Regeling vervallen per 05-02-2013

Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Almere 2005

Geldend van 01-05-2005 t/m 04-02-2013

Intitulé

Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Almere 2005

Marktverordening Almere 2005

De raad van de gemeente Almere;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders inzake het vaststellen van een nieuwe Marktverordening onder intrekking van de Marktverordening Almere 2000;

gelet op artikel 147, eerste lid, alsmede artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen voor een ordelijk verloop van de markten;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Almere 2005

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    markt: de door het college ingestelde warenmarkten;

  • b.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van een markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • c.

    vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • d.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder of houder van een meeloperspas, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • e.

    standwerken: de activiteit waarbij de houder van een standwerkerspas publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel.

  • f.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • g.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

  • h.

    meeloper (dagplaatshouder): degene die over een geldige meeloperspas en niet over een vaste marktplaats beschikt;

  • i.

    marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

  • j.

    wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste plaats.

Artikel 2 Inrichting van de markten; branche-indeling

  • 1. Het college bepaalt per markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkerplaats.

  • 2. Het college kan per markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche;

    • c.

      de (procentuele) verdeling van de beschikbare verkoopruimte per markt in branches.

Artikel 3 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Paragraaf 2 Vergunningen

Artikel 5 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 6 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag op een door het college vastgesteld aanvraagformulier voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 7 Inhoud vaste standplaatsvergunning

  • 1. Een vaste standplaatsvergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en voornamen, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

    • b.

      een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste standplaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

    • c.

      de kraam of andere verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken;

    • d.

      de branche waartoe de vergunninghouder behoort;

    • e.

      dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor de inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert;

    • f.

      de wijze waarop de vergunninghouder zijn elektriciteit betrekt;

    • g.

      welke geluidsapparatuur op de standplaats is toegestaan; en

    • h.

      welke kook-, bak- en verwarmingsapparatuur zijn toegestaan.

  • 2. Aan de vergunning wordt een middel ter identificatie gehecht.

Artikel 8 Plaatsverbetering op een markt op basis van anciënniteit

  • 1. Indien een standplaats vrijkomt op de markt worden degenen die reeds over een standplaatsvergunning voor die markt beschikken met voorrang in de gelegenheid gesteld om in het kader van plaatsverbetering op de markt, deze plaats - ten koste van hun oude standplaats - te verwerven.

  • 2. Het vrijkomen van de plaats wordt door het college bekend gemaakt onder de vermelding van een reactietermijn waarin de vergunninghouder zijn interesse schriftelijk bekend kan maken.

  • 3. Toewijzing tussen de geïnteresseerden geschiedt op basis van de ingangsdatum van de bestaande standplaatsvergunning. In geval van gelijke data vindt tussen deze gegadigden een loting plaats.

Artikel 9 Inschrijving op de wachtlijsten

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening kan niet meer worden ingeschreven voor de wachtlijsten.

  • 2. Degene die staat ingeschreven op de wachtlijst op het moment dat deze verordening in werking treedt behoudt het recht om kosteloos en zonder jaarlijkse inschrijving op de wachtlijst te blijven staan (bevriezing wachtlijst).

  • 3. Op de positie en toewijzing aan (sub-)branche op de wachtlijst is de indeling en volgorde op basis van de door het college vast te stellen nieuwe branchelijst van toepassing.

Artikel 10 Doorhalen van inschrijving op wachtlijsten

  • De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

    • b.

      bij overlijden van de ingeschrevene;

    • c.

      wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste plaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

    • d.

      indien niet meer aan de vereisten van artikel 6 wordt voldaan.

Artikel 11 Toewijzing vaste standplaatsen op een markt

    • Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste plaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de standplaats achtereenvolgens toegewezen aan:

      • a.

        De vergunninghouder van een vaste standplaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van anciënniteit als bedoeld in artikel 8;

      • b.

        Degene die op de wachtlijst als bedoeld in artikel 9 staat ingeschreven;

Artikel 11a Toewijzing vaste standplaats op een markt in overige gevallen

      • Indien het bepaalde in artikel 11 niet leidt tot toewijzing van de plaats wordt als volgt een gegadigde geworven:

        • 1.

          Een nieuwe gegadigde wordt geworven middels het plaatsen van een advertentie in een vakblad en/of huis-aan-huisblad:

        • 2.

          In de advertentie wordt aangegeven voor welke subbranche respectievelijk branche uit de branche-indeling als bedoeld in artikel 2 wordt geworven;

        • 3.

          De gegadigde die interesse heeft in de vaste standplaats dient een aanvraag als bedoeld in artikel 6 in te dienen;

        • 4.

          Toewijzing van een vaste standplaats tussen de gegadigden uit de subbranche respectievelijk branche geschiedt door middel van loting;

        • 5.

          Voor de loting wordt een bijeenkomst uitgeschreven waarvoor de gegadigden worden uitgenodigd;

        • 6.

          De loting vindt ten tijde van de bijeenkomst plaats en onder leiding van de marktmeester.

Artikel 12 Overschrijving vaste standplaatsvergunning

  • 1. In geval van overlijden, aantoonbaar blijvende arbeidsongeschiktheid of pensionering van de vergunninghouder kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder in geval van overlijden, blijvende invaliditeit of pensionering van de vergunninghouder de vergunning voor eenzelfde vaste standplaats overgeschreven krijgen indien hij, gerekend vanaf de datum van overschrijving, direct daaraan voorafgaand aansluitend ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende dezelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd. Bij notariële akte dient te worden aangetoond dat de onderneming in eigendom van het kind is overgegaan.

  • 3. Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden of pensionering van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 4. Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 13 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 12 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2. Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 6 genoemde vereisten.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 12 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Artikel 14 Toewijzing dagplaats

  • 1. Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats niet vóór 8.30 uurals vaste standplaats wordt ingenomen.

  • 2. De dagplaats wordt toegewezen door middel van loting onder de gegadigden die zich daarvoor op de dag zelf vóór 8.30 uuraanmelden bij de marktmeester.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze van toewijzing van dagplaatsen.

Artikel 15 Toewijzing standwerkersplaats

    • Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting en stelt hieromtrent nadere regels vast.

Paragraaf 3 Bepalingen over het gebruik van de standplaats

Artikel 16 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand

  • 1. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 3. De vergunninghouder en degene die hem bijstaat mogen zich niet schuldig maken aan wangedrag of bedrog.

Artikel 17 Aantal keren innemen vaste standplaats

De vergunninghouder van een vaste standplaats neemt per volledig kalenderkwartaal ten minste tien weken per kalenderkwartaal zijn standplaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 18 en 19.

Artikel 18 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1. De vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste standplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2. De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

Artikel 19 Ontheffing en vervanging

  • 1. In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste standplaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om tienmaal per kalenderkwartaal de standplaats op de markt in te nemen.

  • 2. Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 20 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

Artikel 21 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan 2 uur voor aanvang en meer dan 2 uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen of goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan hiervan ontheffing verlenen.

  • 3. Indien de vergunninghouder zijn vaste standplaats niet uiterlijk om 8.30 uur heeft ingenomen, wordt de desbetreffende standplaats voor die dag als dagplaats aangemerkt, tenzij de marktmeester de standplaats op tijdig verzoek van de vergunninghouder voor hem beschikbaar houdt.

Paragraaf 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 23 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd artikel 13 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende wekenvoor alle weekmarkten schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 24 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste 1 jaar voor alle markten, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 25 Onmiddellijke verwijdering

Het college kan een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Artikel 26 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 27 Intrekking oude regeling

De Verordening `Marktverordening Almere 2000’, vastgesteld op 9 maart 2000, wordt ingetrokken.

Artikel 28 Overgangsbepalingen

  • 1. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Marktverordening Almere 2000 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening Almere 2000 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van het raadsbesluit.

Artikel 30 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Marktverordening Almere 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeente van 14 april 2005.

De voorzitter, De griffier,

Algemene toelichting op de Marktverordening Almere 2005

De totstandkoming van de verordening

De Marktverordening Almere 2003 is evenals de Marktverordening Almere 2000 gebaseerd op de model marktverordening van de VNG. De vorige modelmarktverordening van de VNG is in mei 1998 totstandgekomen in samenwerking met het Centraal Overleg Marktaangelegenheden (COM). In het COM werken drie partijen samen: de Nederlandse Vereniging van Marktbeheerders (NVM), de afdeling Markt-, Straat- en Rivierhandel (MSR) van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) en de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH). De CVAH heeft op één onderdeel een afwijkend standpunt ingenomen, namelijk met betrekking tot de kring van personen op wie de vergunning kan worden overgeschreven. Zij is van mening dat een vergunning ook op een medewerker moet kunnen worden overgeschreven. In de toelichting op artikel 12 wordt hierop uitgebreid ingegaan.

In 2003 is de modelmarktverordening naar aanleiding van de dualisering van het gemeentebestuur door de VNG herzien. Hierbij is de indeling en nummering van de artikelen vereenvoudigd overeenkomstig de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr./aanwijzing 25 en 26). De modelmarktverordening is verder inhoudelijk hetzelfde gebleven omdat de raad in het dualistisch stelsel de verordende bevoegdheid heeft gehouden. Uiteraard zijn het model en de toelichting daarop wel aangepast aan de Wet dualisering gemeentebestuur en de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving en verdere wetswijzigingen en jurisprudentie die betrekking hebben op de markt.

Er is ook nu contact met het COM gehouden, maar zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de dualisering van het gemeentebestuur moet worden aangegrepen om tot een forse afslanking van de modelmarktverordening te komen. De VNG ziet hiertoe echter geen aanleiding gelet op het gegeven dat het merendeel van de gemeenten de modelmarktverordening van 1998 heeft overgenomen en dat deze naar tevredenheid in de praktijk functioneert.

Grondslag en belang verordening

In artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voorzover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht. Sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002 zijn in de gemeente de bevoegdheden van de raad en het college ontvlecht. In het kader van de ontvlechting van raad en college zijn de bestuursbevoegdheden van de Gemeentewet geconcentreerd bij het college en zijn de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van de raad versterkt.

Artikel 160 van de Gemeentewet regelt de overheveling van de gemeentewettelijke bestuursbevoegdheden aan het college. Hieronder valt de bevoegdheid om jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen (artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet). Vanwege de vele vragen van gemeenten over de gevolgen van de dualisering voor de modelmarktverordening, is de VNG in het voorjaar 2003 met een wijziging van de modelmarktverordening gekomen. De modelmarktverordening is grotendeels hetzelfde gebleven omdat de raad in het dualistisch stelsel de verordende bevoegdheid heeft gehouden. Uiteraard zijn het model en de toelichting daarop wel aangepast aan de Wet dualisering gemeentebestuur en de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving en verdere wetswijzigingen en jurisprudentie die betrekking hebben op de markt.

Naast de nieuwe modelmarktverordening heeft de VNG analoog aan de bevoegdheden van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet voor het college drie modelbesluiten gemaakt, te weten: Modelbesluit tot het instellen van een warenmarkt, Modelbesluit tot het afschaffen van een warenmarkt en Modelbesluit tot het veranderen van een warenmarkt .

De marktverordening beoogt de gemeentelijke belangen te beschermen. Het gaat hier om belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers)veiligheid binnen de gemeente.

Inhoud

Paragraaf 1 van de verordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Paragraaf 2 bevat de regelingen die van belang zijn voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening, bezien vanuit de gemeente. De procedure voor het verkrijgen van een vaste standplaats en dagplaats wordt beschreven. In paragraaf 3 worden de algemene verplichtingen voor de vergunninghouder genoemd die hij met betrekking tot zijn standplaats in acht moet nemen. Paragraaf 4 bevat de straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Jurisprudentiebundel Markten

Alle in deze modelverordening vermelde uitspraken van vóór 1998 zijn gepubliceerd in de jurisprudentiebundel Markten van maart/april 1998, ISBN 90 322 7130 X. De jurisprudentiebundel (jbMarkten) wordt als vindplaats genoemd voorzover de uitspraken niet in andere juridische tijdschriften zijn gepubliceerd. Is dat het geval, dan worden de vindplaatsen in deze tijdschriften vermeld.

Overige regelgeving ambulante handel

De regulering van andere ambulante handel is te vinden in de Algemene plaatselijke verordening 1996 (APV). Artikel B17 van afdeling 2 Hoofdstuk B van de APV bevat een vergunningstelsel voor evenementen. Onder evenementen vallen bijvoorbeeld braderieën. Verder bevat Hoofdstuk E, afdeling 2 van de APV bepalingen over collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten.

Samenloop met de algemene plaatselijke verordening (APV)

In de marktverordening wordt een regeling gegeven voor de plaatselijke warenmarkt. Het is van belang dat in andere verordeningen wordt opgenomen dat geen vergunning wordt verleend indien op grond van de marktverordening vergunning is vereist. Hiermee kan worden voorkomen dat – een met de marktverordening conflicterende – vergunning dient te worden verleend op grond van een andere verordening, zoals de APV. Deze samenloop kan bijvoorbeeld spelen bij de ventvergunning (artikel E7, afdeling 2 Hoofdstuk E APV) en de (losse) standplaatsvergunning (artikel E8, afdeling 2 Hoofdstuk E APV). Samenloop met een terrasvergunning was aan de orde in de uitspraak in hoger beroep ABRS 17 juni 1997, GS (1998) 7067, 2 m.nt. H. Hennekens, JG 98.0027.

Vrijhouden van het marktterrein

Wanneer een gemeente een Wegsleepverordening heeft vastgesteld en het marktterrein heeft aangewezen als weg waar voertuigen kunnen worden weggesleept, dan kunnen ten onrechte geparkeerde auto's op basis van de Wegenverkeerswetgeving én de Wegsleepverordening worden weggesleept (lex specialis).

Wanneer een gemeente niet beschikt over een Wegsleepverordening en het parkeren van voertuigen op het marktterrein wel strafbaar is gesteld in de Marktverordening, dan kan het desbetreffende voertuig met toepassing van 'normale' bestuursdwang worden verwijderd.

De burgemeester kan op grond van artikel B37, afdeling 4, Hoofdstuk B van de APV het marktterrein aanwijzen als plaats waar het verboden is op de door hem aangewezen uren zich met een fiets of bromfiets te bevinden.

Jurisprudentie

Kantongerecht Maastricht van 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met de zorgplicht van de gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein.

Toepassing

In het geval een gemeente over meer dan één markt beschikt, is deze verordening op elk van deze markten afzonderlijk van toepassing. Almere kent 4 markten per week.

Instellen marktcommissie voor en door het college

De gemeente Almere kent een marktcommissie die het college adviseert in marktaangelegenheden. Belangrijke vernieuwing in het gedualiseerde bestel is dat elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies insteltDerhalve is art. 1.4 uit de Marktverordening Almere 2000 geschrapt. De marktcommissie is een commissie die het college kan instellen op grond van artikel 84 van de Gemeentewet (zoals die sinds 7 maart 2002 luidt). Op grond van artikel 84, tweede lid, in samenhang met artikel 83, tweede lid, van de Gemeentewet mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. In het vierde lid van artikel 84 Gemeentewet is bepaald dat de instelling van een commissie op dezelfde wijze moet worden bekendgemaakt als algemeen verbindende voorschriften.

In Almere is door het College op 21 mei 2002 het Reglement op de Marktcommissie (hernieuwd) vastgesteld. Dit is gepubliceerd in het Groene Weekblad van 8 juni 2002. De leden worden door het College benoemd. In de commissie hebben een zestal vaste standplaatshouders als vertegenwoordigers van de markten zitting en de CVAH (Centrale Vereniging Ambulante Handel) als algemene vertegenwoordiger van de beroepsgroep en de standwerkers. De zes vaste standplaatshouders zijn door middel van een verkiezing onder de vaste standplaatshouders voor benoeming door het College voorgedragen.

Volgende marktverordening

  • ·

    Aangezien er een nieuw marktterrein in ontwikkeling is dat naar verwachting in 2007 wordt opgeleverd,

  • ·

    de kans dat de huidige regels niet meer effectief zijn (bijvoorbeeld wachtlijsten die leeg raken sinds de bevriezing) en

  • ·

    vanwege die ideeën die zowel bij de Marktcommissie als het bestuur leven ten aanzien van de toekomst van de markt,

zal naar verwachting ook in 2007 een nieuw besluit over de Marktverordening en Marktreglement worden genomen.

Artikelsgewijze toelichting bij de Marktverordening Almere 2005

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd.

Onder c is het begrip vaste standplaats opgenomen. Voorheen werd de vaste standplaats aangeduid met het onduidelijker begrip vaste plaats (oud artikel 1.1, onder d).

Door gebruik van het woord ‘persoon’ in plaats van het begrip ‘ambtenaar’ bij de begripsomschrijving van marktmeester onder i kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden aangewezen. Bij aanwijzing (= mandaat) van een niet-ondergeschikte dient deze (en zijn werkgever) in te stemmen met de mandaatverlening overeenkomstig artikel 10:4 van de Awb.

Een aantal begripsomschrijvingen is uit de verordening gehaald. Een omschrijving van marktterrein (oud artikel 1.1, onder b) wordt niet nodig geacht omdat het woord voor zich spreekt. Branche-indeling (oud artikel 1.1, onder l) is eruit gehaald omdat het alleen in artikel 2 wordt gebruikt en eigenlijk ook voor zich spreekt. De omschrijving van college als college van burgemeester en wethouders (oud artikel 1.1, onder m) is geschrapt omdat de aanduiding college mede blijkens artikel 5, aanhef en onder c, van de Gemeentewet voldoende is. Voor levenspartner (oud artikel 1.1, onder n) is een kortere omschrijving gevonden die alleen in artikel 12 wordt gebruikt en dus niet in de begripsomschrijvingen hoeft te worden opgenomen.

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

Algemeen

Door de VNG zijn modelbesluiten opgesteld voor het college om op grond van art. 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet een markt in te stellen, te veranderen of op te heffen. Deze besluiten zijn te karakteriseren als een besluit van algemene strekking, niet zijn de een algemeen verbindend voorschrift. Hiertegen kan dus bezwaar of beroep worden ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Er is voor gekozen om de uitwerking zoals deze was opgenomen in de Marktverordening 2000 niet over te nemen in de verordening. Het college heeft derhalve bij besluit de markten opnieuw ingesteld. Belangrijkste reden is het waarborgen van helderheid in de functieverdeling tussen college en raad en voornamelijk het geven van duidelijk omtrent de bevoegdheid van het college om markten te verplaatsen. Art. 1.7 (instellen nieuwe markt) en art. 1.8 (Beëindigen markt) zijn vanzelfsprekend vervallen.

Dag, tijd en plaats van de markt

Indien de markt gedurende een langere tijd of permanent moet worden verplaatst naar een andere dag, tijd of plaats, dient het college hierover te besluiten overeenkomstig artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.

Tijdelijk opheffen van de markt in plaats van verplaatsing van de markt is uiteraard ook een mogelijkheid. Dit kan alleen overwogen worden als er sprake is van dringende redenen waardoor verplaatsing absoluut niet mogelijk blijkt. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verrichten van bestrating- en rioleringswerkzaamheden op het marktterrein.

Het is niet de bedoeling dat de markt veelvuldig wordt verplaatst. De ervaring leert dat marktverplaatsingen de kooplieden sterk in hun omzet benadelen. Het is uiteraard van belang om de belanghebbenden in een zo vroeg stadium op de hoogte te stellen van de voorgenomen besluiten tot verplaatsen of tijdelijk opheffen van de markt.

Zowel het besluit tot verplaatsen als tot tijdelijk opheffen zijn besluiten in de zin van de Awb en zijn voor bezwaar en beroep vatbaar.

Het oude artikel 1.2 van de Marktverordening 2000 kende ook nog een derde lid dat het college de bevoegdheid gaf om de markt tijdelijk op een andere dag te laten plaatsvinden indien er sprake was van een feestdag waarop ingevolge de Winkeltijdenwet verboden is om markthandel te drijven. Deze bepaling is overbodig omdat artikel 2, tweede lid en artikel 3 van de Winkeltijdenwet dit al afdoende regelen.

Op grond van het eerste lid, onder a, stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor consumenten. Het aantal branches is in principe onbeperkt, tenzij het gaat om een gespecialiseerde markt. In de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 10 april 1990, JG 91.0005, AB (1991) 195 m.nt. J.H. van der Veen werd in dit verband geoordeeld dat het branche-indelingsbesluit dat niet voorzag in een standplaats voor bloemen en planten in strijd is met de Vestigingswet Bedrijven 1954.

Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH) bijvoorbeeld de instantkraam, de verrijdbare kraam en de verkoopwagens.

De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.

Het tweede lid is facultatief bedoeld. Het schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument.

Jurisprudentie

Het besluit van het college tot toevoeging van een artikelgroep of branche op de markt is een algemeen verbindend voorschrift (avv). Het betreft hier de wijziging van een gemeentelijke, bindende regeling, met externe werking en een algemeen karakter, zodat het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb aan bezwaar en beroep in de weg staat (ABRS 04-12-2002, nr. 200200350/1/H3, JG 03.00, m.nt. M. Geertsema).

De Mededingingswet is niet van toepassing op overheidshandelen dat (primair) strekt tot het behartigen van een algemeen (publiek) belang van niet-economische aard en dat kan worden herleid tot of gerelateerd aan (andere) taken en bevoegdheden van het betrokken overheidsorgaan. De gemeente is op dit terrein geen ondernemer (Rechtbank Rotterdam, sector Bestuursrecht – Bloemenmarkt Amsterdam – 14 augustus 2001, JG 02.0013 m.nt. H. Borburgh). De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is eveneens van mening dat gelet op de doelstelling van artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet er een overheidstaak wordt uitgevoerd te weten: het verzorgen van markten. Deze uitoefening draagt geen economisch karakter dat de toepassing van de mededingingsregels zou kunnen rechtvaardigen. Besluit tot vaststelling aantal standplaatsen op de markt, opstelling, indeling en afmetingen is als algemeen verbindend voorschrift niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Het betreft hier niet een besluit waarin nader naar tijd, plaats of object de toepasselijkheid van in de verordening reeds besloten liggende normen worden bepaald, maar de vaststelling van zelfstandige normen (ABRS 28 februari 2000, JG 00.0130 m.nt. M. Geertsema, GS 7118, 4 m.nt. H.H., JB 2000, 114 m.nt. J.M.E.D.).

De regels ten behoeve van een brancheverdeling lenen zich voor herhaalde toepassing. De brancheverdeling is daarmee aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van de Awb is bezwaar en beroep hiertegen uitgesloten (ABRS 18 mei 1995, JG 95,0363 m.nt. R. Timmermans, inzake de wijziging van het aantal standplaatsen per branche).

Teneinde de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat voor het handeldrijven met verkoopwagens afzonderlijke gedeelten van het marktterrein kunnen worden aangewezen. Rechtbank Dordrecht, 30 mei 1997, JG 97.0205 m.nt.

M.de Jong, inzake het weren van een markavan; ABRS 16 januari 1997, JG 97.0208, inzake de indeling van de markt.

Artikel 3 Nadere regels

In deze marktverordening is gekozen voor een vrij uitgebreide regeling van de markt. Het college is op grond van dit artikel bevoegd nadere regels te stellen. Het college kan er ook voor kiezen beleidsregels in plaats van nadere regels vast te stellen. De raad is door de dualisering van het gemeentebestuur sinds 7 maart 2002 niet meer bevoegd om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van collegebevoegdheden. In de praktijk is gebleken dat toch voor veel aangelegenheden m.b.t. de orde op de markt alsmede de uitgifte van vergunningen het gewenst is nadere regels vast te stellen. Sinds mei 2001 kent de gemeente Almere een Marktreglement ter invulling van deze collegebevoegdheid. Het marktreglement wordt geactualiseerd op basis van deze nieuwe verordening.

Beleidsregels versus nadere regels

Aangezien vaak onduidelijkheid bestaat over het verschil tussen beide soorten regels volgt hieronder een korte uiteenzetting van beleidsregels en nadere regels.

Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Verder kan het college nadere regels stellen op grond van artikel 3 van de nieuwe modelmarktverordening. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.

Jurisprudentie

Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG 95.0133, m.nt. A.B. Engberts, AB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag en belang verordening.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 22 is eveneens van toepassing.

Artikel 5 Standplaatsvergunning

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 4). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.

Jurisprudentie

Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein (ABRS 20 januari 1998, jbMarkten bladzijde 9).

Artikel 6 Vereisten

De genoemde publiekrechtelijke verplichtingen zijn de vestigingsvergunning op grond van de Vestigingswet (alleen voor bepaalde branches van toepassing, bijvoorbeeld vis- en poeliersproducten), eventuele inschrijving in het handelsregister en de CRK-kaart (registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK) bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD)). Indien de aanvrager niet voldoet aan de genoemde eisen, kan dit reden zijn de vergunning te weigeren (of in te trekken op grond van artikel 13).

Het is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten. Hiermee wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

Het College kan een modelaanvraagformulier voor een vergunning vaststellen. Het aanvraagformulier kan dienen als overzicht om een zo volledig mogelijk beeld van de vergunningaanvrager te krijgen. Op het formulier is geen vraag met betrekking tot een WA-marktverzekering opgenomen. Een plicht tot verzekering is niet in de verordening opgenomen, aangezien dit niet tot de belangen van de gemeente behoort. De vergunning kan dus niet worden geweigerd indien de aanvrager niet verzekerd is tegen vorderingen tot schadevergoeding, waartoe hij als vergunninghouder op een markt krachtens wettelijke aansprakelijkheidsbepalingen zou kunnen worden verplicht wegens aan derden toegebrachte schade.

Jurisprudentie

Vz ARRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake de intrekking op grond van het niet in bezit zijn van de vereiste papieren; en ABRS 15 oktober 1997, jbMarkten bladzijde 41, inzake de inschrijving op de wachtlijst.

ABRS 18 april 1995, JG (1995) 241, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon.

Artikel 7 Inhoud vaste standplaatsvergunning

Eerste lid

In het eerste lid is een uitgebreide inhoudsopgave gegeven van een vastestandplaatsvergunning. Uiteraard kunnen gemeenten ervoor kiezen dit minder uitgebreid te doen.

In onderdeel a is expliciet opgenomen dat de vergunning naam én voornamen van de vergunninghouder in de vergunning worden opgenomen. Dit vergemakkelijkt de identificatie van de vergunninghouder. Onder een duidelijke omschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt bij voorkeur gedacht aan een tekening of plattegrond waarop de afmetingen van de standplaatsen en de nummering daarvan zijn aangegeven. In Almere wordt dit in het Marktreglement uitgewerkt. Hiermee wordt tevens voorkomen dat er verwarring kan ontstaan over de vraag op welke markt de vergunning betrekking heeft.

Ingevolge het vermelde onder c worden in de vergunning de verkoopmaterialen (kramen, tafels, wagens en dergelijke) opgesomd die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken. Via het Marktreglement worden ten aanzien van het toegestane materiaal, standaardmateriaal dan wel alternatieve materialen nadere regels vastgesteld. Zie ook de toelichting op artikel 2, eerste lid, onder c.

Het vermelde onder e tot en met h wordt ook in het Marktreglement uitgewerkt. De artikelen 3.7, 3.8 en 3.9 uit de Marktverordening Almere 2000 zijn geschrapt. De voorwaarden die daarnaast zullen worden gesteld in de vergunning hebben met name betrekking op de technische installatie ter bevordering van de veiligheid. Dergelijke specifieke voorschriften lenen zich niet voor regeling in een verordening of via beleids- c.q. nadere regels.

Tweede lid

Artikel 7, tweede lid, bepaalt dat er een middel ter identificatie aan de vergunning wordt gehecht. In verband hiermee kan de vergunninghouder worden verzocht twee pasfoto’s te overleggen die dienen ter identificatie; de ene op de vergunning en de ander voor het archief. Dit tweede lid is in 2003 aan de model-Marktverordening van de VNG toegevoegd.

Jurisprudentie

Eigen materiaal op de markt. Afwijking van vaste gedragslijn of beleid moet worden gemotiveerd aan de hand van bijzondere omstandigheden (ABRS 7 november 2001, JG 02.0007 m.nt. M. Geertsema).

Artikel 8 Anciënniteit

Dit wordt van belang geacht in verband met de in artikel 11 opgenomen mogelijkheid om te zijner tijd in aanmerking te komen voor een betere plaats op de markt. Op advies van de marktcommissie is anciënniteit als voorkeursfactor bij de toewijzing van een vrijgekomen standplaats in stand gebleven. Er wordt geen lijst meer bijgehouden maar van de kandidaten die zich melden zal worden onderzocht wie de oudste rechten heeft.

Artikel 9 Inschrijving op de wachtlijst

De wachtlijst is bedoeld voor die personen die graag een vaste standplaats op de markt willen verwerven, maar aan wie op het moment dat zij de aanvraag doen geen standplaats kan worden toegewezen. Bij de uitvoering in Almere is gebleken dat er weinig doorstroming per wachtlijst voor een markt plaatsvindt. Door de lengte van de wachtlijst was het inmiddels voor nieuwkomers zinloos geworden om zich in te schrijven. De wachtlijst wordt dan ook gesloten in de nieuwe regeling

In de oude systematiek diende wel jaarlijks door de marktkooplui actief de inschrijving voor het volgende jaar te worden verlengd. Door het afschaffen van de mogelijkheid tot inschrijving op de wachtlijst wordt tevens de administratieve belasting voor de gemeentelijke organisatie die het opzetten en onderhouden van een dergelijke wachtlijst met zich meebrengt, opgeheven. De oude wachtlijst wordt gebruikt om nieuw vrijgekomen plaatsen in te vullen.

Indien de wachtlijsten op den duur geen geschikte kandidaat kunnen leveren wordt een nieuwe systematiek (zie artikel 11a) voor een vrijgekomen permanente standplaats gehanteerd waarbij iedere geïnteresseerde gegadigde dezelfde kansen geboden. Die openheid van het systeem van toekenning zorgt ervoor dat nieuwe toetreders ook direct kans maken op een plaats (flexibiliteit) waardoor de kwalitatieve doorstroming binnen het bestand van standplaatshouders wordt vergroot. Hiermee kan worden bereikt dat de markten in Almere (nog) aantrekkelijker worden voor het publiek doordat ook steeds nieuwe gegadigden met nieuwe producten een goede kans maken.

Jurisprudentie

Financieel belang van een gegadigde voor een vaste standplaats noopt niet tot afwijking van beleid ten aanzien van de wachtlijst (ABRS 25 november 1999, JB 2000, 10).

Jurisprudentie

Een bestuursorgaan mag zonder toestemming van de rechthebbende niet in plaats van vergunningverlening een schadevergoeding toekennen (ABRS 7 juli 2000, JG 00.0185 m.nt. M. Geertsema).

Artikel 12 Overschrijving vaste standplaatsvergunning

Komt een vergunninghouder te overlijden of wordt hij blijvend arbeidsongeschikt, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht dat zijn vergunning voor een vaste standplaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste standplaats van de vergunninghouder. De bepaling dat het bereiken van de pensioengerechtigde status eveneens een reden voor overschrijving op de partner oplevert, is toegevoegd. Deze laatste manier om een vergunning te mogen overschrijven wordt bij de totstandkoming van de volgende marktverordening (2007) nadrukkelijk opnieuw bezien.

Een kind van de vergunninghouder dat voldoet aan de in het tweede lid gestelde eisen heeft recht op een vaste standplaats op de markt hetgeen niet de oorspronkelijke vaste standplaats van de vergunninghouder hoeft te zijn. Het kind is immers, in vergelijking met de echtgenoot of de daarmee gelijkgestelde partner, minder direct in zijn inkomensvoorziening geschaad door het overlijden van de vergunninghouder.

In het vierde lid is een hardheidsclausule opgenomen.

Overschrijving op medewerkers

De Marktverordening Almere 2000 kende een mogelijkheid om vergunningen op medewerkers over te schrijven. De modelverordening van de VNG bevatte hierover geen bepalingen (zie ook eerste alinea Algemene Toelichting). De CVAH bepleitte dit opnemen in de marktverordening van deze mogelijkheid tot overschrijving van de vergunning op een medewerker van de vergunninghouder. Volgens het voorstel van de CVAH dient ‘de medewerker in dat geval minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder te hebben gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar (bijvoorbeeld vennoot of aandeelhouder) in dit bedrijf te hebben gefunctioneerd. Voorts dient bij notariële akte te worden aangetoond dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en dat de marktplaats geen economische factor in de overname is. Tot slot dient de werknemer of de mede-eigenaar ingeschreven te zijn op de wachtlijst.’

In de Marktverordening Almere 2000 was een dergelijke regeling opgenomen (art. 2.10 lid 6). In de Toelichting is het volgende opgemerkt: “Omdat deze wijze van verschrijven van een vergunning pas recent is toegestaan zijn de gevolgen van deze maatregel nog niet in de praktijk aangetoond. Indien blijkt dat misbruik wordt gemaakt van deze maatregel dan zal het college de raad kunnen aangeven om lid 6 te schrappen.” De regeling was bedoeld om bij pensioen of overlijden de werknemers niet brodeloos te maken, indien er geen opvolger binnen de familie was. In de praktijk is de regeling door kooplieden echter gebruikt om kinderen, die tevens werknemer (kunnen) zijn!, met voorrang op de markt geplaatst te krijgen. Daarnaast bestaat de (ongewenste) mogelijkheid dat de standplaatsvergunning economisch handelswaar wordt bij een bedrijfsovername. Met andere woorden de regeling schiet zijn doel voorbij en blokkeert de komst van nieuwkomers met gelijke kansen op de markten. Derhalve is de regeling niet meer opgenomen.

Artikel 13 Intrekking vaste standplaatsvergunning

Tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning wordt altijd op de in het eerste lid genoemde gronden overgegaan. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden (‘kan’ betekent: ‘is bevoegd’, dat wil zeggen ‘is niet verplicht’) genoemd ten aanzien van de vergunning.

Bij dagplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is in 2003 deze bepaling beperkt tot de vaste standplaatsvergunning. Ten aanzien van dagplaatsen zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 25.

Het derde lid vormt het sluitstuk van artikel 12.

Jurisprudentie

Hoewel wettelijke grondslag ontbreekt voor intrekking van de standplaatsvergunning, mag het college deze vergunning intrekken wegens een administratieve fout, mits hierbij algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. In casu was de intrekking niet in strijd met deze beginselen (ABRS 12 december 2001, JB 2002, 27 m.nt. C.L.G.F.H.).

Artikel 14 Toewijzing dagplaats

De in het eerste lid vereiste vergunning wordt mondeling verleend. Uiteraard dient, indien voor de markt een branche-indeling is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden. Het verbod op meeloten met food-artikelen is niet meer opgenomen. Het is voor rekening en risico van degene die met food-artikelen wil deelnemen aan de markt of hij wel dagplaats kan innemen.

Het in het tweede lid vermelde uiterste tijdstip van melding bij de marktmeester dient te worden gekoppeld aan het in artikel 21, derde lid, genoemde uiterste tijdstip voor het innemen van een vaste standplaats.

Artikel 15 Toewijzing standwerkersplaats

In de recente Almeerse praktijk is gebleken dat de vraag naar standwerkersplaatsen tot een nulpunt is gezakt. Standwerkersplaatsen werden in de nadere regels als bijzondere plaatsen opgenomen.

In de praktijk worden deze plaatsen onder het mom van standwerken steeds ingenomen door de zogenaamde ‘stille kramers’. Daarbij wordt de plaats ingenomen door iemand die bij aankomst op de markt stelt een standwerker te zijn, maar die de kraam gedurende de markt oneigenlijk gebruikt als dagplaats en dus niet de specifieke meerwaarde levert die aan een standwerker wordt toegedicht. Deze vorm van oneigenlijke concurrentie met de vaste standplaatshouders zorgt voor de nodige onrust tussen de marktkooplui onderling en met de marktmeesters. De regeling van standwerkers krijgt nog een kans waarbij door de voorzitter van de CVAH, de heer K. Post, in december 2004 geadviseerd is geen belsysteem te introduceren maar de bestaande regels strikt te hanteren (handhaven). Voor de voorzetting zal gebruik worden gemaakt van ongeveer de helft standwerkersplaatsen dan voorheen. De vraag naar standwerkersplaatsen zal naar verwachting vanaf het huidige nulpunt niet ineens groot worden, maar moeten groeien in de loop van jaren. Daarom wordt begonnen met een beperkt aantal plaatsen.

Artikel 16 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand

In artikel 16 is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. Aangezien in artikel 6 is bepaald dat de vergunninghouder een natuurlijk persoon moet zijn, betekent dit dat de standplaats niet door bijvoorbeeld een medevennoot van de vergunninghouder kan worden ingenomen. Vz ARRvS, 2 juli 1993, JG 1994/206, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon; Rechtbank Almelo

18 augustus 1995, GS (1995) 7022,3 m.nt. van E. Brederveld, inzake aanschrijving om standplaats persoonlijk in te nemen.

De vergunninghouder kan zich doen bijstaan op grond van het tweede lid. De artikelen 18 (‘bijzondere omstandigheden’) en 21 geven aan de vergunninghouder de mogelijkheid om zaken te regelen, bijvoorbeeld om naar de veiling te gaan.

In het derde lid van artikel 18 is in verband met de in de artikelen 23 en 24 vervatte verboden, thans een normstelling opgenomen namelijk dat zowel de vergunninghouder als degene die hem bijstaan zich niet schuldig mogen maken aan wangedrag of bedrog.

Jurisprudentie

Eis dat vaste standplaats persoonlijk wordt ingenomen, valt binnen de verordende bevoegdheid van de raad (ABRS 20 juni 2001, JG 01.0199 m.nt. M. Geertsema).

Artikel 17 Aantal keren innemen vaste standplaats

De plicht om de standplaats het minimumaantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste standplaatshouder en niet voor de dagplaatshouder. Dit is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen. Het minimumaantal keren kan worden aangepast aan de plaatselijke omstandigheden.

Artikel 18 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

In dit artikel worden de uitzonderingen gegeven op het uitgangspunt dat de vergunninghouder zelf op de standplaats aanwezig dient te zijn.

Het is wel noodzakelijk dat het college of de marktmeester van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld. Het college kan bepalen dat kortstondige afwezigheid (bijvoorbeeld tot maximaal één uur) zonder mededeling of ontheffing is toegestaan. Dit is van belang voor vergunninghouders, bijvoorbeeld voor veilingbezoek, inkoop, bezoek aan vergaderingen en overige bedrijfs- en sociale verplichtingen.

Een verplichting van de vergunninghouder om een geneeskundige verklaring te overleggen is niet meer in de VNG-modelmarktverordening opgenomen omdat KNMG-artsenfederatie (beroepsorganisatie voor artsen) haar leden ontraadt die informatievoorziening over hun patiënten te verstrekken. De artsenfederatie hanteert het standpunt dat van de behandelende arts (die een bijzondere vertrouwensrelatie heeft met zijn patiënt) niet verwacht mag worden dat deze een onbevooroordeeld advies uitbrengt. Voorts is de VNG van mening dat met steeds opnieuw zijnde regelgeving (zoals o.a. de wijziging van de sociale wetgeving, de Wet bescherming persoonsgegevens) het middel hiertoe in het neutrale moet blijven. Overigens is er geen wettelijke basis op grond waarvan het college de vergunninghouder zou kunnen verplichten een geneeskundige keuring te ondergaan. Het college kan de vergunninghouder uiteraard wel aanbieden zich bijvoorbeeld door de GGD of Arbodienst te laten onderzoeken om zijn ziekte aan te tonen.

Artikel 19 Ontheffing en vervanging

Eerste lid: De ontheffing kan aan een maximum van twee jaar worden gebonden voor wat betreft ziekte. Indien de ziekte langer dan twee jaar duurt, is veelal sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid.

Tweede lid: In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste standplaats toestaan zich op zijn standplaats te laten vervangen. Een maximumtermijn van zes weken is voor vakantie gebruikelijk. Het college kan (bij langdurige vervanging) als voorwaarde stellen dat de vervanger aan de vereisten van artikel 6 voldoet.

Jurisprudentie

Vz ABRS 29 maart 1994, jbMarkten bladzijde 11, inzake weigering vervanging door niet-gezinslid. ABRS 23 september 1991, JG 92.0005 m.nt. L.J.J. Rogier, inzake ongeoorloofde vervanging.

Artikel 20 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

Hieraan wordt in eerste instantie uitvoering gegeven middels het hechten van een foto aan de vergunning in het dossier en het uitreiken van passen waaruit het vergunninghouderschap blijkt.

Artikel 21 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

Het marktterrein behoort tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de markt vrij te maken van alle verkeer, dient het college een verkeersbesluit te nemen. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog vóór de eigenlijke opbouw van de markt. Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn ten behoeve van de markt, duidelijk worden medegedeeld. Het is van belang de in het eerste lid gegeven tijdspanne zo ruim te nemen dat hieraan in de regel kan worden voldaan. Veelal worden de tijden vastgesteld in overleg met de instanties die de belangen van de ambulante handel behartigen.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de vergunninghouder niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten. Het college dient invulling te geven aan de bijzondere omstandigheden die ontheffing mogelijk maken.

Op grond van het derde lid is het mogelijk dat over een vaste standplaats beschikt kan worden ten gunste van een andere koopman, indien de vergunninghouder de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Daartoe is bepaald dat de vaste standplaats vóór een bepaald uur ingenomen moet zijn.

Indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de standplaats uiteraard open moeten blijven. Het vierde lid bevat hiervoor een regeling.

Jurisprudentie

Kantongerecht Maastricht 1 november 1995, PG (1996) 4450, inzake schadevergoeding in verband met zorgplicht gemeente met betrekking tot het autovrij maken van het marktterrein.

Artikel 22 Strafbepaling

Ten aanzien van de in artikel 22 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt.

Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de marktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden dat van de bepalingen, opgenomen in de artikelen 22 tot en met 24a, een sterk preventieve werking zal uitgaan.

Artikel 23 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

In artikel 23 worden de gronden genoemd waarop een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. Bij herziening van de marktverordening is de zinsnede ‘onverminderd artikel 13’ toegevoegd om aan te geven dat ook de intrekking op grond van artikel 13 een punitieve sanctie is.

Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.

De Marktverordening Almere 2000 was in art 4.2 en 4.3 opgenomen `voor ten hoogste 4 marktdagen’ in plaats van `4 weken’. Almere kent echter per week 4 marktdagen. (zie Algemene toelichting onder toepassing). Dit leidde tot veel verwarring en hierdoor verloor het artikel zijn punitieve karakter. Door het maximum op 4 weken te stellen, gelijk aan bijvoorbeeld Amsterdam waar ook meerdere weken per maand plaatsvinden, en om de uitsluiting voor alle markten in die periode te laten gelden, wordt recht aan de bedoeling van de VNG Modelverordening gedaan en is sprake van een heldere regeling. Bovendien ontstaat nu de ruimte om afhankelijk van de omstandigheden te variëren in de duur van de opgelegde maatregel.

In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet-betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt. M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt voldoende basis om alsnog de gewenste intrekkings- of schorsingsgrond in de verordening op te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’.

Jurisprudentie

Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van een marktstandplaats wegens overtreding van Reglement warenmarkten Den Haag. Standplaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenredig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met artikel 156 Gemeentewet (ABRS 15 augustus 2001, JU 021011).

De intrekking van een standplaatsvergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir (ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D.).

Vz ABRS 8 november 1991, jbMarkten bladzijde 65, inzake intrekking vergunning, omdat vergunninghouder niet meer in het bezit is van de vereiste papieren, waaronder diploma Handelskennis (sinds 1993: diploma Algemene ondernemingsvaardigheden).

Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.

Artikel 24 Uitsluiting dagplaatshouder

In artikel 23 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 25) ook een vergunninghouder van een dagplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder.

In dit artikel 24 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal 1 jaar uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats. In de beschikking tot uitsluiting moet immers worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal één jaar). Zo zal het zware vergrijp als agressie tegen een marktmeester moeten leiden tot de hoogst mogelijke straf.

Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders. Zie verder de toelichting onder artikel 23, onderdeel c.

Artikel 25 Onmiddellijke verwijdering

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 25 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 25 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties.

Artikel 26 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt.

Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen.

Door toevoeging van de marktmeester is verzekerd dat deze na beëdiging als opsporingsambtenaar kan fungeren. Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voorzover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.

Artikel 27 Intrekking oude regeling

De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.

Artikel 28 Overgangsbepalingen

Een overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Het is van belang oude rechten te eerbiedigen. Onder de ruime formulering ‘besluiten’ van het eerste lid vallen vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen. In het tweede lid is bepaald dat aanvragen om vergunning die nog niet definitief zijn afgehandeld direct onder de nieuwe verordening komen te vallen. Hiermee wordt voorkomen dat nog lange tijd met de oude verordening moet worden gewerkt. Voor lopende aanvragen en in behandeling zijnde bezwaarschriften geldt dus de nieuwe verordening.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Tot 1 januari 2002 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen (artikel 142 Gemeentewet). Hierin is verandering gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op

1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. Wel zijn enkele verordeningen uitgezonderd, die hier niet van belang zijn. De Tijdelijke Referendumwet is komen te vervallen per 1-1-2005.

Gekozen is om de Verordening in werking te laten treden op de eerste dag nadat het besluit tot vaststelling is genomen. Uiteraard dient het besluit ook voor die eerste dag gepubliceerd te zijn.

Jurisprudentie

Het besluit van de raad tot vaststelling van de Marktverordening is terecht aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep en daaraan voorafgaand bezwaar openstaat (ABRS 21 augustus 2000, AB 2001, 345 m.nt. L.D.).

Artikel 30 Citeertitel

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.