Regeling vervallen per 25-08-2023

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Almere 2017

Geldend van 06-04-2017 t/m 24-08-2023

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Almere 2017

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Almere 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Almere

BESLUIT:

Vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Almere 2017.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere;

  • b.

    PW:Participatiewet;

  • c.

    WWB:Wet werk en bijstand, zoals de citeertitel van de Participatiewet tot 1 januari 2015 luidde;

  • d.

    IOAW:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ:Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    inlichtingenplicht:de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • g.

    boete:de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de PW, in artikel 18a, eerste lid van de WWB, artikel 20a, eerste lid van de IOAW en artikel 20a, eerste lid van de IOAZ;

  • h.

    waarschuwing:de waarschuwing, genoemd in artikel 18a, vierde lid, van de PW, artikel 18a, vierde lid van de WWB, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ;

  • i.

    uitkering:de door het college verleende bijstand in het kader van de PW, WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • j.

    benadelingsbedrag:het bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen;

Artikel 2 Boete bij schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing. Het benadelingsbedrag is het uitgangspunt voor de hoogte van de boete.

  • 2.

    Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht als de vereiste inlichtingen uit eigen beweging verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk vijf werkdagen gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

  • 3.

    De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4.

    Belanghebbende wordt altijd in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op de geconstateerde feiten.

  • 5.

    De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake als de belanghebbende de inlichtingenplicht welbewust heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat.

    • b.

      er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd als van grove schuld sprake is. Onder grove schuld wordt verstaan: een ernstige, aan opzet grenzende, mate van nalatigheid, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.

    • c.

      er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd als de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;

    • d.

      er wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelingsbedrag als uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 4 sprake is.

    • e.

      er wordt afgezien van een boete als uit de beoordeling van de individuele situatie blijkt dat verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3 Waarschuwing

  • 1.

    Het college ziet af van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als:

    • a.

      de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan €150,-, of

    • b.

      er sprake is van zelfmelding: de betrokkene heeft eerder geen, onvolledige of onjuiste inlichtingen verstrekt, maar herstelt dit uit zichzelf binnen een redelijke termijn. Van zelfmelding is geen sprake als de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenverplichting.

  • 2.

    Een redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Artikel 4 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de onderstaande criteria tot verminderde verwijtbaarheid.

  • 1.

    de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • 2.

    de belanghebbende heeft niet tijdig of niet volledig inlichtingen verstrekt. De belanghebbende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd, maar nádat de 60 dagen termijn waarbinnen volgens art. 3 lid 1b nog gewaarschuwd kan worden is verstreken;

  • 3.

    door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke of fysieke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Ook is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke of fysieke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;

  • 4.

    de belanghebbende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

  • 5.

    er is sprake van 'gedeelde verwijtbaarheid', waarbij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden, maar de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was;

Artikel 5 Maximale wettelijke boete

  • 1. Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

Artikel 6 Afstemming van de hoogte van de boete op de omstandigheden

Als belanghebbende een inkomen heeft gelijk aan of lager dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt de boete bepaald aan de hand van lid at/m d van dit artikel. Dit geldt ook als de kostendelersnorm van toepassing is op de uitkering van belanghebbende. Als een belanghebbende een inkomen heeft hoger dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, is lid 6 van toepassing.

  • 1.

    bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–, tenzij het boetebedrag dan het benadelingsbedrag overschrijdt;

  • 2.

    bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 3.

    bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 4.

    bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 5.

    De hoogte van de boete wordt vastgesteld op basis van het inkomen van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete wordt het vermogen van belanghebbende buiten beschouwing gelaten. Bij de daadwerkelijke incasso van de boete en de terugvordering van de teveel ontvangen uitkering wordt het vermogen van belanghebbende wél in aanmerking genomen.

  • 6.

    Als de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto inkomen. Daarbij wordt gekeken naar het gemiddelde netto inkomen van de afgelopen 3 maanden. Als geen inkomsten bekend zijn, dan gaat het college er vanuit dat belanghebbende op bijstandsniveau leeft.

  • 7.

    Als de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.

Artikel 7 Recidive

Onderstaande uitgangspunten gelden als binnen een bepaalde periode opnieuw een overtreding van de inlichtingenplicht geconstateerd wordt.

  • 1.

    150% van het benadelingsbedrag wordt het uitgangspunt voor de bepaling van de hoogte van de boete, indien de belanghebbende herhaald de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Vervolgens wordt de boete afgestemd op de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, zoals omschreven in de artikelen 4 en 6.

  • 2.

    Van herhaald zoals genoemd onder a. is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 3.

    Als het benadelingsbedrag lager is dan € 150,-, maar belanghebbende heeft in de afgelopen twee jaar al een waarschuwing gekregen voor eenzelfde schending van de inlichtingenplicht, zal niet opnieuw een waarschuwing gegeven worden. Belanghebbende krijgt in dat geval een boete volgens lid 1 van dit artikel.

Artikel 8 Invordering van de bestuurlijke boete

  • 1. Belanghebbende heeft vrije keus bij de volgorde van invordering: eerst de boete of de eerst de fraudevordering. Als belanghebbende niet kiest is de keus aan het college en zal doorgaans eerst de boete ingevorderd worden.

  • 2. Boetes voor schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake was van grove schuld of opzet, kunnen op verzoek van belanghebbende ter finale kwijting worden meegenomen in een schuldregeling. De vordering door onterecht ontvangen uitkering kan wel worden meegenomen in schuldregeling, maar restant dient daarna altijd nog worden terugbetaald.

  • 3. Als belanghebbende binnen een jaar na totstandkoming van de schuldregeling opnieuw de inlichtingenplicht schendt, of de schuldregeling wordt beëindigd door toedoen van belanghebbende, dan kan het besluit tot kwijtschelding worden herzien.

Artikel 9 Beslissingstermijn

  • 1. Het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen binnen een termijn van 13 weken na dagtekening van het boeterapport.

  • 2. Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen later dan 13 weken na de verzenddatum van het boeterapport, wordt het uiteindelijke boetebedrag verlaagd met maximaal 25%.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij toepassing van dit beleid mochten voordoen.

Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op de eerste dag na publicatie.

Artikel 12 Intrekken

Deze beleidsregels vervangen het Besluit Bestuurlijke Boete WWB IOAW IOAZ van 18 december 2012.

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Almere 2017.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Almere in haar vergadering van 21 maart 2017,

burgemeester en wethouders van Almere,

de secretaris: R. Wielinga

de burgemeester: F.M. Weerwind

Toelichting per artikel

Een aantal artikelen in deze beleidsregels bevatten zaken die ook in de wet staan. Deze zijn in dit document opgenomen om het geheel bij elkaar te brengen. In deze toelichting is vooral aandacht voor de onderdelen waarin beleidskeuzes gemaakt worden.

Het doel van deze beleidsregels is om te zorgen voor eenduidige uitvoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en invulling te geven aan de beleidsruimte.

Geprobeerd is om in de uitvoering van deze wet ruimte te maken voor balans tussen de belangen die binnen het sociaal domein spelen. Aan de ene kant staat het belangrijke uitgangspunt dat fraude niet mag lonen. Aan de andere kant is er het besef dat problemen in de leefsituatie van mensen (onbedoeld) tot overtreding van regels leiden. Deze beleidsregels helpen om in alle situaties te kunnen doen wat nodig is.

Artikel 2, lid 4:

Gemeenten moeten belanghebbenden in de gelegenheid stellen hun zienswijze te geven, als de boete naar verwachting hoger gaat zijn dan € 340,-. In Almere kiezen wij ervoor die gelegenheid altijd te bieden. De bedoeling is dat alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de boete, goed in beeld zijn bij de gemeente. Het is niet verplicht een zienswijze te geven.

Art 3, lid b:

Zelfmelding als waarschuwingsgrond is opgenomen in het nieuwe Boetebesluit Socialezekerheidswetten vanuit een veelvoorkomende praktijksituatie: een bijstandsgerechtigde gaat weer aan het werk, maar meldt dat niet ‘onverwijld’ (later dan de 5 werkdagen die daarvoor staan in artikel 2 lid 2). In veel gevallen volgt de melding later, omdat de bijstandsgerechtigde heeft gewacht tot er een contract of een loonstrook is. Het is immers gebruikelijk voor bijstandsgerechtigden dat er bewijsstukken overlegd moeten worden. Dat is een begrijpelijke aanname waarvoor geen boete meer hoeft te worden opgelegd. Als de belanghebbende in de tussenliggende periode nog een uitkering ontvangen heeft, moet die uiteraard wel worden terugbetaald.

Artikel 4:

De criteria voor verminderde verwijtbaarheid zijn vastgelegd in het Boetebesluit Socialezekerheidswetten 2017 (art 2a lid 2).

Bij het beoordelen van ’verminderde verwijtbaarheid’ zijn we alert op het in het armoedebeleid beschreven principe van schaarste. Armoede (langdurige schaarste) veroorzaakt focus op de korte termijn en tunnelvisie, en beperkt het denkvermogen. Dit kan van invloed zijn op iemands daadwerkelijke mogelijkheden om de inlichtingenplicht naar behoren na te komen.

Artikel 4 lid 2:

als een inwoner relevante inlichtingen uit eigen beweging alsnog geeft, is dat een reden voor een lagere boete (ook na de 60-dagentermijn uit artikel 3 lid 1b). Dit is zo geregeld in het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.

Artikel 4 lid 5:

In situaties waarin sprake is van 'gedeelde verwijtbaarheid' wordt voorzichtig omgegaan met het opleggen van een boete. In de praktijk blijkt namelijk vaak dat belanghebbenden (op zich begrijpelijke) aannames hebben gedaan over interne procedures bij de overheid, waardoor zij dachten dat hun informatie al op de juiste plaats bekend was. In die situaties achten wij een boete niet redelijk. Dit wordt per individuele situatie bekeken.

Artikel 6 lid 1 t/m 5:

In dit artikel staat de uitwerking van een belangrijke uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die zegt dat gemeenten bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening moeten houden met de draagkracht van de belanghebbende. In dit artikel worden twee beleidskeuzes gemaakt ter invulling hiervan:

  • 1.

    over de manier waarop we rekening houden met draagkracht, en

  • 2.

    hoe rekening gehouden wordt met draagkracht als de kostendelersnorm van toepassing is.

Ad 1.

In Almere kiezen we ervoor om bij het bepalen van de hoogte van de boete te werken met het begrip ‘fictieve draagkracht’. Die fictieve draagkracht is 10% van de bijstandsnorm (de andere 90% van de norm vormt de beslagvrije voet, het deel wat altijd beschikbaar moet blijven voor het levensonderhoud). Of iemand al schulden heeft, of in de praktijk te hoge kosten om van de beslagvrije voet te kunnen leven, is dus bij het bepalen van de hoogte van de boete niet relevant.

Het daadwerkelijk aflossen van de boete gebeurt volgens artikel 475 Rv (Rv: wetboek van Rechtsvordering). Daarbij wordt naar de werkelijke financiële situatie gekeken. Dan kan blijken, dat de 10% die ‘fictief’ nog vrij is, in de realiteit helemaal of gedeeltelijk wordt ingenomen door noodzakelijke bestaanskosten als huur en ziektekostenverzekering. In die situaties kan nog niet afgelost worden, en wordt regelmatig opnieuw bekeken of aflossing mogelijk is.

Ad 2.

De uitspraak van de CRvB gaf geen duidelijkheid over draagkracht als de kostendelersnorm van toepassing is. In Almere kiezen we ervoor om ook bij de kostendelersnorm de boetehoogte te bepalen door te werken met de fictieve draagkracht van 10%.

Artikel 6, lid 6:

Boetes worden gebaseerd op het inkomen. Er kan vermogen aanwezig zijn bij een inwoner die een boete krijgt. Dit vermogen telt niet mee bij het bepalen van de hoogte van de boete.

Bij incasso van de boete en de terugvordering van teveel ontvangen uitkering is dat anders: dan kunnen de eigendommen verkocht worden, en de opbrengst kan dienen als aflossing. Dan wordt het vermogen dus wel aangesproken.

Artikel 6 lid 7:

in de meeste gevallen is het inkomen bekend en kan de boete berekend worden zoals beschreven in dit artikel. Als geen inkomen bekend is, hebben we meestal te maken met een zelfstandige. Dan zijn er twee mogelijkheden: óf we houden helemaal geen rekening met de draagkracht, óf we doen de aanname dat iemand op bijstandsniveau leeft. Uitgaande van praktijkervaringen kiezen we voor het laatste.

Art 8 lid 1:

voor de belanghebbende maakt het in de meeste gevallen niet uit wat het eerst geïnd wordt, de boete of de fraudevordering. Voor de gemeente kan dat wel verschil maken, dat heeft te maken met de preferentie van vorderingen ten opzichte van andere schuldeisers. Als de belanghebbende geen keuze maakt, wordt daarom in de meeste gevallen eerst de boete geïnd.

Art 8 lid 2:

Gemeenten mogen zelf bepalen of een bestuurlijke boete meegenomen mag worden in een schuldregeling, binnen de voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van grove schuld of opzet. Tijdens de schuldregeling wordt dan afgelost op de boete. Na de schuldregeling wordt het restant van de boete kwijtgescholden. De teveel ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald. Deze vordering mag wel meegenomen worden in een schuldregeling, maar het restant wordt daarna niet kwijtgescholden.

Belangrijk is dat de belanghebbende zelf moet vragen om kwijtschelding van de boete bij een schuldregeling.