Regeling vervallen per 17-02-2012

Reglement Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Geldend van 01-02-2009 t/m 16-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Reglement Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Reglement Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Hoofdstuk 1 Inleiding

Vraaggericht, eigen kracht

Referentiebudget

Bestedingsvrijheid: meer aanbieders, meer vrijheid

Persoonsgebonden budget (pgb)

Regeling van eigen bijdrage

Het Reglement vanaf 2009

ICF

Medische advisering

Hoofdstuk 2 Wijze van compenseren

2.2. Wijze van verstrekken. Referentiebudget en Persoonsgebonden budget.

2.3 Schema verstrekkingen

2.1 Het compensatiebeginsel

2.2 Wijze van verstrekken. Referentiebudget en Persoonsgebonden budget.

2.3 Schema verstrekkingen

2.4.Persoongebonden Budget

2.4.1.Uitgangspunten

2.4.2.Uitsluitingsgronden

2.4.3.Hoogte en duur

2.4.4 Programma van eisen en de overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget

2.4.5 Uitbetaling

2.4.6 Controle

Hoofdstuk 3 Voeren van een huishouden

3.1 Doel persoonlijke assistentie

3.1.1 Gebruikelijke zorg

Studie of werk in relatie tot gebruikelijke zorg

Overbelasting

Kamerverhuur en woongemeenschappen

Sekse, religie en cultuur

Gebruikelijke zorg gerelateerd naar leeftijd

3.1.2 Omvang en levering van de persoonlijke assistentie

3.1.3 Algemeen gebruikelijk en voorliggende voorzieningen

3.1.4 Opvang verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

3.1.5 Mantelzorg

3.1.6 Het onderzoeken van overbelasting

3.1.7 Vormen van Persoonlijke Assistentie

3.2 Woonvoorzieningen

3.2.1 Algemeen

Normaal gebruik van de woning

Bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar

De woonruimte

Uitgesloten woonruimten

Vocht en tocht

Integrale beoordeling

Primaat verhuizen

Geschikte woning beschikbaar

Afwijkingen van primaat verhuizen

3.2.2.Individuele woonvoorzieningen

3.2.2.A. Tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

Verhuiskostenvergoeding aan persoon met beperkingen

Verhuiskostenvergoeding aan persoon zonder beperkingen

3.2.2.B Woonruimteaanpassingen

3.2.2.C Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Woningsanering

Aanschaf van rolstoelgeschikte vloerbedekking

Roerende woonvoorzieningen

  • -

    tilliften

  • -

    losse sanitaire voorzieningen

3.2.2.D Onderhoud, keuring en reparaties van voorzieningen

3.2.2.E Overige woonvoorzieningen

Financiële tegemoetkoming bij huurderving

Financiële tegemoetkoming bij tijdelijke huisvesting

Financiële tegemoetkoming bij verwijdering woonruimteaanpassingen

Uitraasruimte

Een losse woonunit

3.3 Maaltijden en Sociale Alarmering

3.3.1 Maaltijden

3.3.2

Sociale alarmering

Hoofdstuk 4 Voorzieningen lokaal verplaatsen

4. 1. Algemeen

4.1.a. Leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Algemene criteria

Leven van alledag: weging van vervoersdoelen

4.1.b. Intramuraal verblijf

4.1.c. Uitsluitingen

4.2. Mogelijke vervoersvoorzieningen

4.2.a. Collectieve vervoersvoorzieningen, primaat van het collectief vervoer

4.2.b. Collectieve vervoersvoorziening, forfaitaire financiële tegemoetkoming

4.2.c. Collectieve vervoersvoorziening, open elektrische buitenwagen voor gemeenschappelijk gebruik

4.2.d. Individuele vervoersvoorzieningen

SCHEMA INDIVIDUELE VERVOERSVOORZIENINGEN

I Verplaatsingsmiddelen

  • 1.

    Fietsvoorzieningen

  • 2.

    Scootmobiel

  • 3.

    Aanpassingen verplaatsingsmiddelen

  • 4.

    Aangepast fietszitje

  • 5.

    Aangepaste buggy

  • 6.

    Speelvoertuigen

  • 7.

    Gesloten buitenwagen

II Forfaitaire financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Forfaitaire financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto

  • 2.

    Forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een auto

  • 3.

    Declarabele taxikostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi

  • 4.

    Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een huurauto

Combinatie van vervoermiddelen

Hoofdstuk 5. Verplaatsen in en rond de woning

  • 5.1.

    Algemeen

  • 5.2.

    Rolstoelen voor verplaatsing binnen- en buitenshuis

  • 5.3.

    Rolstoelen in een AWBZ-instelling

  • 5.4.

    Aanpassingen aan rolstoelen

  • 5.5.

    Financiële forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel

Hoofdstuk 6. Gehandicaptenparkeervoorzieningen

Gehandicaptenparkeerkaart

Heffing leges

Medisch onderzoek

Tarieven leges

Gehandicaptenparkeerplaats

Indicatiecriteria

Realisatie

Overige opmerkingen

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Besparingsbijdrage scootmobiel/fietsvoorziening

Inwerkingtreding

Intrekking reglement 2008

Bijlage 1 Tijdnormering Persoonlijke Assistentie

Bijlage 2 Normaantallen en Normbedragen

  • -

    Normaantal vierkante meters i.g.v. rolstoelgeschikte

    vloerbedekking/woningsanering

  • -

    Normbedragen

Bijlage 3 Protocol medisch niet objectiveerbare aandoeningen

(versie december 2007)

Hoofdstuk 1. Inleiding

Dit Reglement Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2009-1 (hierna genoemd ‘Reglement’) is één van de documenten waarin de werkwijze van de gemeente t.a.v. het verstrekken van individuele voorzieningen is vastgelegd. Dit Reglement schept duidelijkheid naar de bewoners over de (spel)regels van het verkrijgen van individuele en collectieve voorzieningen in het kader van de Wmo. Aan dit Reglement is vooraf gegaan:

  • ·

    In 2006: de belangrijkste uitgangspunten vastgelegd in een Werkvisie Wmo;

  • ·

    In 2007: de Nota Meedoen 2007, met visie en de reikwijdte van de gemeente Almere op de Wmo;

  • ·

    In juni 2007 de Nota Voorzieningen 2008-2010, met het beleid over de individuele voorzieningen en de introductie van het ‘warenhuis’ en het referentiebudget;

  • ·

    Per 1-1-2008: De vertaling hiervan in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere (hierna genoemd ‘Verordening’) en de vorige versie van het Reglement.

  • ·

    In 2008: de Nota Meedoen 2008-2010, met onder andere een voortbouwen op het warenhuis en het referentiebudget. Daarnaast wordt in de Nota een sterk accent gelegd op participatie en op eenvoud in uitvoering, en is de Wmo-ondersteuningspiramide als basis voor samenwerking met de maatschappelijke organisaties geïntroduceerd.

Vraaggericht, eigen kracht

Niet het aanbod van voorzieningen, maar de levenssituatie van de cliënt en de beperkingen die hij ondervindt dienen bepalend te zijn voor de mate waarin compensatie nodig is en voor de keuze van voorzieningen die compensatie kunnen bieden. Een verdere stap naar vraaggerichtheid is de verbetering van de cliëntinformatie en –ondersteuning bij het gesprek met de burger en bij zijn keuze voor voorzieningen uit het warenhuis. Waar allereerst de eigen kracht en mogelijkheden van de burger worden bezien – en pas daarna de beperkingen – blijken vaak andere oplossingen mogelijk. De Wmo-vragenlijst helpt om die focus op participatie te versterken en een aanbodgerichtheid naar vraaggerichtheid om te buigen. In 2009 wordt deze vragenlijst voor digitaal gebruik geschikt gemaakt en zal de lijst een prominente plaats gaan innemen bij de gesprekken met de burger.

Een goede besteding van het referentiebudget kan niet zonder gedegen informatie. In 2009 wordt daarom ook gestart met het hanteren van een Handboek Wmo Individuele Voorzieningen. Beleid, criteria en producten staan daarin op een toegankelijke en visuele wijze weergegeven, zodat de cliënt (en de cliëntondersteuner) een goed beeld hebben van de mogelijkheden. Het handboek zal in 2009 in afstemming met de Wmo-vragenlijst worden uitgebreid met aanperkende Wmo-terreinen en producten.

Referentiebudget

Sinds 2008 geldt bij de verstrekking van de individuele en collectieve voorzieningen de systematiek van het referentiebudget. Aan de hand van de criteria wordt bepaald waarvoor iemand in aanmerking komt, waarna op basis van de waarde van deze voorziening een referentiebudget wordt bepaald. Met dat referentiebudget kan gekozen worden voor de invulling met een product bij de door de gemeente gecontracteerde aanbieders (het ‘warenhuis’). Dat hoeft niet hetzelfde product te zijn. De producten voldoen alle in ieder geval aan de kwaliteitseisen van de gemeente.

Bestedingsvrijheid: meer aanbieders, meer vrijheid

Het Reglement 2008 was een eerste stap op weg naar een meer vraaggerichte werkwijze. De referentiebudgetsystematiek sluit daarbij aan. Er is in 2009 een grotere mate van keuzevrijheid bij de besteding.

  • ·

    Ten eerste is er keuze uit meerdere aanbieders. Het warenhuis is in 2009 groter dan voorheen: een negental aanbieders van Persoonlijke Assistentie, drie taxibedrijven voor het collectief vervoer en drie leveranciers van hulpmiddelen.

  • ·

    Ten tweede is vanaf 2009 de bestedingsvrijheid ten aanzien van de producten ruimer dan voorheen. In een notendop: de geïndiceerde voorziening bepaalt (slechts) de hoogte van het referentiebudget, maar bij de besteding van dat budget mag de cliënt zijn eigen keuze aan producten en diensten maken. Deze ‘uitruilmogelijkheden’ zijn in 2009 verruimd. Verderop in dit Reglement wordt dit nader toegelicht.

Persoonsgebonden budget (pgb)

Daarnaast is het mogelijk om met een pgb ook bij andere aanbieders in te kopen. Van de mogelijkheid van een pgb voor hulpmiddelen is nog maar beperkt gebruik gemaakt, maar het heeft een aantal mensen al wel veel mogelijkheden geboden. In 2008 is gebleken dat in voorkomende gevallen behoefte is aan een breder pgb. In 2009 blijft het mogelijk - met goede begeleiding vanuit de gemeente - om budgetten voor meerdere voorzieningen samen te voegen (wel binnen één compensatieveld) om zo de mogelijkheden te vergroten.

Regeling van eigen bijdrage

In 2009 (medio) wordt de eigenbijdrageregeling uitgebreid van alleen Persoonlijke Assistentie naar de overige individuele Wmo-voorzieningen. Bij de uitvoering van de regeling eigen bijdrage hanteren we het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning, waarbinnen bij de vaststelling van de eigen bijdrage gerekend wordt met het daadwerkelijke zorguurtarief (de maximale parameters). Deze worden jaarlijks door de gemeente doorgegeven aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het Reglement vanaf 2009

De leefsituatie van de cliënt staat voorop, en niet de criteria van de producten. In dit alles blijft een Reglement echter wel noodzakelijk. Er wordt op basis van de bestaande criteria bepaald waarvoor iemand in aanmerking komt. En om te kunnen vaststellen hoe hoog het referentiebudget is moet er een referentie zijn, een ijkpunt dat gesteld wordt op basis van de waarde van producten. Hierdoor wordt de financiële haalbaarheid geborgd.

Uiteindelijk willen we naar een model waar de vraag van de cliënt en de beperking van de cliënt de hoogte van het referentiebudget gaan bepalen. De tussenstap waarin de beperking gekoppeld wordt aan een bestaande voorziening wordt dan zoveel mogelijk los gelaten. De vraagprofielen die nu in ontwikkeling zijn kunnen daar een bijdrage toe leveren. Deze moeten echter eerst verder ontwikkeld en getoetst worden.

ICF

Waar onderzoek naar de beperkingen van een cliënt wordt gedaan, wordt gewerkt met de 'International Classification of Functioning, Disability and Health'(ICF), het classificatie-systeem van de WHO. Hiermee wordt aangesloten bij het ‘taalgebruik’ dat in veel zorginstellingen gehanteerd wordt. Daarnaast is ICF het classificatiesysteem waarmee niet–medici (zoals verpleegkundigen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten) mogen en kunnen werken.

Medische advisering

(Zie ook art.10, Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting)

Bij complexe aanvragen, of wanneer daar anderszins aanleiding toe is, kan een deskundig medisch advies worden aangevraagd. In eenvoudiger onderzoeken kan veelal worden volstaan met het opvragen van huisartsgegevens of kan de aanvraag zonder deze informatie worden beoordeeld. Opvragen van medische gegevens mag uitsluitend plaats vinden met toestemming van de persoon met beperkingen. Een medisch advies heeft als belangrijkste doel de ergonomische belemmeringen en/of beperkingen in de mobiliteit te bepalen. De kosten ('no show tarief) die door de adviesinstantie in rekening wordt gebracht, voor het zonder bericht wegblijven van een client op een afspraak, worden in rekening gebracht bij de desbetreffende client. Indien de client een geldige reden heeft voor het wegblijven op een afspraak wordt alsnog besloten het 'no show tarief' niet in rekening te brengen bij client.

Hoofdstuk 2. Wijze van compenseren

2.1. Het compensatiebeginsel

De kern van de Wmo wordt gevormd door het compensatiebeginsel. In de Verordening is een begripsomschrijving van het compensatiebeginsel opgenomen. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, eerste lid Wmo aan, voor de onderdelen:

  • a.

    het voeren van een huishouden;

  • b.

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

2.2. Wijze van verstrekken. Referentiebudget en Persoonsgebonden budget.

Indien aan de regels en voorwaarden van de Verordening en het Reglement is voldaan, kan op basis van de inventarisatie aan de persoon met beperkingen een pakket aan collectieve en individuele voorzieningen worden toegekend. Die toekenning geschiedt middels het vaststellen van de hoogte van het referentiebudget. De hoogte van het referentiebudget wordt bepaald door de geldelijke tegenwaarde van de voorzieningen waarvoor men op basis van het onderzoek in aanmerking komt. Waar sprake is van meerdere leveranciers geldt dat bij het referentiebudget de geldelijke tegenwaarde wordt bepaald door de goedkoopst adequate voorziening binnen het warenhuis. Het referentiebudget kan vervolgens worden aangewend voor besteding bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers binnen het warenhuis.

Waar de klant de besteding niet zelf wenst te doen, danwel geen keuze wenst te maken, zal de gemeente zorg dragen voor verstrekking van de aangewezen dienst of voorziening.

Daarnaast kan de persoon met beperkingen kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Het verschil met het referentiebudget is dat de persoon met beperkingen het budget daadwerkelijk krijgt uitgekeerd, en voorzieningen kan kopen bij leveranciers die niet zijn opgenomen in het gemeentelijke voorzieningenwarenhuis.

2.3 Schema verstrekkingen

In schema gezet geldt het volgende. De klant kan na indicatiestelling vijf keuzes maken bij zijn besteding:

afbeelding binnen de regeling

* Indien de gemeente kiest, geschiedt dit conform de verdelingsafspraken die met de leveranciers zijn

gemaakt.

** Bij de vaststelling van een pgb geldt de waarde van de goedkoopst adequate voorziening als basis

voor de berekening van de hoogte van het pgb. Dat is slechts anders bij de voorzieningen waarvoor in het bestek van de aanbesteding Hulpmiddelen een marktconforme prijs is opgenomen. In dat geval geldt voor die voorzieningen de daar genoemde marktconforme prijs als basis voor de berekening van de hoogte van het pgb.

*** Ingeval meerdere voorzieningen zijn geïndiceerd is het ‘optellen’ van voorzieningen mogelijk:

Bijvoorbeeld: scootmobiel € 45 + rolstoel € 10 leidt in dit schema bij keuze 4 tot een bedrag van max € 55, en bij keuze 5 tot een bedrag van max marktconforme maandhuurprijs scootmobiel + marktconforme maandhuurprijs rolstoel x 72.

NB: Beperking uitruil

In 2008 was bij de bepaling van de hoogte van het referentiebudget en bij de besteding daarvan uitruil mogelijk tussen Persoonlijke Assistentie 1 (PA2) en Persoonlijke Assistentie 2 (PA2). In 2009 komt daar de uitruil tussen hulpmiddelen (onderling) bij. Uitruil tussen diensten enerzijds (bv. PA) en hulpmiddelen anderzijds is niet mogelijk. Woningaanpassingen zijn uitgesloten van de systematiek van referentiebudget en kunnen niet worden meegenomen in de bepaling van de hoogte van een referentiebudget.

2.4. Persoongebonden Budget

2.4.1. Uitgangspunten

Wanneer men in aanmerking komt voor een verstrekking van een voorziening, woningaanpassingen en/of persoonlijke assistentie bestaat de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb. Uitgangspunt bij een pgb is dat men meer keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid heeft. Het pgb voor de persoonlijke assistentie verschilt in duur en wijze van verstrekking met het pgb voor de voorzieningen/woningaanpassingen.

Onder een voorziening wordt tevens begrepen een aanpassing aan een voorziening.

Pgb voor voorzieningen/woningaanpassingen

Een pgb voor voorzieningen en woningaanpassingen wordt in principe verstrekt voor een periode van 6 jaar. Mocht er binnen de gestelde 6 jaar na de verstrekking van het pgb opnieuw een aanvraag ingediend worden voor dezelfde voorziening dan betekent dit niet dat de aanvrager per definitie niet in aanmerking komt voor het opnieuw verstrekken van een pgb. Er zal dan beoordeeld worden of opnieuw verstrekken gerechtvaardigd is. Belangrijkste uitgangspunt hierbij zal zijn of de verstrekte voorziening/ aanpassing adequaat onderhouden is.

Pgb voor Persoonlijke assistentie

Op basis van de gestelde indicatie kan de client kiezen voor verstrekking van een pgb. De hoogte van het pgb wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de dan geldende indicatie en de geldende normbedragen (zie bijlage 2).

2.4.2. Uitsluitingsgronden

In een aantal situaties kan niet worden gekozen voor verstrekking in de vorm van een pgb:

Uitsluitingsgronden pgb Voorzieningen/woningaanpassingen :

  • ·

    Wanneer de persoon met beperkingen onder curatele staat en wanneer het de verwachting is dat de persoon met beperkingen niet in staat zal zijn adequaat een pgb te voeren. Of hiervan sprake is staat ter beoordeling van de gemeentelijk consulent, die dit gemotiveerd aan dient te geven op grond van artikel 6 Wmo.

  • ·

    Bij een tijdelijke toekenning van 1 jaar of korter. (Aan een tijdelijke toekenning dient dan een medisch advies/rapportage ten grondslag te liggen.)

  • ·

    Bij zeer progressieve aandoeningen (o.a. ALS en aanverwante stoornissen). (Ook aan deze uitsluitingsgrond dient een medisch advies/rapportage ten grondslag te liggen.)

Uitsluitingsgronden pgb Persoonlijke assistentie :

·Als de persoon met beperkingen onder curatele staat en wanneer het de verwachting is dat hij/zij niet in staat zal zijn adequaat een pgb te voeren. Of hiervan sprake is staat ter beoordeling van de gemeentelijk consulent, die dit gemotiveerd aan dient te geven op grond van artikel 6 Wmo.

2.4.3. Hoogte en duur

De hoogte van het pgb is gebaseerd op de kosten van de goedkoopst mogelijke adequate oplossing waarvoor de persoon met beperkingen normaliter in aanmerking zou zijn gekomen indien gekozen was voor een natura-verstrekking. Dat is slechts anders bij de voorzieningen waarvoor in het bestek van de aanbesteding Hulpmiddelen een marktconforme prijs is opgenomen. In dat geval geldt voor die voorzieningen de daar genoemde marktconforme prijs als basis voor de berekening van de hoogte van het pgb.

Voorzieningen/woningaanpassingen:

De hoogte van het bedrag is daarnaast afhankelijk van het soort voorziening/woningaanpassing. Bij hulpmiddelen (rolstoelen, roerende woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen) die normaliter in huur verstrekt worden, wordt gerekend op basis van een verstrekkingperiode van 6 jaar. In geval van bouwkundige aanpassingen geldt een periode van een onbepaalde tijd. De hoogte is voorts afgestemd op moment van toekenning geldende koopprijzen van de desbetreffende woningaanpassing.

Scootmobiel, rolstoelen, overige vervoersvoorzieningen en een tillift:

Bij een scootmobiel, tillift en rolstoel wordt het bedrag berekend over 6 jaar. Dit houdt in dat de op dat moment geldende huurprijs per maand (inclusief BTW) wordt vastgesteld, vermenigvuldigd met 72 maanden. De rekenhuurprijs die gehanteerd wordt kan gebaseerd zijn op een zogenaamde categorie- huurprijs die met een leverancier is overeengekomen (voorzover de voorziening ondergebracht kan worden in een betreffende categorie hulpmiddelen), dan wel op de huurprijs (incl. BTW) die de goedkoopste leverancier op het moment van toekenning hanteert in zijn offerte. Van dit laatste is veelal sprake wanneer het een niet-standaard voorziening betreft, bijvoorbeeld omdat er aanpassingen nodig (zouden) zijn. Voorzover een prijs kan worden gerelateerd aan de in het Bestek Hulpmiddelen opgenomen marktconforme prijs zal daarmee worden gerekend.

Douchestoelen/ po stoelen :

Bij de roerende woonvoorzieningen is de (afschrijf)termijn ook op 6 jaar vastgesteld. De koopprijs van de voorziening dient als uitgangspunt voor de hoogte van het pgb. Ook hier geldt het bovengenoemde t.a.v. marktconforme prijzen.

Woningaanpassingen :

Voor woningaanpassingen geldt dat de gemeente zelf de hoogte van het pgb vaststelt op basis van de laagste van een aantal opgevraagde offertes voor de goedkoopst mogelijke adequate aanpassing(en).

Er worden minimaal 2 offertes opgevraagd. Waar de hoogte van het pgb vastgesteld wordt aan de hand van de kostprijs van een traplift wordt een offerte bij een vaste contractpartner voor trapliften opgevraagd. Waar de hoogte van het pgb vastgesteld wordt aan de hand van een de kostprijs van een elektrische deuropener wordt bij de firma Besam een offerte opgevraagd.

Persoonlijke assistentie :

Zie 2.4.1. voor de hoogte en de duur waarvoor een pgb kan worden verstrekt. De termijn waarvoor het pgb wordt toegekend staat in de beschikking.

2.4.4. Programma van eisen en de overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget Voorzieningen/woningaanpassingen :

De beschikking waarmee het pgb wordt toegekend bevat een Programma van eisen (pve) waaraan de aan te schaffen voorziening en/of woningaanpassing dient te voldoen. Daarnaast ontvangt de pgb-houder – in tweevoud – de zogenaamde Overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget.De overeenkomst is bedoeld om alle wederzijdse rechten en plichten welke verbonden zijn aan het pgb vast te stellen. De pgb-houder dient één exemplaar te retourneren aan de gemeente.

Persoonlijke assistentie :

De uitvoerende instantie die de verdere administratieve afhandeling en beheer van de pgb-regeling voor de gemeente uitvoert wordt van de gestelde indicatie op de hoogte gebracht. Deze neemt vervolgens contact op over de verdere gang van zaken. De gemeente stelt eisen ten aanzien van de besteding:

  • -

    Er dient een arbeidsovereenkomst te zijn tussen de persoon met beperkingen en degene die de persoonlijke assistentie levert;

  • -

    Verantwoording van het toegekende budget;

  • -

    Er is geen sprake van een vrij besteedbaar bedrag.

2.4.5. Uitbetaling

Voorzieningen/woningaanpassingen :

De Gemeente gaat over tot uitbetaling ná ontvangst van een ondertekend exemplaar van de Overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget, vergezeld van een betalingsbewijs, factuur of bestelopdracht van de aan te schaffen voorziening en/of woningaanpassing. Uitbetaling vindt plaats onder de voorwaarden welke in de Overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget nader beschreven staan.

Persoonlijke assistentie :

Betaling van het pgb zal, afhankelijk van de hoogte ervan, per kwartaal, halfjaarlijks of jaarlijks plaatsvinden.

2.4.6. Controle

Voorzieningen/woningaanpassingen:

De Gemeente kan na 3 maanden vaststellen of het pgb besteed is aan de juiste doeleinden. In geval van twijfel over de juiste besteding van het pgb kan besloten worden hier verder onderzoek naar te verrichten. Mocht uit dit onderzoek blijken dat de Overeenkomst inzake het persoonsgebonden budget niet adequaat is nageleefd dan kan tot terugvordering van het pgb overgegaan worden.

Persoonlijke assistentie

Naast de arbeidsovereenkomst en de verantwoording van de besteding kan de gemeente steekproefsgewijs ook de salarisadministratie bij de pgb-houder opvragen. Bij incorrecte besteding kan het bedrag teruggevorderd worden.

Hoofdstuk 3. Voeren van een huishouden

In dit hoofdstuk worden de nadere regels betreffende de persoonlijk assistentie, de sociale alarmering, de maaltijdvoorziening en de woningaanpassingen omschreven.

3.1. Persoonlijk assistentie, doel

Persoonlijk assistentie geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. De persoon met beperkingen kan voor persoonlijke assistentie in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden. Het doel van persoonlijke assistentie kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, evenals het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Bij deze laatste taak kan dit ook in samenhang met functies uit de AWBZ, namelijk de ondersteunende en activerende begeleiding. Er wordt geen persoonlijke assistentie geboden als dit een invaliderend effect heeft. Overleg hierover met de behandelaar is hierbij belangrijk en noodzakelijk.

Onder persoonlijke assistentie vallen zowel de uitstelbare als de niet uitstelbare taken. Het verzorgen van – overigens gezonde – kinderen valt ook onder de functie persoonlijke assistentie. Niet uitstelbare taken zijn maaltijdverzorging, afwassen en opruimen. Uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen, sanitair, keuken en bedden verschonen.

Bij de bepaling van de omvang van en aanspraak op persoonlijke assistentie wordt rekening gehouden met de inzet van de zogenaamde ‘gebruikelijke zorg’.

3.1.1. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij geacht worden dit ook te doen, zodat geen noodzaak bestaat voor de inzet van persoonlijke assistentie. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende volwassen kinderen elkaar onderling bieden, omdat ze een gezamenlijk huishouden voeren en daar gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Ongeacht of ze de gebruikelijke zorg wel of niet willen geven. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dit betekent dat als degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Een baan of een opleiding is daarom geen reden om geen gebruikelijke zorg te leveren. Gebruikelijke zorg gaat vóór op andere activiteiten zoals hobby’s.

Er zijn situaties denkbaar waarin een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aantoonbare gezondheidsproblemen waardoor de betreffende huisgenoot niet in staat is de huishoudelijke taken over te nemen. In paragraaf 3.7 wordt beschreven hoe de (mogelijke) overbelasting beoordeeld kan worden.

Er wordt geen rekening gehouden met de bereidheid tot het uitvoeren van gebruikelijke zorg of dat men niet gewend is dit te doen. In situaties waarin personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben verricht kan tijdelijk persoonlijke assistentie ingezet worden. Het doel is dan om de huisgenoot de taken te leren. De taken worden niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

Studie of werk in relatie tot gebruikelijke zorg

Een baan of een opleiding staat het leveren van gebruikelijke zorg per definitie niet in de weg. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Mocht duidelijk zijn dat de zwaar huishoudelijke taken niet meer aan te leren zijn, dan kan een (zeer) hoge leeftijd aanleiding zijn niet te vragen het zwaar huishoudelijk werk aan te leren. Lichte huishoudelijke werkzaamheden worden wel verondersteld aan te leren te zijn.

Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Als de huisgenoot van een persoon met een beperking vanwege zijn of haar werk langere tijd; een aantal etmalen fysiek niet aanwezig is wordt hier rekening mee gehouden. Rekeninghoudend met de taken die verricht moeten worden zal beoordeeld worden welke compensatie geboden dient te worden. De afwezigheid moet dan wel een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan het werk. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Aanspraak op compensatie is dan mogelijk. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal met langdurige afwezigheid geen rekening worden gehouden.

Overbelasting

Als een persoon door de gebruikelijke zorg overbelast dreigt te geraken vanwege bijvoorbeeld de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner / huisgenoot, kan compensatie geboden worden voor de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In de eerste instantie zal die compensatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. In situaties waarin deze korte compensatie geen oplossing biedt, zal een structurele oplossing geboden moeten worden. Hetzelfde geldt als een partner / ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen. Ook als de persoon met beperkingen een zeer korte levensverwachting heeft, kan ter ontlasting van de huisgenoot/ partner afgeweken worden van de normering gebruikelijke zorg. Zie paragraaf 3.1.6 betreffende de beoordeling van mogelijke overbelasting.

Kamerverhuur en woongemeenschappen

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen. Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Het spreekt vanzelf dat de ruimtes van de huurder niet tot het huis gerekend worden en dus ook niet worden schoongemaakt.

Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een huishouden en geen sprake van gebruikelijke zorg.

Voor sommige cliënten is er sprake van uitzonderingen in combinatie met een AWBZ verblijfsindicatie, die niet verzilverd wordt.

Zie Bijlage 1: Tijdnormering Persoonlijke Assistentie

Sekse, religie en cultuur

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op persoonlijke assistentie maakt.

Gebruikelijke zorg gerelateerd naar leeftijd

Kinderen onder de 18 jaar worden niet geacht gebruikelijke zorg te leveren. Kinderen worden wel geacht die taken te doen die leeftijdsadequaat zijn en die redelijkerwijs door kinderen gedaan kunnen worden c.q. aangeleerd kunnen worden zijn. Hierbij wordt aangesloten bij wat de kinderen al gewend waren in het huishouden te doen. Te denken valt aan:

  • -

    Kinderen tussen de 5 en 13 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • -

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken voor een kind van 5 tot 13, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

Vanaf 18 jaar worden jongvolwassenen verondersteld een éénpersoonshuishouden te kunnen voeren. Taken zijn:

  • -

    schoonhouden van sanitaire ruimte

  • -

    de keuken en een kamer

  • -

    de was doen

  • -

    boodschappen doen

  • -

    maaltijd verzorgen

  • -

    afwassen en opruimen

Als normering wordt gehanteerd dat deze activiteiten geacht worden 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week te omvatten.

Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig meer persoonshuishouden te kunnen voeren. Van een volwassen gezonde huisgenoot vanaf 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Ouderen worden ook verondersteld om gebruikelijke zorg te leveren. Vanwege fysieke problemen zal hier vaker sprake zijn van overbelasting. Vanzelfsprekend wordt dat in de overwegingen betreffende de compensatie meegenomen.

3.1.2. Omvang en levering van de persoonlijke assistentie

Is er sprake van onvoldoende gebruikelijke zorg, dan moet de omvang van de persoonlijke assistentie worden vastgesteld. Hiervoor dient te worden bepaald welke activiteiten de persoon met beperkingen zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden van toepassing zijn.

De in bijlage 1 aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn ontleend aan het

Protocol Huishoudelijke Verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Deze normtijden zijn samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en om eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

De omvang van de benodigde compensatie in de vorm van persoonlijke assistentie wordt uitgedrukt in tijdseenheden per week. Personen met beperkingen hebben diverse mogelijkheden ten aanzien van de levering van PA. Zij kunnen kiezen voor PA in natura. Het geïndiceerde aantal uren worden dan geleverd door één van de door de gemeente geselecteerde instellingen. Een andere mogelijkheid is dat het overeenkomstige bedrag wordt geplaatst in het referentiebudget waarmee zij in het warenhuis hun compensatie kunnen gaan kiezen.

Tevens bestaat de mogelijkheid dat de persoon met beperkingen met de aanbieder in gesprek gaat over de diensten die geleverd gaan worden en zo binnen het referentiebudget tot maatwerk komt. De persoon met beperkingen wordt aldus uitdrukkelijk de ruimte geboden om een eigen pakket van diensten samen te stellen. Het kan zijn dat uiteindelijk minder tijd besteed wordt aan schoonmaakwerkzaamheden, maar dat samen boodschappen worden gedaan of samen wordt gekookt. Hierbij zijn de wensen van de persoon met beperkingen leidend en wordt de aanbieder gestimuleerd nieuwe diensten aan te bieden.

Personen met beperkingen die kiezen voor het persoonsgebonden budget (pgb) krijgen een geldbedrag uitgekeerd op basis van het aantal toegekende uren, met hantering van de indeling die daarbij door de gemeente is gesteld, zie paragraaf 2.4.1. Zij dienen zelf de benodigde ondersteuning in te kopen. De persoon met beperkingen heeft vooralsnog standaard ondersteuning vanuit de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de keuze gebruik te maken van ondersteuning door de SVB ten aanzien van de salarisadministratie, loondoorbetaling bij ziekte en Arbo-dienstverlening.

3.1.3. Algemeen gebruikelijk en voorliggende voorzieningen

Wanneer hulpmiddelen aanwezig zijn die de persoon met beperkingen voldoende ondersteunen om zichzelf te kunnen redden, dan komt hij niet voor persoonlijke assistentie in aanmerking (bijvoorbeeld: wasmachine, droger).

Ook zijn er voorzieningen die voor het algemeen gebruik zijn en waar personen met een beperking ook gebruik van kunnen maken. Er wordt vanuit gegaan dat daar gebruik van wordt gemaakt.

De volgende algemeen gebruikelijke voorzieningen worden als voorliggend beschouwd:

  • -

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school);

  • -

    voor- en naschoolse opvang;

  • -

    oppascentrale;

  • -

    maaltijddienst;

  • -

    honden uitlaatservice;

Per situatie moet bekeken worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om van de algemeen gebruikelijke voorzieningen gebruik te maken. De voorliggende voorziening moet wel ter plaatse beschikbaar zijn en voor de betrokkene financieel haalbaar zijn. Is dat niet het geval, dan is geen sprake van een voorliggende voorziening. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

Van de persoon met beperkingen wordt verwacht dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk zelf een oplossing te regelen middels een voorliggende voorziening. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, of oppas aan huis, kunnen hier als overbrugging fungeren. In een crisissituatie kan echter wel voor een termijn van maximaal 3 maanden een indicatie worden afgegeven voor persoonlijke assistentie, om daarmee in de acute nood tijdelijk te kunnen voorzien.

Vrijwillige hulpverlening en mantelzorg worden niet gezien als een voorliggende voorziening. Bij een ondersteuningsvraag waarbij vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, wordt deze mogelijkheid wel onderzocht en ter sprake gebracht. Als vrijwilligers al aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de ondersteuning vrijwillig te (blijven) leveren, en de persoon met beperking daar gebruik van wil maken, is dat vanzelfsprekend mogelijk. Ook particuliere hulpverlening is geen voorliggende voorziening. De situatie kan zich voordoen dat een persoon met beperkingen met eigen middelen in zijn ondersteuningsbehoefte voorziet, maar dit niet langer op eigen kosten wenst te continueren. In zo’n geval bestaat een aanspraak op persoonlijke assistentie. Van de persoon met beperkingen wordt niet verwacht dat hij deze situatie laat voortduren.

3.1.4. Opvang verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen.

Dit betekent: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid.

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding, en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Voorzover van een voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof gebruik gemaakt kan worden, wordt verwacht dat dat wordt gedaan.

Gebruikelijke zorg (als hierboven omschreven) voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die die zorg conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind kan bieden (de aanwezigheidfunctie van de ouder). Bij uitval van de ouder in een eenoudergezin, of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt eerst nagegaan wat kan worden opgevangen door mantelzorg, vrijwilligers (als vervangende mantelzorg), voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Voorzover van maken (van een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder e.d. gebruik gemaakt kan worden, wordt van de ouder verwacht dat dat wordt gedaan.

Onder de Wmo kan voor oppas en opvang van gezonde kinderen in principe geen aanspraak worden gemaakt op de Persoonlijke Assistentie. Voor deze oppas en opvang bestaan andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen waarvan eenieder in redelijkheid gebruik kan maken, ongeacht de financiële omstandigheden waarin men verkeert.

Voor eenoudergezinnen geldt dat bij uitval van de ouder wel een indicatie voor persoonlijke assistentie mogelijk. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind kan de omvang van de persoonlijke assistentie (lees: oppas en opvang van gezonde kinderen) tot mogelijk 40 uur per week bedragen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max.3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

Voorzover het betreft de verzorging van kinderen conform de leeftijd (de verzorgingsfunctie van de ouder) is echter wel een indicatie mogelijk, indien daarvoor geen voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen voorhanden of toepasbaar zijn, of als mogelijkheid zijn uitgeput.

3.1.5. Mantelzorg

Van mantelzorg is sprake

  • -

    wanneer zorg wordt geboden door niet inwonende familieleden, vrienden, kennissen of buren, of

  • -

    wanneer de zorg door inwonende huisgenoten de gebruikelijke zorg overstijgt.

In tegenstelling tot de gebruikelijke zorg is mantelzorg niet afdwingbaar, het heeft geen verplichtend karakter. Als de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan of wil uitvoeren, of als er geen mantelzorg aanwezig is, komt de ondersteuningsvrager in aanmerking voor persoonlijke assistentie.

Bij het onderzoek naar de benodigde omvang van de persoonlijke assistentie worden daarom veelal ook de taken van aanwezige mantelzorg in beeld gebracht. Zodra zich dan de situatie voordoet dat de mantelzorger de taken niet meer wil of kan doen, kan snel de aanspraak en omvang van persoonlijke assistentie worden vastgesteld. En op die manier kan ook, wanneer de mantelzorger overbelast dreigt te raken, het aantal benodigde uren persoonlijke assistentie snel worden vastgesteld.

3.1.6. Het onderzoeken van overbelasting

De Wmo-consulent onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Eén van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij/zij taken overneemt, reeds overbelast is, of dit dreigt te raken.

Onder overbelasting wordt verstaan: “meer belasten dan de draagkracht toelaat”. In medische kringen praten we dan over onvoldoende evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkrachtzijn onder meer:

• lichamelijke conditie mantelzorger;

• geestelijke conditie mantelzorger;

• wijze van omgaan met problemen (coping);

• motivatie voor zorgtaak;

• sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglastzijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van taken;

• ziektebeeld en prognose;

• inzicht van de betrokkenen in ziektebeeld van de zorgvrager;

• woonsituatie;

• bijkomende sociale problemen;

• bijkomende emotionele problemen;

• bijkomende relationele problemen;

• duur ziekte

Onderzoek naar mogelijke overbelasting van degene die gebruikelijk zorg levert.

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de partner of inwonend volwassen kind overbelast is. In andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit onderzocht moeten worden. Er bestaat geen eenvoudige test die hierover uitsluitsel geeft. Het is aan de consulent om te bepalen of er overbelasting is of dreigt. Hier kan een nader te ontwikkelen vragenlijst voor worden gebruikt. Ook kan de consulent met toestemming van de betrokkene overleg voeren met huisarts of behandelend arts. Uiteindelijk kan ook de arts die door het college is aangewezen een oordeel geven over de mate van overbelasting. Dit oordeel kan in het uiteindelijk te nemen besluit over de inzet van persoonlijke assistentie meegenomen worden.

3.1.7. Vormen van Persoonlijke Assistentie

Persoonlijke assistentie kent 2 verschillende vormen, de persoonlijk assistentie 1 en 2 (PA1, PA2). Het onderscheid tussen deze beide vormen is gelegen in de taken die verricht moeten worden in het huishouden van de persoon met een beperking.

Zie Bijlage 1: Tijdnormering Persoonlijke Assistentie

In het algemeen geldt dat de taken die bij PA 1 worden verricht taken omvatten waarbij het gaat om uitstelbare schoonmaakwerkzaamheden. Veelal worden deze taken verricht voor personen met beperkingen die de regie over hun leven (nog) kunnen voeren. Dat wil zeggen dat ze goed kunnen overleggen over de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden.

Bij de taken die bij PA2 worden verricht kan worden gedacht aan niet-uitstelbare taken en aan taken die gerelateerd zijn aan het organiseren van het huishouden. Veelal worden deze taken verricht waar sprake is van minder stabiele cliëntsituaties waarin overleg en ondersteuning nodig is en waar continuïteit van zorg belangrijk is. Doorgaans zal bij deze taken ook overleg met mantelzorger en andere hulpverleners nodig zijn.

3.2. Woonvoorzieningen

3.2.2Algemeen

Normaal gebruik van de woning

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijke baby.

Voor een kind is spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid een elementaire woonfunctie.

Problemen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte moeten door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost. Het streven moet in beginsel erop gericht zijn, de problemen geheel weg te nemen of aanzienlijk te verminderen. Om verschillende redenen zal dat niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen gelegen zijn in de persoon met beperkingen, dan wel in de aard van de woonruimte.

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft tot doel het tot rust doen brengen van personen met een specifieke beperking.

Bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar

De woonruimte moet bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn en mag geen aantoonbare problemen in het normale gebruik opleveren. Met bereikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zonder hulp vanaf de openbare weg tot de toegangsdeur van de woonruimte kan komen. Toegankelijk betekent dat de persoon met beperkingen zonder hulp in de woonruimte kan komen. Met bruikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zelfstandig alle binnen de woonruimte gebruikelijke activiteiten kan verrichten zonder problemen te ondervinden veroorzaakt door de bouwkundige aard van de woning.

Een woonvoorziening wordt alleen toegekend indien deze de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maakt voor de persoon met beperkingen door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van ergonomische belemmeringen. Er moet sprake zijn van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) problemen, en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woning. Ook moeten de problemen in de woning zelf ondervonden worden.

Geluids- of geuroverlast, problemen met buren, onveiligheidsgevoelens en allergie ten gevolge van omgevingsfactoren buiten de woning zijn geen redenen voor verstrekking van een woonvoorziening.

Er worden ook geen voorzieningen verstrekt met het doel overlast voor derden te beperken.

De woonruimte

Onder woonruimte wordt verstaan:

  • 1.

    Een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    Een woonwagen als bedoeld in de Woningwet;

  • 3.

    Een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    Een verblijf van een binnenschip.

Bij de woonruimte horen ook de toegang tot de woonruimte zelf, tot de tuin en tot het balkon, voorzover daarbij daadwerkelijk problemen worden ondervonden op het gebied van de toegankelijkheid. Ook kan worden voorzien in een stalling voor een vervoersvoorziening. Reguliere parkeerplaatsen vallen echter niet onder het begrip ‘woning’.

Uitgesloten woonruimten

  • -

    Bepaalde typen woonruimten zijn uitgesloten om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening. Het gaat daarbij om hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.

  • -

    Evenals onder de Wvg is het verstrekken van woonvoorzieningen aan AWBZ-instellingsbewoners uitgesloten. In de verordening is hierop een uitzondering gemaakt, namelijk voor het bezoekbaar maken van (delen van) een andere woonruimte dan waar de AWBZ-bewoner woont.

  • -

    Voor specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen zijn voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden uitgesloten.

Vocht en tocht

Vocht en tocht komen in iedere woonruimte voor. Zij belemmeren het normale gebruik meestal niet. De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen van vocht en tocht te wijten zijn aan bouwtechnische oorzaken, achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de op dat gebied geldende wettelijke voorschriften.

Integrale beoordeling

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Primaat verhuizen

Onder woonvoorzieningen vallen naast aanpassingen in de woning ook een aantal vergoedingen, waaronder een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Als vast is komen te staan dat compensatie geboden moet worden c.q. een voorziening moet worden toegekend dan biedt het college deze door de goedkoopst adequate voorziening te verstrekken. Voorwaarde om voor subsidiëring van een woonruimteaanpassing in aanmerking te komen is dan ook dat er geen goedkoper alternatief realiseerbaar is door verhuizing of aangepaste inrichting. Uitgangspunt is dat verhuizen het primaat heeft. Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan € NORMBEDRAG PRIMAAT VERHUIZEN.

Bij de kostenafweging wordt tevens bezien welke bijkomende kosten zich voor zouden kunnen doen.

Te denken valt aan de noodzaak van een tweede rolstoel op een bovenverdieping, welke kosten zich niet voordoen bij verhuizing naar een gelijkvloerse woning.

Als een meer geschikte woonruimte beschikbaar is, bestaat de mogelijkheid dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zijn dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen. Of een woning aangepast moet worden, is mede afhankelijk van de vraag of aangepaste of geschikte woningen beschikbaar zijn, van de sociale

omstandigheden maar ook van de beoordeling welke voorziening de meest adequate en het goedkoopst is.

Geschikte woning beschikbaar

Een verhuizing is adequaat als op redelijke termijn een woning beschikbaar komt. Ligt het in de verwachting dat de persoon met beperkingen binnen redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschiktere woning, dan is het ondoelmatig om zijn woning aan te passen. Het kan echter enige tijd duren voordat een meer geschikte woonruimte vrijkomt die eventueel aanzienlijk goedkoper kan worden aangepast. Als redelijke termijn wordt een periode van 6 tot 9 maanden beschouwd. Een meer geschikte woning is een woning die niet of beperkt moet worden aangepast, dan wel met aanmerkelijk lagere investeringen kan worden aangepast.

Wanneer voorts het verhuizen binnen medisch-aanvaardbare termijn niet realiseerbaar is kan een aanpassing van de huidige woning worden verleend, ook wanneer de kosten meer bedragen dan

€ NORMBEDRAG PRIMAAT VERHUIZEN.

Afwijkingen van primaat verhuizen

Naast hierboven genoemde eisen van goedkoopst adequaat en beschikbaarheid/realiseerbaarheid gelden nog een aantal andere aspecten die de weging richting het aanpassen van de woning van de persoon met beperkingen kunnen doen uitvallen:

1.Sociale participatie en maatschappelijke activering

Van het primaat verhuizen kan worden afgeweken als een verhuizing vanuit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar kan worden geacht. Daarvan is sprake in de situatie waarin de persoon met beperkingen zwaarwegende mantelzorg ontvangt, die niet verplaatsbaar is naar een andere woning.

Van zwaarwegende mantelzorg is sprake op het moment van dagelijks terugkerende hulp/zorg van kennissen/familie op het terrein van de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) en Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL), waardoor de inzet van professionele zorg wordt voorkomen dan wel verminderd. Af en toe boodschappen doen en huishoudelijk werk doen is in deze optiek niet op te vatten als zwaarwegende mantelzorg. Het bieden van ondersteuning in de dagelijks noodzakelijke activiteiten, zoals het wassen, aankleden en hulp bij toiletgang daarentegen wel. Activiteiten als het bijhouden van de tuin, het voortzetten van de afvalcontainer zijn te beschouwen als burenhulp en niet als (zwaarwegende) mantelzorg.

2.Medische contra-indicatie / terminaal stadium

Als er een (sociaal-)medische contra-indicatie is voor verhuizing van de persoon met beperkingen en/of de partner, danwel indien het ziektebeeld van de persoon met beperkingen en zich in een terminaal stadium bevindt vervalt het primaat van verhuizen. Van een terminaal stadium is sprake wanneer medisch gezien is vastgesteld dat iemand niet lang meer te leven heeft. Dit is ter beoordeling van een medisch adviseur.

3.Psycho-sociale gevolgen

Verhuizing wordt onaanvaardbaar geacht als de psychosocialegevolgen van een verhuizing dermate belastend zijn voor de persoon met beperkingen dat een verhuizing in redelijkheid niet kan worden gevergd.

Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de situatie dat door de verhuizing een belangrijk sociaal vangnet voor betrokkene wegvalt. Voorwaarde is wel dat betrokkene voor zijn zelfstandigheid afhankelijk was van dit sociaal vangnet, terwijl niet verwacht kan worden dat betrokkene in staat is in de nieuwe omgeving in korte tijd een dergelijk netwerk weer op te bouwen. Ook psychogeriatrische factoren kunnen een reden zijn om af te zien van een verhuizing. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een oudere zich in een bekende omgeving nog zelfstandig kan redden, terwijl de verwachting gerechtvaardigd is dat een verhuizing dit evenwicht dusdanig zal verstoren dat de zelfstandigheid verloren zal gaan. Er is in deze gevallen sprake van een dreigend sociaal isolement indien de persoon met beperkingen zou verhuizen.

4.Is verhuizen in financieel opzicht aanvaardbaar?

De (te verwachten) financiële gevolgen voor de persoon met beperkingen bij een verhuizing worden betrokken bij de beoordeling of een verhuizing gevergd kan worden. Hierbij worden het inkomen en het vermogen (mogelijke overwaarde van de woning) en de eventuele stijging van de woonlasten beoordeeld.

3.2.3.Individuele woonvoorzieningen

(art. 17 Verordening)

3.2.2.a. Tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

(art. 17, onderdeel a Verordening)

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting is een forfaitair bedrag dat wordt toegekend aan

  • a.

    een persoon met beperkingen bij verhuizing naar een geschikte, eventueel nog aan te passen woning;

  • b.

    een persoon die ten behoeve van een persoon met beperkingen verhuist uit een aangepaste of rolstoelwoning.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is een door het college vastgesteld bedrag dat niet is gerelateerd aan de werkelijk gemaakte kosten of aan het inkomen en bedraagt maximaal

€ NORMBEDRAG VERHUISKOSTENVERGOEDING.

Voor de hoogte van de tegemoetkoming is de verhuisdatum bepalend. Men kan dus in aanmerking komen voor een ander forfaitair bedrag dan oorspronkelijk in de beschikking is toegezegd. Dit doet zich voor als tussen de datum van de toezegging van de tegemoetkoming en de daadwerkelijke verhuizing het door het college vastgestelde bedrag is verhoogd.

Verhuiskostenvergoeding aan persoon met beperkingen

Voorwaarden voor verstrekking:

a. Wegens belemmeringen in het normale gebruik van de woning is verhuizing medisch noodzakelijk.

(Art. 18 Verordening)

Er moet zijn vastgesteld dat aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. Van een dergelijke medische noodzaak is slechts sprake indien er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning, terwijl de belemmeringen voorts in de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) moeten worden ondervonden.

b. Verhuizen naar zelfstandige woning.

(Art. 17, lid 4, Verordening)

Uitgangspunt is dat men naar een - zelfstandige - woning gaat verhuizen, en niet naar kamers of niet-zelfstandige woonruimte. Van een niet-zelfstandige woonruimte is sprake, als de elementaire voorzieningen zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld keukens, douches en toiletten. Zie voorts de artikelgewijze toelichting bij art. 17, lid 4, Verordening.

c. Verhuizen naar geschikte woning.

(Art. 28, onderdeel b, Verordening)

De tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan de gestelde wooneisen en aan de overige voorwaarden die de wet en de verordening stelt. De eisen waaraan de woonruimte moet voldoen, worden in de beschikking opgenomen.

Als een woonruimte beschikbaar is die voldoet aan de wooneis bestaat de mogelijkheid dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zullen zijn dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen.

Uitsluitingen

(Art. 28 Verordening)

Naast de algemene uitsluitende of beperkende bepalingen van art. 16 geldt:

a.Niet-noodzakelijke verhuizing

(Zie art. 28, onderdeel a, Verordening en de bijbehorende Artikelgewijze Toelichting)

b.Niet verhuizen voordat toestemming is verleend.

(Zie art. 28, onderdelen b en d, Verordening en de bijbehorende Artikelgewijze Toelichting)

Is de persoon met beperkingen verhuisd voordat het college een beslissing op de aanvraag heeft kunnen nemen danwel anderszins (in geval van urgentie) schriftelijke toestemming heeft kunnen geven, dan wordt het college de mogelijkheid ontnomen om te beoordelen wat in de gegeven situatie de meest adequate oplossing is. De omstandigheden van de oude woonruimte kunnen bij besluitvorming niet meer worden betrokken of een andere voorziening kan niet meer worden verstrekt. In dat geval wordt geen financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend.

c.Geen vergoeding in geval van kosten aan gemeenschappelijke ruimten.

(Zie art. 28, onderdeel c, Verordening en de bijbehorende Artikelgewijze Toelichting)

d.Voor het eerst zelfstandig gaan wonen.

(Zie art. 28, onderdeel d, Verordening en de bijbehorende Artikelgewijze Toelichting)

In deze situatie is sprake van een algemeen gebruikelijke verhuizing, die de persoon met beperkingen geen meerkosten geeft dan niet-beperkte personen. Onder ‘voor het eerst zelfstandig gaan wonen’ wordt verstaan ‘voor het eerst in Nederland zelfstandig gaan wonen’. Te denken valt daarmee niet alleen aan kinderen/huisverlaters maar ook aan immigranten die eerst bij familie of vrienden gaan inwonen, en vervolgens een eigen woonruimte betrekken.

e.Verhuizen naar bijzondere type woonruimte.

(Zie art. 28, onderdeel d, Verordening en de bijbehorende Artikelgewijze Toelichting)

Een financiële tegemoetkoming is uitgesloten voor verhuizing naar een woonruimte die niet bestemd is om het gehele jaar te bewonen (bijvoorbeeld verhuizing naar vakantiehuizen).

Als verhuisd wordt naar een AWBZ-instelling , verzorgings- en verpleeghuis of andere mede door de AWBZ gefinancierde woonzorgvorm dan komt de persoon met beperkingen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

Verhuiskostenvergoeding aan persoon zonder beperkingen

(Art. 18, lid 2, Verordening)

Voorwaarden voor verstrekking:

De gemeente kan voor een verhuizing waardoor een rolstoelgeschikte of aangepaste woning vrijkomt voor een persoon met beperkingen een financiële tegemoetkoming beschikbaar stellen. Zie voor de beschrijving van de gevallen waarin dit mogelijk is de Toelichting art. 18, lid 2, Verordening.

3.2.2.b. Woonruimteaanpassingen

(art. 17, onderdeel b, Verordening)

Woonruimteaanpassingen zijn voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte. Ze worden aard- en nagelvast aangebracht. Dat betekent dat deze voorzieningen niet uit de woning zijn te verwijderen zonder daarbij gebruik te maken van gereedschap. Losse woonvoorzieningen, zoals douchestoelen, kan men ‘onder de arm’ meenemen. Dit worden daarom roerende woonvoorzieningen genoemd (zie verderop).

Woonruimteaanpassingen beogen de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van ergonomische belemmeringen.

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn buitenshuis aanpassingen aan te brengen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de oprit naar de woning of naar de stalling van een vervoersvoorziening. Deze

aanpassing wordt in het kader van de Wmo verricht omdat de aanpassing noodzakelijk is om de beperkingen die de belanghebbende bij het betreden van de woning ondervindt op te heffen of te verminderen. Een aanpassing buitenshuis kan ook noodzakelijk zijn als de aanpassing het gevolg is van een Wmo-verstrekking, zoals bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel.

De woonruimte wordt aangepast overeenkomstig het uitvoeringsniveau van een sociale huurwoning.

Bij aanpassingen die naar verwachting de grens van het geldende normbedrag bij primaat verhuizen te boven gaan, wordt vanaf de start van de aanvraag het alternatief van verhuizen meegenomen.

Onder woonruimteaanpassingen vallen onder andere: verbreden van deuren, aanpassingen aan sanitaire ruimten (plaatsen van speciale beugels en drempelhulpen, aanbrengen van stroeve douchevloer), aanpassing in keuken (plaatsen van een onderrijdbare keuken), traplift, vaste patiëntenlift (plafondliften), het realiseren van een stallingsmogelijkheid, het aanleggen van een elektriciteitsvoorziening voor het opladen van accu's en aanpassing van de bestrating ten behoeve van rolstoelen en/of scootmobielen. Voorzover voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn wordt geen vergoeding verstrekt, ook niet voor de installatie- of onderhoudskosten daarvan.

Voorwaarden voor verstrekking

Artikel 21 Verordening: er moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die normale gebruik van de woning belemmeren. Voorts geldt:

a. Hoofdverblijf.

Op grond van artikel 16, lid 3, van de Verordening beperkt het verlenen van woonvoorzieningen zich tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen. Een financiële tegemoetkoming is in beginsel alleen mogelijk voor aanpassing van een woonruimte waar de belanghebbende daadwerkelijk zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. (Zie verder in Hoofdstuk 1)

In artikel 16, lid 4, Verordening wordt hierop een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Het college bepaalt of eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aanpassen van een woonruimte waar een persoon met beperkingen vaak verblijft. Het gaat dan om woonruimteaanpassingen voor het bereikbaar maken van de woonruimte, de woonkamer en het toilet De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts beperkt en het is dan ook redelijk, dat geen volledige, maar een beperkte aanpassing plaatsvindt.

b. Gemeenschappelijke ruimten.

Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan verstrekt als de persoon met beperkingen de toegang tot de woonruimte vanuit de gemeenschappelijke ruimten kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen. Het aanpassen van gemeenschappelijke hobby- en recreatieruimten komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als alleen via deze ruimte(n) de woonruimte is te bereiken.

c. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen.

Voor woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een officiële ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde regels als voor zelfstandige woningen.

Personen met beperkingen ondervinden in deze woonvormen echter eerder problemen die ook ernstiger van aard zijn dan bij woningen. Dit houdt verband met de specifieke vormgeving van deze woonvormen. Aanpassingen moeten passen in het karakter van woonschepen en woonwagens. Aanvragen voor een overdekte overgang van de woonwagen naar het douche-/toiletgebouw komen bijvoorbeeld niet voor een vergoeding in aanmerking, omdat één van de kenmerken van het wonen in een woonwagen is dat het toilet zich buiten de wagen bevindt. Woonwagens, woonschepen en binnenschepen hebben een kortere levensduur dan woningen. De voorziening kan slechts worden toegekend indien de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de (technische) levensduur van de woonvorm. Hieronder wordt verstaan dat het college slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip en een woonwagen verleent als de resterende technische levensduur minimaal vijf jaar is en de lig- c.q. standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

e. Bedieningselementen.

Bedieningselementen die in relatie staan tot aard- en nagelvaste zaken in de woning komen wel voor een tegemoetkoming in aanmerking, maar als het gaat om de bediening van losse of inrichtingselementen wordt geen financiële tegemoetkoming gegeven. Voorbeelden van eerstgenoemde voorzieningen die vergoed kunnen worden: het aanbrengen van elektrische deuropeners, bedieningsapparatuur voor (buiten)zonwering, soms ook het installeren van speciale knoppen op de centrale verwarming, de thermostaat van de centrale verwarming (voor blinden of slechtzienden), of speciale knoppen op keukenkastjes, waarbij deze worden beschouwd als vast onderdeel van de keuken.

Voorbeelden van uitgesloten voorzieningen: apparatuur voor de bediening van luxaflex en gordijnen, maar ook speciale knoppen op kasten.

Uitsluitingen

a. Aanpassingen uit therapeutisch oogpunt.

Aanpassingen uit therapeutisch oogpunt zijn uitgesloten van een financiële tegemoetkoming omdat zij geen problemen in het normale gebruik van de woning wegnemen. Het gaat bijvoorbeeld om het plaatsen van een ligbad. De uitraasruimte vormt hier een uitzondering op.

b. Aanpassingen ten behoeve van derden.

Aanpassingen ten behoeve van derden zijn niet mogelijk, bijvoorbeeld ter voorkoming van door de persoon met beperkingen veroorzaakte geluidsoverlast, uit oppas- of verzorgingsoverwegingen (bijvoorbeeld de aanbouw van een kamer voor een verpleegkundige).

c. Verhuizing naar ongeschikte woning.

Bij verhuizing naar een ongeschikte woning komen de noodzakelijke aanpassingen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat bij een dergelijke verhuizing de problemen voorzienbaar waren.

d. Inrichtingselementen.

Het aanbrengen van inrichtingselementen, zoals kasten, (keramische) kookplaten, stoffering en zonneschermen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen.

e. Algemeen gebruikelijk in wooncomplex

Bij de nieuwbouw (of renovatie/'opplussen') van een complex dat specifiek is bedoeld voor bewoning door ouderen en/of gehandicapten (inclusief woon-zorgcomplexen) of in een complex waar – als gevolg van de vergrijzing – steeds meer ouderen wonen, mag worden verwacht dat de woningeigenaar voorzieningen aanbrengt die op die doelgroep zijn gericht. Naast de hierboven genoemde (voor eenieder algemeen gebruikelijke voorzieningen) worden specifiek bij een dergelijk complex de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

-elektrische deuropener op een gemeenschappelijke toe- of doorgangsdeur - adequate stalling voor de scootmobiel.

Het mag als algemeen gebruikelijk worden beschouwd dat bewoners van een dergelijk complex beschikken over de nodige voorzieningen. Ook als het voorzieningenniveau in zijn algemeenheid stijgt, mag daarvan nog uitgegaan worden. In een dergelijk geval is niet de gemeente maar de woningeigenaar gehouden deze voorzieningen te bieden.

In betreffende complexen worden elektrische deuropeners of elektrische deurontgrendeling voor de gemeenschappelijke toegangsdeuren en doorgangsdeuren niet langer verstrekt, evenmin als een stalling voor de scootmobiel.

Eigenaar/bewoner

Bij aankoop van een nieuwbouwwoning wordt geen financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen verleend als ten tijde van het sluiten van het definitieve koopcontract te voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen zouden worden ondervonden. Het is dus van belang dat vooraf in opdracht van het college een bouwkundige beoordeelt of de woning geschikt is en wat de eventuele kosten van een noodzakelijke woningaanpassing zullen zijn.

Instemming wooneigenaar

Voordat begonnen kan worden met het aanpassen van de woonruimte, is de instemming van de eigenaar nodig. Het ligt voor de hand dat de medewerking van een eigenaar-bewoner geen problemen zal opleveren, aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor hemzelf of een lid van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn.

Op grond van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) hebben sociale verhuurders een taak in de huisvesting van personen met beperkingen. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van voorzieningen aan woongelegenheden te zorgen dat personen met lichamelijke beperkingen volgens redelijke wensen kunnen worden gehuisvest. Het college voert overleg met sociale verhuurders over de uitvoering van aanvragen voor een woonruimteaanpassing.

Voor particuliere verhuurders bestaat deze taakstelling niet. Het college kan de medewerking voor het aanbrengen van woonruimteaanpassingen afdwingen via een aanschrijving op grond van artikel 15a van de Woningwet. De wetgever heeft de gronden tot het opleggen van een aanschrijving uitgebreid ten aanzien van het aanvragen van voorzieningen ten behoeve van personen met beperkingen.

De medewerking van verhuurders kan worden gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming bij huurderving en het verwijderen van woonruimte-aanpassingen.

Bij het treffen van sommige woonruimte-aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten van een woongebouw is de instemming van medebewoners en mede-huiseigenaren noodzakelijk of gewenst.

3.2.2.c. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

(art. 17, onderdeel c Verordening)

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard zijn woningsanering, een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van rolstoelgeschikte vloerbedekking, en roerende woonvoorzieningen.

·Woningsanering

De woonvoorziening woningsanering wordt gegeven in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Voorwaarden voor verstrekking:

  • 1.

    De compensatieplicht van de gemeente in geval van sanering in relatie tot een aandoening beperkt zich tot die ruimten waarvan het intensief gebruik in het kader van het leven van alledag noodzakelijk is, waarin de regel toe kunnen worden gerekend: de woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, gang, overloop en trap van de woning;

  • 2.

    Persoon met beperkingen kan bewijsstukken overleggen van de aankoop van het te vervangen artikel;

  • 3.

    Huidige artikel veroorzaakt dusdanige medische klachten (vanwege huisstofmijtallergie, astma, of COPD) dat verwijderen van het artikel medisch gezien noodzakelijk is;

  • 4.

    Persoon met beperkingen wist bij aanschaf van het te vervangen artikel niet - of had redelijkerwijs niet kunnen weten - dat hij/zij overgevoelig was voor de bepaalde stof en/of persoon met beperkingen had op moment van aanschaf van het te vervangen artikel geen zodanige klachten (vanwege huisstofmijtallergie, astma, of COPD) dat aanschaf van dat artikel medisch gezien ongewenst was;

  • 5.

    De persoon met beperkingen en zijn naaste omgeving zijn bereid zelf maatregelen te treffen, die allergie kunnen beperken, bijvoorbeeld het verwijderen van huisdieren of pluche beesten; het regelmatig schoonhouden van de woning en gedragsaanpassingen ten aanzien van roken;

  • 6.

    De persoon met beperkingen krijgt na toetsing een voorlopige beschikking. Hij/zij wordt geacht binnen een termijn van 3 maanden na deze beschikking tot aanschaf van het nieuwe tapijt en/of de nieuwe raambekleding over te gaan.

Financiering is gerelateerd aan afschrijftermijnen:

Zie Bijlage 2: Normaantallen en Normbedragen

Uitbetaling van de vergoeding is niet mogelijk als blijkt dat de artikelen al zijn aangeschaft voordat het college op de aanvraag heeft kunnen beslissen.

·Aanschaf van rolstoelgeschikte vloerbedekking

Voorwaarden voor verstrekking rolstoelgeschikte vloerbedekking :

  • 1.

    De compensatieplicht van de gemeente in geval van een aanvraag voor rolstoelgeschikte vloerbedekking beperkt zich tot die woonvertrekken waarvan het intensief gebruik in het kader van het leven van alledag noodzakelijk is, waar in de regel toe kunnen gerekend: de woonkamer, slaapkamer, keuken, gang, overloop en badkamer;

  • 2.

    De huidige vloerbedekking levert belemmeringen op bij het gebruik van een rolstoel;

  • 3.

    Persoon met beperkingen kan bewijsstukken overleggen van de aankoop van het te vervangen artikel;

  • 4.

    De persoon met beperkingen krijgt na toetsing een voorlopige beschikking. Hij/zij wordt geacht binnen een termijn van 3 maanden na deze beschikking tot aanschaf van het nieuwe tapijt over te gaan.

  • 5.

    Er wordt géén vergoeding verstrekt indien de voorziening reeds is aangebracht vóór ontvangst van de beschikking.

Financiering van rolstoelgeschikt tapijt gebeurt op basis van afschrijving

Zie Bijlage 2: Normaantallen en Normbedragen

Uitsluiting

Vergoeding voor de aanschaf van nieuwe vloerbedekking in een nieuw te betrekken woning is uitgesloten. Het aanschaffen van nieuwe stoffering is dan algemeen gebruikelijk. Ditzelfde geldt als het gaat om vervanging van oude (tenminste 8 jaar) versleten vloerbedekking.

·Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn niet-bouwkundige voorzieningen die niet aard- en nagelvast zijn aangebracht. Het gaat voornamelijk om tilliften en losse sanitaire voorzieningen.

Tilliften

Een patiëntenlift kan worden verstrekt op het moment dat de persoon met beperkingen ergonomische belemmeringen ondervindt bij verplaatsingen/transfers in de woning, die opgeheven dan wel verminderd kunnen worden door de verstrekking van een tillift. Hierbij wordt expliciet de goedkoopst adequate voorziening voor de aanvrager geselecteerd. Er zijn verschillende soorten tilliften, te weten: vaste of plafondliften (deze vallen onder de woonruimteaanpassingen omdat ze aard- en nagelvast zijn aangebracht in de woning) en losse mobiele tilliften.

Voorwaarden voor verstrekking

Uitgangspunt bij deze voorziening is dat een persoon met beperkingen niet in staat is zelfstandig in en uit bed te gaan, noch zelfstandig in een rolstoel plaats te nemen. De persoon met beperkingen moet langdurig op het gebruik van deze voorziening zijn aangewezen.

De functiebeperkingen van de betrokkene spelen een belangrijke rol. Een bepaalde vorm van lichaamsondersteuning kan gebonden zijn aan een bepaald type patiëntenlift.

Een mobiele tillift heeft de voorkeur omdat dit doorgaans de goedkoopste oplossing biedt. Of een mobiele tillift mogelijk is hangt af van de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning die de voorziening moet bieden. Als er voldoende ruimte is, kan de keuze vallen op een mobiele tillift, anders ligt een vaste plafondlift meer voor de hand.

Uitsluiting

Een individuele patiëntenlift wordt niet verstrekt indien men op adequate wijze kan beschikken over een collectief verstrekte patiëntentillift. Aan bepaalde woonzorgcomplexen in Almere is een collectieve patiëntentillift verstrekt. Deze lift kan door meerdere bewoners worden gebruikt. Uitsluitend wanneer men vanwege ergonomische beperkingen individuele aanpassingen op de tillift nodig heeft of er andere redenen zijn aan te dragen waarom de collectieve tillift niet adequaat is (bijvoorbeeld veelvuldig gebruik) is in dat geval een individuele verstrekking mogelijk.

Evenals douchestoelen en handbewogen rolstoelen kan een losse patiëntenlift de eerste zes maanden dat deze nodig is door de AWBZ op basis van uitleen worden verstrekt. Pas na deze termijn kan verstrekking van een patiëntenlift op basis van de Verordening plaatsvinden. Uitsluitend wanneer de door de AWBZ verstrekte tillift niet adequaat is, bijvoorbeeld omdat er - voor de handicap wezenlijke - aanpassingen aan de lift noodzakelijk zijn, kan men in de eerste zes maanden een beroep doen op een verstrekking van een patiëntenlift op basis van de Verordening

Losse sanitaire voorzieningen

Losse sanitaire voorzieningen zijn hulpmiddelen bij het baden, douchen en toiletgebruik. Hiertoe worden uitsluitend gerekend: toiletstoelen, toiletverhogers, douchestoelen, douche-toiletstoelen, doucherolstoelen, douchebrancards, badplanken, badkrukken en badliften.

Voorwaarden voor verstrekking

Uitgangspunt bij de verstrekking is dat een persoon met beperkingen niet staande kan douchen of problemen ondervindt bij de toiletgang of bij het gebruik van het bad.

3.2.2.d. Onderhoud, keuring en reparaties van voorzieningen

(art. 17, onderdeel d Verordening)

Reparaties, onderhoud en - indien noodzakelijk - keuringen van toegekende voorzieningen, bijvoorbeeld van trapliften, inrichtingen voor het verstellen van keukenblokken, elektromechanische openings- en sluitingsapparaten van deuren, sanibroyeurs, halofoons maar ook tilliften, douche- en toiletstoelen.

Voorwaarden voor verstrekking

Reparatie-, onderhouds- en vervangingswerkzaamheden alsmede eventuele keuringen behoren in principe tot de verplichting van de eigenaar van de woning . De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen die in het kader van de Wmo verstrekt zijn, komen echter voor rekening van de gemeente.

Vervanging van reguliere woonvoorzieningen

Voor vervanging van reguliere woonvoorzieningen die in het kader van de Wvg of de regeling RGSHG zijn aangebracht, worden alleen de meerkosten van de nieuwe voorziening ten opzichte van een voorziening met een algemeen karakter vergoed, en dan alleen voorzover de nieuwe voorziening inmiddels niet als algemeen gebruikelijk is aangemerkt, in welk geval geen vergoeding wordt toegekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de normale afschrijvingstermijnen van het artikel. De financiële vergoeding wordt beperkt tot de meerkosten ten opzichte van het reguliere artikel.

Vervanging van niet-reguliere woonvoorzieningen

Specifieke niet-reguliere woonvoorzieningen, dat wil zeggen woonvoorzieningen die in de regel uitsluitend worden gebruikt door personen met beperkingen, zoals een douchezitje of een patiëntentillift, automatische deuropeners e.d.,worden (voorzover inmiddels niet algemeen gebruikelijk verklaard), indien zij zijn verstrekt in het kader van de Wvg, de regeling RGSHG, of de Wmo vervangen op het moment dat zij technisch afgeschreven zijn. Dit is ter beoordeling van het college.

3.2.2.e. Overige woonvoorzieningen

(art. 17, onderdeel e-h Verordening)

De gemeente kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor:

  • -

    kosten van huurderving: zie

  • -

    tijdelijke huisvesting

  • -

    het verwijderen van woonruimteaanpassingen

  • -

    een uitraasruimte

  • -

    een losse woonunit

  • Financiële tegemoetkoming bij huurderving

(art. 23, Verordening)

Een financiële tegemoetkoming aan de verhuurder voor de kosten van huurderving van een aangepaste (rolstoelgeschikte) woonruimte voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de tweede maand van leegstand. De bijdrage wordt berekend op basis van de ‘kale’ huur (huur exclusief servicekosten, watergeld, eventuele stookkosten e.d.) van de betreffende woning.

Voorwaarden voor verstrekking

Zowel gemeenten als verhuurders hebben er belang bij dat al aangepaste woningen weer opnieuw aan personen met een beperking worden toegewezen. Het vinden van een geschikte kandidaat die baat heeft bij de woonruimte zal veelal enige tijd in beslag nemen. Deze vergoeding bevordert dat de desbetreffende aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met een beperking.

In de verordening is geregeld dat aan de eigenaar van de woonruimte een financiële tegemoetkoming kan worden verleend indien ten gevolge van huurbeëindiging van de aangepaste woonruimte niet direct een geschikte kandidaat aanwezig is en de eigenaar huurinkomsten moet derven.

De eerste maand leegstand wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd bij het leegkomen van een woning en zijn als frictiekosten aan te merken. Daarom gaat de vergoeding in vanaf de tweede maand van leegstand.

Hergebruik

Een woning die eenmaal is aangepast, wordt bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een persoon met beperkingen toegewezen. Met de woningcorporaties zijn of worden hierover afspraken gemaakt. Komt een aangepaste woning vrij, maar is niet direct een geschikte kandidaat voorhanden, dan kan de eigenaar een vergoeding voor huurderving aanvragen.

Voor het overige wordt verwezen naar art. 23 Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting.

Financiële tegemoetkoming bij tijdelijke huisvesting

(art. 24, Verordening)

Het kan bij een woonruimteaanpassing vóórkomen dat de persoon met beperkingen (tijdelijk) geen gebruik kan maken van de woning. Dit kan worden veroorzaakt door een grote bouwkundige aanpassing waarbij gevels of trappen moeten worden verwijderd, dan wel bij gevallen waarbij het voor de persoon met beperkingen onmogelijk is toegang tot de woning zelf of ruimten van de woning te bereiken die noodzakelijk zijn voor het normale gebruik. Het moet in dit soort gevallen gaan om woningaanpassingen waarbij het voor de aannemer onmogelijk is om voor een korte periode noodmaatregelen te nemen waardoor uithuisplaatsing had kunnen worden voorkomen. Tijdelijk ongemak valt buiten het kader van deze subsidiemogelijkheid.

De persoon met beperkingen dient bij de aanvraag aan te geven waarom tijdelijke huisvesting noodzakelijk is en waarom dat redelijkerwijs niet te voorkomen is. Alleen bij een medisch noodzakelijke huisvesting elders - blijkende uit een ondersteunend medisch advies - kan een bijdrage worden verstrekt.

Er kan voor de tijdelijke huisvesting meer dan één oplossing aanwezig zijn, bijvoorbeeld -indien mogelijk - verblijf bij familie, het enige dagen verblijven in het revalidatiecentrum of verzorgingshuis of verblijf in een hotel. Met 'redelijkerwijs' wordt mede bedoeld dat van de belanghebbende kan worden verwacht dat ook alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.

De volgende vraagpunten zullen deel uitmaken van de beslissing:

  • -

    Is de woningaanpassing van dien aard dat wellicht tijdelijke huisvesting noodzakelijk is?

  • -

    Is er een medische noodzaak voor tijdelijke huisvesting elders?

  • -

    Kan de persoon met beperkingen redelijkerwijs (kosten voor) tijdelijke huisvesting voorkomen?

  • -

    Kan de aannemer de werkuitvoering/planning zodanig aanpassen dat tijdelijke huisvesting kan worden voorkomen c.q. tot een korte periode kan worden teruggebracht?

  • -

    Zijn de kosten van de tijdelijke huisvesting redelijk?

  • -

    Welke oplossingsmogelijkheden zijn er?

Er zal worden gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

Deze subsidiemogelijkheid is niet van toepassing bij dubbele woonlasten. Daarvoor wordt verwezen naar de zgn. huurdervingsregeling.

·Financiële tegemoetkoming bij verwijdering woonruimteaanpassingen

(Zie art. 25, Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting)

·Uitraasruimte

Zie art. 26, Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting. Voorts geldt:

  • -

    Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de woning te veranderen in een privé-kliniek;

  • -

    In het algemeen komen woonruimteaanpassingen alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van het wegnemen of aanzienlijk doen verminderen van aantoonbare ergonomische beperkingen. Voor een beperkte groep kinderen geldt hierop een uitzondering. Het gaat om kinderen met onbeheersbaar en oncontroleerbaar gedrag waarbij normale oppas- en zorgmaatregelen die je van ouders mag verwachten ontoereikend zijn. Therapeutische behandeling biedt daarbij geen soelaas;

  • -

    Zonder uitraasruimte is het onmogelijk deze kinderen (langer) thuis te laten wonen.

  • -

    De uitraasruimte is niet bedoeld om overlast voor huisgenoten en omwonenden te beperken.

    ·Een losse woonunit

Zie art. 27, Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting.

3.3. Maaltijden en Sociale Alarmering.

3.3.1 Maaltijden

(Zie ook art.31, Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting)

Wanneer is vastgesteld dat de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een maaltijdverstrekking wordt vervolgens de omvang bepaald. Het exacte aantal maaltijden per week is afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid van de persoon met beperkingen en de (sociale) omstandigheden.

De indicatie wordt in principe voor onbepaalde tijd afgegeven, in bepaalde situaties kan ook een tijdelijke indicatie afgegeven worden;

  • -

    Wanneer er twijfel bestaat over de langdurige noodzaak

  • -

    Wanneer er sprake is van een tijdelijke ziekte

  • -

    Bij het tijdelijk wegvallen van de mantelzorg

Er kan een keuze worden gemaakt uit:

  • -

    vries-vers maaltijden: de persoon met beperkingen kan deze zelf opwarmen;

  • -

    een maaltijd in een restaurant van één van de zorgcentra.

Indien een persoon met beperkingen niet in staat is zelf de maaltijd op te warmen kan ook een warme maaltijd aan huis worden gebracht. Er vindt overleg plaats over het tijdstip (ochtend, avond). Uiteraard zijn alle diëten mogelijk.

De maaltijden worden verstrekt door Zorggroep Almere.

In 2009 streeft de gemeente naar het vormgeven van meer collectieve arrangementen, waar de maaltijdvoorziening onderdeel van uitmaakt. Gedacht kan worden aan een combinatie met activiteiten.

3.3.2. Sociale alarmering

Zie art. 30 Verordening en de bijbehorende artikelgewijze toelichting.

Wanneer is vastgesteld dat de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor sociale alarmering wordt hij/zij aangemeld bij de uitvoerende instantie van de alarmering.

Hoofdstuk 4 Compensatie op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

In de verordening zijn collectieve en individuele voorzieningen genoemd op het terrein van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In dit hoofdstuk worden de nadere regels betreffende dit onderdeel uitgewerkt.

4. 1. Algemeen

4.1.a Leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Compensatie voor langdurige beperkingen bij het lokaal verplaatsen van personen is gericht op het sociaal vervoer, ook wel ‘vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving’ genoemd. Het bieden van voorziening die zijn gericht op dat sociaal vervoer draagt bij aan de maatschappelijke participatie. Het gaat om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn of haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. De reikwijdte daarvan betreft in beginsel het grondgebied van de gemeente Almere. Vervoer naar verder weggelegen bestemmingen valt onder verantwoordelijkheid van het Rijk en is vormgegeven middels het vervoerssysteem van Valys. De gemeentelijke Wmo-vervoersvoorziening(en) stellen de persoon met beperkingen in staat om minstens 1500 (tot 2000) kilometer per jaar af te leggen binnen de directe woon- of leefomgeving.

Leven van alledag

Wanneer een persoon met beperkingen in overwegende mate en langdurig niet kan deelnemen aan het leven van alledag kan men in aanmerking komen voor een Wmo-vervoersvoorziening die maatschappelijke participatie bewerkstelligt. Daarbij hoeft niet geheel tegemoet te komen aan de vervoersbehoefte van de ondersteuningsaanvrager. Het is aanvaardbaar dat deze zich ook enige beperkingen getroost en zijn vervoerspatroon en de vervoersbehoefte aanpast aan zijn mogelijkheden. Door het uitblijven van de voorziening mag de aanvrager echter niet in een sociaal isolement terecht komen.

Algemene criteria

Bij het vaststellen of iemand in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met:

  • a.

    zijn individuele vervoersbehoefte;

  • b.

    alternatieve vervoersmogelijkheden;

  • c.

    aantoonbare beperkingen.

Ad a. Individuele vervoersbehoefte

Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar vervoersdoelen, de hiervoor af te leggen afstanden en de frequentie waarin ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang enerzijds om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte al dan niet in relatie staat tot maatschappelijke participatie (en op grond daarvan al dan niet onder de Wmo valt) en anderzijds welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate voorziening is.

Ad b. Alternatieve vervoersmogelijkheden

Mogelijke alternatieve oplossingen kunnen bestaan uit: andere wet- en regelgevingen (zie verderop), oplossingen die de aanvrager zelf zonder meerkosten kan bewerkstelligen, zoals de aanwezigheid of aanschaf van een eigen algemeen gebruikelijk vervoermiddel, mogelijkheden om door middel van een andere organisatie van het gezamenlijk huishouden te voorzien in taken die gedaan moeten worden.

Ad c. Aantoonbare beperkingen

De beperkingen moeten een gevolg zijn van ziekte of gebrek en de aanleiding zijn voor het vervoersprobleem. De beperkingen moeten blijvend zijn en dit moet medisch vastgesteld kunnen worden. Alleen wanneer is vastgesteld dat het fysieke of psychische probleem niet (verder) door behandeling kan worden opgelost, kan vastgesteld worden of, en zo ja welke vervoersvoorzieningen langdurig noodzakelijk zijn. Als maatstaf voor aantoonbare beperkingen in relatie tot het zich lokaal kunnen verplaatsen geldt een loopactieradius van minder dan 400 meter.

Leven van alledag: weging van vervoersdoelen

a. Boodschappen doen.

Als een persoon met beperkingen problemen heeft met boodschappen doen zijn er binnen de verordening twee opties: hulp bij het huishouden of een vervoersvoorziening. Een vervoersvoorziening komt dan in beeld als

  • -

    er sprake is van langdurige noodzaak,

  • -

    en het doen van boodschappen voor de persoon met beperkingen belangrijk is voor diens sociale participatie.

Als het niet kunnen doen van boodschappen tot gevolg zal hebben dat de persoon met beperkingen in een sociaal isolement terecht komt, dan kan een individueel vervoermiddel, zoals een scootmobiel, worden verstrekt.

b. Recreatief vervoer en buiten zijn.

Als recreatief vervoer of het buiten zijn voor de persoon met beperkingen deel uitmaakt van het dagelijkse patroon van het leven van alledag wordt met dit vervoersdoel rekening gehouden in de afweging voor de vervoersvoorziening. Een vervoersvoorziening die uitsluitend met het oog op recreatie en ontspanning of het buiten zijn wordt aangevraagd, wordt niet in aanmerking genomen. Ook hier geldt echter dat het uitblijven van een verstrekking niet tot sociaal isolement mag leiden.

c. Zorg voor kinderen

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen aan ouders met een beperking wordt rekening gehouden met de zorgrelatie voor kinderen. Dit kan aanleiding zijn voor het verstrekken van een individueel vervoermiddel. Als er echter alternatieven zijn die de ouders zelf voor dat vervoer kunnen organiseren, wordt geen individueel vervoermiddel verstrekt.

4.1.b. Intramuraal verblijf

Mensen die verblijven in een AWBZ instelling in de gemeente, kunnen in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening. Er moet dan sprake zijn van een vervoersprobleem in het kader van het leven van alledag dat zich voordoet buiten het zorgcomplex.

Om een aantal redenen zullen bewoners van een AWBZ instelling minder snel een vervoersprobleem hebben dan zelfstandig wonenden. Enerzijds omdat het zorgcomplex veelal zelf binnen de muren (of in de directe nabijheid) voorzieningen biedt in het kader van het leven van alledag, zoals een winkel, kapper, en recreatieruimte. Anderzijds geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervalt, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Zo hoeven bewoners van intramurale instellingen bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instelling de maaltijden bereidt.

Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Deze verminderde vervoersbehoefte wordt betrokken bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening.

4.1.c. Uitsluitingen

a.Algemeen gebruikelijk.

Als het vervoersprobleem met een algemeen gebruikelijk middel kan worden opgelost, dan is er geen aanleiding om in aanmerking te komen voor een Wmo-vervoersvoorziening. Algemeen gebruikelijk is onder andere reizen met het openbaar vervoer, lopen, fietsen, rijden op een bromfiets.

b.Vervoer in verband met werk.

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en voor zelfstandigen zijn er voorliggende (wettelijke) voorzieningen.

c.Vervoer in verband met vrijwilligerswerk.

Een vervoersbehoefte die uitsluitend betrekking heeft op vervoer van en naar vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Dergelijke vervoerskosten kunnen betaald worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Heeft iemand op grond van andere vervoersbehoeften de beschikking over een Wmo vervoersvoorziening, dan kan hiermee wel naar vrijwilligerswerk gereisd worden.

d.Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars.

Vervoer van en naar medische behandelaars en naar dagopvang of dagverzorging met een overwegend therapeutisch karakter en AWBZ erkenning en financiering valt niet onder de Wmo omdat dit niet is te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Voor medische bezoeken zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering. Voor vervoer in het kader van geïndiceerde AWBZ zorg (de functies ondersteunende en activerende begeleiding) is de AWBZ voorliggend.

e.Vervoer in verband met het volgen van onderwijs en opleiding.

Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de wet Rea/Wia.

4.2.Mogelijke vervoersvoorzieningen

(artikelen 32-34 verordening)

De mogelijke vervoersvoorzieningen bestaan uit collectieve vervoersvoorzieningen en individuele vervoersvoorzieningen, waarbij het primaat bij de collectieve vervoersvoorzieningen ligt.

4.2.a.Collectieve vervoersvoorzieningen, primaat van het collectief vervoer

Met hantering van de in 4.1 genoemde algemene criteria wordt allereerst bezien of de beperkingen het bereiken, de toegankelijkheid, of het gebruik van het openbaar vervoer onevenredig moeilijk maken. Daarvan is sprake als men als gevolg van ziekte of gebrek:

  • -

    niet zonder onaanvaardbare inspanning en binnen redelijke tijd een halte kan bereiken (zie tevens algemene criteria), of

  • -

    niet kan wachten bij de halte/op het treinperron, of

  • -

    niet in- en/of uit kan stappen in de bus/trein, of gaan zitten/staan en staande houden

  • -

    niet samen met anderen in bus of trein kan reizen.

Is dit het geval, dan kan men in aanmerking komen voor het gebruik van het collectief vervoer.

Collectief vervoer

Het primaat is gelegd bij de collectieve vervoersvoorzieningen. Het uitgangspunt is ‘collectief als het kan, en individueel als het moet’. Voor een (aanvullende) individuele vervoersvoorziening kan een persoon met beperkingen alleen in aanmerking komen wanneer een collectieve vervoersvoorziening niet adequaat geacht kan worden.

Ten aanzien van het collectief (taxi)vervoerssysteem geldt dan dat de redenen daarvoor kunnen zijn:

  • -

    om medische redenen niet met het collectief vervoer kunnen reizen;

  • -

    het betreft een heel jong gehandicapt kind dat speciale voorzieningen nodig heeft (bijvoorbeeld een aangepast autozitje) die in het collectief vervoer niet gehanteerd kunnen worden;

  • -

    als vanwege zeer frequente vervoersbehoeftes het collectief vervoer niet adequaat is, bijvoorbeeld als een belangrijk onderdeel van het dagelijks vervoerspatroon is dat een gehandicapte ouder kinderen van en naar school brengt, en in dit vervoersprobleem niet op een andere wijze kan worden voorzien;

  • -

    voor vervoer over de zeer korte afstand is het collectief vervoer niet adequaat

Een collectief vervoerssysteem wordt als primaire voorziening aangemerkt omdat het enerzijds kan voorzien in een groot deel van de vervoersbehoefte van mensen met een beperking en daarnaast voldoet aan de kwaliteitseisen die in verband met de gebruikersgroep aan dat vervoer worden gesteld.

Met het collectief vervoer kan binnen 5 zones van en naar het huisadres worden gereisd. Het gebruik is in beginsel onbeperkt. Gebruik van het collectief vervoersysteem geschiedt tegen – globaal – het blauwe-strippenkaarttarief van het openbaar vervoer. Iedere gebruiker mag maximaal één begeleider meenemen. De begeleider wordt ook een eigen ritprijs in rekening gebracht. Hierop bestaat een uitzondering voor gehandicapten die in het bezit zijn van een geleidekaart voor het openbaar vervoer. In dat geval wordt hun begeleider geen eigen ritprijs in rekening gebracht.

Daarnaast kan het bij uitzondering worden toegestaan om meerdere begeleiders mee te nemen, bijvoorbeeld indien sprake is van een vervoersbehoefte waar tevens sprake is van een zorgrelatie tussen een ouder en (meerdere) kinderen (onder 12 jaar), die niet tijdelijk door een ander (oppas/andere ouder) kan worden overgenomen, waardoor samen in het collectief vervoer gereisd moet worden.

Het collectief vervoer is niet adequaat voor activiteiten die mensen doorgaans lopend in de zeer nabije omgeving van de woning doen. Als mensen over een dergelijke afstand een vervoersprobleem hebben, dan kan men - onder voorwaarden - aanvullend op het collectief vervoer in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening.

4.2.b.Collectieve vervoersvoorziening, forfaitaire financiële tegemoetkoming

(artikelen 32, onder b verordening)

De verschillende forfaitaire financiële tegemoetkomingen – als alternatief voor deelname aan het collectief vervoer – zijn:

  • a.

    een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor vervoer, toegekend voor onbepaalde tijd, van € NORMBEDRAG JAARLIJKS GELDBEDRAG VERVOER. per jaar, of;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing aan de eigen auto, tot een maximaal bedrag van € NORMBEDRAG VIJFJAARLIJKSE AUTOAANPASSING, geldend voor een periode van 5 jaar.

  • c.

    voor gezinnen: een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van een huurauto, als bedoeld in artikel 34, onderdeel b, onder 4.

Criterium: Indien men in aanmerking komt voor het gebruik van collectief vervoer kan men ook opteren om – in plaats daarvan – een van deze financiële tegemoetkomingen te ontvangen. Hiermee wordt een keuzemogelijkheid gegeven om voor de vervoersbehoefte zelf een oplossing te zoeken die goed aansluit bij de persoonlijke situatie.

Nadere bepalingen:

Ad. b. beperkte auto-aanpassing:

De voorwaarden als genoemd in het schema ‘individuele vervoersvoorzieningen’ gelden. Er zijn echter beperkingen:

  • -

    de vergoeding is gemaximeerd tot € NORMBEDRAG VIJFJAARLIJKSE AUTOAANPASSING

  • -

    de persoon met beperkingen ziet gedurende 5 jaren vanaf de toekenningsdatum af van het gebruik van collectief vervoer of de daarvoor geldende alternatieve (collectieve) vervoersvoorzieningen (hier genoemd onder a en c)

Als de medische situatie in die vijf jaar zodanig verandert, dat andere aanpassingen noodzakelijk zijn, dient beoordeeld te worden of collectief vervoer medisch gezien nog mogelijk is. Indien het gebruik niet meer mogelijk, geldt de maximering van het bedrag aan autoaanpassingen immers niet meer. Is collectief vervoer nog wel mogelijk, dan heeft men nog slechts recht op autoaanpassingen voor zover het maximumbedrag van € NORMBEDRAG VIJFJAARLIJKSE AUTOAANPASSING nog niet volledig was aangewend.

Ad. c. huurauto voor gezinnen:

Voor gezinnen, bestaande uit minstens 3 personen (ouder(s) met inwonende kind(eren)) met een rolstoelafhankelijk gezinslid, geldt dat zij kunnen kiezen voor een budget voor autohuur als genoemd in het schema ‘individuele vervoersvoorzieningen’, ook al bestaan er geen medische bezwaren tegen gebruik van het collectief vervoer.

Waar in artikel 32 wordt gesproken over plaatsing in het referentiebudget van deze financiële tegemoetkoming, wordt bedoeld dat dit geldbedrag tevens aangewend mag worden voor besteding bij door de gemeente geselecteerde leveranciers binnen de gemeentelijke ‘warenhuisconstructie’.

NB: Partnerregeling

Indien de persoon met beperkingen een partner heeft die op grond van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en de forfaitaire financiele tegemoetkoming voor het gebruik van een auto ad. € NORMBEDRAG GEBRUIKSKOSTEN AUTO ontvangt, kan hij opteren voor dezelfde forfaitaire financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto ad. € NORMBEDRAG GEBRUIKSKOSTEN AUTO

Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is bepaald in het schema ‘individuele vervoersvoorzieningen’.

4.2.c.Collectieve vervoersvoorziening, open elektrische buitenwagen voor gemeenschappelijk gebruik

(artikelen 32, onder c verordening)

Indien men op adequate wijze over een scootmobiel kan beschikken voor gemeenschappelijk gebruik, dan kan men niet in aanmerking worden gebracht voor een individuele scootmobiel. Een dergelijk scootmobielpool of –project is bijvoorbeeld aanwezig in een aantal verzorgings- en verpleeghuizen. Voor de projecten in verzorgings- of verpleeghuizen geldt (naast hetgeen eerder is gesteld t.a.v. intramuraal verblijf): Alleen indien voor een bewoner individuele aanpassingen aan de scootmobiel noodzakelijk zijn of de gehandicapte de voorziening veelvuldig gaat gebruiken (verklaring ergotherapie nodig), kan een individuele voorziening worden verstrekt.

4.2.d.Individuele vervoersvoorzieningen

(artikel 34 verordening)

De individuele Wmo vervoersvoorzieningen bestaan uit naturavoorzieningen (besteding van het referentiebudget bij een leverancier) of als persoonsgebonden budget, of een forfaitaire financiële tegemoetkoming.

a. Verstrekkingen in natura of als persoonsgebonden budget

Naturavoorzieningen (waarvan de waarde wordt geplaatst in het referentiebudget) worden in bruikleen toegekend. Onderhoud, reparatie en verzekering van deze Wmo-vervoermiddelen komen ten laste van de gemeente. Een individuele vervoersvoorziening kan in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

b. Forfaitaire financiële tegemoetkomingen

Forfaitaire financiële tegemoetkomingen zijn tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van een vanuit de Wmo verstrekt of eigen vervoermiddel, dan wel een tegemoetkoming bedoeld voor zelf te regelen vervoer. De hoogte van een jaarlijkse forfaitaire financiële tegemoetkoming is niet afhankelijk van de leeftijd van de persoon met beperkingen, noch met zijn mogelijkheid tot samenreizen met huisgenoten of derden (geen kortingen i.v.m. leeftijd of leefomstandigheden).

De hoogte van de forfaitaire financiële tegemoetkoming die verstrekt worden wanneer men geen gebruik meer kan maken van collectief vervoer is (anders dan de forfaitaire financiële tegemoetkomingen genoemd onder 4.2.b), gebaseerd op de bandbreedte van 1500 tot maximaal 2000 kilometers per jaar. Deze forfaitaire financiële tegemoetkomingen worden toegekend voor één jaar en worden jaarlijks herbeoordeeld.

Mogelijke individuele vervoersvoorzieningen

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele vervoersvoorziening als genoemd in artikel 34, eerste lid in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken ervan onmogelijk maken, én.

  • b.

    het gebruik van collectief vervoer of een scootmobiel voor gemeenschappelijk gebruik onmogelijk maken.

  • c.

    Daarnaast gelden nadere bepalingen, aangegeven in het schema ‘individuele vervoersvoorzieningen’.

SCHEMA INDIVIDUELE VERVOERSVOORZIENINGEN

Met ingang van 1-1-2009 is de regeling van de besparingsbijdrage vervallen.

De individuele vervoersvoorzieningen van artikel 34 Verordening kunnen bestaan uit een verplaatsingsmiddel of een financiële tegemoetkoming.

Mogelijke verplaatsingsmiddelen zijn: een al dan niet aangepaste open elektrische buitenwagen (scootmobiel) of een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel, danwel een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.

Daarnaast bestaan er de forfaitaire tegemoetkomingen in de kosten van a) een aanpassing van een auto, b) het gebruik van een auto, c) het gebruik van een (rolstoel)taxi, of d) het gebruik van een huurauto.

Schema I Verplaatsingsmiddelen

1. Fietsvoorzieningen

  • -

    driewielfiets

  • -

    vierwielfiets

  • -

    tandem

  • -

    handbike (hulpmiddel te koppelen aan een handbewogen rolstoel, voortbeweging d.m.v. fietsbeweging)

  • -

    rolstoelfiets

Toepassing

Voorziet in vervoersbehoefte gelijkwaardig aan algemeen gebruikelijke fiets. Men kan met het verplaatsingsmiddel zichzelf verplaatsen of met hulp van derden laten verplaatsen.

Criterium

  • -

    Persoon met beperkingen kan wegens ziekte of gebrek geen gebruik maken van een (algemeen gebruikelijke) fiets;

  • -

    Het verplaatsingsmiddel speelt een rol in het normale patroon van verplaatsingen van dag tot dag

  • -

    Dagelijkse vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning waarin niet op andere wijze voorzien kan worden

Aanvullend vereiste bij tandem: persoon met beperkingen is niet-volwassen.

Uitsluitingen

Algemeen gebruikelijke fietsen, zoals tweewielfiets al dan niet met hulpmotor, fiets met lage instap, brom-/snorfiets, driewiel-ligfiets

2. Scootmobiel

Open elektrische of met benzinemotor aangedreven drie- of vierwielig vervoermiddel voor de korte en middellange afstand, vergelijkbaar met het gebruik van een fiets. Voorziet in vervoersbehoefte gelijkwaardig aan algemeen gebruikelijke fiets. Men kan met het verplaatsingsmiddel zichzelf verplaatsen of met hulp van derden laten verplaatsen Een scootmobiel heeft een actieradius van ongeveer 30 km. De keuze van het type scootmobiel hangt onder meer af van het gebruiksdoel, de gebruiksfrequentie en de handicap van de persoon. Uitgegaan wordt van de goedkoopst adequate oplossing.

Maximale snelheid

Standaard maximum 12km/uur. Scootmobiel met een hogere snelheidsmogelijkheid wordt alleen verstrekt, indien sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte (in afstand en frequentie), waarin niet kan worden voorzien door een andere vervoersvoorziening (bijvoorbeeld collectief vervoer) en waarvoor een hogere snelheidsmogelijkheid op de scootmobiel is vereist. Het meefietsen van de partner of derden wordt in dit kader niet als indicatie voor een scootmobiel met een snelheidsmogelijkheid van meer dan 12km-uur gezien.

Criterium

Idem als bij fietsvoorziening (zie hierboven). Daarnaast gelden aanvullende criteria:

  • -

    Collectieve scootmobielvoorziening als bedoeld in art. 32 onder c Verordening is niet adequaat

  • -

    Persoon met beperkingen kan niet zonder onaanvaardbare inspanning en binnen een redelijke tijd een afstand van 400 m afleggen, eventueel met behulp van een hulpmiddel (kruk, rollator e.d.);

  • -

    Scootmobiel dient goedkoopst adequate oplossing te zijn. Goedkoper adequaat kunnen o.a. zijn: rollator, fietsvoorziening (waaronder algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een spartamet of ecobike), handbewogen rolstoel (evt in combinatie met een handbike.

  • -

    Betrokkene heeft de beschikking over een adequate stallingsmogelijkheid voor de scootmobiel. Eventueel kan aanvullend een woonvoorziening (schegplaat, verbreden toegangsdeur e.d.) worden verstrekt, waarvoor uiteraard de reguliere verstrekkingsvoorwaarden, waaronder het primaat van verhuizing, gelden.

Uitsluitingen

Gebruikskosten van de scootmobiel zijn voor rekening van de gebruiker.

3. Aanpassingen aan bovengenoemde verplaatsingsmiddelen

Onder aanpassingen worden verstaan: bijzondere eisen die aan bovengenoemde verplaatsingsmiddelen worden gesteld die voortkomen uit beperkingen van persoon met beperkingen en/of die van de vaste begeleider.

Uitsluitingen

Aanpassingen aan algemeen gebruikelijke fietsvoorzieningen

4. Aangepast fietszitje

Hieronder wordt verstaan een speciaal voor gehandicapte kinderen ontwikkeld zitelement. Het gebruik hiervan maakt het mogelijk dat de vaste begeleider een gehandicapt kind veilig mee kan nemen op de fiets.

Criterium

  • -

    Noodzaak voor het meenemen van het kind bij verplaatsingen in het kader van leven van alle dag;

  • -

    Algemeen gebruikelijke oplossingen zijn niet mogelijk;

  • -

    Mogelijk reeds verstrekt andere voorziening voorziet niet geheel in vervoersbehoefte.

5. Aangepaste buggy

Criterium

Gehandicapt kind is als gevolg van ziekte of gebrek aangewezen op een aangepaste buggy.

Bijzonderheden

Verstrekking van een aangepaste buggy in combinatie met speciaal kinderzitje voor in de auto is mogelijk.

6. Speelvoertuigen

Speelmobielen, kruipwagens, vliegende hollanders, etc.

Criterium

Het gehandicapte kind is niet in staat om van reguliere speelvoertuigen gebruik te maken.

Uitsluitingen

Speelvoorzieningen anders dan voertuigen.

7. Gesloten buitenwagen

Specifiek invalidenvoertuig, niet breder dan 1 meter en niet uitgerust met een motor, dan wel uitgerust met een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm, of met een elektromotor.

Criterium

Algemeen criterium (zie hierboven). Daarnaast geldt:

  • -

    De vervoersbehoefte betreft zowel de korte als de langere afstand;

  • -

    Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen is de goedkoopst adequate oplossing.

Uitsluitingen

  • -

    Geen combinatie mogelijk met andere vervoersvoorzieningen.

  • -

    Gebruikskosten van de gesloten buitenwagen zijn voor rekening van de gebruiker.

Schema II Forfaitaire financiële tegemoetkomingen

Mogelijk zijn: forfaitaire financiële tegemoetkomingen in de kosten van

  • -

    aanpassing van een auto

  • -

    het gebruik van een auto

  • -

    het gebruik van een (rolstoel)taxi

  • -

    het gebruik van een huurauto

Algemeen criterium voor deze forfaitaire financiële tegemoetkomingen

Aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek maken zowel het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken ervan, alsook het gebruik van collectief vervoer of een scootmobiel voor gemeenschappelijk gebruik onmogelijk.

1.Forfaitaire financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto

Tegemoetkoming ter hoogte van € NORMBEDRAG GEBRUIKSKOSTEN AUTO per jaar, toegekend voor de periode van één jaar, waarna heraanvraag en herbeoordeling plaatsvindt

Criterium

Algemeen criterium (zie hierboven).

Partnerregeling

Indien de partner deze forfaitaire financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto ontvangt mag men, ook indien men op medische gronden nog wel met collectief vervoer kan reizen, kiezen voor eenzelfde forfaitaire financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto (in plaats van gebruik van collectief vervoer).

2.Forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een auto

Kostendekkende vergoeding van auto-aanpassingen die het algemeen gebruikelijk karakter van de auto te boven gaan en die functioneel noodzakelijk zijn voor de persoon met beperkingen.

Criterium

Algemeen criterium (zie hierboven). Daarnaast geldt:

  • -

    De auto moet in goede staat verkeren. In ieder geval moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de auto nog 5 jaar mee kan. (Van deze regel kan worden afgeweken, indien het een aanpassing betreft die overgezet kan worden op een andere auto. De ‘overzetkosten’ zijn dan wel voor rekening van de gebruiker.)

  • -

    De kosten van verzekering en reparaties van de autoaanpassingen zijn voor rekening van de aanvrager.

Uitsluitingen

(Algemeen gebruikelijke) faciliteiten die ook door valide personen worden gebruikt, zoals uitneembare hoedenplank, derde of vijfde deur, elektrische ruiten, verstelbare lendensteunen voorstoel, neerklapbare of inklapbare achterbank, rembekrachtiging, schakelautomaat, stuurbekrachtiging, comfortabele autostoelen (welke normaal in de handel verkrijgbaar zijn en ook door niet-gehandicapten worden gebruikt (zoals Scheel- en Recarostoelen)).

3.Declarabele taxikostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi

Tegemoetkoming ter hoogte van € NORMBEDRAG TAXIKOSTENper jaar, waarna heraanvraag en herbeoordeling plaatsvindt.

Criterium

Algemeen criterium (zie hierboven). Daarnaast geldt:

  • -

    Aanvrager heeft geen eigen auto en kan geen beroep doen op derden (want anders geldt de forfaitaire financiële tegemoetkoming voor gebruik van een auto)

  • -

    Wordt op declaratiebasis betaalbaar gesteld, na overlegging van de originele betaalbewijzen. Indien de vergoeding aan het eind van de toegekende periode (in principe één jaar) niet volledig is gedeclareerd, vervalt het resterende bedrag.

4.Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een huurauto

Toegekend voor de periode van één jaar, waarna heraanvraag en herbeoordeling plaatsvindt. Hoogte mede afhankelijk van de soort auto die gezien de handicap passend is.

Criterium

Algemeen criterium (zie hierboven). Daarnaast geldt:

  • -

    Aanvrager heeft geen eigen auto en kan geen beroep doen op derden (want anders geldt de forfaitaire financiële tegemoetkoming voor gebruik van een auto)

  • -

    Hoogte gebaseerd op max. 15 dagen per jaar, met gemiddelde afstand van 100km/dag en o.b.v. voor handicap passende auto (categorieën: niet-aangepast, aangepast, aangepaste auto met één rolstoelpositie, aangepaste bus met twee rolstoelposities)

  • -

    Gebruikskosten zijn voor eigen rekening, evenals overschrijdende kilometers.

  • -

    Wordt op declaratiebasis betaalbaar gesteld, na overlegging van de originele betaalbewijzen. Indien de vergoeding aan het eind van de toegekende periode (in principe één jaar) niet volledig is gedeclareerd, vervalt het resterende bedrag.

  • -

    Voorliggend aan het gebruik van een huurauto zijn de collectieve vervoersvoorzieningen en de financiële tegemoetkoming in de kosten van een auto.

Combinatie van vervoermiddelen

  • -

    De vervoersvoorzieningen voor de lange afstand (zoals het collectief vervoer of een vergoeding voor vervoer per auto) kunnen in combinatie met een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel voor de korte of middellange afstand worden verstrekt;

  • -

    Daarnaast kan in combinatie met de kostendekkende financiële tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing de financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een auto worden verstrekt;

  • -

    Een gesloten buitenwagen kan echter nooit in combinatie met een andere vervoersvoorziening worden verstrekt.

Hoofdstuk 5. Verplaatsen in en rond de woning

In de verordening zijn collectieve en individuele voorzieningen genoemd op het terrein van het zich verplaatsen in en rondom de woning. In dit hoofdstuk worden de nadere regels betreffende dit onderdeel uitgewerkt.

5.1 Algemeen

In het kader van de Wmo kunnen voor verplaatsingen binnen- en buitenshuis rolstoelen worden verstrekt. Voor dergelijke verplaatsingen zijn er twee soorten rolstoelen: de handbewogen rolstoel en de elektrische rolstoel. In dit hoofdstuk wordt ook de sportrolstoel beschreven. Een sportrolstoel is bedoeld voor het kunnen beoefenen van een sport.

5.2 Rolstoelen voor verplaatsing binnen- en buitenshuis

Onder handbewogen rolstoelen vallen rolstoelen die de persoon met beperkingen zelf voortbeweegt, en duwwandelwagens. De zogenaamde zelfbewegers bestaan uit een frame van buizen met eenmalig instelbare of verstelbare zitting en/of rugleuning, grote wielen achter met hoepels voor handmatig voortbewegen, kleine zwenkwielen voor, en beensteunen. Duwwandelwagens zijn rolstoelen met vier kleine wielen en worden door derden voortbewogen. Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen met een elektromotor. De rolstoel wordt aangedreven door middel van een elektromotor en kan met behulp van zeer uiteenlopende besturingssystemen bestuurd worden door de gebruiker zelf, of de rolstoel heeft een elektrische aandrijving ter ondersteuning van het duwen.

Toepassing

Regelmatige verplaatsingen in en rond de woning. De persoon met beperkingen kan zich in een handbewogen of elektrische rolstoel zelfstandig voortbewegen of geduwd worden.

Een duwwandelwagen voorziet in de situatie waarin de persoon met beperkingen zich niet zelfstandig kan voortbewegen, noch in een handbewogen, noch in een elektrische rolstoel.

De rolstoel kan ook gebruikt worden zijn om zittend in de rolstoel vervoerd te kunnen worden in het collectief vervoer, in eigen vervoer of in een rolstoeltaxi.

Voorwaarden voor verstrekking

  • -

    De persoon met beperkingen heeft aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Er is een medische noodzaak tot het zich in belangrijke mate (bij individuele rolstoelvoorzieningen: dagelijks) zittend moeten verplaatsen,

  • -

    waarbij het gaat om verplaatsingen in en om de woning (verplaatsingen waar men gebruikelijkerwijs de fiets niet voor zou gebruiken)

  • -

    Hulpmiddelen (bijvoorbeeld loopmiddelen, zoals rollator of trippelstoel) die op grond van andere wettelijke regelingen (kunnen) worden verstrekt zijn niet toereikend.

  • -

    Bij elektrische rolstoelen moet naast de medische noodzaak tot zittend verplaatsen blijken dat een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is (bijvoorbeeld als gevolg van een beperkte arm- of handfunctie, of energetische problemen waardoor niet meer dan een aantal meters met een handbewogen rolstoel gereden kan worden).

  • -

    Voor de duwwandelwagen geldt aanvullend dat de persoon met beperkingen zich niet zelfstandig kan of wenst te verplaatsen, en er een partner, huisgenoot of mantelzorger beschikbaar is die de rolstoel kan duwen.

Uitsluiting

De eerste 6 maanden wordt een leen-/huurrolstoel door de AWBZ verstrekt. Na deze termijn valt kan een aanspraak op verstrekking op grond van de Wmo worden gedaan. Alleen indien de door de AWBZ verstrekte rolstoel niet adequaat is, bijvoorbeeld omdat er – in verband met de beperkingen – aanpassingen aan de rolstoel noodzakelijk zijn, kan men reeds in de eerste 6 maanden een beroep doen op een rolstoelvoorziening in het kader van de Wmo.

Indien men op adequate wijze over een collectief verstrekte rolstoel kan beschikken, kan men niet in aanmerking worden gebracht voor een individuele rolstoel.

5.3 Rolstoelen in een AWBZ-instelling

Voor degenen die in een AWBZ-instelling wonen bestaat een aanspraak op de Wmo voorzover er voor het doel – het zittend verplaatsen in de woning - geen recht bestaat op een AWBZ-rolstoel. Echter, alleen mensen die in een artikel 5 Wet toelating zorginstellingen erkende AWBZ-instelling wonen, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een AWBZ-rolstoel. Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de functie “verblijf” als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en bestaat er een aanspraak op een verstrekking door de gemeente op basis van de Wmo.

Onduidelijkheid kan ontstaan wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

5.4 Aanpassingen aan rolstoelen

Aanpassingen aan rolstoelen kunnen uiteenlopen van zeer eenvoudig tot complex en van standaard tot individueel. Standaardaanpassingen zijn onder andere diverse typen armleuningen en voetsteunen, antikiepsteuntjes, asgatverlenger, duwbeugel (kinderrolstoel), duwhandvatten, hijsoog, trapdop. Individuele aanpassingen zijn onder andere anatomisch gevormde rugsteunen, lig-/zitorthese, beenbakken, beenfixatiemiddelen, kniekussens; elektronische aanpassingen.

Accessoires

Accessoires die noodzakelijk zijn voor het gebruik van een rolstoel als verplaatsingsvoorziening worden vergoed. Doorgaans betreft dit spaakbeschermers, been- en voetzak, schootskleed, en/of een windscherm.

5.5 Financiële forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel

Geldbedrag voor tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een, door de persoon met beperkingen zelf te bepalen, sportrolstoel. Een sportrolstoel is een rolstoel die speciaal bestemd is voor een tak van sport. Kenmerkend is de schuine stand van de wielen.

Criterium: De persoon met beperkingen beoefent een sport waarbij het gebruik van een sportrolstoel noodzakelijk is. De persoon met beperkingen moet daarom lid zijn (of kunnen aantonen binnenkort lid te worden) van een sportvereniging.

Indien een sportrolstoel geïndiceerd, is wordt deze voorziening verstrekt middels een financiële tegemoetkoming in de vorm een forfaitair bedrag van

€ NORMBEDRAG FORFAITAIRE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING SPORTROLSTOEL

voor aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. De financiële tegemoetkoming wordt pas verstrekt na het overleggen van een nota waaruit de aanschaf van een sportrolstoel blijkt. Deze nota dient van naam, adres, woonplaats en datum voorzien te zijn.

Wanneer de persoon met beperkingen binnen de periode waarvoor het bedrag is toegekend een nieuwe aanvraag voor een zelfde voorziening indient, waarbij de bestaande voorziening niet meer adequaat is, wordt een financiële tegemoetkoming verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd.

Hoofdstuk 6. Gehandicaptenparkeervoorzieningen

Gehandicaptenparkeerkaart

De wettelijke grondslag voor gehandicaptenparkeerkaarten is gelegen in de wettelijke Regeling Gehandicaptenparkeerkaart, zoals deze vanaf 1 oktober 2001 van kracht is. De inhoud van deze regeling is bepalend voor de uitvoering op gemeentelijk niveau.

Heffing leges

Voor de verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart worden leges geheven.

Medisch onderzoek

Bij de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart -of plaats vindt vrijwel altijd een medisch onderzoek plaats. De belanghebbende dient voorafgaand aan het medisch onderzoek de kosten van dat onderzoek te voldoen, alvorens de aanvraag in behandeling wordt genomen. De kosten van het medisch onderzoek worden - ook bij afwijzing van de aanvraag - niet gerestitueerd. Op de regeling van kostenvergoeding bij medisch onderzoek geldt een uitzondering voor lage inkomens. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de geldende criteria voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Indien men aantoont kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen te ontvangen zullen de kosten van het medisch onderzoek worden gerestitueerd.

Tarieven leges

De tarieven voor een gehandicaptenparkeerkaart en het medisch onderzoek zijn vastgelegd in de gemeentelijke legesverordening.

Gehandicaptenparkeerplaats

Een gehandicaptenparkeerplaats kan worden aangevraagd voor bij de woning of het werk.

Indicatiecriteria

  • ·

    De aanvrager is in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurders- of passagierskaart);

  • ·

    Indien de aanvrager in het bezit is van een passagiersgehandicaptenparkeerkaart: Het is niet mogelijk dat de bestuurder de aanvrager bij de woning afzet, eventueel in de woning helpt en vervolgens zelf de auto parkeert, zonder het overige verkeer te hinderen of in gevaar te brengen; en

  • ·

    De aanvrager beschikt niet over een zelfstandige parkeermogelijkheid bij de woning, zoals een parkeerplaats op eigen erf of garage.

Realisatie

De exacte situering van een parkeerplaats vindt plaats in afstemming met Stadsbeheer Afdeling Wijkregie, aan de hand van de volgende richtlijnen:

  • -

    situering van de parkeerplaats zo dicht mogelijk bij de woning;

  • -

    rekening houden met de handicap, bijvoorbeeld gebruik rolstoel;

  • -

    verkeersveiligheid.

De exacte situering van de gehandicaptenparkeerplaats wordt gepubliceerd, waarna belanghebbenden de mogelijkheid hebben om binnen zes weken hun bezwaren kenbaar te maken. Zonder reactie wordt na deze termijn tot aanleg van de gehandicaptenparkeerplaats overgegaan.

Overige opmerkingen

  • ·

    Bij rolstoelgebruik is tevens verbreding van de parkeerplaats tot 3.50 meter mogelijk;

  • ·

    Het kenteken van de auto wordt op het onderbord geplaatst (ook bij passagierskaart). Op het moment dat de aanvrager zich verplaatst met meerdere auto's die behoren bij gezinsleden, woonachtig op het woonadres van betrokkene, kunnen bij uitzondering meerdere kentekens opgenomen worden op het onderbord.

Hoofdstuk 7. slotbepalingen

Besparingsbijdrage scootmobiel/fietsvoorziening

De regeling van de besparingsbijdrage vervalt met ingang van 1-1-2009.

Inwerkingtreding

Het Reglement voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, 2009 treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2009.

Intrekking reglement 2008

Het Reglement voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, 2008 wordt per 1 januari 2009 ingetrokken.

BIJLAGE 1 Tijdnormering Persoonlijke Assistentie

NB: Deze tijdnormering is indicatief. Wanneer daar redenen voor zijn kan in individuele gevallen afgeweken worden van de normering, mits onderbouwd.

PA alleenstaande (seniorenwoning/flat)

Nr

Activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

90 p week

1u30

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.4 + 1.6

licht + was

120

2u

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

315

5u15

PA alleenstaande (eengezinswoning)

Nr

Activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week

3u

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

240

4u

1.4 + 1.6

licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

zwaar + was

240

4u

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

300

5u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

405

6u45

PA twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 p week (evt +)

1u30

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week (evt +)

3u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

4u30

1.4 + 1.6

Licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

Zwaar + was

270

4u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

6u

1.2 + 1.4 + 1.5

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

7u45

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc.

PA overige activiteiten alleenstaanden/twee- of

meerpersoonsleefeenheden

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

tot max 40 uur p week

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

3.1

Psychologische begeleiding

30 p week

0u30

3.2

Advies, instructie, voorlichting *

30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)

1u30

PA in een woongemeenschappen

In woongemeenschappen voor mensen die omwille van hun zorgbehoefte een gezamenlijk huishouden voeren (bijvoorbeeld woongemeenschappen, ouderinitiatieven voor mensen met een verstandelijke handicap) kan een vraag voor PA bestaan. De aanvraag dient individueel te worden gedaan, op naam van de bewoner.

De vraag kan betrekking hebben op zowel de eigen ruimte alsook de gedeelde ruimte en de gezamenlijke activiteiten. De gedeelde ruimte/activiteiten is de verantwoordelijkheid van iedere bewoner. De PA dient te worden teruggerekend naar het aantal bewoners van de gedeelde ruimte.

Bijvoorbeeld: de persoon met een beperking woont in een huis met 4 anderen. Het schoonhouden van de gezamenlijke ruimte komt per week op 4 uur uit (gezien de grootte, gebruiksintensiviteit). Op naam van deze ene persoon komt 1 uur PA.

Onderscheid in taken die het onderscheid maken tussen PA 1 en PA 2

De huishoudelijke taken zijn onder te brengen binnen de Persoonlijke Assistentie 1. Het gaat hier echt om het overnemen van de huishoudelijke taken.

Bij de inzet van Persoonlijke Assistentie 2 gaat het veelal om andere taken, bijvoorbeeld het meedenken en/of het overnemen van regietaken in het huishouden. De genoemde taak van ‘het geven van advies, instructie en voorlichting’ is gericht op het voeren van een huishouden.

Er kan ook een combinatie van PA 1 en PA 2 worden toegekend.

Persoonlijke Assistentie

Activiteit

Vorm van PA

Huishoudelijke werkzaamheden

Boodschappen doen

Broodmaaltijd bereiden

Warme maaltijd bereiden

Licht huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Was doen

PA 1

Organisatie huishouden

Anderen helpen in huis met zelfverzorging/maaltijd verzorging

Organisatie huishouden

PA 2

Hulp bij ontregelde huishouden ivm (psychische) stoornis

Advies, instructie en voorlichting

PA2

BIJLAGE 2 Normaantallen en Normbedragen

Normaantal vierkante meters in geval van

  • -

    rolstoelgeschikte vloerbedekking

  • -

    woningsanering

Hieronder zijn de maximale vergoedingen per woonvertrek aangegeven.

Vertrek

normaantal m2

Maximale tegemoetkoming*

Woonkamer

22 m2

€ 660

Keuken

10 m2

€ 300

Hoofdslaapkamer

12 m2

€ 360

Eenpersoonsslaapkamer

6 m2

€ 180

Gang

4 m2

€ 120

Overloop

3 m2

€ 90

Badkamer

5 m2

€ 150

Toilet

2 m2

€ 60

* Maximale vergoedingen tot stand gekomen door het normaantal m 2 te vermenigvuldigen met € 30.

Trapbekleding

Trap zonder zijkant

vast bedrag € 120

Trap met zijkant

vast bedrag € 155

Raambekleding

Overgordijnen (Hierbij is uitgegaan van een woonkamer met twee ramen van ieder 6 m 2 )

Woonkamer

12 m2

€ 360

Keuken

4 m2

€ 120

Slaapkamer

4 m2

€ 120

* Maximale vergoedingen tot stand gekomen door het normaantal m 2 te vermenigvuldigen met € 30.

Raambekleding

Vitrage

Woonkamer

12 m2

€ 240

Keuken

4 m2

€ 80

Slaapkamer

4 m2

€ 80

* Maximale vergoedingen tot stand gekomen door het normaantal m 2 te vermenigvuldigen met € 20.

Normbedragen

normbedrag pa1 Zorg in Natura

€ 21,- per uur*

normbedrag pa2 Zorg in Natura

€ 25,10 per uur*

Normbedrag pa1 PGB

€ 15,20 per uur*

Normbedrag pa2 PGB

normbedrag primaat verhuizen

€ 19,60 per uur*

€ 6.807,-

normbedrag verhuiskostenvergoeding

€ 2.000,-

normbedrag jaarlijks geldbedrag vervoer

€ 150,-

normbedrag vijfjaarlijkse autoaanpassing

€ 750,-

normbedrag gebruikskosten auto

€ 400,-

normbedrag taxikosten

€ 2.100,-

normbedrag forfaitaire financiële tegemoetkoming sportrolstoel

€ 2.500,- **

* Prijsstelling 2011.

**Dit bedrag is inclusief een bedrag van € 470,-- ten behoeve van onderhoud, gebruik en reparatie voor deze eerste periode van drie jaar.

BIJLAGE 3 Protocol medisch niet objectiveerbare aandoeningen

(versie december 2007)

1. Inleiding

Dit protocol geeft richtlijnen voor het maken van afwegingen tijdens de advisering en toewijzing van individuele voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het protocol is specifiek gericht op aanvragen van cliënten met niet-objectiveerbare aandoeningen. Een voorwaarde voor het verkrijgen van voorzieningen in het kader van de Wmo is de aanwezigheid van aantoonbare beperkingen. Er zijn situaties waarin een cliënt beperkingen ondervindt zonder dat daarvoor een medisch objectiveerbaar ziektebeeld als oorzaak is aan te wijzen. In principe komen deze cliënten niet in aanmerking voor een voorziening. Dit protocol maakt het mogelijk om onder nauwkeurig omschreven voorwaarden, bij uitzondering, voorzieningen te verstrekken aan deze doelgroep. Ten overvloede kan worden opgemerkt dat het gaat om individuele uitzonderingen. De afweging of een voorziening met gebruikmaking van dit protocol toch kan worden toegekend ligt bij de medisch adviseur of een consulent van het Servicepunt ‘Z’ Almere.

2. Om welke aandoeningen gaat het?

Een medisch niet objectiveerbare aandoening is een aandoening waarvoor met regulier medisch onderzoek geen oorzaak aantoonbaar is. De persoon ervaart klachten, maar er is vanuit de medisch wetenschap geen verklaring voor deze klachten te geven.

Hierbij is er een onderscheid te maken in aandoeningen die reeds een naam hebben gekregen en erkend zijn door de World Health Organisation (WHO), en aandoeningen waarvoor dit (nog) niet geldt. Momenteel zijn er van de eerste groep vier aandoeningen bekend, waar het Servicepunt ‘Z’ Almere mee te maken heeft. Dit protocol richt zich op deze aandoeningen, te weten:

  • -

    Whiplash

  • -

    Fibromyalgie (= wekedelen reuma, spierreuma)

  • -

    Chronisch vermoeidheidssyndroom (ook ME. genoemd)

  • -

    Bekkeninstabiliteit

Uiteraard kan deze lijst in de loop der tijd wijzigen.

Hierna worden de voorwaarden omschreven waaronder tot verstrekking van een permanente of tijdelijke Wmo-voorziening kan worden overgegaan.

3. Voorwaarden voor permanente verstrekking van een Wmo-voorziening

  • 1.

    Er is door een specialist een diagnose gesteld voor een van de onder 2 genoemde aandoeningen, én;

  • 2.

    Betrokkene is onder specialistische behandeling of in de afgelopen vijf jaar onder behandeling geweest, én;

  • 3.

    Er is geen vooruitgang (meer) te verwachten van verdere behandeling/ revalidatie, met andere woorden de aandoening is 'uitbehandeld', én;

  • 4.

    Verstrekking van de voorziening heeft:

    • a.

      indien de cliënt nog revalideert géén antirevaliderende werking, met andere woorden werkt de behandeling/ revalidatie niet tegen, én;

    • b.

      verstrekking van de voorziening geeft geen risico op toename van de beperkingen. Hiervoor is overleg met de behandelende sector noodzakelijk.

  • 5.

    Er wordt voldaan aan de overige algemene voorwaarden, zoals genoemd in Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en het Reglement voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

4. Voorwaarden voor tijdelijke verstrekking van een Wmo-voorziening ter overbrugging tot definitief besluit

Behandeling en/ of revalidatie kent in de regel een lange looptijd. Dit kan betekenen dat de klant lang moet wachten - met alle problemen van dien - tot er een definitief besluit wordt genomen. Om de klant in deze periode tegemoet te komen, is in afwachting van een definitief besluit, een tijdelijke (beperkte) verstrekking, tot maximaal 1 jaar na aanvraagdatum, mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Er is door specialist een diagnose gesteld voor één van de onder 2 genoemde aandoeningen, én;

  • 2.

    Er is sprake van objectiveerbare beperkingen vastgesteld door de specialist eventueel in samenwerking met paramedici, én;

  • 3.

    Betrokkene is onder specialistische behandeling Deze behandeling bestaat uit uitgebreide multidisciplinaire revalidatie in combinatie met cognitieve gedragstherapie. Een cursus ‘De pijn de baas’ is in dit verband onvoldoende. En;

  • 4.

    Verstrekking van de voorziening heeft géén antirevaliderende werking, met andere woorden werkt de behandeling/ revalidatie niet tegen en verstrekking van de voorziening geeft geen risico op toename van de beperkingen. Hiervoor is overleg met de behandelende sector noodzakelijk. En;

  • 5.

    Het gaat om een beperkt aantal voorzieningen dat eenvoudig weer gestopt of ingetrokken kan worden, zoals collectief vervoer of handbewogen rolstoel. En;

  • 6.

    Er wordt voldaan aan de overige algemene voorwaarden, zoals genoemd in Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en het Reglement voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

NB

  • ·

    De tijdelijke verstrekking betreft maximaal een periode van één jaar;

  • ·

    Van belang is dat de cliënt goed geïnformeerd wordt over de reden van de tijdelijke verstrekking.

5. Werkwijze

Na ontvangst van de aanvraag wordt door de consulent een advies van de medisch adviseur aangevraagd (ook indien klant in eerste instantie nog gebruik kan maken van een tijdelijke voorziening, zoals een leenrolstoel).

De adviserend arts zoekt indien nodig contact met de behandelende sector. De adviserend arts gaat d.m.v. overleg (telefonisch/ schriftelijk) met de behandelende sector de volgende vraagpunten na:

  • -

    diagnose;

  • -

    ernst van de beperkingen;

  • -

    behandeling, o.a.: is behandeling in gang gezet? Welk effect wordt verwacht op welke termijn? Is klant al uitbehandeld?;

  • -

    zal de verstrekking van een voorziening de behandeling/ revalidatie kunnen tegenwerken (antirevaliderend effect)?