Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2010, toelichting hoofdstuk 1 (versie 3)

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

VERORDENING INDIVIDUELE VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING, TOELICHTING HOOFDSTUK 1

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Onder d – Persoon met beperkingen

Bij deze definitie is aansluiting gezocht bij de verschillende terreinen waarvoor op grond van de Wet voorzieningen kunnen worden toegekend. Daarbij is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd.

Onder e - ICF

Volgens het amendement Miltenburg (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) biedt het ICF voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Onder f – Maatschappelijke participatie

Deze begripsomschrijving komt uit het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

Onder g - Zelfredzaamheid

Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

Onder h - Voorziening

Hier wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet vallen.

Onder i - Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van een algemene voorziening is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

Onder j – Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd (para-) medisch advies vaak van groot belang zijn.

Onder k – Hulp bij het huishouden

Deze begripsomschrijving sluit enerzijds aan bij de definitie van het begrip “huishoudelijke voorziening” in artikel 1 lid 1 onder h van de Wet. Anderzijds sluit de omschrijving aan bij hetgeen de regering verstaat onder “mensen met een beperking”, zoals staat verwoord in de memorie van toelichting bij artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° van de Wet.

Onder l – Woonvoorziening

Deze begripsomschrijving is afgeleid van de definitie van het begrip “woonvoorziening”, zoals stond opgenomen in artikel 1 lid 1 onderdeel c van de Wet voorzieningen gehandicapten.

Onder m – Uitraasruimte

Deze begripsomschrijving is overeenkomstig de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel e van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen.

Onder o – Woonruimte

Deze begripsomschrijving komt nagenoeg overeen met de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel b van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen. Onder 2 en 3 is aangegeven wat in het kader van deze verordening wordt verstaan onder woonwagen en woonschip.

Onder p – Hoofdverblijf

De omschrijving van het begrip hoofdverblijf moet worden opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente waarbij de aanvrager niet in de gemeente woonachtig is.

In die gevallen waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen, is er wel de mogelijkheid reeds voordat de woning daadwerkelijk is betrokken, een aanvraag in te dienen bij de gemeente van vestiging.

Onder q - Gemeenschappelijke ruimte

Het begrip gemeenschappelijke ruimte is beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc.

Onder t – Rolstoelvoorziening

In deze begripsomschrijving wordt aangegeven wat in het kader van de verordening onder een rolstoelvoorziening wordt verstaan. Het college kan een rolstoel verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. Onder het begrip “rolstoel” valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel welke via de AWBZ verstrekt wordt. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Ook sportrolstoelen en een speel-leervoorziening voor kinderen van 0 t/m 12 jaar vallen onder de rolstoelvoorzieningen.

Onder u - Voorziening in natura

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Onder v - Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Onder w - Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. De nadere uitwerking van de relatie tussen de diverse compenserende voorzieningen en de daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn.

Onder x - Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. De budgethouder die gebruik maakt van de voorziening hulp bij het huishouden is geen verantwoording verschuldigd aan het college omtrent de besteding van zijn budget.

Onder y - Eigen bijdrage

Uit artikel 15 lid 1 van de Wet vloeit de bevoegdheid voort voor het vragen van een eigen bijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid 3 van de Wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage ten opzichte van het eigen aandeel is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, en dus niet bij een financiële tegemoetkoming.

Onder z – Eigen aandeel

Artikel 19 lid 1 van de Wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19 van de Wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3).

Op grond van artikel 19 lid 2 van de Wet worden bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Onder aa – Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 8° van de Wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

Onder bb - Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking of probleem zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Zoals blijkt uit deze jurisprudentie gaat het bij algemeen gebruikelijke voorzieningen om voorzieningen

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Onder dd – Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Hulp bij het Huishouden, De begripsomschrijving is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de Wet overgaan. Zo is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gezamenlijke huishouding voeren’.

Onder hh – Gebruikelijke zorg

Deze begripsomschrijving is overgenomen uit het protocol Hulp bij het Huishouden Alphen aan den Rijn 2010.

Paragraaf 2 – Bereik van de verordening

Artikel 2 - Compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel is via het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) in de Wet gekomen. In het amendement is geen begripsomschrijving van het begrip “compensatiebeginsel” opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de Wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom is dit begrip in artikel 2 van deze verordening nader uitgewerkt. Hierbij is aangesloten bij artikel 4 van de Wet en de toelichting bij het hiervoor genoemde amendement Miltenburg c.s.

Artikel 3 - Beoordelen beperkingen

Dit artikel bepaalt dat –waar mogelijk- bij het beoordelen van de beperkingen gebruik wordt gemaakt van het ICF (zie over het ICF de toelichting bij artikel 1 onder e). Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Artikel 4 - Voorwaarden voor verstrekking

Lid 1 onder a - individueel gericht

Een voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikellid wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bij voorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

Lid 1 onder b - langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 1 aanhef en onder b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat de persoon die tijdelijk beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. De betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode één maal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

Lid 1 onder c - goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Lid 1 onder d – Redelijke verhouding kosten tot technische levensduur

Onder d wordt bepaald dat een voorziening alleen wordt toegekend indien de kosten hiervan in redelijke verhouding staan tot de staat van de woonruimte dan wel de resterende technische levensduur van het vervoermiddel of rolstoel. Hierdoor wordt bijvoorbeeld voorkomen dat het college een dure aanpassing van een auto moet vergoeden, terwijl de auto zelf nog maar een beperkte levensduur heeft.

Lid 3

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij revalidatie na een ziekenhuisopname.

Artikel 5 - Afwijzingsgronden

Lid 1 onder a

Onder a geeft aan dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een persoon zonder beperking of probleem, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de aanvrager verkeert, naar maatschappelijke maatstaf en redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor personen met beperkingen of problemen is, gewoon te koop is en niet duurder is dan soortgelijke producten. Zo is bijvoorbeeld een normale fiets algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor zo’n fiets in aanmerking.

Het college kan ter uitvoering van deze verordening in beleidsregels nadere invulling geven aan het begrip algemeen gebruikelijk.

Lid 1 onder b

In lid 1 onder b wordt aangegeven dat voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere Wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening.

Lid 1 onder c

In de Wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de Wet spreekt over ingezetenen. Onder c moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente van aanvragers die niet in de gemeente woonachtig zijn.

Lid 1 onder e

In sommige gevallen gebruikt iemand al geruime tijd een voorziening en vraagt deze na het optreden van een beperking een vergoeding voor deze voorzieningen aan. Aangezien de voorziening valt onder het normale bestedingspatroon van de persoon met beperkingen, zijn er in dit geval geen directe meerkosten voor deze persoon.

Lid 1 onder f

Onder f doelt op de situatie dat de aanvrager een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door het college is toegekend. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopste adequate voorziening beschouwen.

Lid 1 onder g

In onder g wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager te verwijten is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Paragraaf 3 Procedures

Artikel 6 De aanvraag

Lid 2

In artikel 4:1 van de Algemene Wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij Wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 7 - Inlichtingen

Dit artikel spreekt voor zich. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 6 lid 2 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hierover artikel 4:3 Awb.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 8 Onderzoek en advies

Lid 1

Lid 1 onder a en b van dit artikel bepalen dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit anderen hoofde geïnteresseerd is.

Lid 2

Dit artikellid bepaalt dat het college afspraken maakt met externe partijen over de voorzieningen en/of situaties waarin advies wordt gevraagd.

Artikel 9 Gegevens in de beschikking

Dit artikel geeft een opsomming van de zaken die in de beschikking moeten worden vermeld.

Artikel 10 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 11 Intrekken besluit

Onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening (onder a) zijn op de eerste plaats begrepen de voorwaarden zoals neergelegd in de verordening zelf. Daarnaast vallen onder bedoelde voorwaarden ook de voorwaarden zoals neergelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn.

Parallel aan artikel 4:48 lid 1 onder c Awb kan het college volgens hetgeen is bepaald onder d de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest het college niet tot toekenning zou zijn overgegaan.

Artikel 12 Terugvordering en verhaal van de schade

De Wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders niet altijd een juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 12 geeft aan dat een op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de persoon met beperkingen kan worden teruggevorderd indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 11 is ingetrokken. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvragerin gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.