Regeling vervallen per 01-03-2012

Afstemmingsverordening 2012 gemeente Alphen aan den Rijn

Geldend van 01-03-2012 t/m 29-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING 2012 GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN

vastgesteld door de raad op 1 maart 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a

    wet: Wet werk en bijstand;

  • b

    college: college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn;

  • c

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid of artikel 9a twaalfde lid;

  • d

    bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c WWB of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ;

  • e

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend op grond van de wet.

  • Hoofdstuk 2 De maatregel

  • Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

    • 1.

      Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

    • 2.

      Een maatregel wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende.

    • 3.

      Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld mondeling dan wel schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend op grond van artikel 35 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • -

    de reden van de maatregel;

  • -

    de ingangsdatum van de maatregel;

  • -

    de duur van de maatregel;

  • -

    het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

  • -

    de reden om al dan niet af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering door het college van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de bijzondere bijstand.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd vanaf de datum waarop de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald wegens blokkering op opschorting.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, indien het niet mogelijk is de maatregel op te leggen door middel van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maanden.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel op een volgende periode van bijstand worden opgelegd.

  • 5 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerst lid, inhouden, worden de voor deze gedragingen op te leggen maatregelen gelijktijdig toegepast.

Artikel 8 Recidive

  • 1 De hoogte van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbaar gedrag van dezelfde of hogere categorie als bedoeld in artikel 9 tot en met 17 van deze verordening.

  • 2 Recidive is eveneens van toepassing indien sprake is van herhaald verwijtbaar soortgelijk gedrag dat in hoofdstuk 4 en 5 van deze verordening is omschreven.

  • 3 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan ook de duur van de maatregel verdubbeld worden.

  • 5 Bij herhaalde recidive wordt de maatregel nader afgestemd in overeenstemming met artikel 2, lid 2 van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9, 9a, 18 en 55 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2

    Tweede categorie:

    a.het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet;

    • c.

      het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren, dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de wet;

    • d.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9a, lid 1, onder b van de wet niet te willen nakomen wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder;

    • e.

      het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van de wet;

  • 3

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling.

    • c.

      het niet meewerken aan een nadere verplichting zoals bedoeld in artikel 55 van de wet;

    • d.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 4

    Vierde categorie:

    • a.

      het tonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de zin van het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet aanvaarden of behouden van een traject met baangarantie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a

      10 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c

      50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d

      100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 De beoordeling van een maatregel vindt bij een gezin voor de gezinsleden afzonderlijk plaats.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt een maatregel opgelegd van

10 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, indien een belanghebbende de inlichtingenplicht niet tijdig is nagekomen.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt een maatregel opgelegd van 10 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Artikel 13 Waarschuwing

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan een maatregelwaardige gedraging zoals omschreven in artikel 11 en 12, die niet heeft geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt volstaan met het geven van een waarschuwing, als aan de belanghebbende gedurende twee voorafgaande jaren geen andere waarschuwing of maatregel op grond van hoofdstuk 4 is opgelegd.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000: 10 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000 tot € 2.000: 20 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 4.000: 40 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of meer: 50 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid en artikel 9 lid 4 wordt, indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in de hoofdstukken 3 en 4 van deze verordening heeft betoond op grond van artikel 18, tweede lid van de wet, de bijstand verlaagd.

  • 2.

    Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen waarbij inbegrepen:

    • -

      het doen van een schenking,

    • -

      geen aanspraak maken op of het niet te gelde maken van voorliggende voorzieningen voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening.

  • 3.

    Voor de verlaging als genoemd in lid 1 wordt uitgegaan van de bijstand of bijzondere bijstand die als gevolg van de verwijtbare gedragingen in dit artikel meer wordt verstrekt:

    • a.

      bij een bedrag tot € 1.000: 10 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een bedrag van € 1.000 tot € 2.000: 20 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een bedrag van € 2.000 tot € 4.000: 40 % van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • d.

      bij een bedrag van € 4.000 of meer: 50 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 4.

    Tevens wordt de bijstand die als gevolg van de verwijtbare gedragingen in dit artikel meer wordt verstrekt in de vorm van een geldlening ex artikel 48 verleend.

Indien de omstandigheden, mogelijkheden en/of middelen van belanghebbende hiertoe aanleiding geven kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt, een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet.

Artikel 17 Niet vorderen van alimentatie (artikel 55 van de wet)

  • 1. Indien belanghebbende de opgelegde verplichting tot het instellen van een invorderingsactie met betrekking tot een civielrechtelijk alimentatievonnis weigert, wordt er een maatregel toegepast van 100% ter hoogte van de door de gemeente gederfde middelen.

  • 2. Indien belanghebbende de opgelegde verplichting tot het instellen van een verzoek tot een uitkering voor levensonderhoud weigert, wordt er een maatregel toegepast van 50% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18 IOAW/IOAZ

Voor zover in de IOAW of IOAZ vergelijkbare verwijtbare gedragingen voorkomen, dan is deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Uitvoering

De uitvoering van de verordening berust bij het college.

Artikel 20 De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening 2006 en de Afstemmingsverordening WIJ 2009.

  • 2. Gedragingen die voor 1 januari 2012 hebben plaatsgevonden vallen onder de werking van deze verordening tenzij de maatregel hoger is dan onder de vervallen verordeningen.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Afstemmingsverordening 2012”.