanbieder de cliënt woonruimte en bijbehorende voorzieningen biedt binnen een instelling en die voor 1-1-2015 een zorgaanbieder was in de zin van de AWBZ. Zie voor een omschrijving van de voorzieningen die onder “verblijf” vallen het beleidskader beschermd wonen Twente.

Compensatie huurlasten en –risico

Aan de zorgaanbieder die vóór 1-1-2015 zorg leverde via een persoonsgebonden budget en waarbij cliënten zelf huur betalen kan een compensatie huurlasten en -risico worden toegekend. Hierbij is dan geen sprake van de component verblijf. De toeslag is bedoeld om de huuropbrengst c.q. -risico te compenseren wanneer de draagkracht van de cliënt hierin onvoldoende voorziet.

Voor elk van de hierboven genoemde voorzieningen is een maximum tarief vastgesteld. Deze zijn opgenomen in bijlage 1: Tarieven op het individu toegesneden voorzieningen. Voor de berekening van het persoonsgebonden budget verwijzen we naar Artikel 3.2.

Zelfvoorzienend

Wanneer een cliënt zelf huurt van een derde (niet zijnde de zorgaanbieder) komt de zorgaanbieder niet in aanmerking voor de componenten verblijf of compensatie huurlasten.

Toeslag bijzondere omstandigheden

Er kunnen zich omstandigheden rond de zorg, de begeleiding, de dagbesteding en/of het verblijf van een cliënt beschermd wonen voordoen waarin voorgaande componenten niet voorzien. Is dit het geval dan kan in uitzonderingsgevallen een toeslag bijzondere omstandigheden worden toegekend. Zorgaanbieder dient hiertoe een onderbouwde aanvraag in bij het Cimot waarin wordt toegelicht waarom de specifiek te nemen extra maatregel of te bieden zorg die nodig is. De hoogte van deze toeslag wordt bepaald door de centrumgemeente Almelo.

Landelijke toegankelijkheid beschermd wonen

Net als voor maatschappelijke opvang gelden er voor beschermd wonen regels over landelijke toegankelijkheid. De gemeente Almelo heeft de nadere uitwerking van deze regels onderschreven door ondertekening van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid beschermd wonen. Verder hanteert de gemeente Almelo de Handreiking en beleidsregels landelijke toegang beschermd wonen (2016) en de nadere toelichting hierop uit 2017. Deze documenten zijn opgesteld door de VNG en te vinden op www.vng.nl.

Beleidsregel 2.1-3 Melding afwezigheidsdagen beschermd wonen

Gelet op het belang van ondersteuning voor de specifieke doelgroep die voor beschermd wonen met verblijf in aanmerking komt en het beperkte aantal intramurale plaatsen bij aanbieders van beschermd wonen, moet een afwezigheid van de ondersteuningsvrager van twee aaneengesloten weken of meer worden gemeld bij het Cimot.

Beschermend wonen licht verstandelijk beperkten

Als gevolg van de extramuralisering van de zorgzwaartepakketten, de invoering van de Wlz en de Wmo 2015 komen alleen mensen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid in aanmerking voor de Wlz. Andere ondersteuningsvragen vallen onder de Wmo 2015. Dit geldt ook voor inwoners die tijdelijk zijn aangewezen op een beschermende woonomgeving om een problematische situatie te stabiliseren of om zich te ontwikkelen richting zelfstandig wonen.

Voor beschermend wonen licht verstandelijk beperkten moet worden voldaan aan alle vier kenmerken:

• de ondersteuningsvrager is meerderjarig (18 jaar of ouder).

• er is een (vermoeden van een) licht verstandelijke beperking, dat wil zeggen een IQ tussen de 50 en 85 met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende problematiek.

• er is behoefte aan een beschermende woonomgeving om verslechtering van de situatie te voorkomen en/of verbetering te bereiken. Ambulante begeleiding en dagbesteding zijn hiervoor onvoldoende. De ondersteuningsvrager heeft een woonomgeving nodig waar toezicht en begeleiding aanwezig of in de nabijheid is.

• Deze beschermende woonomgeving is tijdelijk nodig, of er kan nog niet worden vastgesteld dat de behoefte aan toezicht blijvend is. Een afwijzing voor een Wlz-indicatie kan dit onderstrepen, maar hoeft niet persé aanwezig te zijn.

Het beoordelen van de omvang en de noodzaak van de ondersteuningsbehoefte vertoont enige gelijkenis met de voorziening beschermd wonen. Mogelijk is er ook sprake van een overlap in beide doelgroepen omdat de bijkomende problematiek ook kan bestaan uit psychische stoornissen. Voor de toeleiding en de toegang tot deze voorziening wordt dan ook aangesloten bij het systeem dat gehanteerd wordt voor de voorziening beschermd wonen. Dit geldt ook voor de financieringssystematiek en de daaraan ten grondslag liggende bedragen waarbij ten aanzien van de bedragen soms mogelijk maatwerk moet worden geboden. Dit betekent dat de bedragen vermeld in bijlage 1 onder beschermd wonen ook van toepassing zijn op de voorziening beschermend wonen.

Beschermend wonen licht verstandelijk beperkten is een tijdelijke voorziening. Indien blijkt dat de ondersteuningsvrager permanent aangewezen is op toezicht, zal een indicatie op grond van de Wlz moeten plaatsvinden. Bij een combinatie van de grondslagen psychische stoornis/psychiatrische aandoening en licht verstandelijk gehandicapt is de laatste grondslag leidend omdat deze beperking per definitie blijvend is. Ondersteuningsvragers met een lichte verstandelijke beperking en een psychische stoornis/psychiatrische aandoening komen dan ook in eerste instantie in aanmerking voor beschermend wonen licht verstandelijk beperkten. Alleen wanneer vast staat dat de ondersteuningsvrager blijvend is aangewezen op toezicht, vanwege de psychische stoornis of psychiatrische aandoening, kan de voorziening beschermd wonen worden toegekend.

Beschermend wonen licht verstandelijk beperkten is geen centrumgemeentetaak. Ondersteuningsvragers die voldoen aan de hierboven beschreven criteria moeten dan ook worden verwezen naar de gemeente van herkomst.

2.1.2 Voorzieningen Jeugdwet

Vrijwillig en gedwongen kader

De op het individu toegesneden voorzieningen in het kader van de Jeugdwet kunnen worden onderscheiden in voorzieningen binnen het vrijwillig en het gedwongen kader. Vrijwillig wil zeggen dat de jeugdige en de ouders het nut en de noodzaak inzien van de ondersteuning en ook meewerken aan het bereiken van het tijdens het onderzoek geformuleerde resultaat. Gedwongen betekent dat ook zonder toestemming van de jeugdige en/of de ouders een voorziening kan worden getroffen. Te denken hierbij valt aan een jeugdbeschermingsmaatregel (als bijvoorbeeld de veiligheid van de jeugdige in het geding is) of jeugdreclassering (als de jeugdige in aanraking is gekomen met justitie). Voorzieningen in het gedwongen kader worden opgelegd na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het daaropvolgende advies wordt voorgelegd aan de kinderrechter die op basis van dit advies een uitspraak doet. Indien de uitspraak luidt dat er een maatregel in het kader van de jeugdbescherming of jeugdreclassering moet worden opgelegd dan zal de kinderrechter een gecertificeerde instelling aanwijzen die de maatregel uitvoert. Het college kan niet besluiten tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: de maatregelen en de procedure worden dan ook niet beschreven in de verordening of verder uitgewerkt in de beleidsregels. Voor de maatregelen en de procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de Jeugdwet.

2.1.2.1 Voorzieningen vrijwillig kader

De gemeente is verantwoordelijk voor de toegang tot de voorzieningen binnen het vrijwillig kader. Voor deze voorzieningen in het kader van de Jeugdwet gelden dezelfde algemene uitgangspunten als voor de voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Hieronder wordt dan ook een niet limitatieve opsomming gegeven van voorzieningen die op basis van de Jeugdwet verstrekt kunnen worden en het resultaat dat met het verstrekken van de voorziening wordt beoogd.

Beleidsregel 2.1-3 Voorzieningen Jeugdwet

De volgende op het individu toegesneden voorzieningen kunnen bij wijze van voorbeeld worden verstrekt:

a. Ondersteuning zelfstandig leven

b. Ondersteuning maatschappelijke deelname

c. Behandeling

d. Persoonlijke verzorging

e. Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

f. Jeugd GGZ basis (generalistische GGZ)

g. Jeugd GGZ specialistisch (specialistische GGZ)

h. Gespecialiseerde jeugdhulp

i. Pleegzorg (vrijwillig)

De voorzieningen worden hieronder nader toegelicht.

a. Ondersteuning zelfstandig leven

Het doel van de voorziening Ondersteuning zelfstandig leven (vergelijkbaar met de oude Awbz functie begeleiding individueel) is het bevorderen of in stand houden van het zelfstandig functioneren door ondersteuning te bieden bij praktische vaardigheden (zoals boodschappen doen en koken, plannen huiswerk maken, omgaan met geld) en sociale vaardigheden, maar ook het ondersteunen van de omgeving om met de beperkingen van de jeugdige om te gaan. Voor de te behalen resultaten wordt verwezen naar de beschrijving Ondersteuning zelfstandig leven onder beleidsregel 2.1-1 voorzieningen Wmo.

Ook kan het resultaat van deze vorm van ondersteuning gericht zijn op de ouder(s)/verzorger(s). De voorziening wordt dan verstrekt om de ouder in staat te stellen (handvatten te geven) om met de beperkingen van de jeugdige om te gaan waardoor deze langer thuis kan blijven wonen.

b. Ondersteuning maatschappelijke deelname

Bevorderen of in stand houden van de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan de maatschappij is het doel van deze voorziening. Met ondersteuning maatschappelijke deelname wordt ondersteuning geboden bij een zinvolle invulling van de dag en het aangaan van sociale contacten. De voorziening kan ook worden verstrekt om mantelzorgers te ontlasten. Voor de te behalen resultaten wordt verwezen naar de beschrijving van Ondersteuning maatschappelijke deelname onder beleidsregel 2.1-1 voorzieningen Wmo.

Een ander resultaat kan zijn dat de ouder(s)/verzorger(s) word(t)(en) ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Indien noodzakelijk wordt ook vervoer van en naar de plaats waar deze vorm van ondersteuning wordt geboden, toegekend. Dit kan het geval zijn als de jeugdige niet op eigen kracht of niet met de hulp van de ouder(s)/verzorger(s) deze plaats kan bereiken.

Twee niveaus ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

Net als bij de volwassen variant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning kennen de voorzieningen Ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname voor jeugdigen elk twee niveaus, weergegeven met de cijfers 1 en 2. Met Ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname 1 wordt ondersteuning op basisniveau bedoeld. De meer intensieve vormen van ondersteuning vallen onder Ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname 2. Voor het onderscheid tussen de niveaus wordt verwezen naar paragraaf 2.1.1.

c. Behandeling

Alleen jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking komen in aanmerking voor de voorziening behandeling in het kader van de Jeugdwet. Doel is het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag.

Het resultaat zou moeten zijn dat de jeugdige met een (licht) verstandelijke beperking nieuwe vaardigheden leert of gedrag aanleert waardoor de zelfredzaamheid wordt vergroot en de maatschappelijke deelname wordt bevorderd.

Indien noodzakelijk wordt ook vervoer van en naar de plaats waar deze vorm van ondersteuning wordt geboden, toegekend. Dit kan het geval zijn als de jeugdige niet op eigen kracht of niet met de hulp van de ouder(s)/verzorger(s) deze plaats kan bereiken.

Naschoolse dagbehandeling licht verstandelijke beperkten met ernstig probleemgedrag

Er moet sprake zijn van dusdanige gedragsproblematiek van het kind dat een intensieve interventie buiten de gezinssituatie noodzakelijk is. Tevens is er een verstoorde draaglast/draagkracht verhouding binnen het gezin. Deze verhouding is dermate verstoord dat specifieke behandeling nodig is om tot een positieve ontwikkeling te kunnen komen.

Doel van de dagbehandeling is gericht op de ontwikkeling van het kind, op het vergroten van de zelfredzaamheid, beheersing van de gedragsproblematiek en voorkomen van een uithuisplaatsing. Daarnaast is het doel voor de ouder(s) het inzicht in de problematiek van hun kind te vergroten, handreikingen geven voor de opvoeding van het kind, en de draagkracht binnen het gezin te vergroten. Het programma vindt plaats in groepsverband met daarbinnen individuele leertrajecten, met een structuur biedend klimaat. Het programma wordt aangeboden in aansluiting op schooltijden.

Een deel van deze doelgroep zit op de scheidslijn van Jeugdwet en Wet langdurige zorg (Wlz). Als blijkt dat de jeugdige blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft, wordt in overleg met ouders/verzorgenden bekeken of de jeugdige in aanmerking komt voor de Wlz.

d. Persoonlijke verzorging

Het doel van de voorziening persoonlijke verzorging is het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door het bieden van persoonlijke zorg op het gebied van de dagelijkse levensverrichtingen (opstaan, douchen, toiletgang, aankleden). Wanneer meer sprake is van ‘aansturen’ dan van ‘overnemen’ is de voorziening ondersteuning zelfstandig aan de orde. Het resultaat van deze voorziening kan zowel op de jeugdige als op de ouder(s)/verzorger(s) gericht zijn. Enerzijds gaat het dan om de zelfredzaamheid van de jeugdige in stand te houden, anderzijds om het ontlasten van de ouder(s)/verzorger(s) waardoor de jeugdige mogelijk langer thuis kan blijven wonen.

e. Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf

Het bieden van ondersteuning aan ouder(s)/verzorger(s) is het doel van de voorziening ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf. Door tijdelijk verblijf (inclusief dagbesteding) buitenshuis, van de jeugdige die van zorg afhankelijk is, mogelijk te maken, worden de ouder(s)/verzorger(s) in staat gesteld op adem te komen. Het resultaat van deze voorziening is dan ook dat ouder(s)/verzorger(s) worden ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf is uitgebreid beschreven onder beleidsregel 2.1-1 voorzieningen Wmo. Voor deze voorziening geldt in afwijking van de beschrijving onder 2.1-1 dat als persoonlijke verzorging noodzakelijk is dit valt onder de voorzieningen Jeugdwet. Indien verpleging noodzakelijk is tijdens het kortdurend verblijf zal een beroep moeten worden gedaan op de Zorgverzekeringswet.

Indien noodzakelijk wordt ook vervoer van en naar de plaats waar deze vorm van ondersteuning wordt geboden, toegekend. Dit kan het geval zijn als de jeugdige niet op eigen kracht of niet met de hulp van de ouder(s)/verzorger(s) deze plaats kan bereiken.

f. Jeugd GGZ basis (generalistische GGZ)

Het doel is het behandelen van jeugdigen met lichte tot matige, niet-complexe psychische problemen of jeugdigen met stabiele chronische problematiek. De zorgvraagzwaarte bepaalt welke zorg iemand krijgt (door middel van intake bij de GGZ-aanbieder). Daarbij is ruimte voor verschillende behandelcomponenten zoals diagnostiek, eHealth en consultatie van een specialist.

Het resultaat van behandeling is dat de jeugdige in staat is om te gaan met de psychische problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving (stabilisatie).

g. Jeugd GGZ specialistisch (specialistische GGZ)

Het doel en het resultaat van de specialistische GGZ is gelijk aan die van de generalistische GGZ.

De specialistische GGZ behandelt echter jeugdigen met ernstige, complexe of vaker terugkerende klachten (eventueel in klinische setting).

h. Gespecialiseerde jeugdhulp

Het doel van de gespecialiseerde jeugdhulp is het hanteerbaar maken van opgroei- en opvoedingsproblemen voor jeugdigen en hun ouder(s)/verzorger(s) Het kan hier gaan om ambulante zorg, semi-residentiële en/of residentiële zorg.

Het resultaat kan zijn dat ouder(s)/verzorger(s) in staat zijn om de regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie. Het resultaat kan ook zijn dat de jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze kan hanteren binnen de eigen leefomgeving.

i. Pleegzorg (vrijwillig)

Als er problemen met kinderen zijn in een gezin, wordt altijd eerst gekeken of deze thuis opgelost kunnen worden. Kan dat niet, dan is pleegzorg de eerste keus. Het is de opvangvorm die het dichtst bij de natuurlijke gezinssituatie blijft. Het doel van pleegzorg is dat de ouders zelf de opvoeding weer op zich nemen. Als blijkt dat dit onmogelijk is, nemen pleegouders de opvoeding van het kind voor langere tijd op zich. Hierbij worden pleegouders ondersteund. De relatie met de eigen ouders blijft voor kinderen echter altijd van belang. Het resultaat van pleegzorg kan zijn dat:

het contact tussen ouder(s) en kind intact blijft of wordt hersteld

Ouders in staat worden gesteld weer de regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie

de jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving.

2.1.2.2 Voorzieningen gedwongen kader

Kenmerkend voor deze voorzieningen is dat de toegang niet bepaald wordt door de gemeente. De procedure die gevolgd moet worden om tot het treffen van deze voorziening te komen, is uitgebreid in de Jeugdwet beschreven. Hier wordt dan ook volstaan met het beschrijven van de voorziening.

Het is overigens niet zo dat de gemeente bij deze voorzieningen helemaal buitenspel staat. Immers als door bijvoorbeeld het sociale wijkteam wordt geconstateerd dat een voorziening in het gedwongen kader noodzakelijk is, kan het college een verzoek doen aan de Raad voor de Kinderbescherming om de situatie te onderzoeken. In sommige situaties waarbij een verzoek moet worden gedaan ter verkrijging van een machtiging (waaronder ook een voorwaardelijke of een spoedmachtiging) voor gesloten jeugdhulp, moet het college rechtstreeks het verzoek indienen bij de kinderrechter (zie hoofdstuk 6 van de Jeugdwet). De afspraken met de Raad voor de Kinderbescherming zijn vormgegeven in een protocol.

Wanneer de Raad na onderzoek besluit om geen maatregel te vragen, deelt de Raad voor de Kinderbescherming dit schriftelijk mee aan de verzoeker en het Stedelijk Jeugdoverleg. Desgewenst zal de Raad de uitkomst van zijn onderzoek aan deze verzoeker toelichten. Via de procesmanager kan de casus voorgelegd worden aan de burgemeester. De burgemeester heeft de mogelijkheid om de zaak via de Raad voor te leggen aan de kinderrechter voor een oordeel over de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Dit dient binnen twee weken te gebeuren.

Na een advies van de Raad voor de Kinderbescherming kan de (kinder)rechter onderstaande voorzieningen treffen:

a. Jeugdreclassering

b. Jeugdbescherming

c. JeugdzorgPlus

a. Jeugdreclassering

De jeugdreclassering heeft als doel dat de jongere niet opnieuw met politie of justitie in aanraking komt. Resultaten van de inzet van jeugdreclassering kunnen zijn dat:

• de jeugdige komt niet opnieuw met politie of justitie in aanraking

• de jeugdige leert om te gaan met de problematiek en deze te hanteren binnen de eigen leefomgeving.

b. Jeugdbescherming

Doel van een jeugdbeschermingsmaatregel is kinderen en jongeren te beschermen tegen invloeden die voor hun zo negatief uitwerken dat hun ontwikkeling in gevaar komt. Resultaat zou moeten zijn dat:

• Ouders (weer) in staat zijn de regie te voeren (zelf de opvoeding vormgeven, problemen signaleren, hulp vragen wanneer nodig) over hun eigen leven en opvoedsituatie.

• Jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving.

c. JeugdzorgPlus

Doel van JeugdzorgPlus is jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen succesvol te laten terugkeren in de samenleving. Het gaat om jongeren die door de rechter 'onder toezicht' zijn gesteld.

Het resultaat van de inzet van JeugdzorgPlus zou moeten zijn dat de Jeugdige kan omgaan met de problematiek en deze hanteren binnen de eigen leefomgeving.

2.1.3 Algemene voorzieningen

In paragrafen 2.1.1 en 2.1.2 is uitgebreid ingegaan op de op het individu toegesneden voorzieningen (Jeugdwet en Wmo 2015), maar ook beschermd wonen en opvang. Naast deze voorzieningen kent de gemeente Almelo algemene voorzieningen die op een adequate wijze in de ondersteuningsbehoefte kunnen voorzien. Het kenmerk van deze algemene voorzieningen is dat deze (vrijwel) drempelloos toegankelijk zijn. Voor de toegang tot deze voorzieningen is geen besluit van het college vereist. De uitvoeringskosten, voor zo ver het de toeleiding naar en de toegang tot deze algemene voorzieningen betreft, zijn dan ook zeer laag. De algemene voorzieningen zullen op termijn dan ook worden uitgebouwd. Hieronder wordt een niet uitputtend overzicht van algemene voorzieningen gegeven.

Overzicht algemene voorzieningen

Voorzieningen jeugd

• Kinder-, tiener- en jongerenwerk (Scoop)

• Opvoedondersteuning (Loes-loket, functie gaat op in sociale wijkteams)

• Schoolmaatschappelijk werk (functie gaat op in sociale wijkteams)

Voorzieningen alle leeftijden

• Onafhankelijke cliëntondersteuning (Almelo Sociaal)

• Dagactiviteiten (licht) verstandelijk gehandicapten (De Klup)

• Activiteiten georganiseerd in wijkcentra

• Mantelzorgondersteuning

Voorzieningen volwassenen

• Licht ambulante hulp (Scoop en maatschappelijk werk)

• Dagactiviteiten ouderen (Scoop)

• Thuisadministratie (Scoop)

• Vervoers- en oppasdienst (Steunpunt Mantelzorg Almelo)

• Vrijwillige ouderenadviseur (Cosbo)

2. 2 Criteria verstrekking op het individu toegesneden voorziening

2.2.1 Doelgroepen

Artikel 2.2 Criteria

1. Een ondersteuningsvrager komt in aanmerking voor een op het individu toegesneden voorziening als:

a. deze behoort tot de doelgroep van de Wmo 2015 respectievelijk de Jeugdwet, en

b. eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of andere voorzieningen geen adequate oplossing bieden voor de ondervonden problemen of beperkingen.

2. Als een op het individu toegesneden voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

3. De doelgroepen van de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn nader gedefinieerd in de Beleidsregels.

Het uitgebreid tot in de detail beschrijven van de criteria om voor een op het individu toegesneden voorziening in aanmerking te komen, verhoudt zich niet goed tot het uitgangspunt om meer ruimte te creëren voor de professional om, in samenspraak met degene die ondersteuning behoeft, te zoeken naar een adequate oplossing of adequate ondersteuning. Volstaan wordt met het beschrijven van de doelgroepen die op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 mogelijk in aanmerking kunnen komen voor een op het individu toegesneden voorziening en een aantal basis- en aanvullende criteria. Daarnaast worden de uitsluitingsgronden nader toegelicht.

Om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort van de Wmo 2015 of de Jeugdwet moet worden gekeken naar de woonplaats en in het geval van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet naar de leeftijd. Daarnaast is niet onbelangrijk dat er sprake moet zijn van specifieke problemen of beperkingen die worden ondervonden en waarvoor in het kader van de beide wetten ondersteuning kan worden geboden.

2.2.1.1 Woonplaats

In het algemeen geldt dat alleen ingezetenen van de gemeente Almelo in aanmerking komen voor een op het individu toegesneden voorziening; voor jeugdigen is de woonplaats van de ouders of degene(n) die het gezag over de jeugdige uitoefende(n) bepalend. Er zijn echter uitzonderingen:

• voor beschermd wonen en opvang (Wmo 2015) geldt dat iedere ingezetene van Nederland in aanmerking kan komen voor deze voorzieningen.

Als het gezag over de jeugdige berust bij een instelling (instellingsvoogdij) of bij een pleegoudervoogd is de woonplaats van degene die voorafgaand aan de voogdij door de instelling of pleegouder het gezag uitoefende bepalend.

2.2.1.2 Leeftijd

Voor een op het individu toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet geldt dat de doelgroep in het algemeen beperkt is tot degenen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Hierop zijn enkele uitzonderingen:

• noodzakelijk voortzetten of hervatten (binnen 6 maanden na beëindiging van de jeugdhulp die voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar was aangevangen) van de jeugdzorg;

• voortzetting jeugdhulp na de leeftijd van 18 jaar in verband met arbeidsmarkttoeleiding;

• bij gebruik van de verwijsindex risicojongeren (VIR);

• bij toepassing van het jeugdstrafrecht.

In bovenstaande situaties kan, totdat de leeftijd van 23 jaar is bereikt, een voorziening in het kader van de Jeugdwet worden verstrekt. Dit geldt niet voor voorzieningen waarvoor op basis van andere wettelijke regelingen vanaf de leeftijd van 18 jaar aanspraak kan worden gemaakt. Dit geldt onder andere voor de op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 (zie beleidsregel 2.1-1) maar ook de voorzieningen op grond van de Zorgverzekeringswet.

2.2.1.3 Specifieke problemen of beperkingen

In de Wmo 2015 wordt de doelgroep afgebakend tot ingezetenen die in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen niet voldoende zelfredzaam zijn of niet in staat zijn tot participatie. Voor de voorziening beschermd wonen is de doelgroep verder beperkt tot ingezetenen die in verband met psychische of psychosociale problemen of licht verstandelijke beperkingen in combinatie met ernstige gedragsstoornissen niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving. Voor de voorziening opvang geldt dat de ingezetene niet in staat is zich te handhaven in de maatschappij en de thuissituatie moet hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

De doelgroep in het kader van de Jeugdwet is minder afgebakend. Jeugdigen en ouders vallen onder de werking van de Jeugdwet als er bij de jeugdige sprake is van:

• (chronisch) psychische problemen, stoornissen en aandoeningen;

• psychosociale problemen;

• gedragsproblemen;

• verstandelijke beperkingen;

• lichamelijke beperkingen;

• somatische aandoeningen;

• zintuigelijke beperkingen.

Of als er bij de ouder(s) sprake is van:

• opvoedingsproblemen.

Waar in de Wmo 2015 duidelijk een link wordt gelegd met beperkingen en stoornissen is dat in de Jeugdwet niet het geval: gedrags- en opvoedingsproblemen zijn wat dat betreft rekbare begrippen en breed uit te leggen. Dit betekent dat de gemeente ten aanzien van jeugdigen een zeer uitgebreide verantwoordelijkheid heeft.

Als problemen worden ondervonden als gevolg van verminderde mobiliteit zal onderzocht moeten worden of ondanks de beperkingen geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer of van (algemene) voorzieningen dichter bij huis die ondanks de beperkingen zonder op het individu toegesneden voorzieningen wel bereikbaar zijn. In het algemeen geldt binnen Almelo dat de afstand tussen woonadres en bushalte maximaal 400 meter bedraagt. Indien vastgesteld wordt dat een ondersteuningsvrager in 20 minuten meer dan 400 meter kan lopen, is geen sprake van een beperking waarvoor een op het individu toegesneden voorziening in het kader van ondersteuning mobiliteit noodzakelijk is.

Voor de Wmo voorzieningen in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen en ondersteuning mobiliteit geldt bovendien dat de beperkingen blijvend moeten zijn. Verstrekking van een voorziening vindt alleen plaats als dit langdurig nodig is. Een uitzondering op deze hoofdregel kan worden gemaakt voor roerende voorzieningen en vervoermiddelen als geen of niet langer gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid tot het lenen van deze voorzieningen en middelen bij een thuiszorgwinkel. Dit kan het geval zijn als de revalidatie na een operatie langer duurt dan 26 weken. Echter bij sommige thuiszorgorganisaties of ledenverenigingen en ziektekostenverzekeraars is een langere leentermijn van toepassing. Ook kan in individuele gevallen een uitzondering worden gemaakt voor vervoermiddelen die alleen gehuurd kunnen worden bij een thuiszorgwinkel. Dit kan het geval zijn als het vervoermiddel noodzakelijk is om te kunnen deelnemen aan de maatschappij of om de zelfredzaamheid te vergroten en de huur van het vervoermiddel (gedurende een langere periode) niet in het bestedingspatroon van de ondersteuningsvrager past.

Indien een uitzondering op de hoofdregel wordt gemaakt en de voorziening bij wijze van uitzondering toch wordt verstrekt, wordt de voorziening altijd in bruikleen dus in natura verstrekt. Een persoonsgebonden budget is in deze situatie niet aan de orde.

2.2.2 Op het individu toegesneden voorziening als vangnet

Eigen kracht

De op het individu toegesneden voorziening is aan de orde als andere oplossingen niet adequaat zijn. De beoordeling of andere oplossingen dan de op het individu toegesneden voorziening voldoende soelaas bieden om de zelfredzaamheid te vergroten of de maatschappelijke deelname te bevorderen, vindt plaats in overleg met de ondersteuningsvrager. Hierbij wordt steeds gekeken of de ondersteuningsvrager zelf, op eigen kracht, een oplossing kan realiseren. Wanneer het vermogen om zelf oplossingen te bedenken voor de eigen problemen (eigen kracht) ontoereikend is, wordt beoordeeld of en hoe dit vermogen om zelf oplossingen te bedenken voor de ondervonden problemen door de ondersteuningsvrager vergroot kan worden. Bij het aanspreken van de eigen kracht moet dan ook meer gedacht worden aan het versterken of aanleren van de vaardigheden (bijvoorbeeld het leren ordenen van de administratie of het leren koken) dan aan iets materieels (het beschikken over een aanmerkelijk inkomen of vermogen). Bij het op eigen kracht kunnen realiseren van een oplossing mag niet worden gekeken naar de financiële positie van de ondersteuningsvrager. De financiële positie wordt beoordeeld bij het opleggen van de eigen bijdrage.

Gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp uit sociale netwerk

Als op eigen kracht geen oplossing kan worden gerealiseerd, wordt gekeken of binnen het sociale netwerk (waaronder gebruikelijke hulp en mantelzorg) voorzien kan worden in de ondersteuningsbehoefte. Ten aanzien van gebruikelijke hulp zijn nadere regels gesteld (beleidsregels 2.2-1 tot en met 2.2-3). Bij de beoordeling of een beroep kan worden gedaan op het sociale netwerk zal ook moeten worden beoordeeld of er geen overbelasting dreigt te ontstaan of dat er al sprake is van overbelasting van personen uit het sociale netwerk. Tijdens het onderzoek (zie hoofdstuk 1) zal dan ook een netwerkanalyse moeten plaatsvinden.

Beleidsregel 2.2-1 Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de normale dagelijkse hulp die de partner en andere huisgenoten ( waaronder kinderen ) geacht worden elkaar te bieden omdat ze een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Het niet gewend zijn om huishoudelijke , ondersteunende (toezicht en begeleiding) en verzorgende taken uit te voeren, is geen reden om van deze regel af te wijken.

Beleidsregel 2.2-2 Gebruikelijke hulp begrensd in tijd

De gebruikelijke hulp is begrensd in tijd voor de werkende en/of de studerende partner of huisgenoot. Zij worden geacht in ieder geval 11,5 uren per week aan huishoudelijke, ondersteunende en verzorgende taken te kunnen uitvoeren. Bij huisgenoten onder de 18 jaar moet rekening worden gehouden met de leeftijd voor wat betreft het uitvoeren van huishoudelijke en verzorgende taken.

Beleidsregel 2.2-3 Hulp ouders aan kinderen

Als het gaat om de hulp van ouders aan kinderen kan voor gebruikelijke hulp een onderscheid worden gemaakt naar de leeftijd van het kind, waarbij de gebruikelijke hulp voor kinderen tot 4 jaar vrijwel onbegrensd is en de gebruikelijke hulp voor kinderen vanaf 12 jaar langzaam afneemt naar het aantal uren per week in de vorige beleidsregel:

• tot 4 jaar is het kind volledig op de hulp van de ouders aangewezen;

• van 4 tot 12 jaar is het kind voor wat betreft het toezicht en begeleiding bij de ontwikkeling nog volledig op de ouders aangewezen maar bij de persoonlijke verzorging is nog maar beperkt hulp nodig en de dagbesteding bestaat uit het volgen van onderwijs (tot 25 uur per week);

• van 12 tot 18 jaar is geen voortdurend toezicht meer nodig en er is geen hulp meer nodig bij de persoonlijke verzorging; wel is nog begeleiding nodig bij ontplooiing en ontwikkeling en de dagbesteding bestaat uit het volgen van onderwijs.

Dezelfde leeftijdsgrenzen gelden voor de voorzieningen in het kader van ondersteuning mobiliteit:

• tot 4 jaar is het kind volledig op de hulp van ouders aangewezen en heeft het geen zelfstandige vervoersbehoefte;

• van 4 tot 12 jaar kan er bij het kind sprake zijn van een beperkte vervoersbehoefte, de ondersteuning wordt hierop afgestemd;

• vanaf 12 jaar kan er sprake zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van een andere orde is de vraag of in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien door algemeen gebruikelijke voorzieningen. Kenmerkend voor een dergelijke voorziening is dat deze:

niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

in de reguliere handel verkrijgbaar is;

in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten;

past in het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de ondersteuningsvrager, ook al heeft deze een inkomen op minimumniveau.

Vrijwel alle tweewielers (met uitzondering van een elektrische fiets voor jongeren jonger dan 16 jaar), auto(accessoires) en de kosten van het gebruik van een auto, verbeteringen aan, in of bij een woning kunnen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk (zie beleidsregel 2.2-4). Soms is hieraan een afschrijvingstermijn gekoppeld (zie beleidsregel 2.2-5).

Ook als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt een verhuizing waarbij de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen

Beleidsregel 2.2-4 Verstrekking algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening kan bij wijze van uitzondering als een op het individu toegesneden voorziening worden aangemerkt en verstrekt als de ondersteuningsvrager niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van de voorziening.

Hiervan is in ieder geval sprake als :

• het inkomen van de ondersteuningsvrager door de aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening, rekening houdend met de afschrijvingstermijn, minder gaat bedragen dan de voor de ondersteuningsvrager geldende bijstandsnorm, tenzij

• een vergelijkbare voorziening tot het gangbare bestedings- en gebruikspatroon van een persoon met een minimuminkomen behoort.

Beleidsregel 2.2-5 Afschrijvingstermijnen

Voor een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw, keuken en badkamer geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaren en voor alle overige voorzieningen in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen en ondersteuning mobiliteit geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaren.

Algemene voorziening

Als geen beroep kan worden gedaan op de eigen kracht of het sociale netwerk en in de ondersteuningsbehoefte kan ook niet worden voorzien door middel van een algemeen gebruikelijke voorziening, moet beoordeeld worden of een algemene voorziening toereikend kan zijn. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn te vinden in paragraaf 2.1.4. Indien de inschatting is dat de cliënt redelijkerwijs gebruik kan maken van een algemene voorziening, maar de cliënt bedenkingen heeft, kan een proefperiode worden overwogen. Gedurende deze periode kan de cliënt wennen aan de algemene voorziening. Als in of na deze periode blijkt dat de algemene voorziening geen oplossing biedt voor de ondervonden problemen of beperkingen, vindt opnieuw een gesprek met de ondersteuningsvrager plaats.

Andere voorzieningen

Mocht een algemene voorziening niet toereikend of niet beschikbaar zijn, dan zal moeten worden bekeken of er mogelijk aanspraak kan worden gemaakt op andere voorzieningen dan voorzieningen in het kader van de Jeugdwet of de Wmo 2015. Deze andere voorzieningen zijn vrijwel altijd voorliggend aan de op het individu toegesneden voorzieningen. Te denken valt hierbij aan voorzieningen in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz), maar ook op voorzieningen op grond van de Participatiewet (re-integratie in plaats van arbeidsmatige dagbesteding) en Wet passend onderwijs.

Indien nu tijdens het onderzoek blijkt dat alleen in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien door het verstrekken van een op het individu toegesneden voorziening, zal moeten worden beoordeeld welke voorziening of samenstel van voorzieningen het beste kan bijdragen aan het beoogde resultaat. Voorzieningen gericht op het versterken van de eigen kracht (bijvoorbeeld een vaardigheidstraining die overigens ook binnen een algemene voorziening kan worden vormgegeven) geniet daarbij de voorkeur boven het overnemen van taken.

2.2.3 Goedkoopst adequate voorziening

Alleen de goedkoopst adequate voorzieningen kunnen in principe worden verstrekt. Adequaat betekent dat de voorziening bruikbaar en toereikend moet zijn en dat de voorziening kwalitatief goed en veilig is. Niet adequaat is een verhuizing naar woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden. Ook is een vervoermiddel niet adequaat als door functiebeperkingen deelname aan het verkeer onverantwoord is of als de ondersteuningsvrager niet zelfstandig gebruik kan maken van het vervoermiddel. Een ondersteuningsvrager die een duurdere voorziening wenst dan de goedkoopst adequate voorziening, betaalt de meerkosten zelf. Bij vervoer van en naar dagbesteding (ondersteuning maatschappelijke deelname) kan dit betekenen dat de meerkosten van het vervoer, als wordt gekozen voor dagbesteding buiten de directe leefomgeving terwijl er een toereikende en passende vorm van dagbesteding in de directe leefomgeving voorhanden is, voor eigen rekening van de ondersteuningsvrager komt.

2.3 Aanvullende criteria

2.3.1 Ondersteuning vermijdbaar en voorzienbaar

Artikel 2.3 Aanvullende criteria

1. Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een op het individu toegesneden voorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie als:

a. de noodzaak tot ondersteuning vermijdbaar was, en

b. de voorziening voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken;

c. de melding is gedaan op een zodanig moment dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning niet kan plaats vinden.

2. Als een op het individu toegesneden voorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

a. tenzij de eerder verstrekte voorziening niet opzettelijk door eigen toedoen verloren is gegaan;

b. tenzij de veroorzaakte kosten worden betaald, of

c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een adequate oplossing biedt in de ondersteuningsbehoefte.

Als redelijkerwijze door de ondersteuningsvrager is te voorzien dat het handelen of juist het nalaten leidt tot een beroep op ondersteuning, kan de gevraagde voorziening worden afgewezen.

Vermijdbaar

Onder vermijdbaar wordt in ieder geval verstaan het niet als een goed huisvader omgaan met een verstrekte voorziening. De op het individu toegesneden voorzieningen worden, tenzij het diensten betreft en tenzij in de beschikking anders bepaald, in bruikleen verstrekt. Als de (in bruikleen) verstrekte voorziening niet goed wordt onderhouden (nalaten) en daardoor eerder technisch afgeschreven dan gebruikelijk is (zie afschrijvingstermijnen in beleidsregel 2.2-5), komt de ondersteuningsvrager in principe niet voor een nieuwe voorziening in aanmerking.

Voorzienbaar

Onder voorzienbaar wordt in ieder geval verstaan een verhuizing naar een, gelet op de beperkingen van betrokkene, niet adequate woning (door dit handelen kon betrokkene voorzien aangewezen te raken op een voorziening in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen). Een voorziening wordt dan niet verstrekt, omdat de ondersteuningsvrager ook had kunnen verhuizen naar een adequate woning. Hetzelfde geldt als een ondersteuningsvrager, zonder het college daarvan in kennis te stellen, kiest voor een dure in plaats van een passende en toereikende betaalbare voorziening (bijvoorbeeld een woningaanpassing in plaats van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning).

Tijdig melden

Van de ondersteuningsvrager wordt verwacht dat deze zich tijdig meldt met een vraag voor ondersteuning. Het college moet vervolgens een onderzoek doen naar de ondersteuningsbehoefte en de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven. In het algemeen kan ondersteuning dan ook pas worden geboden op het moment dat er een besluit is genomen op de aanvraag. Alleen als achteraf nog te bepalen is dat de reeds ingezette ondersteuning noodzakelijk en de goedkoopst adequate vorm van ondersteuning is, kan worden afgeweken van de hoofdregel dat ondersteuning niet met terugwerkende wordt toegekend.

2.3.2 Vervanging voorziening

In artikel 2.3 lid 2 gaat het om een voorziening die volledig verloren is gegaan of economisch gezien niet meer verantwoord gerepareerd kan worden. De hoofdregel is dat een voorziening alleen kan worden verstrekt als deze is afgeschreven; hiervoor geldt minimaal de termijn genoemd in beleidsregel 2.2-5. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk: bijvoorbeeld als de voorziening is vernield of beschadigd door derden. Er moet dan echter wel aangifte zijn gedaan bij de politie.

Ook als de voorziening door eigen toedoen niet meer te gebruiken is, kan, als de schade door de ondersteuningsvrager wordt vergoed, opnieuw een voorziening worden verstrekt. Voor berekening van de schade wordt verwezen naar beleidsregel 2.3-1.

Indien de voorziening niet langer adequaat is, zal opnieuw moeten worden beoordeeld of en in welke vorm ondersteuning moet worden geboden. In dat geval worden uiteraard geen kosten in rekening gebracht bij de ondersteuningsvrager.

Beleidsregel 2.3-1 Berekening schadebedrag

De schade wordt, als de voorziening door eigen toedoen niet meer te gebruiken is, gesteld op :

• (10 jaar -x jaar )/10 jaar * nieuwwaarde van de voorziening die verloren is gegaan, waarbij

• de restwaarde (ook als de voorziening ouder is dan 9 jaar) minimaal 10% van de nieuwwaarde bedraagt.

De hierboven vermelde 10 jaar is gelijk aan de afschrijvingstermijn die gehanteerd wordt bij het volledig verloren gaan van de voorziening en x is gelijk aan het aantal volle jaren dat verstreken is vanaf de aanschafdatum van de voorziening.

Hoofdstuk 3: Vorm verstrekking voorziening

3.1 Verstrekking in natura, financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Artikel 3.1 Keuzevrijheid

1. Een op het individu toegesneden voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

2. Het college regelt in de beleidsregels in welke vorm en onder welke voorwaarden een op het individu toegesneden voorziening wordt verstrekt.

3. Het college regelt in de beleidsregels aan welke voorwaarden professionele aanbieders moeten voldoen om bij deze aanbieders ondersteuning met een persoonsgebonden budget te mogen inkopen; in ieder geval worden voorwaarden gesteld aan:

a. de financiële administratie van de aanbieder;

b. het optreden van de aanbieder als belangenbehartiger van de ondersteuningsvrager;

c. het zorgplan van de aanbieder.

Natura

Bij een voorziening in natura koopt de gemeente de voorziening in en zorgt dat deze aan de ondersteuningsvrager geleverd wordt.

Financiële tegemoetkoming

Een verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming vindt plaats als sprake is van een forfaitaire tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming kan alleen worden toegekend als de ondersteuningsvrager het voorstel steunt.

Het kan hierbij gaan om een financiële tegemoetkoming:

• in de vervoerskosten (Ondersteuning mobiliteit);

• in de verhuis- en inrichtingskosten (Ondersteuning zelfstandig wonen);

• in de kosten van het bezoekbaar maken van een woning (Ondersteuning zelfstandig wonen).

Persoonsgebonden budget

Bij een persoonsgebonden budget kent het college een budget toe aan de ondersteuningsvrager. De ondersteuningsvrager kan daarmee zelf de benodigde ondersteuning inkopen. De Sociale Verzekeringsbank voert voor de gemeente de betaling van de geleverde ondersteuning uit (het zogenaamde trekkingsrecht). Niet alle vormen van ondersteuning kunnen worden ingekocht met een persoonsgebonden budget. Daarnaast worden er voorwaarden gesteld aan de inkoop van de ondersteuning en de bekwaamheid van de ondersteuningsaanvrager. Dit wordt hieronder nader uitgewerkt.

Een beperkt aantal vormen van ondersteuning lijken minder geschikt voor inkoop met een persoonsgebonden budget als voor het beheer hiervan niet kan worden teruggevallen op het sociale netwerk of een vertegenwoordiger. Denk hierbij aan:

• Beschermd wonen;

• Ondersteuning maatschappelijke deelname of ondersteuning zelfstandig leven op grond van een cognitieve beperking.

In deze situaties dient terughoudend te worden omgegaan met het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

Uitgesloten van inkoop met een persoonsgebonden budget zijn de volgende voorzieningen:

• De op het individu toegesneden voorzieningen in het gedwongen kader (Jeugdwet);

• Behandeling (Jeugdwet);

• Voorzieningen tweedelijns GGZ (Jeugdwet);

• Collectief vervoer.

Ook als onmiddellijk een voorziening moet worden getroffen (spoed- en crisiszorg) kan dat niet in de vorm van een persoonsgebonden budget.

3.1.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget

Er zijn drie voorwaarden waar ondersteuningsvragers en de voorzieningen aan moeten voldoen, wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een persoonsgebonden budget, namelijk:

• moet op eigen kracht voldoende in staat zijn (of met hulp sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger) tot een redelijke waardering van zijn belangen en moet de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren;

• zal moeten motiveren dat de op het individu toegesneden voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet) of tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan zorg in natura (Wmo 2015);

• waarborg dat de op het individu toegesneden voorzieningen, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) is;

Deze voorwaarden worden hieronder verder uitgewerkt.

3.1.1.1 Bekwaamheid van de ondersteuningsvrager

Om ondersteuning te kunnen inkopen met een persoonsgebonden budget moet de ondersteuningsvrager zelfstandig tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat zijn. De ondersteuningsvrager zal dan ook moeten kunnen aangeven welke problemen worden ondervonden, hoe deze zijn ontstaan en welke ondersteuning deze denkt nodig te hebben.

Ook wordt van de ondersteuningsvrager verwacht dat deze de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van geschikte aanbieder, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

Hiervoor is de bekwaamheid in relatie tot de zorginkoop aan de orde geweest. Daarnaast moet de ondersteuningsvrager in staat zijn de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Vanaf 1 januari 2015 geldt een trekkingsrecht: het budget wordt niet rechtstreeks aan de ondersteuningsvrager overgemaakt maar aan de Sociale Verzekeringsbank. Het budget kan en mag alleen besteed worden voor de overeengekomen vorm van ondersteuning en wordt betaalbaar gesteld na het overleggen van facturen of declaraties aan de zorgverlener. De ondersteuningsvrager moet inzicht hebben in de gefactureerde of gedeclareerde bedragen en zal hierover verantwoording moeten kunnen afleggen. Daarnaast moet de ondersteuningsvrager in staat zijn om aan te geven of de resultaten die werden beoogd met de inkoop van de ondersteuning ook zijn behaald en of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is.

Het oordeel van de gemeente is leidend als het gaat om de bekwaamheid. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de ondersteuningsvrager (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is dan kan de gemeente het persoonsgebonden budget weigeren. Dat is een beslissing waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

Niet bekwaam, wel een persoonsgebonden budget?

Van onbekwaamheid wordt uitgegaan als de ondersteuningsvrager:

• handelingsonbekwaam is;

• als gevolg van onder andere dementie, een verstandelijke beperking, niet aangeboren hersenletsel of psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

• problemen ondervindt als gevolg van verslaving;

• problemen ondervindt als gevolg van schulden;

• eerder misbruik heeft gemaakt van een persoonsgebonden budget;

• eerder gefraudeerd heeft.

Indien de ondersteuningsvrager zelf onbekwaam is het persoonsgebonden budget te beheren dan mag het budgetbeheer worden uitgevoerd door een professionele budgetbeheerder of een persoon uit de directe vertrouwde omgeving, die niet de zorgverlener is. Een professionele budgetbeheerder beschikt over een keurmerk goedgekeurd pgb-bureau van het Keurmerkinstituut. Dit keurmerk is ontwikkeld in samenspraak met Per Saldo (belangenvereniging van mensen met een persoonsgebonden budget). De kosten voor het beheer van het persoonsgebonden budget worden niet vergoed.

Het beheer van het budget mag ook worden uitgevoerd door een persoon uit de directe vertrouwde omgeving, die niet de zorgverlener is. In verband met het kunnen toetsen (via de Basis Registratie Personen) in welke relatie de budgetbeheerder staat tot de ondersteuningsvrager is de kring van personen beperkt die als budgetbeheerder mogen optreden. Als budgetbeheerder mogen optreden:

• partner van de ondersteuningsvrager (gehuwd, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract geregistreerd bij gemeente)

• familie in de eerste graad van de ondersteuningsvrager (ouders of kinderen);

• familie in de tweede graad (grootouders, broers of zussen).

Uiteraard geldt voor de budgetbeheerder uit de directe sociale omgeving dat deze bekwaam moet zijn. De eisen die gesteld worden aan de ondersteuningsvrager, als deze zelfstandig het persoonsgebonden budget beheert, gelden ook voor personen uit de directe vertrouwde omgeving die het budgetbeheer uitvoeren.

3.1.1.2 Motivering door ondersteuningsvrager

Op grond van de Wmo 2015 dient door de ondersteuningsvrager gemotiveerd te worden dat deze een op het individu toegesneden voorziening in de vorm van een persoonsgebonden wil ontvangen. De ondersteuningsvrager moet motiveren dat de ondersteuning die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget minimaal tot een gelijkwaardig of een beter resultaat leidt dan de ondersteuning die in natura wordt verstrekt. De motivering in het kader van de Jeugdwet dient nog krachtiger te zijn: door de ondersteuningsvrager moet gemotiveerd worden dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en dat daarom een persoonsgebonden budget gewenst wordt.

Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura.

3.1.1.3 Waarborgen kwaliteit voorziening

De kwaliteit van voorziening die met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht, moet zijn gewaarborgd. Hiervoor gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen die in natura worden verstrekt. De kwaliteitseisen voor de op het individu gerichte voorzieningen in het kader van de Jeugdwet zijn geregeld in de wet zelf (zie hoofdstuk 4 Jeugdwet). Voor de op het individu gerichte voorzieningen in het kader van de Wmo zijn de kwaliteitseisen te vinden in hoofdstuk 7 van de beleidsregels. Deze kwaliteitseisen komen grotendeels overeen met de kwaliteitseisen genoemd in de Jeugdwet.

De kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorzieningen die in natura worden verstrekt, gelden in principe ook voor voorzieningen die worden ingekocht met een persoonsgebonden budget. Zo zal de voorziening, als deze wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget, in ieder geval veilig, doeltreffend en cliëntgericht moeten zijn. Als een inwoner met zijn persoonsgebonden budget een professionele zorgaanbieder inschakelt, is het in ieders belang dat deze aanbieder zich niet aan kwaliteitskaders kan onttrekken. Ook bij een persoonsgebonden budget dient kwalitatief goede zorg en ondersteuning te worden verleend. Daarom zijn de kwaliteitseisen zoals gehanteerd bij de aanbesteding ondersteuning in het kader van de Jeugdwet en Wmo 2015 ook van toepassing op professionele zorgaanbieders die worden ingeschakeld bij een persoonsgebonden budget. Deze professionele aanbieders dienen in ieder geval personeel in te schakelen die voldoen aan de opleidingseisen zoals opgenomen in bijlage 6.

Een persoonsgebonden budget kan in voorkomende gevallen worden gebruikt om ondersteuning in te kopen bij personen uit het sociale netwerk. Overigens moet dit ook dan wel verantwoord zijn en moet ook dan een bijdrage worden geleverd aan, zo mogelijk, het vergroten van de zelfredzaamheid en het bevorderen van de maatschappelijke deelname. Voorkomen moet worden dat, als de zorg wordt geleverd door een persoon uit het sociale netwerk, er een te sterke afhankelijkheidsrelatie ontstaat als gevolg van de inkoop van de voorziening door middel van een persoonsgebonden budget.

Om de kwaliteit van de geboden ondersteuning op langere termijn te kunnen waarborgen, mag een zorgverlener (zowel een professional als een persoon uit het sociale netwerk) structureel maximaal 48 uur ondersteuning verlenen aan ondersteuningsvragers. Zorgverleners die langere werkweken maken, lopen een groot afbreukrisico door overbelasting en daardoor gezondheidsproblemen. De continuïteit van de ondersteuning, de veiligheid en de kwaliteit komen dan in het geding. Bij zorgverleners die in dienst zijn van aanbieders geldt hetzelfde, maar hier wordt bescherming geboden via de Arbeidstijdenwet. De Arbeidstijdenwet kent overigens ook een maximum van structureel 48 uur per week werken.

3.1.1.4 Eisen aan de aanbieder

Aan de aanbieder worden algemene, zorginhoudelijke en administratieve eisen gesteld. Alleen als aan deze eisen wordt voldaan, mag een ondersteuningsvrager bij deze aanbieder ondersteuning met een persoonsgebonden budget inkopen. Door het voldoen aan deze eisen kan worden voorkomen dat de ondersteuningsvrager met een terugvordering van het persoonsgebonden budget wordt geconfronteerd omdat het persoonsgebonden budget niet is aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt. In dit licht moet ook de eis ten aanzien van het niet toestaan van het behartigen van de belangen van de ondersteuningsvrager door een zorgaanbieder worden gezien. Naast de hierboven genoemde eisen, moet de professionele aanbieder beschikken over een AGB-code. Een AGB-code is niet nodig als de ondersteuning wordt verleend door een persoon in het sociale netwerk (waarvoor het laagste pgb-tarief geldt).

Algemene eisen

Om te voorkomen dat de zorgaanbieder, als direct belanghebbende, invloed heeft op het (keukentafel)gesprek en door een niet geheel juiste voorstelling van zaken ondersteuning (of een zwaardere vorm van ondersteuning of een grotere omvang van ondersteuning) wil bewerkstelligen, wordt het gesprek met de ondersteuningsvrager niet gevoerd in het bijzijn van de zorgaanbieder. Het alternatief is dat de ondersteuningsvrager wordt gewezen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning via Almelo Sociaal. Ook mag de aanbieder niet optreden als beheerder van het persoonsgebonden budget.

Van aanbieders en zorgverleners wordt verwacht dat zij voorbeeldgedrag tonen in de communicatie en andere contacten met onder andere medewerkers die belast zijn met de toeleiding en toegang tot voorzieningen. Elementaire fatsoensnormen en correcte omgangsvormen dienen in acht te worden genomen om gewenst gedrag bij ondersteuningsvragers te stimuleren. Maatschappelijke deelname en met name het bevorderen hiervan is één van de doelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet. Een basisvoorwaarde om te kunnen deelnemen aan de maatschappij is juist het fatsoenlijk en correct kunnen omgaan met anderen. Door het niet fatsoenlijk of niet correct omgaan met anderen kan de aanbieder bij ondersteuningsvragers ongewenst gedrag in de hand werken waardoor deelname aan de maatschappij mogelijk wordt belemmerd in plaats van bevorderd. Ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget kan dan worden geweigerd.

Eisen aan administratie

Naast het voeren van een deugdelijke financiële administratie waaruit de inkomsten en uitgaven van de zorgaanbieder blijken, moet ook een deugdelijke cliëntenadministratie worden gevoerd. Uit de cliëntenadministratie moet tenminste blijken op welke tijdstippen/dagdelen de ondersteuningsvrager ondersteuning heeft ontvangen en de duur van deze ondersteuning. De administratie moet op ons verzoek onmiddellijk kunnen worden overgelegd. Door eisen te stellen aan de administratie van de zorgaanbieder kan worden voorkomen dat geen ondersteuning of veel minder ondersteuning wordt geboden dan verantwoord is.

Zorgplan

Om te kunnen bepalen of de met een persoonsgebonden budget in te kopen voorziening of ondersteuning kwalitatief verantwoord is, wordt voorafgaand aan de toekenning van het persoonsgebonden budget beoordeeld of het zorgplan garanties biedt op een verantwoorde kwaliteit van de te leveren voorziening of ondersteuning. In het zorgplan komen in ieder geval de volgende aspecten aan de orde:

• welke activiteiten op welk moment worden ingezet om de afgesproken resultaten met degene die ondersteuning nodig heeft te behalen;

• de deskundigheid van de professionele zorgverlener, blijkend uit opleiding en ervaring;

• vervanging van de zorgverlener bij ziekte of verlof indien de ondersteuning wordt geboden door een professionele zorgaanbieder die aangeeft te voldoen aan alle eisen die ook van toepassing zijn op gecontracteerde aanbieders.

Ten aanzien van de deskundigheid van de professionele zorgverlener wordt verwezen naar paragraaf 7.2.3 Eisen aan de beroepskracht. Een zorgverlener wordt niet aangemerkt als professional indien niet voldaan wordt aan de eisen genoemd in paragraaf 7.2.3.

Verklaring omtrent gedrag

Om de veiligheid van ondersteuningsvragers te waarborgen moet degene die de ondersteuning levert, beschikken over een verklaring omtrent gedrag. De verklaring omtrent gedrag is ook verplicht gesteld voor bestuurders van zorgorganisaties. Alleen als de ondersteuning wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk, kan ervoor worden gekozen geen verklaring omtrent gedrag te eisen. Bij directe familie (familie in de eerste of tweede graad) zal dit eerder het geval zijn dan bij personen die verder van de ondersteuningsvrager af staan (denk aan kennissen) die de ondersteuning leveren. De verklaring omtrent gedrag moet zijn afgegeven uiterlijk zes maanden voordat de zorgverlener voor de eerste keer in Almelo aan een ondersteuningsvrager ondersteuning gaat verlenen.

Ondersteuningsplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit wordt meegewogen of de met het persoonsgebonden budget in te kopen op het individu toegesneden voorzieningen in alle redelijkheid geschikt zijn om de met de ondersteuningsvrager afgesproken resultaten te behalen. Om de kwaliteit te borgen wordt, indien een op het individu toegesneden voorziening met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht, in het ondersteuningsplan inzichtelijk gemaakt:

• bij wie of welke aanbieder de ondersteuning wordt ingekocht,

• op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid, en

• hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.

Tenzij de ondersteuning wordt geleverd door een persoon uit het sociale netwerk, moet de ondersteuning worden geleverd door personen die kunnen handelen overeenkomstig de professionele standaard.

3.1.2 Weigeren persoonsgebonden budget

In de vorige paragrafen zijn al enkele weigeringsgronden aangegeven. Het persoonsgebonden budget wordt ook geweigerd als:

• blijkt dat de ondersteuningsvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

• de ondersteuningsvrager, de zorgaanbieder en/of de voorziening niet voldoet aan de aan het toekennen van een persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

• de ondersteuning wordt ingekocht bij een zorgaanbieder die in het verleden aan ondersteuningsvragers te weinig zorg of ondersteuning heeft geleverd waardoor het afgesproken resultaat niet werd bereikt en het persoonsgebonden budget van de ondersteuningsvrager of de zorgaanbieder werd teruggevorderd.

De voorwaarden waaraan een ondersteuningsvrager, de zorgaanbieder en/of de voorzieningen moeten voldoen om de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt te krijgen, zijn verwoord in paragraaf (en subparagrafen) 3.1.1.

3.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 Persoonsgebonden budget

1. Het persoonsgebonden budget bedraagt maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura.

2. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt afgeleid van het tarief dat gecontracteerde aanbieders krijgen en is:

a. gelijk aan het tarief voor gecontracteerde aanbieders (100% van het tarief) als de ondersteuning wordt geleverd door een aanbieder die voldoet aan alle criteria om voor een contract met de gemeente in aanmerking te komen om zorg in natura te mogen leveren;

b. 85% van het tarief voor gecontracteerde aanbieders als de ondersteuning wordt geleverd door andere professionele aanbieders dan onder 1 vermeld;

c. 50% van het onder 2 vermelde tarief als de voorziening wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk die niet kan worden aangemerkt als een professionele aanbieder, waarbij het tarief is gebaseerd op de lichtste vorm van ondersteuning.

3. Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald op declaratiebasis.

Hoogte persoonsgebonden budget op basis van goedkoopst adequate voorziening

Het gedeeltelijk weigeren van een persoonsgebonden budget is aan de orde als de voorziening die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget duurder is dan de kosten van een vergelijkbare voorziening die in natura wordt verstrekt. De weigering betreft dan dat deel van het gevraagde budget dat hoger is dan de voorziening die in natura verstrekt zou worden.

Hoogte afgeleid van tarieven voorzieningen die in natura worden verstrekt

Het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om een voorziening in te kopen bij verschillende zorgaanbieders. Daarnaast is de mogelijkheid open gehouden om de voorziening te laten leveren door een persoon uit het sociale netwerk. Op basis van deze uitgangspunten is gekozen voor drie tarieven voor het persoonsgebonden budget die afgeleid zijn van tarief dat de gemeente betaalt voor voorzieningen die worden geleverd in natura. De tarieven voor de verschillende op het individu toegesneden voorzieningen zijn opgenomen in de bijlage.

In Almelo is gekozen voor een drietal tarieven. Een 100% tarief (een tarief gelijk aan het tarief dat wordt betaald aan gecontracteerde aanbieders) als de hulp wordt geleverd door een professionele aanbieder die voldoet aan alle voorwaarden die ook gelden voor gecontracteerde aanbieders (zie hoofdstuk 7). Het tarief van 85% wordt betaald aan aanbieders die voldoen aan de professionele standaard en de opleidingseisen zoals vermeld in bijlage 6 maar niet alle kosten hebben die professionele aanbieders die voldoen aan de voorwaarden om voor het 100% tarief in aanmerking te komen. Veelal betreft dit zelfstandigen zonder personeel waarbij er geen sprake is van overheadkosten, geen directe vervanging bij ziekte of verlof is en/of niet voldaan hoeft te worden aan salariëring conform de voor de bedrijfstak geldende CAO. Ook kosten van het organiseren van medezeggenschap en een klachtenregeling ontbreken hier veelal. Dit voordeel is (conservatief) berekend op 15%. Voor personen uit het sociale netwerk die ondersteuning bieden en niet in aanmerking komen voor het 85% of 100% tarief (de persoon kan niet worden aangemerkt als een professionele aanbieder), geldt het lage tarief. Dit (mantelzorg)tarief is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die een mantelzorger maakt om de ondersteuning te kunnen blijven leveren. Voor het bepalen van het percentage van het tarief is gekeken naar het tarief dat in de Awbz werd gehanteerd voor de functie begeleiding individueel als deze werd geleverd door iemand uit het sociale netwerk. Het nu vastgestelde (mantelzorg)tarief benadert het oude Awbz tarief voor individuele begeleiding. Om de uniformiteit in tarieven voor persoonsgebonden budgetten te handhaven, is gekozen om het percentage consequent voor alle voorzieningen toe te passen.

In tegenstelling tot enkele andere wettelijke regelingen, is voor de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget geen verantwoordingsvrije bedrag van toepassing. In beleidsregel 3.2-1 is aangegeven voor welke kosten het persoonsgebonden budget mag worden aangewend. De besteding van het gehele budget moet op verzoek direct verantwoord kunnen worden.

Uitbetaling op declaratiebasis

Het persoonsgebonden wordt uitbetaald na het indienen van facturen of declaraties. Door betaling op basis van maandtarieven niet langer toe te staan, kan worden voorkomen dat er betaald wordt voor niet geleverde zorg of ondersteuning. De declaratie of factuur dient te worden ingediend binnen zes weken na de maand waarin de zorg is geleverd. Het persoonsgebonden budget wordt niet meer betaalbaar gesteld als de declaratie of de factuur na deze termijn van zes weken wordt ingediend.

Beleidsregel 3.2-1 Betalingen uit het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget moet worden besteed aan een op het individu toegesneden voorziening waarmee het afgesproken resultaat kan worden bereikt. Uit het budget mogen de volgende kosten worden voldaan:

• salaris en werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoeding woon-werkverkeer, verlofregelingen, pensioenvoorziening en spaarloon.

Niet uit het persoonsgebonden budget mogen worden betaald:

• kosten voor bemiddeling;

• kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

• kosten voor ondersteuning bij aanvragen en beheren van het persoonsgebonden budget;

• contributie voor lidmaatschap belangenorganisaties, kosten voor volgen van cursussen en informatiemateriaal;

• de eigen bijdrage.

3.3 Aanvullende criteria

Artikel 3.3 Aanvullende criteria

1. Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

2. Het persoonsgebonden budget wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering van de voorziening.

Voorziening al aangeschaft

Een voorziening die reeds is gerealiseerd of aangeschaft door de ondersteuningsvrager komt in het algemeen niet voor verstrekking in aanmerking. Het college wordt dan de mogelijkheid ontnomen te zoeken naar de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening nog kan worden vastgesteld, kan de voorziening verstrekt worden.

Instandhoudingskosten

Voor de kosten van instandhouding van een op het individu toegesneden voorziening kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Met instandhoudingskosten worden de volgende kosten bedoeld:

• onderhoud- en reparatiekosten (voor zo ver niet vallend onder de garantie);

• kosten van een verplichte WA-verzekering (voor vervoermiddelen met een motor en elektrische rolstoel).

Voor andere verzekeringen (met name tegen brand en diefstal) wordt geen persoonsgebonden budget toegekend. Immers ook een cliënt die een voorziening in natura verstrekt krijgt, moet deze kosten zelf betalen.

Voor de hoogte van het bedrag van de instandhoudingskosten wordt aangesloten bij het bedrag dat de gemeente jaarlijks betaalt voor het onderhoud en reparatie, en in voorkomende gevallen de WA-verzekering, van voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt.

Hoofdstuk 4: Eigen bijdrage

4.1 Eigen bijdrage op het individu toegesneden voorziening

Artikel 4.1 Bijdrage in de kosten

1. Voor een op het individu toegesneden voorziening is de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, verschuldigd.

2. De bijdrage in de kosten is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de ondersteuningsvrager en zijn partner of echtgenoot.

3. De bijdrage in de kosten bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening per periode van 4 weken, waarbij:

a. de kostprijs van een eenmalige persoonsgebonden budget per periode gelijk is aan de hoogte van het toegekende persoonsgebonden budget gedeeld door de afschrijvingstermijn;

b. de kostprijs van een periodiek verstrekte persoonsgebonden budget gelijk is aan de hoogte van het persoonsgebonden budget dat per periode is toegekend;

c. de kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening per periode gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is gedeeld door de afschrijvingstermijn;

d. de kostprijs van een periodiek verstrekte maatwerkvoorziening gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor per periode verschuldigd is.

4. Een bijdrage in de kosten van een op het individu toegesneden voorziening is verschuldigd zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt of korter, bij een eenmalige persoonsgebonden budget of verstrekking, als eerder het bedrag van de kostprijs is bereikt.

5. Als de bijdrage ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige.

6. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen, het collectief vervoer, een doventolk en het doven maatschappelijk werk.

7. De bijdragen voor opvang worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de ondersteuningsvrager verblijft, voor zo ver het college deze niet zelf vaststelt en int.

8. De in lid 5 sub a. en c. vermelde afschrijvingstermijnen zijn bepaald op 130 perioden van 4 weken voor een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw, keuken of badkamer en 91 perioden van 4 weken voor overige voorzieningen in het kader van Ondersteuning zelfstandig wonen en Ondersteuning mobiliteit.

Uitgangspunt voor het opleggen van een eigen bijdrage is de maximale bijdrage zoals bepaald in het door het rijk vastgestelde Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning. Daarin is bepaald dat de eigen bijdrage gebaseerd is op het inkomen en vermogen van de ondersteuningsvrager en zijn partner of echtgenoot. De eigen bijdrage is verschuldigd zolang van een voorziening gebruik wordt gemaakt, maar deze mag niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening (zie volgende paragraaf). Ook als een woningaanpassing wordt gerealiseerd voor een minderjarige is een eigen bijdrage verschuldigd. In dat geval wordt gekeken naar het inkomen en vermogen van de ouders of degene die samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige.

4.1.1 Kostprijs voorziening

Bepalen van de kostprijs

De kostprijs van een op het individu toegesneden voorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget. De kostprijs van een voorziening die in natura wordt verstrekt is gelijk aan het bedrag dat de gemeente betaalt voor deze voorziening aan de aanbieder die door de gemeente gecontracteerd is. Voor hulpmiddelen (ondersteuning zelfstandig wonen en ondersteuning mobiliteit) wordt uitgegaan van de kostenopgave van de door de gemeente gecontracteerde leverancier.

De kostprijs zal vervolgens moeten worden berekend naar een periode van vier weken (in aansluiting op de eigen bijdrage periode die door het CAK wordt gehanteerd). De wijze waarop de toerekening naar een periode van vier weken plaatsvindt, is afhankelijk van de verstrekte voorziening. Er zijn vier situaties mogelijk:

• voor de voorziening is een uur- of dagdeeltarief van toepassing;

• de voorziening wordt ineens betaald (ondersteuning mobiliteit of ondersteuning zelfstandig wonen);

• er is sprake van resultaatfinanciering (huishoudelijke ondersteuning);

• werkelijke kosten van de voorziening.

Uur- en dagdeeltarief

Indien een voorziening wordt toegekend in uren of dagdelen per week wordt de kostprijs als volgt berekend:

uurtarief (of dagdeeltarief) x aantal uren (dagdelen) per week ondersteuning x 4

Voor de van toepassing zijnde uurtarieven voor de verschillende voorzieningen wordt verwezen naar de bijlage.

Hulpmiddelen ( ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning mobiliteit)

Indien een hulpmiddel wordt toegekend waarvoor een bedrag ineens moet worden betaald (hetzij door de gemeente als de voorziening in natura wordt verstrekt hetzij door de ondersteuningsvrager als de voorziening wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt de kostprijs als volgt berekend:

aankoopbedrag voorziening / afschrijvingstermijn

De afschrijvingstermijn in jaren is geregeld in beleidsregel 2.2-5. De afschrijvingstermijn in jaren wordt vermenigvuldigd met dertien (per jaar zijn er namelijk dertien perioden van vier weken): dit is het aantal perioden waarover het aankoopbedrag wordt afgeschreven (dit is economische levensduur). Het berekende bedrag is het maximale bedrag van de eigen bijdrage per periode.

Indien op basis van het inkomen en vermogen een lagere eigen bijdrage wordt vastgesteld dan het berekende maximale bedrag per periode van vier weken, wordt de eigen bijdrage voortgezet totdat het aankoopbedrag is bereikt. De eigen bijdrage wordt beëindigd als geen gebruik meer wordt gemaakt van de voorziening.

Resultaatfinanciering (huishoudelijke ondersteuning)

De kostprijs is gelijk aan het bedrag dat de aanbieder per periode van vier weken voor een ondersteuningsvrager ontvangt voor het leveren van de voorziening. Voor financiële tegemoetkomingen geldt dezelfde berekeningsmethode voor het bepalen van de kostprijs.

Werkelijke kosten

Indien de werkelijke kosten van een voorziening bekend zijn en de kosten niet goed toegedeeld kunnen worden naar een uur- of dagdeeltarief, wordt uitgegaan van de werkelijke kosten per periode van 4 weken om te bepalen hoe hoog de eigen bijdrage maximaal mag zijn.

4.1.2 Geen eigen bijdrage

Het uitgangspunt is dat voor alle op het individu gerichte voorzieningen een eigen bijdrage wordt geheven. Een uitzondering hierop is het verstrekken van rolstoelen. Het heffen van een eigen bijdrage is op grond van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning niet toegestaan. Ook wordt geen eigen bijdrage geheven als door de ondersteuningsvrager gebruik moet worden gemaakt van een doventolk of als gebruik wordt gemaakt van het doven maatschappelijk werk. Voor inwoners die niet auditief beperkt zijn, wordt het maatschappelijk werk aangemerkt als een algemene voorziening waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is. Het specifiek op doven en slechthorenden gerichte maatschappelijk werk en de inzet van een doventolk om bijvoorbeeld de ondersteuningsbehoefte duidelijk te kunnen maken, worden hiermee gelijkgesteld. Een andere uitzondering betreft de verstrekking van een vervoerspas (een individuele vervoersvoorziening). Met een vervoerspas kunnen cliënten tegen een gereduceerd tarief gebruik maken van de regiotaxi (collectief vervoer). Cliënten betalen al voor deze voorziening door middel van het gereduceerde tarief.

4.1.3 Eigen bijdrage opvang

Ten aanzien van de voorziening opvang is gekozen voor voortzetting van de werkwijze waarbij de eigen bijdrage door de instelling zelf wordt vastgesteld en geïnd, voor zo ver het college niet zelf de bijdrage vaststelt en int (bij ondersteuningsvragers met een uitkering op grond van de Participatiewet). Overigens moet door de gemeente aan het CAK wel worden medegedeeld dat er een eigen bijdrage is opgelegd. Zo kan het CAK er voor zorgen dat er geen cumulatie optreedt van bijdragen die in het kader van de Wmo 2015 en Wet langdurige zorg (Wlz) kunnen worden opgelegd.

Hoogte eigen bijdrage opvang

De hoogte van de eigen bijdrage is zodanig dat de ondersteuningsvrager na afdracht van de bijdrage, van zijn bijdrageplichtig inkomen omgerekend een bedrag overhoudt dat overeenkomt met de zak- en kleedgeldnorm (zoals omschreven in artikel 23 lid 1 Participatiewet) vermeerderd met de standaardpremie voor zorg (artikel 1 lid 1 sub g Wet op de zorgtoeslag) gecorrigeerd met de zorgtoeslag (de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1 Wet op de zorgtoeslag).

4.2 Bijdrage kosten algemene voorzieningen

Artikel 4.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

1. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor cliëntondersteuning.

2. Het college regelt in de beleidsregels voor welke andere algemene voorzieningen een ondersteuningsvrager een bijdrage is verschuldigd en per algemene voorziening wat de hoogte van deze bijdrage is.

In het algemeen wordt er geen eigen bijdrage opgelegd voor algemene voorzieningen. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat het gebruik van algemene voorzieningen zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. De door de gemeente gesubsidieerde algemene voorzieningen kennen dan ook geen bijdrage anders dan een vergoeding van de kosten voor materialen die worden gebruikt voor de activiteiten. Ook de kosten van versnaperingen komen voor rekening van de deelnemer tenzij door de instelling anders is bepaald.

Hoofdstuk 5: Beschikking

5.1 Vastleggen in beschikking

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

1. Een beschikking voor een op het individu toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet wordt afgegeven, als:

a. de ondersteuningsvrager hierom vraagt;

b. de ondersteuningsvrager het niet eens is met het aanbod;

c. er specifieke rechten en plichten worden verbonden aan de verstrekking van een voorziening.

2. In de beschikking tot verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

3. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de ondersteuningsvrager daarover in de beschikking geïnformeerd.

4. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

5. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat deze moet worden aangewend;

b. de kwaliteitseisen die gelden voor de besteding van het budget;

c. wat de hoogte van het budget is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking;

e. de wijze van verantwoording van de besteding, en indien van toepassing;

f. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Wanneer een beschikking?

Alleen daar waar een beschikking vereist is, wordt een beschikking afgegeven. Een beschikking is op grond van de Jeugdwet niet vereist als er sprake is van het toekennen van een op het individu toegesneden voorziening waaraan verder geen specifieke rechten of plichten zijn verbonden. Voor de op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015 geldt dit niet: in de Wmo 2015 is bepaald dat dan altijd een beschikking moet worden afgegeven.

Vorm van verstrekking en bezwaarmogelijkheid

In de beschikking moet in ieder geval worden aangegeven in welke vorm de voorziening verstrekt wordt: zorg in natura of persoonsgebonden budget (in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming). Daarnaast dient altijd de mogelijkheid om bezwaar te kunnen indien tegen het besluit te worden opgenomen in de beschikking.

Eigen bijdrage

Als er sprake is van een te betalen bijdrage (dit kan zijn een eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 of een ouderbijdrage op grond van de Jeugdwet) moet dit worden opgenomen in de beschikking. Het niet opnemen van deze verplichting, betekent dat het CAK de bijdrage niet kan innen.

Beschikking bij voorziening in natura

Het vierde lid geeft aan wat er moet worden vastgelegd als de voorziening in natura wordt verstrekt. In de beschikking wordt de te verstrekken voorziening en het beoogde resultaat vastgelegd. Voor het beoogde resultaat kan worden aangesloten bij de omschrijvingen van de beoogde resultaten in paragraaf 2.1. Van belang kan nog zijn in de beschikking te vermelden of een voorziening (met name als het gaat om vervoermiddelen of hulpmiddelen) in bruikleen of in eigendom wordt verstrekt. Omdat uit wordt gegaan van integrale dienstverlening, moet, indien van toepassing, ook in de beschikking worden aangegeven of en welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

Beschikking bij voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Zie vorige paragraaf; aan de beschikking voor een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget gelden dezelfde eisen als aan een beschikking bij een voorziening die in natura wordt verstrekt. Echter bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget moeten ook de kwaliteitseisen worden opgenomen die gelden voor de voorziening die met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht en moet worden aangegeven hoe de besteding van het persoonsgebonden moet worden verantwoord. In het algemeen zal hierbij worden verwezen naar de rol van de Sociale Verzekeringsbank die tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget overgaat na het overleggen van een factuur of declaratie.

Algemene verplichtingen

Naast de hierboven genoemde meer specifieke punten in de beschikking worden de algemene verplichtingen opgenomen zoals het tijdig informeren bij wijzigingen. Deze algemene verplichtingen zijn beschreven in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 6: Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 6.1 Informatieplicht, herzien, intrekken en terugvorderen

1. De ondersteuningsvrager doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een op het individu toegesneden voorziening.

2. Het college kan een beslissing aangaande een op het individu toegesneden voorziening herzien dan wel intrekken als is vastgesteld dat:

a. er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de ondersteuningsvrager niet langer op deze voorziening is aangewezen;

c. deze voorziening niet meer toereikend is;

d. er niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden verbonden aan de verstrekking van deze voorziening, of

e. de op het individu toegesneden voorziening of het persoonsgebonden budget niet wordt gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

f. de op het individu toegesneden voorziening of het persoonsgebonden budget voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, d, e en f, heeft ingetrokken kan het college van de ondersteuningsvrager en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten op het individu toegesneden voorziening of persoonsgebonden budget.

4. Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte op het individu toegesneden voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

5. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat deze binnen zes maanden na verstrekking niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

6. Het college onderzoekt mede uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

6.1 Informatieplicht in beschikking

In de beschikking worden, naast wat op grond van artikel 5.1 moet worden vastgelegd, in ieder geval de volgende feiten en omstandigheden vermeld waarvan de ondersteuningsvrager direct een mededeling moet doen:

• verhuizing naar een andere gemeente of naar een instelling gericht op het verstrekken van zorg;

• een vakantie van meer dan 4 weken (behalve als er sprake is van ondersteuning zelfstandig wonen);

In bovenstaande situaties wordt de ondersteuningsvrager in ieder geval geacht te weten dat de beslissing tot het verstrekken van een voorziening kan worden heroverwogen. Daarnaast kan in de beschikking, afhankelijk van de op het individu toegesneden voorziening die wordt verstrekt, nog aangegeven worden dat direct moet worden gemeld:

• ziekte of verslechtering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening langer dan drie maanden niet kan worden gebruikt;

• aanmerkelijke verbetering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening niet langer noodzakelijk is;

• een wijziging in de woonsituatie (inwoning of verhuizing van een persoon);

• een ontzegging van de rijbevoegdheid indien een vervoermiddel met hulpmotor of elektromotor is toegekend;

• beëindiging van een verzekering door de verzekeringsmaatschappij als gevolg van het gedrag van de persoon aan wie de voorziening is verstrekt;

• een zodanige beschadiging van de voorziening dat herstel ervan niet zinvol is.

6.2 Herziening en intrekking

In het tweede lid van artikel 6.1 worden de gronden voor het herzien of het intrekken van de beslissing tot het verstrekken van een op het individu toegesneden voorziening genoemd. Een beslissing wordt in het algemeen herzien of ingetrokken als de grondslag voor de verstrekking van een voorziening komt te vervallen. Soms is dat omdat de voorziening niet langer noodzakelijk is; vaker zal er sprake zijn van het niet langer kunnen gebruiken van een voorziening. De voorziening is dan niet toereikend meer. Incidenteel komt het voor dat de voorziening niet langer adequaat is, omdat de persoon aan wie de voorziening is toegekend bijvoorbeeld door een rechterlijke uitspraak niet meer mag deelnemen aan het verkeer met een gemotoriseerd vervoermiddel. Het niet langer adequaat zijn van een voorziening kan ook blijken uit het beëindigen van een verzekering door een verzekeringsmaatschappij. Dit kan het geval zijn als de persoon aan wie de voorziening is verstrekt in korte tijd een aantal schademeldingen heeft gedaan.

Een voorziening wordt ook ingetrokken als er sprake is van het niet of niet tijdig informeren (er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden verbonden aan de verstrekking) of het geven van een onjuiste voorstelling van zaken. Ook als achteraf blijkt dat voor het doel waarvoor de voorziening is verstrekt, tevens een vergoeding wordt toegekend door bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij (op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis), wordt de voorziening herzien of ingetrokken.

Betrokkene heeft dan zelf kunnen voorzien in de op het individu toegesneden voorziening en is niet langer aangewezen op een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Jeugdwet of Wmo 2015. Overigens is met een groot aantal verzekeraars door de VNG (ook namens de gemeente Almelo) een akkoord gesloten met betrekking tot het regresrecht. Dit betekent dat het college, ook als de schade is veroorzaakt door een derde, de kosten van de voorziening niet gaat verhalen op de verzekering van de schadeveroorzaker mits de verzekeraar het akkoord met de VNG heeft ondertekend. De gemeente ontvangt voor de afkoop van het regresrecht een vergoeding van de verzekeraars via de VNG.

6.3 Terugvordering

In het algemeen zal er, als een voorziening wordt ingetrokken of herzien, een vordering ontstaan. De terugvordering bestaat of uit de waarde van de ten onrechte of te veel genoten op het individu toegesneden voorziening in geld of persoonsgebonden budget (zie artikel 6.1 lid 3) of het innemen van de in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening (zie artikel 6.1 lid 4).

De bepaling met betrekking tot terugvordering is gebaseerd op artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het besluit tot herziening of intrekking en daaraan gekoppelde terugvordering levert een executoriale titel op. Het terug te vorderen bedrag kan dan ook bij dwangbevel worden ingevorderd. Dit geldt overigens alleen voor ondersteuningsvragers. In artikel 6.1 lid 3 is ook de mogelijkheid opgenomen een bedrag terug te vorderen bij de aanbieder bijvoorbeeld als er te weinig of geen zorg wordt geleverd. Indien tot terugvordering bij de aanbieder wordt overgegaan, kan dat niet met een executoriale titel. Dit geldt ook voor voorzieningen op grond van de Jeugdwet. In de Jeugdwet is geen bepaling met betrekking tot terugvordering opgenomen. Indien er sprake is van een terugvordering van een voorziening op grond van de Jeugdwet, zal dat gebaseerd moeten zijn op het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling).

Voordat tot terugvordering wordt overgegaan, moet duidelijk zijn welk bedrag ten onrechte of teveel is betaald. Bij het vaststellen van de vordering wordt rekening gehouden met de door de cliënt betaalde eigen bijdragen.

Schade

Als er schade is ontstaan aan een in bruikleen verstrekte voorziening, zullen de kosten van reparatie van de schade worden teruggevorderd. Als de voorziening geheel verloren is gegaan of als reparatie van de schade te veel gaat kosten, wordt het terug te vorderen bedrag vastgesteld zoals bepaald in beleidsregel 2.3-1. Een zelfde benadering geldt ook als de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en het recht op de voorziening is ingetrokken of beëindigd.

Voor het bepalen van het terug te vorderen bedrag, indien er geen sprake is van schade, vindt er een evenredige toerekening naar het aantal jaren dat de voorziening oud is plaats. Als een voorziening in 7 jaar is afgeschreven (zie voor afschrijvingstermijnen beleidsregel 2.2-5), wordt als de voorziening verloren is gegaan tussen het 3de en 4de jaar, 3/7 deel van de aanschafkosten van de voorziening teruggevorderd. Voor het berekenen van het terug te vorderen bedrag wordt uitgegaan van het aantal volle jaren dat de voorziening nog mee had moeten gaan, gedeeld door de afschrijvingstermijn en vermenigvuldigd met het bedrag van de aanschafkosten van de voorziening.

6.4 Intrekking persoonsgebonden budget als deze niet direct wordt gebruikt

Als blijkt dat een persoonsgebonden budget niet binnen zes maanden is of wordt besteed aan het doel waarvoor deze is toegekend, kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een voorziening die noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld in de verhuiskosten). Mogelijk is er dan op een andere wijze voorzien in de gevraagde ondersteuning. Er zal dan opnieuw naar de situatie moeten worden gekeken. Ten aanzien van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten kan nog worden opgemerkt dat verstrekking vrijwel alleen plaatsvindt vanwege een onverwacht optredende noodzaak tot verhuizen. Dit veronderstelt dan ook dat de aanvrager binnen een korte periode na toekenning van de financiële tegemoetkoming daadwerkelijk verhuist. De op het individu toegesneden voorziening is bij het niet binnen zes maanden aanwenden, niet gebruikt voor het doel waarvoor deze bestemd is.

6.5 Handhaving, fraudepreventie en toezicht op kwaliteit geleverde zorg

Naast de beoordeling van de kwaliteit van de voorzieningen die door gecontracteerde aanbieders worden geleverd (zie volgende hoofdstuk), moet ook de kwaliteit van de geleverde zorg en ondersteuning die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget worden gecontroleerd. Voor de kwaliteit van de geleverde zorg en ondersteuning die met een persoonsgebonden budget worden ingekocht, gelden, als de aanbieder het 100% tarief ontvangt, dezelfde eisen als voor zorg of ondersteuning in natura. Voor deze aanbieder gelden alle kwaliteitseisen zoals beschreven in hoofdstuk 7. Voor aanbieders die het 85% tarief ontvangen of personen uit het sociale netwerk gelden deels andere (kwaliteits)eisen. Altijd moet beoordeeld worden of het tussen de regisseur en de ondersteuningsvrager afgesproken resultaat wel wordt bereikt. Voor het toezicht op de kwaliteit wordt een toezichthouder door het college aangewezen.

Naast het toezicht op de kwaliteit zal toezicht worden gehouden op de besteding van persoonsgebonden budgetten en de geleverde prestaties door aanbieders. Voor het persoonsgebonden budget geldt nog dat het budget moet worden aangewend voor het doel waarvoor deze verstrekt is. De besteding van het budget moet leiden tot het afgesproken resultaat. Indien dat resultaat niet wordt bereikt doordat geen of onvoldoende zorg wordt geboden, kan het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. In artikel 6.1 lid 3 is aangegeven dat terugvordering dan ook kan plaatsvinden bij de aanbieder. In het algemeen zal een onderzoek naar de besteding van het persoonsgebonden budget plaatsvinden naar aanleiding van een of meerdere signalen dat het budget niet goed wordt besteed of naar aanleiding van een melding over (niet) geleverde zorg door een aanbieder. Daarnaast zal steekproefsgewijs (waarbij de omvang van de steekproef kan oplopen tot 100%) een controle plaatsvinden op de besteding van het persoonsgebonden budget. Afhankelijk van de controle door de Sociale Verzekeringsbank op de door de ondersteuningsvrager ingediende declaraties en facturen, kunnen we gebruik gaan maken van verantwoordingsformulieren. Uit de verantwoordingsformulieren dient de besteding van het persoonsgebonden budget duidelijk te worden. Onduidelijkheden kunnen vervolgens leiden tot een nader onderzoek.

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en nadere eisen

7.1 Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

1. Om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met de derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid,

onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en

b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof,

ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis- en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

5. Voor de levering van een dienst door een derde op grond van de Jeugdwet houdt het college rekening met het bepaalde in het eerste tot en met het vierde lid.

De diensten en voorzieningen die worden uitgevoerd in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet worden in regionaal verband ingekocht, met uitzondering van de voorzieningen in het kader van ondersteuning zelfstandig wonen en mobiliteit. Deze laatste voorzieningen worden lokaal ingekocht. Zowel bij de lokale als de regionale inkoop van diensten en voorzieningen wordt rekening gehouden met bovenstaande uitgangspunten. Overeenkomsten worden alleen gesloten met aanbieders die voldoen aan de gestelde eisen.

·

7.2 Kwaliteitseisen aanbieders

Artikel 7.2 Kwaliteitseisen aanbieders

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen, verstrekt op grond van de Wmo 2015, door:

a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de ondersteuningsvrager;

b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

2. Het college kan in de beleidsregels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten.

3. Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet gelden de kwaliteitseisen zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet zijn bepalingen met betrekking tot de kwaliteitseisen opgenomen in artikelen 4.1.1 tot en met 4.1.8.

Naast de hieronder geformuleerde kwaliteitseisen gelden voor aanbieders die zorg in natura mogen leveren ook de eisen van paragraaf 3.1.1.4 onder het kopje algemene eisen. De zorgaanbieder mag dan ook niet optreden als belangenbehartiger van de ondersteuningsvrager en het keukentafelgesprek wordt niet gevoerd in het bijzijn van de zorgaanbieder. Daarnaast wordt van de zorgaanbieders of zorgverleners verwacht dat zij voorbeeldgedrag tonen in de communicatie en andere contacten met onder andere medewerkers die belast zijn met de toeleiding en toegang tot voorzieningen.

Met betrekking tot de kwaliteit van de op het individu toegesneden voorzieningen wordt een driedeling gehanteerd en wel:

1. Eisen aan het resultaat van de dienstverlening

2. Eisen aan de organisatie

3. Eisen aan de beroepskracht

7.2.1 Eisen aan het resultaat van de ondersteuning

Het spreekt voor zich dat de ondersteuning een bijdrage dient te leveren aan het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid of de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zoals verwoord in het ondersteuningsplan. Daarnaast moet de ondersteuning zo mogelijk een bijdrage leveren aan het versterken van het sociale netwerk van de ondersteuningsvrager waardoor deze voor ondersteuning minder afhankelijk wordt van professionals. In het ondersteuningsplan worden de resultaten geformuleerd die met de ondersteuning zouden moeten worden bereikt. De regisseur monitort of evalueert periodiek of het afgesproken resultaat met de gekozen vorm van ondersteuning wel wordt behaald.

7.2.2 Eisen aan de organisatie

Naast eisen ten aanzien van het resultaat van de ondersteuning, worden eisen gesteld aan de organisatie. De volgende eisen worden gesteld aan de organisatie:

• Zorgplan, trajectplan of iets soortgelijks per cliënt;

De aanbieder stelt per cliënt een plan op. Dit plan sluit aan op ondersteuningsplan en is afgestemd op de persoonlijke situatie (persoon en omgeving) van de cliënt, waarbij aandacht wordt besteed aan de afstemming tussen professionele hulp en informele zorg.

• Samenwerking met andere partijen in de keten;

Aanbieders stemmen periodiek af met andere partijen in de keten (partijen die betrokken zijn bij instroom/uitstroom) ter voorkoming van het ontstaan van wachtlijsten en stagnatie in de keten.

• Samenwerking met andere partijen voor integrale hulpverlening;

Wanneer sprake is van meerdere hulpverleners spreken partijen af wie het eerste aanspreekpunt is voor specifieke onderdelen.

• De beloning van (top)functionarissen is maximaal het bedrag genoemd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT)

• Opstellen/uitvoeren kwaliteitsbeleid;

De aanbieder beschikt over kwaliteitsbeleid, waardoor ze zicht heeft op de prestaties en continu werkt aan verbetering. Bij voorkeur wordt gewerkt met het instrument “De menselijke maat”

• Opleveren jaardocument en accountantsverklaring;

De aanbieder levert de gemeente jaarlijks een jaarverslag en een accountantsverklaring aan.

• Meten van effect bij de cliënt;

De aanbieder is ervoor verantwoordelijk om inzichtelijk te maken hoe het gesteld is met de zelfredzaamheid en participatie van haar cliënten en hoe die zich door de geboden ondersteuning ontwikkelt.

• Meten welke bijdrage de dienstverlening levert aan resultaat;

De aanbieder is er voor verantwoordelijk om inzichtelijk te maken welke bijdrage de geboden dienstverlening levert aan de zelfredzaamheid en participatie van haar cliënten.

• Meten van cliëntervaring;

De aanbieder levert de gemeente jaarlijks de resultaten van een cliëntervaringsmeting en de daaraan gekoppeld acties die op basis van de ervaringsmeting ingezet worden.

• Aanbieders beschikken over een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in aanraking kunnen komen.

7.2.3 Eisen aan de beroepskracht

Het resultaat van de ondersteuning is in grote mate afhankelijk van de inzet van diegenen die het werk in de praktijk moeten uitvoeren. Daarom worden de volgende eisen gesteld aan de beroepskrachten die bij de aanbieder in dienst zijn:

• handelen tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen in overeenstemming met de professionele standaard;

• zijn adequaat opgeleid (zie opleidingseisen in bijlage 6);

• moeten een geldige verklaring omtrent gedrag kunnen overleggen.

Onder adequaat opgeleid wordt verstaan:

• voor lichtere vormen van ondersteuning (OZL1 en OMD1) een afgeronde relevante opleiding op minimaal Mbo-niveau (geldt niet voor huishoudelijke ondersteuning);

voor zwaardere vormen van ondersteuning (OZL2 en OMD2) een afgeronde relevante opleiding op minimaal Hbo-niveau (voor huishoudelijke ondersteuning waarbij van de helpende gevraagd wordt de regie van de ondersteuningsvrager over te nemen of waarbij sprake is van zorg voor kinderen een afgeronde relevante opleiding op Mbo-niveau).

7.3 Klachten over de voorziening

Artikel 7.3 Klachtregeling

1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van ondersteuningsvragers ten aanzien van alle op het individu toegesneden voorzieningen op grond van de Wmo 2015.

2. Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling met betrekking tot het klachtrecht zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet is de klachtregeling geregeld in artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.3.

De eis dat de aanbieder een klachtenregeling moet opstellen, zal worden vastgelegd in de contracten die we met aanbieders aangaan. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en door hieraan aandacht te besteden in het jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

Indien een cliënt niet tevreden is over de afhandeling van een klacht, kan op grond van de gemeentelijke klachtenregeling, een klacht worden ingediend bij de gemeentelijke klachtenfunctionaris sociaal domein.

7.4 Medezeggenschap gebruikers voorzieningen

Artikel 7.4 Medezeggenschap

1. Aanbieders van de op het individu toegesneden voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 stellen een regeling vast voor de medezeggenschap over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn.

2. Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling met betrekking tot de medezeggenschap zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet zijn de bepalingen te vinden in artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12.

De eis om de medezeggenschap te regelen, zal worden vastgelegd in de contracten die we met aanbieders aangaan. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met aanbieders en door hieraan aandacht te besteden in het jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

7.5 Overleg aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

Artikel 7.5 Overleg met aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

1. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de kwaliteit en de naleving van de nadere eisen door periodieke overleggen met de aanbieders van op het individu toegesneden voorzieningen en het zo nodig in overleg met de ondersteuningsvrager ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

2. Het college ziet toe op een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek naar de ervaringen met de verstrekking van op het individu toegesneden voorzieningen.

In paragraaf 6.1.6 is de toezichthoudende rol met betrekking tot de kwaliteit al beschreven. Naast deze formele toezichthoudende taak wordt periodiek toegezien op de kwaliteit van de geleverde voorzieningen door in de periodieke overleggen met de aanbieders aandacht te besteden aan de hiervoor beschreven kwaliteitseisen. Indien uit het overleg blijkt dat nader onderzoek nodig is, wordt melding gemaakt bij de toezichthouder.

Ervaringen van ondersteuningsvragers bieden een goed inzicht in de kwaliteit van de ondersteuning geboden door aanbieders en de kwaliteit van het proces van toeleiding en toegang. Een jaarlijks onderzoek naar deze ervaringen van ondersteuningsvragers (het cliëntervaringsonderzoek) is dan ook wettelijk verplicht gesteld.

7.6 Meldingen calamiteiten en geweld

Artikel 7.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Wmo 2015 door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een op het individu toegesneden voorziening op grond van de Wmo 2015 onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

4. Het college kan in de beleidsregels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld.

5. Voor aanbieders van voorzieningen in het kader van de Jeugdwet geldt de regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten zoals bepaald in deze wet.

In de Jeugdwet is in artikel 4.1.7 een bepaling opgenomen betreffende het melden van calamiteiten en geweldsincidenten.

Het college moet op basis van de Wmo 2015 een regeling treffen voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten. Op grond van lid 4 kunnen eisen worden gesteld aan het melden van calamiteiten en geweld. In onderstaande beleidsregels worden de nadere eisen bepaald.

Beleidsregel 7.6-1 Melding calamiteit of geweld

De melding van een calamiteit of geweld bevat:

1. De naam van de zorgaanbieder en de functie van de melder;

2. De dagtekening van de melding;

3. De vermelding dat de melding betrekking heeft op een calamiteit als bedoeld in de Wmo 2015;

4. De naam en de contactgegevens van de betrokken beroepsbeoefenaar;

5. De naam, de contactgegevens en de geboortedatum van de betrokken cliënt;

6. Een feitelijke omschrijving van de calamiteit en de datum waarop deze heeft plaatsgehad;

7. De naam, de contactgegevens en de functie van de personen, anders dan de betrokken cliënt, die bij de calamiteit waren betrokken ;

8. Een beknopte omschrijving van de acties die door of namens de aanbieder zijn en zullen worden genomen, en de termijn waarbinnen een en ander zal plaatsvinden;

9. Of de calamiteit in verband met een redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit ter kennis is of zal worden gebracht van het openbaar ministerie.

Beleidsregel 7.6-2 Nadere bepalingen onderzoek en advies toezichthouder

Nadere bepalingen met betrekking onderzoek en advies toezichthoudend ambtenaar:

1. De aanbieder verstrekt na de melding desgevraagd aan de toezichthoudend ambtenaar alle gegevens die deze nodig heeft voor het onderzoeken van de melding;

2. Na de beëindiging van het onderzoek legt de toezichthoudend ambtenaar de relevante feiten vast in een concept-rapport;

3. Een concept-rapport wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de melder, de aanbieder en natuurlijke personen die gehoord zijn tijdens het onderzoek;

4. Degenen aan wie het concept - rapport ter kennis is gebracht, krijgen de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk of elektronisch te reageren op de inhoud hiervan;

5. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de reacties, doch in ieder geval binnen vier weken na het verstrijken van de in lid 4 genoemde termijn stelt de toezichthoudend ambtenaar een rapport vast omtrent het onderzoek van de melding. Het rapport bevat de relevante feiten, en het advies aan het college;

6. Indien degenen aan wie het conceptrapport ter kennis is gebracht wezenlijk met de toezichthoudend ambtenaar van mening verschillen over de relevante feiten zoals vastgelegd in het concept-rapport, en de toezichthoudend ambtenaar een reactie niet of niet geheel overneemt deelt deze dit schriftelijk of elektronisch gemotiveerd aan de betrokkene mede.

Hoofdstuk 8: Waardering mantelzorgers

Artikel 8.1 Jaarlijkse waardering

Het college regelt in de beleidsregels de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van ondersteuningsvragers in de gemeente.

De inzet van mantelzorgers verdient steun en waardering. Zij maken de participatiesamenleving tot werkelijkheid. Van waardering gaat bovendien een positieve werking uit. Waardering wordt door de meeste mantelzorgers belangrijk gevonden. Voor de jaarlijks waardering komen mantelzorgers in aanmerking die inwoners van de gemeente Almelo verzorgen. De mantelzorger hoeft niet in Almelo te wonen om in aanmerking komen voor de jaarlijkse waardering. Om de waardering voor mantelzorgers tot uitdrukking te brengen, is gekozen voor het organiseren van goede ondersteunende activiteiten. Daarbij valt te denken aan activiteiten gericht op:

• erkenning/herkenning

organiseren van themabijeenkomsten, alzheimer- en mantelzorgcafés, mantelzorgdiner en de dag van de mantelzorg;

• preventie van overbelasting

organiseren van gespreksgroepen en cursussen;

• materiële en immateriële hulp

uitvoeren geluksroute voor mantelzorgers, begeleid vervoer door vrijwilligers, respijtzorg door oppasdienst aan huis, de mogelijkheid bieden van kortdurend verblijf en ondersteuning maatschappelijke deelname.

Met deze activiteiten worden mantelzorgers tevens ondersteund bij de uitvoering van de zorgtaken. De activiteiten worden grotendeels uitgevoerd door de Stichting Informele Zorg Twente.

Naast de hierboven genoemde activiteiten worden tijdelijk, op basis van het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschikbaar gestelde bedrag voor behoud van werkgelegenheid van helpenden in de huishouding, aan mantelzorgers waardebonnen verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning. Hiermee kunnen mantelzorgers worden ontlast. Deze waardebonnen worden beschikbaar gesteld zolang de voorraad strekt.

Hoofdstuk 9: Burgerparticipatie

Artikel 9.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval ondersteuningsvragers of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. Het college regelt in de beleidsregels de uitvoering van het tweede en derde lid.

De gemeente Almelo kent drie adviesorganen binnen het sociale domein. Deze drie adviesorganen zijn:

• Kliëntenraad Almelo (KRA)

• Wmo-adviesraad

• Beleidsadviescommissie maatschappelijke aangelegenheden (Bacma)

Deze adviesorganen bestaan uit maatschappelijk betrokken inwoners van de gemeente Almelo. De Kliëntenraad Almelo adviseert het college voornamelijk op het terrein van de Participatiewet. De Wmo-adviesraad adviseert het college met name op het gebied van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Beleidsadviescommissie adviseert het college op het brede sociale terrein. De Beleidsadviescommissie wordt dan ook gevraagd te adviseren op beleidsplannen die meerdere beleidsterreinen bestrijken.

Voor wat betreft de verordening en de beleidsvoornemens op het terrein van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning is er een adviserende taak weggelegd voor de Wmo-adviesraad. De Wmo-adviesraad wordt periodiek (minimaal eens per zes weken) op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen en beleidsvoorstellen of –voornemens. Doel van deze overleggen is dat de adviesraad in een vroegtijdig stadium wordt betrokken bij het te voeren beleid en zelf onderwerpen kan agenderen en tijdig, op het moment dat het er nog toe doet, advies kan geven. De adviesraden worden ambtelijk ondersteund (bij verslaglegging van overleggen met gemeente maar ook in de sfeer van informatieverstrekking).

Alle adviesraden adviseren overigens gevraagd en ongevraagd. De uitbreiding van de zorgtaken van de gemeente en de grote veranderingen die hiermee gepaard gaan, vragen om een breder gesprek over de uitvoering van het beleid. Door het college zal nader worden gekeken naar de organisatie van de inspraak en advisering en het zo nodig en mogelijk breder betrekken van inwoners bij de totstandkoming van beleid.

Hoofdstuk 10: Slotbepalingen

10.1 Evaluatie verordening en beleidsregels

Artikel 10.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt elke twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de daarbij horende beleidsregels in de praktijk.

Het gemeentelijk beleid dat nader is uitgewerkt in de verordening en de beleidsregels dient periodiek geëvalueerd te worden. In de evaluatie wordt in ieder geval aandacht besteed aan de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en daarop gebaseerde beleidsregels. Zo nodig worden de bepalingen in de verordening en beleidsregels gewijzigd.

De uitvoering van het beleid zal met een hogere frequentie gemonitord worden. Het gaat hierbij onder andere om de instroom van ondersteuningsvragers en de uitgaven per voorziening. Specifiek zal aandacht worden besteed aan verstrekkingen in de vorm van een persoonsgebonden budget.

10.2 Intrekking verordening en beleidsregels

Artikel 10.2 Intrekking verordening

1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 wordt ingetrokken.

2. Een ondersteuningsvrager houdt recht op een voorziening verstrekt voor inwerkingtreden van deze Verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Beleidsregel 10.2-1 Intrekking beleidsregels

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo die op 14 april 2017 in werking zijn getreden worden met ingang van 1 april 2018 ingetrokken.

Overgangsrecht

Ondersteuningsvragers die een voorziening verstrekt hebben gekregen op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo 2015 blijven, zo lang er geen besluit is genomen op grond van de nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo.

Het overgangsrecht met betrekking tot een ongewijzigde aanspraak op een voorziening in 2015 is met ingang van 1 januari 2016 komen te vervallen. Hierop is één uitzondering, namelijk beschermd wonen. Voor beschermd wonen geldt op grond van de Wmo 2015 een overgangsperiode van minimaal 5 jaren als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

• de toekenning heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2015;

• er is sprake van een verstrekking in natura;

• er is sprake van een niet onderbroken verstrekking, dat wil zeggen dat de indicatie voor de voorziening in de tussentijd niet beëindigd mag zijn geweest of dat er in de tussentijd een herindicatie heeft plaatsgevonden.

Op grond van de nieuwe verordening gaat geen nieuw overgangsrecht ontstaan. Bestaande aanspraken op voorzieningen blijven bestaan totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

10.3 Inwerkingtreding

Beleidsregel 10.3-1 Inwerkingtreding beleidsregels

Deze beleidsregels treden op 1 april 2018 in werking.

10.4 Citeertitel

Beleidsregel 10.4-1 Citeertitel beleidsregels

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Almelo.

Ondertekening

Bijlagen

1 Tarieven op het individu toegesneden voorzieningen

2 Overzicht bedragen financiële tegemoetkomingen

3 Beleidskader beschermd wonen Twente

4 Model-beleidsregels landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang

5 Tabellen activiteiten en frequenties huishoudelijke ondersteuning

Bijlage 1: Tarieven op het individu toegesneden voorzieningen

Tarieven zorg in natura 2017

Jeugdhulp

Ondersteuning zelfstandig leven 1 € 50,00 per uur

Ondersteuning zelfstandig leven 2 € 60,00 per uur

Ondersteuning maatschappelijke deelname 1 € 50,00 per dagdeel

Ondersteuning maatschappelijke deelname 2 € 60,00 per dagdeel

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf € 70,00 per etmaal

Naschoolse dagbehandeling (lvb) € 120,00 per dagdeel

Persoonlijke verzorging € 44,53 per uur

Persoonlijke verzorging extra € 47,70 per uur

Nachtverzorging € 41,41 per dagdeel

Vervoer (OMD, KDV en Naschoolse behandeling) € 20,00 per retour

Wmo

Ondersteuning zelfstandig leven 1 € 45,00 per uur

Ondersteuning zelfstandig leven 2 € 60,00 per uur

Ondersteuning maatschappelijke deelname 1 € 30,00 per dagdeel

Ondersteuning maatschappelijke deelname 2 € 40,00 per dagdeel

Ondersteuning mantelzorg door kortdurend verblijf € 65,00 per etmaal

Huishoudelijke ondersteuning basismodule € 186,36 per 4 weken

module extra hygiëne € 46,16 per 4 weken

module wasverzorging € 11,36 per 4 weken

module regie € 55,44 per 4 weken

module maaltijdverzorging € 92,32 per 4 weken

module zorg voor minderjarige kinderen tarief per activiteit

Bedragen beschermd wonen (per jaar)

Ondersteuning zelfstandig leven standaard €24.500

Ondersteuning zelfstandig leven intensief €29.500

Ondersteuning zelfstandig leven zeer intensief €45.000

Ondersteuning maatschappelijke deelname (inclusief vervoer) €10.900

Woonvoorziening verblijf €15.900

Woonvoorziening compensatie huurlasten en –risico €5.000

Toeslag bijzondere omstandigheden ntb

Toeslagen beschermd wonen

Stimuleringstoeslag scheiden wonen en zorg € 5.000

Toeslag hoog complexe zorg € 5.000

PDC (Samen14)

In deze bijlage zijn de bedragen opgenomen van voorzieningen die ook in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt. Voor de tarieven van de hier niet genoemde voorzieningen wordt verwezen naar de Producten Diensten Catalogus (PDC) van Samen14.

Bijlage 2: Overzicht bedragen financiële tegemoetkomingen

Ondersteuning zelfstandig wonen

Verhuis- en inrichtingskosten € 2.500,00.

Bezoekbaar maken woning € 1.500,00

Ondersteuning mobiliteit

Vervoerskosten € 580,00 per jaar

(Bedrag gebaseerd op lokale verplaatsingen met een omvang van

2000 kilometer tegen een vergoeding van € 0,29 per kilometer.)

Vervoerskosten (verplaatsing buiten directe woon- en leefomgeving) € 0,29 per kilometer

Bijlage 3: Beleidskader beschermd wonen

BELEIDSKADER BESCHERMD WONEN TWENTE 2015

Samenwerking: De centrumgemeenten Almelo en Enschede werken samen en komen tot één eensluidend beleid voor Beschermd wonen (BW) in Twente. Het gaat hierbij om mensen die op basis van een ZZP GGZ-C indicatie zorg ontvangen. Er zijn wel mogelijkheden tot accentverschillen in de implementatie van deze taak binnen de centrumgemeenten Almelo en Enschede.

Continuïteit ZIN: Voor de huidige cliënten met een indicatie voor beschermd wonen die geldig is tot een datum na 1 januari 2015 en deze verzilveren in natura (ZIN) geldt dat de beide centrumgemeenten als uitgangspunt nemen dat de zorg aan deze cliënten wordt gecontinueerd tot uiterlijk 31 december 2019, of einde indicatiedatum (afhankelijk van de duur van de indicatie). Dit met dien verstande dat in overleg met de cliënt periodiek tussentijds zal worden bepaald of er aanpassingen nodig en wenselijk zijn.

Continuïteit PGB: Voor de huidige cliënten met een indicatie voor beschermd wonen die geldig is tot een datum na 1 januari 2015 en deze verzilveren in de vorm van een PGB geldt dat de beide centrumgemeenten als uitgangspunt nemen dat de zorg aan deze cliënten wordt gecontinueerd, maar dat de huidige PGB constructie niet wordt gehandhaafd. Dit met dien verstande dat vóór 1 januari 2015 in overleg met de cliënt en de PGB aanbieder gezocht wordt naar een alternatief zoals zorg in natura of de verstrekking van vouchers. Periodiek zal tussentijds worden bepaald of er aanpassingen nodig zijn in de zorg.

Relatie BW en MO: Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Onder Opvang wordt in de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het betreft in beide gevallen de meest kwetsbare mensen in de samenleving ofwel ‘zij die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’. In de praktijk bestaan er bij een deel van deze doelgroepen sterke overeenkomsten. In Twente willen we het beleid voor Opvang en beschermd wonen nauw met elkaar laten samenhangen. Daarom zal de toegang tot zowel opvang als beschermd wonen vanuit één centraal intakepunt wordt uitgevoerd.

Toegang BW en MO: De toegang tot zowel Opvang als beschermd wonen wordt geregeld door een van de aanbieders onafhankelijke organisatie: de centrale toegang opvang én beschermd wonen Twente (Cimot). Deze organisatie wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de twee centrumgemeenten. Deze organisatie heeft tevens een taak met betrekking tot - het beoordelen van de kwaliteit van geleverde prestatie van aanbieders - het monitoren van het verloop van de zorgplannen - het signaleren en waar mogelijk wegnemen van belemmeringen inzake doorstroom. Voor de Opvang toetst het Cimot achteraf of opname in de Opvang door een aanbieder terecht was. Voor beschermd wonen toetst het Cimot voorafgaand aan opname of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.

Toegangscriteria: Er zullen specifiek toegangscriteria worden uitgewerkt voor beschermd wonen. Op dit moment worden landelijk criteria uitgewerkt voor de afbakening van de Wlz ten opzichte van onder andere beschermd wonen. De toegangscriteria voor beschermd wonen Twente zullen daarbij aansluiten.

Landelijke toegankelijkheid: De afspraken die landelijk gemaakt worden met betrekking tot landelijke toegankelijkheid en regiobinding zullen onderdeel uitmaken van de vast te stellen regels en criteria voor toegang tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen in Twente.

PGB: Voor de doelgroep van beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt in zeer veel gevallen dat zij voor het adequaat beheren en correct besteden van een persoonsgebonden budget (PGB) niet altijd zélf over de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken. De centrumgemeenten Almelo en Enschede stellen daarom geen PGB beschikbaar voor beschermd wonen. Wel kunnen zorgaanbieders met hun cliënten afspraken maken over het budget waarover de cliënt zelf kan beschikken.

Zak- en kleedgeld: Bewoners van opvang en beschermd wonen betalen een eigen bijdrage. Bij beschermd wonen wordt deze – voorlopig- door het CAK vastgesteld en geïnd. Cliënt dient zelf te allen tijde over een budget ter hoogte van het zak- en kleedgeld zoals geregeld in de WWB te kunnen beschikken.

Theoretisch concept: Het niet hebben van onderdak en een stabiel/toereikend inkomen heeft zoveel impact, dat mensen daardoor vaak minder verstandige korte termijn beslissingen nemen en niet -in staat zijn- naar hun toekomst –te- kijken. Bij opvang en beschermd wonen zal daarom altijd eerst naar deze aspecten worden gekeken. Door deze zorgen (belemmeringen) tijdelijk weg te nemen, ontstaat ruimte bij de cliënt om te werken aan zijn ontwikkeling en nieuwe mogelijkheden te ontdekken.

Dit betekent dat het Cimot dit concept als uitgangspunt zal nemen bij aanvragen van potentiele cliënten. Het bijvoorbeeld eerst wegnemen van zorgen om geld en onderdak levert vervolgens de basis voor begeleiding tot het terugwinnen van eigen kracht. De nadruk komt daarmee te liggen op wonen en het geen dagelijkse zorgen hebben om geld. De centrumgemeenten zullen streven naar het beschikbaar hebben van woonruimte en het in eerste instantie wegnemen van financiële zorgen van burgers. Vaste lasten zullen zoveel mogelijk worden doorbetaald. Een woning kan in natura worden verstrekt. De cliënt houdt in eerste instantie zelf de beschikking over zak en kleedgeld, geld voor een ziektekostenverzekering en zo mogelijk voor voeding, de rest wordt geregeld. Daarna volgt begeleiding tot zelfredzaamheid en participatie en het beheer over een (steeds groter wordend deel van het) eigen budget.

Voorwaarden BW: In de definitie van beschermd wonen in de Wmo 2015 staat onder andere ‘stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld’ en vervolgens ‘bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen’ Uit de eerste geciteerde zin zou afgeleid kunnen worden dat sprake moet zijn van een gediagnosticeerd psychiatrisch ziektebeeld. De tweede geciteerde zin geeft aan dat ook mensen met alleen psychische of psychosociale problemen kunnen worden opgenomen. Beschermd wonen, zoals geboden door de centrumgemeenten, is bedoeld voor mensen met psychische of psychosociale problemen, waarbij vaak sprake zal zijn van een psychiatrisch ziektebeeld en/of verslavingsproblematiek.

Verschillende voorzieningen: De centrumgemeenten maken onderscheid tussen verschillende voorzieningen, namelijk:

- Beschermd wonen (zoals hiervoor omschreven)

- Opvang: voor mensen die geen enkele vorm van onderdak hebben en niet in staat zijn het noodzakelijke onderdak zelf te verwerven en behouden; opvang is altijd tijdelijk (max. 9 maanden)

- Begeleid wonen: hierbij is sprake van wonen in een aan de opvang of beschermd wonen gerelateerde accommodatie met extramurale begeleiding en toezicht op afstand, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie.

Alle voorzieningen zijn gericht op verbeteringen c.q. het wegnemen van belemmeringen en doorstroom naar een meer zelfstandige vorm van wonen. Indien een cliënt naar verwachting niet (meer) zelfstandig kan functioneren is hij/zij aangewezen op verblijf binnen de financiering van de Wet langdurige zorg (Wlz). In dat geval wordt een aanvraag Wlz voorbereid.

Dagbesteding: Dagbesteding wordt als onderdeel van opvang en wonen geregeld door de zorgaanbieder die daarbij zoveel mogelijk gebruik maakt van algemene voorzieningen en de mogelijkheden van de cliënt om als vrijwilliger, in arbeidsmatige werkprojecten of in een beschutte omgeving werkzaamheden te verrichten. Dagbesteding zal ook vaker dan nu vorm worden gegeven als vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk dat aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt, en met een reële onkostenvergoeding, binnen de normen die daarvoor gelden. Bij dagbesteding in groepen wordt niet bij voorbaat onderscheid gemaakt naar doelgroepen. We gaan uit van zo veel mogelijk integrale vormen van dagbesteding met een centrale regie. Hierbij zullen ook het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties betrokken worden alsmede participatie initiatieven Dat betekent dat in een periode van één tot twee jaar zo veel mogelijk vormen van arbeidsmatige, semi arbeidsmatige en niet arbeidsmatige dagbesteding die nu bij verschillende organisaties bestaan, daarvan ‘losgeweekt’ worden en onder één regie worden gebracht en vervolgens integraal inzetbaar zijn.

Inloop: Dagbesteding (arbeidsmatig, of niet arbeidsmatig of inloop) zien we als een essentieel element om verwaarlozing van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), toenemend contact mijden en terugval of heropname te voorkomen.

Zelfstandig wonen: Beschermd wonen onder de Wmo is bedoeld voor mensen waarvan verwacht mag worden dat zij, onder voorwaarden, in een meer zelfstandige vorm kunnen functioneren en mogelijk ook wonen. Mensen die (begeleid) zelfstandig kunnen wonen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:

1. Cliënt is geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving.

2. Er is sprake van een vast dagritme of dagstructuur door bijvoorbeeld (on)betaald werk, dagbesteding, school of vrije tijdbesteding.

3. Cliënt heeft inzicht in zijn situatie. Hij weet wanneer hij hulp moet vragen en vraagt om hulp indien nodig. Deze hulp hoeft niet acuut te worden geboden.

4. De cliënt is zelf in staat om contacten aan te gaan en deze te onderhouden. De cliënt beschikt over enige mate van assertiviteit en is in staat om grenzen aan te geven en voor zichzelf op te komen.

5. Cliënten die ook hun eigen financieel beheer kunnen regelen zullen daarnaast ook met geld moeten kunnen omgaan, vaste lasten tijdig kunnen voldoen, het inkomen weten te verdelen over alle kostenposten en schulden kunnen voorkomen.

Andere belangrijke factoren zijn:

- Ondersteuning en draagkracht vanuit een familie – of sociaal netwerk of vanuit de buurt. een vertrouwde omgeving met vaste gezichten.

- Fysiek: zoals goede afspraken met woning corporatie, woningaanpassing, hulpmiddelen, een veilig en schoon huis.

- Soms zijn bepaalde voorzieningen nodig, zoals steunpunt of wijkteam op korte afstand, hulp bij post en financiën en uiteraard vormen van begeleiding.

Er zal een set criteria worden uitgewerkt waarmee de overgang van beschermd wonen naar meer zelfstandige vormen van wonen zoals groepswonen, satelliet wonen, begeleid wonen en begeleid zelfstandig wonen kan worden bepaald.

Dit kan betekenen dat een cliënt die overgaat naar een meer zelfstandige woonvorm, niet meer is aangewezen op beschermd of begeleid wonen zoals hiervoor omschreven en onder de taak van centrumgemeenten valt, maar gewoon onder de Wmo komt en de verantwoordelijkheid is van de woongemeente.

Aanbieders ZIN: Gezien de vereiste continuering van zorg voor cliënten met een indicatie met een geldigheid na 1 januari 2015 en de eis dat zo veel mogelijk bestaande relaties tussen cliënten en directe hulpverleners in stand blijven, zullen in het najaar van 2014 subsidieafspraken worden gemaakt met alle aanbieders die deze cliënten op dat moment in zorg hebben voor ten minste dat volume dat overeenkomt met de geldigheidsduur van indicaties van de betreffende cliënten. Voor cliënten die buiten de GGZ sector zijn geplaatst (de zogenoemde sectorvreemden) wordt met de instellingen op cliëntniveau een afspraak gemaakt over de continuering van de zorg en de financiering hiervan. Daarnaast worden subsidie afspraken gemaakt voor te verwachten volumes aan nieuwe instroom in de loop van 2015. Hierbij kan het aantal aanbieders worden beperkt, hetgeen betekent dat aanbieders waarmee géén afspraken worden gemaakt voor nieuwe instroom ook geen nieuwe cliënten voor beschermd wonen kunnen opnemen. Subsidierelaties betreffen steeds een bepaald volume waarop maandelijks bevoorschotting plaatsvindt. Afrekening vindt eenmaal per jaar plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten. Tussentijds (tenminste 2 x per jaar) wordt gerapporteerd over eventuele afwijkingen t.o.v. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de begroting. Het bedrag dat beschikbaar is voor dagbesteding wordt apart zichtbaar gemaakt en verantwoord.

Aanbieders PGB: Met de huidige aanbieders PGB zal voor zover zij geen winstoogmerk hebben eveneens een subsidierelatie worden aangegaan. Hun bewoners (PGB houders) zullen worden benaderd om af te spreken op welke wijze hun PGB kan worden omgezet in zorg in natura, te verzilveren bij hun huidige zorgaanbieder. Voor PGB-houders die hun zorg niet via een PGB-aanbieder laten lopen zullen op individueel niveau afspraken worden gemaakt voor het overgangsjaar 2015. Centrumgemeenten treden voor dat jaar in de plaats van het zorgkantoor, en nemen de afspraken en verplichtingen van het zorgkantoor voor deze cliënten over.

Algemene voorziening: Beschermd wonen is evenals opvang een algemene (collectieve) voorziening. Indien iemand is aangewezen op beschermd wonen, wat blijkt uit het onderzoek en het op basis daarvan opgestelde ondersteuningsplan, kan deze toegang krijgen tot beschermd wonen en zal een geschikte plaats worden gezocht, afgestemd met de wensen en mogelijkheden van de cliënt, de mantelzorger c.q. de betrokken verwijzer.

Keuzevrijheid: Een cliënt die aangewezen is op beschermd wonen kan zijn voorkeur uitspreken voor een van de aanbieders waarmee een subsidierelatie bestaat. Een aanbieder die plaats heeft is verplicht de cliënt die zich –via het Cimot- bij hem meldt op te nemen.

Cliëntondersteuning: Zorgaanbieders en cliënten signaleren een behoefte aan een onafhankelijk adviespunt, specifiek voor mensen met een psychische beperking en mensen met een verslavingsachtergrond. Vanuit zo’n adviespunt kan ook de cliëntondersteuning worden vormgegeven. Centrumgemeenten overwegen een onafhankelijk adviespunt in te richten dat informatie en ondersteuning biedt aan cliënten op het gebied van geestelijke gezondheidszorg, Opvang en verslavingszorg. Dit adviespunt wordt bemenst door ‘ervaringsdeskundigen’ met ieder een eigen specifieke achtergrond. In plaats van één fysiek punt kan gedacht worden aan spreekuren op verschillende locaties. Voor een deel van de cliënten kunnen deze activiteiten in de vorm van dagbesteding en vrijwilligerswerk worden gegoten. In de loop van 2015 zal zo’n adviespunt nader worden uitgewerkt.

Mantelzorg/maatjes: Mensen met psychiatrische en of psychosociale problematiek hebben veelal geen of een zeer beperkt sociaal netwerk of mantelzorgers. Indien dit wel aanwezig is wordt door de zorgaanbieder inzet gepleegd op ondersteuning van dit netwerk en of van mantelzorgers. Dit om hen enerzijds te stimuleren en anderzijds overbelasting te voorkomen. Indien een cliënt niet beschikt over een sociaal netwerk of mantelzorgers en er is acceptatie door de cliënt dan wordt ingezet op het koppelen van vrijwillige ‘maatjes’ als sociaal netwerk.

Instroom-uitstroom: Het beleid is gericht op het bevorderen van de doorstroom. Immers het gaat om personen die op termijn meer zelfstandig kunnen gaan functioneren. De beschermde woonvoorziening met beschermende maatregelen is geen eindstation. Dit betekent dat de gemeenten alle mogelijkheden inzet om doorstroom te bevorderen. Mogelijkheden hierbij zijn bijvoorbeeld

• zorg voor het in natura beschikbaar stellen van woningen (al dan niet ingericht) met doorbetaling van vaste lasten

• zorgen voor huurovereenkomsten gekoppeld aan zorgovereenkomsten

• zorgen voor participatie in de vorm van vrijwilligerswerk met kleine vergoeding

• zorgen dat de cliënt geen zorgen heeft om huisvesting en financiën met een beperkt maar vrij besteedbaar inkomen.

• zorg dragen voor contact: maatjes, buurt, netwerk

• bevorderen van het ontwikkelen van talenten die leiden tot waardering van de omgeving en verhoging van eigenwaarde

Opvangwonen: Met woningcorporaties worden afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van tenminste één woning per gemeente die gebruikt kan worden voor tijdelijk wonen. Hiermee wordt bevorderd dat cliënten die tijdelijk onderdak nodig hebben, in de gemeente van herkomst kunnen worden opgevangen. De toeleiding naar deze woningen loopt (na melding door de regiogemeente) via het Cimot.

Pensionwonen: In verschillende plaatsen in Nederland wordt geëxperimenteerd met vormen van pensionwonen in leegkomende accommodaties van verzorgingshuizen. Deze instellingen komen met een aanbod van wonen en zorg, dat ook voor een deel van de huidige beschermd wonen cliënten erg aantrekkelijk kan zijn, evenals voor mensen die verzorgd/veilig zouden willen wonen maar geen indicatie hebben voor een verzorgingshuis (lage ZZP’s). Naar verwachting komen in 2015-2016 ook Twentse huizen met een aanbod.

Sociale pensions: In Almelo en Enschede bestaan sociale pensions van particuliere aanbieders. Hebben mensen geen zorg, of alleen extramurale zorg nodig, en zouden zij graag willen wonen in zo’n sociaal pension, dan is dat voor hen een goede oplossing. Ook bij deze sociale pensions zullen bewoners, na het betalen van een eigen bijdrage, minimaal een bedrag ter hoogte van zak- en kleedgeld en de kosten van een zorgverzekering over moeten houden. Het wonen in een sociaal pension kan een goed alternatief zijn voor beschermd wonen. Zo nodig wordt vanuit de centrumgemeentemiddelen bijgedragen in de kosten van dit wonen.

Medezeggenschap: Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Medezeggenschap en Klachtrecht. Voorlopig geldt: Organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan moeten beschikken over een actief en werkzaam beleid ‘medezeggenschap’. Daarin moet ten minste worden aangegeven

● Dat het management medezeggenschap van cliënten en verwanten stimuleert en ondersteunt met middelen.

● Dat er een formeel medezeggenschapsorgaan is voor cliënten/bewoners en verwanten dat de volgende bevoegdheden heeft:

— om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen.

— om structurele klachten van alle cliënten in behandeling te nemen.

— om gevraagd en ongevraagd advies te verstrekken aan cliënten en verwanten

— om informatie in te winnen.

— om bijeenkomsten te beleggen

● Dat er ten minste 4 maal per jaar een overleg is tussen management en medezeggenschapsorgaan.

● Dat het management het medezeggenschapsorgaan ten minste betrekt bij:

— Het formuleren van beleid ten aanzien van Kwaliteit en veiligheid.

— Het evalueren van kwaliteit en veiligheid.

Klachtrecht: Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Medezeggenschap en Klachtrecht. Voorlopig geldt: Organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan moeten beschikken over een actief en werkzaam beleid met betrekking tot het signaleren en afhandelen van klachten. Dit betekent:

● Een voor de gemeenten inzichtelijke en transparante klachtenregistratie.

● Een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling.

● Aansluiten bij de onafhankelijke vertrouwenspersoon die door de centrumgemeenten zal worden aangesteld. Dit betekent verwijzen en de vertrouwenspersoon gelegenheid even zijn/haar werk te doen.

Kwaliteitsbeleid: Hierbij zal aangesloten worden op de binnenkort door de VNG te publiceren handreiking Kwaliteit. Voorlopig geldt: De centrumgemeente zullen in overleg met ervaringsdeskundigen en aanbieders kwaliteitseisen formuleren en stellen aan de te leveren diensten. Deze eisen zijn vervolgens van toepassing voor de betreffende organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan. Voor alle organisaties die beschermd wonen aanbieden en waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan geldt:

● Een meldplicht calamiteiten en geweld.

● Dat voor elke cliënt bij aanvang een plan van aanpak (zorg, begeleiding ondersteuning) wordt opgesteld in overleg met de betreffende cliënt en of zijn/haar vertegenwoordiger. Dit plan wordt regelmatig geëvalueerd en bijgesteld.

● Structurele evaluatie van resultaten bij cliënten in relatie tot de aanpak en hierover rapporteren aan gemeenten.

● Het op peil houden van kwaliteit van personeel via opleiding, supervisie en intervisie en hierover verantwoording afleggen aan gemeenten.

● Het voeren van intervisie/benchmark met andere gelijksoortige organisaties en met elkaar delen en overnemen van best practices.

Samenwerking: Er bestaat reeds een convenant met Menzis als zorgverzekeraar. Ook zijn er convenanten met alle regiogemeenten. Deze convenanten zullen op onderdelen worden geactualiseerd in het kader van de Wmo 2015 waarin ook beschermd wonen tot het gemeentedomein behoort.

Bijlage 4: Model-beleidsregels Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang

Aanmelding en onderzoek

1. Elke centrumgemeente zorgt er voor dat iedere dak- en thuisloze persoon zich kan aanmelden voor maatschappelijke opvang.

2. Elke centrumgemeente draagt er zorg voor dat na de aanmelding: nagegaan wordt of iemand tot de doelgroep behoort en er zo spoedig mogelijk een onderzoek wordt uitgevoerd om te bepalen in welke centrumgemeente de maatschappelijke opvang van de cliënt het beste kan plaatsvinden.

Dat is in eerste instantie de centrumgemeente of regio waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding heeft. Indien over beide zaken geen duidelijkheid ontstaat, is de centrumgemeente van aanmelding de aangewezen centrumgemeente die de cliënt toelaat tot de maatschappelijke opvang.

De centrumgemeente waarbij de voorwaarden optimaal zijn of aantoonbare binding is, is de aangewezen centrumgemeente die de cliënt toelaat tot de maatschappelijke opvang.

3. Om vast te stellen waar een cliënt het beste maatschappelijke opvang kan krijgen, worden de volgende beoordelingscriteria aanbevolen, die toegepast worden bij de centrumgemeente van aanmelding: centrumgemeente A. Dit in overleg met zowel de cliënt als de eventueel beoogde centrumgemeente B waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn.

Om dit te kunnen bepalen, wordt gekeken naar de volgende feiten en omstandigheden:

• De aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden);

• Voorwaarden voor een succesvol traject zoals bijvoorbeeld: actieve schuldhulpverlening, bestaande relatie met GGZ, CJG, MO e.a. in de betreffende regio;

• Gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van de cliënt om in een bepaalde gemeente/regio te worden opgevangen. Deze redenen moeten voor alle betrokken partijen aanvaardbaar zijn.

• Bekendheid bij de politie in de betreffende regio;

• De cliënt heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de centrumgemeente of regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de basisregistratie personen of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

• Als contra-indicatie om een cliënt te plaatsen in een bepaalde regio gelden redenen om de cliënt uit zijn oude sociale netwerk te halen, of agressie tegen medewerkers van betrokken partijen in de betreffende regio.

• Dit onderzoek naar beste plaatsing wordt in principe binnen twee weken afgerond.

Overdracht van cliënten

4. Als uit het onderzoek bij de centrumgemeente van aanmelding (centrumgemeente A) volgt dat de maatschappelijke opvang het beste in een andere centrumgemeente B kan plaatsvinden, neemt de aangewezen contactpersoon van de centrum gemeente A contact op met de aangewezen contactpersoon van de andere centrumgemeente B voor het organiseren van een (warme) overdracht van de cliënt. Gedurende de periode dat de cliënt in afwachting is van overdracht, zal de centrumgemeente A zo nodig onderdak en ondersteuning bieden.

Centrumgemeente A zorgt ervoor dat centrumgemeente B op de hoogte wordt gebracht en betrokken wordt bij het bepalen van het resultaat van het onderzoek zoals beschreven onder punt 3.

5. De overdracht van een cliënt vindt plaats onder regie van de centrumgemeenten en hierbij worden in elk geval afspraken gemaakt over:

• de datum van overdracht,

• overbruggingsopvang in regio A indien er in regio B nog geen plaats is

• de instelling die de cliënt opneemt,

• de wijze van vervoer en eventuele reisbegeleiding,

• de overdracht van de persoonlijke gegevens en

6. De financiering van overdracht ligt bij centrumgemeente A en de financiering van tijdelijke overbruggingsopvang ligt bij de ontvangende centrumgemeente B.

Verantwoordelijkheid

7. Als na onderzoek zoals onder punt 3 aangegeven, in goed overleg blijkt dat de cliënt in centrumgemeente B het best kan worden opgevangen in de maatschappelijke opvang, dan is centrumgemeente B vervolgens verantwoordelijk om de cliënt opvang aan te bieden.

8. Besluiten worden ondersteund door formele beschikkingen waar van toepassing door centrumgemeente A en of door centrumgemeente B.

9. Indien de contactpersonen van de centrumgemeenten A en B niet tot akkoord kunnen komen leggen zij dit voor aan de door de VNG en FO ingestelde geschillencommissie, waarvan het besluit vervolgens bindend is.

Vertrouwenspersoon

10. De cliënt mag zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De gemeente draagt zorg voor goede en voldoende voorlichting over de rechten en plichten, zowel mondeling als schriftelijk.

Evaluatie

11. De handreiking wordt in 2016 geëvalueerd. In de loopt van 2015 en 2016 zal VWS zorgdragen voor het monitoren van afspraken met betrekking tot toegang en overdracht. In verband hiermee registreert elke centrumgemeente de volgende gegevens:

• aantal aangemelde cliënten (ook cliënten die duidelijk tot de eigen regio behoren),

• datum van aanmelding,

• aantal cliënten zonder binding in de eigen regio die tijdelijk opvang wordt geboden,

• aantal cliënten waarbij na onderzoek blijkt dat er geen enkele voorkeursregio blijkt en die vervolgens in de eigen regio zijn opgenomen.

• datum overdracht naar een andere regio van een centrumgemeente,

• naar welke centrumgemeente is overgedragen en

• naar welke instelling en

• op grond van welke argumenten en

• of de overdracht goed is verlopen.

Bijlage 5: Activiteiten en frequenties huishoudelijke ondersteuning

Basismodule:

Bij de basismodule wordt een onderscheid gemaakt tussen

reguliere basisactiviteiten (tabel 1) en;

incidentele activiteiten (tabel 2) die beiden onder de basismodule vallen.

Tabel 1: Overzicht reguliere basisactiviteiten

Woonruimte

Basisactiviteit

Frequentie/norm

Woonkamer

Stof afnemen hoog

1x per 2 weken

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 2 weken

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

1x per 6 weken

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 4 weken

Bed verschonen

1x per 2 weken

Keuken

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per week

Schoonmaken buitenzijde keukenblok inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, buitenzijde koelkast, eventueel tafel

1x per week

Schoonmaken buitenzijde keukenapparatuur

1x per week

Afval opruimen

1x per week

Sanitair

Badkamer schoonmaken (incl. stofzuigen en dweilen)

1x per week

Toilet schoonmaken (incl. stofzuigen en dweilen)

1x per week

Hal

Stof afnemen hoog

1x per week

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Trap stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 2 weken

Afstemming/sociaal contact

Aankomst, vertrek, evt. afstemming derden, contact cliënt

1x per bezoek

Tabel 2: Overzicht incidentele activiteiten

Woonruimte

Incidentele activiteit

Frequentie/norm

Woonkamer

Gordijnen wassen

1x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen

1x per 8 weken

Meubels afnemen (droog/nat)

1x per 8 weken

Radiatoren afnemen

2x per jaar

Slaapkamer

Gordijnen wassen

1x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen

2x per jaar

Radiatoren afnemen

2x per jaar

Keuken

Gordijnen wassen

1x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen

1x per 8 weken

Radiatoren afnemen

3x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

2x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3x per jaar

Oven/magnetron (binnenzijde)

4x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasser bestendig

2x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasser bestendig

2x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1x per 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2x per jaar

Sanitair

Radiatoren afnemen

2x per jaar

Tegelwand badkamer afnemen

4x per jaar

Gordijnen wassen

1x per jaar

Ramen binnenzijde

4x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen

2x per jaar

Hal

Radiator afnemen

2x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen

2x per jaar

Module wasverzorging

Tabel 3: Overzicht activiteiten en frequenties

Activiteiten

Frequentie

Wasgoed sorteren en wassen in wasmachine

2-3 x per week

Wasgoed ophangen en afhalen

2-3 x per week

Wasgoed drogen in de droger

2-3 x per week

Wasgoed vouwen en opbergen

2-3 x per week

Wasgoed strijken (bovenkleding)

1x per week

Module regie

Tabel 4: Overzicht activiteiten

Activiteiten

Frequentie

Organisatie van huishoudelijke taken

1 x per week

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

1 x per week

Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen

1 x per week (max. 6 weken)

Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht en zwaar huishoudelijke werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden

1 x per week (maximaal 3 activiteiten per week) (max. 6 weken)

Module maaltijden

Tabel 5: Overzicht activiteiten

Activiteiten

Frequentie

Broodmaaltijd bereiden (smeren), klaarzetten, tafel dekken afruimen, vaatwasser inruimen/afwassen

Maximaal 1 x per dag

Warme maaltijd opwarmen of bereiden, klaar zetten, tafel dekken, afruimen, vaatwasser inruimen/afwassen

Maximaal 1 x

per dag

Boodschappen samenstellen, inkopen en opslaan

1 x per week

Bijlage 6 Minimale opleidingseisen/certificering per product

Ondersteuning op grond van de Wmo 2015

Bestaande uit de volgende producten:

Product

eenheid

1.1

Ondersteuning Zelfstandig Leven Volwassenen niveau 1

MBO 4**

1.2

Ondersteuning Zelfstandig Leven Volwassenen niveau 2

MBO 4**

1.3

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname Volwassen niveau 1

MBO 4**

1.4

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname Volwassen niveau 2

MBO 4**

1.5

Beschermd wonen Ondersteuning Zelfstandig Leven alle niveaus

MBO 4****

1.6

Beschermd wonen Ondersteuning Maatschappelijke Deelname

MBO 4****

  

Ondersteuning op grond van de Jeugdwet

Bestaande uit de volgende producten:

  

Product

eenheid

2.1

Ondersteuning Zelfstandig Leven Jeugd niveau 1

SKJ, BIG, NIP, NVO

2.2

Ondersteuning Zelfstandig Leven Jeugd niveau 2

SKJ, BIG, NIP, NVO

2.3

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname Jeugd niveau 1

SKJ, BIG, NIP, NVO

2.4

Ondersteuning Maatschappelijke Deelname Jeugd niveau 2

SKJ, BIG, NIP, NVO

2.5

Behandeling (j)lvg

Regiebehandelaar***

2.6

Behandeling VG

Regiebehandelaar***

2.7

Behandeling gedragswetenschapper

Regiebehandelaar***

2.8

Behandeling paramedisch

Regiebehandelaar***

2.9

Behandeling Families First (j)lvg

Regiebehandelaar***

2.10

Behandeling IOG (j)lvg

Regiebehandelaar***

2.11

DBH VG kind midden - etmaalbeh. VG kind midden

Regiebehandelaar***

2.12

Persoonlijke verzorging

MBO-4 (BIG)

2.13

Persoonlijke verzorging extra

MBO-4 (BIG)

2.14

Nachtverzorging

MBO-4 (BIG)

2.15

Naschoolse dagbehandeling LVB

Regiebehandelaar***

2.16

BGGZ

Regiebehandelaar***

2.17

SGGZ beh

Regiebehandelaar***

2.18

SGGZ Crisis beh

Regiebehandelaar***

2.19

Dyslexie diagnostiek EED

Regiebehandelaar***

2.20

Dyslexie behandeling EED

Regiebehandelaar***

2.21

Ambulante Spoedhulp thuis

Regiebehandelaar***

2.22

individuele behandeling licht

Regiebehandelaar***

2.23

individuele behandeling midden

Regiebehandelaar***

2.24

individuele behandeling zwaar

Regiebehandelaar***

2.25

individuele behandeling of groepsbehandeling (zwaar +)

Regiebehandelaar***

2.26

intensieve dagbehandeling (zwaar +)

Regiebehandelaar***

2.27

onderwijs- en zorgarrangementen (licht)

Regiebehandelaar***

2.28

onderwijs - en arbeidstoeleiding (zwaar+)

Regiebehandelaar***

2.29

echtscheidingsproblematiek licht

Regiebehandelaar***

2.30

echtscheidingsproblematiek midden

Regiebehandelaar***

2.31

echtscheidingsproblematiek zwaar

Regiebehandelaar***

2.32

'Speltherapie' midden

Regiebehandelaar***

2.33

'Speltherapie' zwaar

Regiebehandelaar***

2.34

groepsbehandeling

Regiebehandelaar***

2.35

ambulante intensieve 24 uurs behandeling thuis (zwaar+)

Regiebehandelaar***

2.36

individuele begeleiding

Regiebehandelaar***

2.37

individuele behandeling

Regiebehandelaar***

2.38

FACT JEUGD Gezins-, en/of individuele behandeling

Regiebehandelaar***

2.39

Consultatie MBO niveau

MBO-4

2.40

Consultatie HBO niveau

SKJ

2.41

Consultatie HBO+ niveau

NVO

2.42

Consultatie WO niveau

Regiebehandelaar***

2.43

Consultatie WO+ niveau

Regiebehandelaar***

*

Aanbieders mogen voor een product inschrijven met hoger opgeleid / gecertificeerd personeel

 

**

Aanbieders met alléén MBO-4 of daaronder komen op de signaleringslijst voor Aanvullende Verificatie

 

***

Regiebehandelaar: psychiater, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychotherapeut, specialist ouderengeneeskunde, verslavingsarts, klinisch geriater, verpleegkundig specialist GGZ, GZ-psycholoog, allen dienen BIG geregistreerd te zijn. Toegevoegd zijn de orthopedagoog generalist (geregistreerd bij NVO) en kinder- en jeugdpsycholoog (geregistreerd bij NIP).

****

Voor OZL en OMD beschermd wonen vragen we een afgeronde opleiding in de zorg op minimaal MBO-4 niveau, waarbij bij specifieke problemen of gedrag van cliënten een beroep kan worden gedaan op een gedragsdeskundige met een afgeronde opleiding op minimaal HBO-niveau. Voor beschermd wonen geldt verder dat de beroepskrachten aantoonbaar regelmatig relevante bijscholing volgen.