Regeling vervallen per 01-01-2015

Nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wmo 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn;

Gelet op de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013.

Overwegende dat het noodzakelijk is bepaalde hoofdstukken van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 nader te regelen;

B e s l u i t : vast te stellen de Nadere regels voorzieningen Wmo 2014 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2010 en de beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen aan den Rijn 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze nadere regels wordt onder de verordening verstaan de van toepassing zijnde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2013.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Verordening en de Awb.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Buitenwettelijke voorzieningen

Buitenwettelijke voorzieningen worden alleen verstrekt tot zover deze zijn vastgelegd in deze nadere regels.

Paragraaf 2.1.1 Woonvoorzieningen

Artikel 3 Woonvoorzieningen die voor verstrekking in aanmerking komen

  • 1.

    De volgende voorzieningen kunnen worden verstrekt:

    • a.

      woonvoorzieningen die gericht zijn op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen bij het normale gebruik van een woning;

    • b.

      in het geval de woonvoorzieningen van sub a bedoeld zijn voor een woonwagen of een woonschip, gelden de volgende voorwaarden:

    • -

      de hoofdbewoner van de woonwagen is in het bezit van een bewoningsvergunning;

    • -

      de standplaats/ligplaats komt binnen vijf jaar niet voor opheffing in aanmerking;

    • -

      de woonwagen/woonschip heeft een technische levensduur van minimaal vijf jaar.

    • c.

      een uitraasruimte, bedoeld voor wie door een gebrek of probleem ernstig ontremd gedrag vertoont.

  • 2.

    Een individuele woonvoorziening, zoals bedoeld in lid 1 wordt slechts verleend ten behoeve van de woning die als hoofdverblijf dient.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan een individuele woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte binnen de gemeente met een gemaximeerde vergoeding van € 5.000,00, indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling binnen de gemeente en de woonruimte in de gemeente tenminste één maal per week bezoekt.

  • 4.

    Indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling buiten de gemeente is het aan die gemeente om te besluiten om de woonruimte bezoekbaar te maken. Indien die gemeente geen voorziening verstrekt, kan het college besluiten om een voorziening te verstrekken om de woning toegankelijk te maken.

Artikel 4 Woonvoorzieningen die in ieder geval niet voor verstrekking in aanmerking komen

  • 1.

    De voorzieningen, genoemd in de navolgende niet limitatieve lijst, komen in ieder geval niet voor verstrekking in aanmerking:

  • a.

    airconditioning;

  • b.

    centrale verwarming;

  • c.

    thermostaatkranen;

  • d.

    één hendel mengkranen;

  • e.

    glijstangcombinatie voor de douche;

  • f.

    keramische kookplaat;

  • g.

    ligbad;

  • h.

    vervangen lavet door douche;

  • i.

    (extra) trapleuning;

  • j.

    verhoogd toilet en toiletverhogers;

  • k.

    hangend toilet;

  • l.

    sanibroyeur of 2e toilet;

  • m.

    eenvoudige wandbeugels en grepen;

  • n.

    zonneschermen;

  • o.

    aankoop van grond;

  • p.

    nieuw- en aanbouw;

  • q.

    kant- en klare woonunits (verplaatsbare woning);

  • r.

    Het verwijderen van woonvoorzieningen

  • 2.

    De (niet limitatieve) voorzieningen, genoemd onder a tot en met n, worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen op grond daarvan niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 3.

    In de volgende situaties worden er geen woonvoorzieningen toegekend:

  • a.

    indien het voorzieningen betreft in gemeenschappelijke ruimten. Uitzondering hierop zijn automatische deuropeners en drempelhulpen;

  • b.

    indien het voorzieningen betreft voor hotels/pensions, trekkerswagens, kloosters, tweede woningen, vakantiehuizen en recreatiewoningen (mits het geen hoofdverblijf is) en Awbz-instellingen;

  • c.

    bij nieuwbouw of renovatie, mits de woonvoorziening zonder grote kosten meegenomen kan worden;

  • d.

    de noodzaak voor een woonvoorziening is het gevolg van een verhuizing van een (niet) geschikte woning naar een niet geschikte woning;

  • e.

    de persoon met beperkingen is verhuisd van een niet geschikte woning naar een niet geschikte woning, tenzij het college voorafgaand aan de verhuizing schriftelijke toestemming hiervoor heeft gegeven.

  • f.

    indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn uit de aard van de in de woning gebruikte bouwmaterialen;

  • g.

    indien de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen of verhuist naar een zorg/verpleeghuis;

  • h.

    Indien de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor de sociale woningbouw.

Artikel 5 Verantwoording, vaststelling en uitbetaling van de kosten voor bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen

  • 1.

    Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing, maar uiterlijk binnen zes maanden na de verzenddatum van de toekenningsbeschikking van de woningaanpassing, verklaart de eigenaar van de woonruimte en/of de persoon met beperkingen dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    Bij de gereedmelding als bedoeld onder 1. wordt een verklaring overgelegd

  • dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woningaanpassing is verstrekt.

  • 3.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om definitieve vaststelling van de kosten van de woningaanpassing.

  • 4.

    Als ingestemd wordt met het verzoek, worden de kosten voor de bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in deze regels.

Artikel 6 Anti-speculatiebeding

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens de Wmo een woonvoorziening heeft ontvangen die door de bijzondere omstandigheden hoger is dan het in artikel 9 genoemde grensbedrag én leidt tot waarde stijging van de woning dient, bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, de voorgenomen verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde, maar maximaal de kosten van de getroffen voorziening(en), die door het treffen van die voorziening(en) is ontstaan dient aan de gemeente te worden terugbetaald.

  • 2. De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt in het eerste jaar na de definitieve toekenning 100% van de meerwaarde van de woonvoorziening en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de vastgestelde meerwaarde.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon met beperkingen ten behoeve van wie de voorziening is verleend of een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van de Verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4. De De woningeigenaar als bedoeld in lid 1. Is verplicht om het college vooraf van de voorgenomen verkoop op de hoogte te stellen en na het passeren van de voorlopige verkoopakte binnen twee weken hiervan schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 7 Hoogte vergoedingen woonvoorzieningen

  • 1.

    De financiële tegemoetkomingen worden als volgt vastgesteld:

  • a.

    verhuis- en inrichtingskosten:

  • -

    € 1.100,00 voor de verhuizing;

  • -

    € 1.100,00 voor de inrichting van de woonkamer en de keuken;

  • -

    € 550,00 voor de inrichting van elke slaapkamer.

  • b.

    kosten van tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:

  • -

    bij zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onder a van de Wet op de huurtoeslag;

  • -

    bij niet-zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onder b van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Vaststellen kosten voor woonvoorzieningen in natura:

    • a.

      eenvoudige bouwkundige of woontechnische voorzieningen of van standaard roerende voorzieningen aan de hand van standaardbedragen. Deze bedragen zijn gebaseerd op de bedragen en kortingspercentages die de gemeente heeft afgesproken met gecontracteerde leveranciers of aannemers.

    • b.

      complexere bouwkundige of woontechnische voorzieningen of van complexere roerende voorzieningen op basis van minimaal twee offertes. De hoogte van de kosten is het bedrag van de offerte met het meest efficiënt compenserend aanbod;

  • 3.

    Vaststellen kosten in verband met sanering woning.

    Het college kan eenmalig vergoeding verstrekken voor de kosten voor woningsanering. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden, te weten:

  • -

    Er moet een acute noodzaak voor woningsanering zijn vastgesteld, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt.

  • -

    De woningsanering dient binnen één jaar nadat voor de eerste maal allergie voor huisstofmijt is vastgesteld, te zijn aangevraagd.

  • -

    Bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking mag geen sprake zijn geweest van een (verwachte) noodzaak tot vervanging en mag de huidige woning niet eerder door de aanvrager op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving zijn gesaneerd.

    Indien voldaan is aan voornoemde voorwaarden, kunnen de volgende voorzieningen worden toegekend:

    • a.

      vervanging vloerbedekking woonkamer en één slaapkamer maximaal € 35,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW);

    • b.

      vervanging raambekleding woonkamer maximaal € 400,00;

    • c.

      vervanging raambekleding één slaapkamer maximaal € 150,00;

  • 4.

    Afschrijvingstermijnen:

    Indien de voorzieningen genoemd onder artikel 7, lid 3 zijn afgeschreven, en dus ouder dan 7 jaar zijn, wordt er geen vergoeding verleend.

    De afschrijvingstermijnen en de vergoedingen zijn als volgt:

  • d.

    Het artikel is nieuwer dan een jaar: 7/7 van de in lid 3 genoemde kosten;

  • e.

    Het artikel is tussen de een en twee jaar oud: 6/7 van de in lid 3 genoemde kosten;

  • f.

    Het artikel is tussen de twee en drie jaar oud: 5/7 van de in lid 3 genoemde kosten;

  • g.

    Het artikel is tussen de drie en vier jaar oud: 4/7 van de in lid 3 genoemde kosten;

  • h.

    Het artikel is tussen de vier en vijf jaar oud: 3/7 van de in lid 3 genoemde kosten;

  • i.

    Het artikel is tussen de vijf en zes jaar oud: 2/7 van de lid 3 genoemde kosten;

  • j.

    Het artikel is tussen de zes en zeven jaar oud: 1/7 van de in lid 3 genoemde kosten.

Artikel 8 Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

  • 1.

    Verstrekking van een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening vindt plaats:

  • a.

    in natura, indien de betreffende woonvoorziening in bruikleen is verstrekt;

  • b.

    als pgb, als onderdeel van het te verstrekken pgb voor de betreffende woonvoorziening;

  • c.

    als financiële tegemoetkoming indien de woonvoorziening eerder op grond van de Verordening of hiermee vergelijkbare voorafgaande wetgeving in eigendom is verstrekt.

  • d.

    Voor de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering voor

    woonvoorzieningen die op basis van een pgb zijn verstrekt, kan jaarlijks een bedrag verstrekt worden van maximaal 7% van het verstrekte pgb.

Artikel 9 Primaat verhuizen

  • 1.

    Indien de kosten voor een woningaanpassing de € 5.000,- te boven gaan, geldt het primaat verhuizen.

  • 2.

    Indien een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren. Voorwaarde hiervoor is dat de woning compleet wordt aangepast door de persoon met beperkingen; er zullen geen andere woonvoorzieningen meer worden verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.

Artikel 10 Geen aanpassingen in de badkamer en de keuken in verband met renovatie.

Indien de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of de badkamer is komen vast te staan en de huidige keuken en/of badkamer ouder zijn dan 20 jaar, dan zijn de keuken en/of badkamer ingevolge de normen van de sociale woningbouw toe zijn aan renovatie. Het is dan algemeen gebruikelijk dat de woningeigenaar de renovatie verricht. Indien er meerkosten zijn teneinde de badkamer en/of keuken ergonomisch geschikt te maken voor de persoon met beperkingen, dan zijn deze kosten voor de gemeente.

Paragraaf 2.1.2 Sportvoorzieningen

Artikel 11 Hulpmiddelen voor deelname aan een sportactiviteit

  • 1.

    De persoon met beperkingen kan aanspraak maken op een sporthulpmiddel indien, zonder het op de beperking gerichte hulpmiddel, sportdeelname niet mogelijk is.

  • 2.

    Een sporthulpmiddel wordt maximaal eens per drie jaar verstrekt en bedraagt maximaal het vaste bedrag van € 4.000.00.

  • 3.

    Het bedrag, genoemd in lid 2, is bedoeld voor de aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 4.

    Prothesen worden niet gezien als een sporthulpmiddel.

  • 5.

    De persoon met beperkingen die een sporthulpmiddel aanvraagt, moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening.

  • 6.

    Zolang er nog geen sprake is van een actieve sportbeoefening kan het college een financiële tegemoetkoming geven voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden om de persoon met beperkingen de gelegenheid te geven om uit te proberen welke sport hij bij hem past en of hij die sport met zijn beperking kan uitoefenen.

  • 7.

    De persoon met beperkingen die gebruik wil maken van de voorziening genoemd onder lid 5 kan een sportadvies vragen aan een revalidatiecentrum of gecertificeerde sportschool waaraan een sportarts is verbonden.

Paragraaf 2.1.3 Psychosociale begeleiding

Artikel 12 Recht op begeleiding

  • 1.

    De persoon met beperkingen die als gevolg hiervan acute sociale zelfredzaamheidproblemen heeft, kan in afwachting van nadere diagnostisering, maximaal 3 maanden in aanmerking komen voor begeleiding op grond van de Wmo.

  • 2.

    De persoon met beperkingen met een psychosociaal probleem (wel gediagnosticeerd en geen AWBZ grondslag) kan, gedurende maximaal 2 jaar, in aanmerking komen voor begeleiding op grond van de Wmo.

  • 3.

    Vastgesteld dient te zijn dat de persoon met beperkingen bedoeld onder 1 en 2 beperkingen heeft die leiden tot aanzienlijke sociale redzaamheidproblemen in de vorm van gebrek aan regievoering, beperkingen ten aanzien van het plannen van activiteiten, regelen van financiën en dagelijkse zaken, het nemen van besluiten, structureren van de dag en/of het organiseren van sociale participatie, welke een bedreiging vormen voor het zelfstandig kunnen blijven wonen.

Artikel 13 Geen recht op begeleiding

De persoon met beperkingen waarvoor op basis van andere voorzieningen/regelingen (waaronder de AWBZ/GGZ/Jeugdzorg, algemeen maatschappelijk werk, re-integratietraject, schuldhulpverlening, ouderenadviseurs, mantelzorg en vrijwilligerswerk, maatjesprojecten, maatschappelijke stage etc.) toereikende ondersteuning kan worden verkregen, heeft geen recht op begeleiding vanuit de Wmo.

Artikel 14 Wijze van verstrekking van begeleiding

  • 1.

    Begeleiding als individuele voorziening wordt uitsluitend in natura verstrekt.

  • 2.

    Voor begeleiding tot maximaal 3 maanden (in afwachting van nadere diagnostisering) wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Indien langer begeleiding nodig is (maximaal 2 jaar) wordt vanaf 3 maanden een eigen bijdrage gevraagd.

Paragraaf 2.2 Hulp bij het huishouden

Artikel 15 Hulp bij het huishouden

  • 1.

    Kindzorg

  • a.

    Indien ouders met beperkingen een acuut probleem krijgen bij de verzorging van hun kinderen, kan er voor een periode van maximaal 3 maanden, kindzorg worden ingezet;

  • b.

    Indien ouders met beperkingen binnen deze drie maanden geen permanente oplossing hebben gevonden, dan kan de kindzorg in uitzonderlijke situaties opnieuw worden ingezet voor maximaal 3 maanden. Ouders moeten dan aantonen dat ze er alles aan gedaan hebben om een structurele oplossing te zoeken voor de verzorging danwel de opvang van hun kinderen.

  • 2.

    Gebruikelijke zorg

  • a.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er huisgeno(o)t(en), ouder dan 23 jaar, aanwezig zijn die in staat kunnen worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen van de persoon met beperkingen;

  • b.

    Indien een huisgenoot tussen de 18 en 23 jaar is, bestaat de gebruikelijke zorg uit overname van huishoudelijke taken ter grootte van een eenpersoonshuishouding;

  • c.

    Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij, afhankelijk van hun leeftijd, een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz.

  • 3.

    (Dreigende) overbelasting

  • a.

    Indien de partner van een persoon met beperkingen overbelast is of dreigt te worden overbelast, dan kan er voor maximaal 3 maanden hulp bij het huishouden ingezet worden. Het doel hiervan is om rust te creëren en de partner gelegenheid te geven om taken te herorganiseren en/of andere oplossingen te zoeken;

  • b.

    In uitzonderlijke situaties kan de termijn van sub a met maximaal 3 maanden worden verlengd, mits dit deugdelijk is gemotiveerd en de verwachting is dat het doel uit sub a. middels de verlenging alsnog gehaald kan worden.

    Voorwaarde om in aanmerking te komen voor sub a en b is dat de (dreigende) overbelasting objectief is vastgesteld.

  • 4.

    Voorliggende voorzieningen.

    Er dient onderzocht te worden in hoeverre de persoon met beperkingen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen zodat het probleem in het huishouden kan worden opgelost.

    De volgende niet-limitatieve lijst, sommeert de huidige voorliggende voorzieningen:

  • a.

    Een boodschappenservice.

  • b.

    De dienst ‘jij en ik’.

  • c.

    Een maaltijdservice.

    Indien (en voor zover mogelijk) sub 1 tot en met 4 benut zijn en er desondanks problemen blijven in het huishouden van de persoon met beperkingen, zal er gecompenseerd worden met een individuele voorziening.

    Het protocol huishoudelijke hulp Alphen den Rijn 2014 inclusief de richtlijn Normtijden hulp bij het huishouden 2014 zijn hierbij van toepassing en als bijlage bijgevoegd.

Artikel 16 Hoogte bruto pgb hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het bruto pgb hulp bij het huishouden wordt berekend op basis van de

    toegekende omvang (uren/minuten) en het tarief gebaseerd op de landelijke CAO bedragen voor huishoudelijke hulp:

  • a.

    categorie 1 voor alleen huishoudelijke werkzaamheden: € 13,96.

  • b.

    categorie 2 voor huishoudelijke werkzaamheden wordt niet in pgb toegekend.

  • c.

    Uitzondering op sub b is mogelijk indien de persoon met beperkingen

    handelingsonbekwaam (onder curatele of onder bewindstelling) is verklaard en het pgb wordt uitbesteed aan een curator of bewindvoerder, die in staat is om het pgb zorgvuldig en adequaat in te zetten voor de persoon met beperkingen.

  • 2.

    De verstrekking van een pgb wordt na toekenning bij wijze van voorschot per kwartaal uitbetaald.

Artikel 17 Verplichtingen pgb hulp bij het huishouden

Bij de toekenning van een pgb voor hulp bij het huishouden worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    De budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor betaling van de kosten van hulp bij het huishouden en van eventueel noodzakelijk hiermee verbonden kosten;

  • 2.

    De budgethouder koopt uitsluitend adequate en kwalitatief verantwoorde hulp bij het huishouden in;

  • 3.

    De budgethouder sluit een schriftelijke zorgovereenkomst met de persoon, niet zijnde een huisgenoot, of instantie bij wie hij de huishoudelijke voorziening betrekt. In deze overeenkomst zijn ten minste de volgende afspraken opgenomen:

    • a.

      de declaraties voor de hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen 6 weken na de periode van 4 weken/maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • b.

      een declaratie bevat een overzicht van:

      • ·

        de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief en het aantal te betalen uren;

      • ·

        het burgerservicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de huishoudelijke voorziening betrekt, en wordt door deze persoon ondertekend.

  • 4.

    De budgethouder bewaart de in lid 3. bedoelde zorgovereenkomsten, declaraties/facturen/loonstroken gedurende vijf jaren en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college;

  • 5.

    De budgethouder legt verantwoording af over het gebruik van het verleende bruto pgb als het college hierom vraagt.

Artikel 18 Controle en definitieve vaststelling

  • 1.

    Het college controleert steekproefsgewijs na afloop van ieder kalenderjaar, het nakomen van de verplichtingen en de verantwoording als bedoeld in artikel 17 voor het desbetreffende kalenderjaar en stelt het pgb definitief vast.

  • 2.

    Een pgb kan, met toepassing van artikel 21 en 22 van de Verordening, geheel of gedeeltelijk worden herzien en worden teruggevorderd als niet is voldaan aan de op grond van de Verordening en de nadere regels van toepassing zijnde verplichtingen.

Paragraaf 2.3 Vervoersvoorzieningen

Artikel 19 Vervoersvoorzieningen die niet voor verstrekking in aanmerking komen

  • ·

    bromfiets/scooter

  • ·

    brommobiel

  • ·

    automatische transmissie (‘automaat’)

  • ·

    fiets

  • ·

    fiets met (standaard elektrische) hulpmotor, ligfiets, lage instapfiets

  • ·

    fietskar, aanhangfiets

  • ·

    bakfiets

  • ·

    tandem

  • ·

    (de aanschaf van) een personenauto of -bus en de daarmee gepaard gaande gebruiks- en onderhoudskosten

  • ·

    Segway

Artikel 20 Primaat collectief vervoer (CVV)

  • 1.

    Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen indien:

  • -

    de geobjectiveerde loopafstand minder dan 800 meter bedraagt;

  • -

    de persoon met beperkingen door de geobjectiveerde loopbeperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer;

  • -

    de persoon met beperkingen een aantoonbare vervoersbehoefte heeft binnen de regio.

  • 2.

    Indien de geobjectiveerde loopbeperking meer dan 800 meter is, kan de persoon met beperkingen in uitzondering van lid 1 in aanmerking komen voor een pasje voor het collectief vervoer, indien de persoon wegens aantoonbare beperkingen niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, maar wel zelfstandig met het collectief vervoer.

  • 3.

    Bij de keuze van de meest adequate vervoersvoorziening geldt het primaat van het collectief vervoer. Indien het collectief vervoer een compenserende oplossing is voor de persoon met beperkingen, dan kan deze persoon maximaal 2000 kilometer per jaar reizen met het collectief vervoer.

  • 4.

    Indien er aantoonbaar niet met het collectief vervoer gereisd kan worden, kan de persoon met beperkingen door de vervoerder van het collectief vervoer individueel worden vervoerd.

  • 5.

    Indien uitsluitend met een individuele (rolstoel)taxi gereisd kan worden, dan wordt dit doorgegeven aan de collectieve vervoerder. Dit betekent dat de persoon met beperkingen die hiervan gebruik maakt, dezelfde ritbijdrage betaalt als voor het collectief vervoer. Ook in dit geval is het maximaal aantal te reizen kilometers (2000) per jaar van toepassing, zoals bedoeld in lid 3.

Artikel 21 Medische- en sociale begeleiding CVV

  • 1.

    Een persoon met beperkingen die in het bezit is van een pas voor het CVV kan zich tot maximaal 20 ritten per kalenderjaar op sociale grondslag laten begeleiden door een meereizende. De meereizende betaalt dan hetzelfde gereduceerde tarief. De vervoerder houdt het aantal ritten van de sociale begeleider bij. De heen en terugreis gelden als twee ritten.

  • 2.

    Een begeleiderspas op medische grondslag voor het CVV wordt slechts toegekend, indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer zonder een begeleider die medisch kan ingrijpen tijdens het vervoer. Hierbij geldt tevens dat in dergelijke gevallen de persoon met beperkingen nooit zonder begeleiding van het CVV gebruik mag maken.

Artikel 22 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Wanneer er vanwege geobjectiveerde beperkingen geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer en het CVV, wordt gekeken of een vergoeding in de kosten voor het gebruik van de eigen auto een oplossing biedt. Deze vervoersvergoeding wordt op aanvraag, telkenmale voor de periode van één jaar toegekend.

  • 2.

    De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor het gebruik van een eigen auto bedragen maximaal € 600,- per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op het maximaal aantal te reizen kilometers (2000 km) per jaar zoals bepaald in artikel 20 lid 3 maal een kilometertarief van € 0,30.

  • 3.

    Als de voorziening zoals gesteld in lid 1 is geïndiceerd en het gebruik van de eigen auto zonder aanpassingen is niet mogelijk, kan er een aanpassing aan de auto worden verstrekt, mits de auto nog een technische levensduur heeft van 7 jaar.

  • 4.

    Indien lid 3 van toepassing is, kan er tevens aanspraak worden gemaakt op de vergoeding genoemd in lid 1 en 2, mits de noodzaak hiervoor gemotiveerd uit het onderzoek naar voren is gekomen.

  • 5.

    Indien lid 1 tot en met 4 van toepassing kan er geen aanspraak meer worden gemaakt op het CVV.

Artikel 23 Verplaatsingsmiddelen voor de directe woonomgeving

Een persoon met beperkingen kan naast het CVV in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening ten behoeve van de directe woonomgeving met inachtneming van het bepaalde in de Verordening en indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de persoon met beperkingen heeft een aantoonbare vervoersbehoefte rondom de woning (korte en middellange afstanden);

  • 2.

    het vervoermiddel voldoet aan het programma van eisen zoals bepaald in de interne richtlijnen.

Artikel 24 Actieradius

Een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 23 dient voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. De actieradius van een dergelijke voorziening dient minimaal 20 km te bedragen.

Artikel 25 Onderhoud, keuring en reparatie van een individuele vervoersvoorziening

  • 1.

    Verstrekking van een vervoersvoorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een vervoersvoorziening vindt plaats:

  • a.

    in natura, indien de betreffende vervoersvoorziening in bruikleen is verstrekt;

  • b.

    als pgb, als onderdeel van het te verstrekken pgb voor de betreffende vervoersvoorziening;

  • c.

    als financiële tegemoetkoming indien de vervoersvoorziening eerder op grond van de Verordening of hiermee vergelijkbare voorafgaande wetgeving in eigendom is verstrekt.

  • d.

    Voor de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van

    vervoersvoorzieningen die op basis van lid 1 sub b. als pgb zijn verstrekt, kan jaarlijks een bedrag verstrekt worden van maximaal 7% van het verstrekte pgb.

Hoofdstuk 3 Financiële voorwaarden

Artikel 26 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Voor hulp bij het huishouden, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen wordt een eigen bijdrage gevraagd.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 betaalt de persoon met beperkingen de eigen bijdrage (ritbijdrage) van het collectief vervoer en het individueel vervoer rechtstreek aan de vervoerder.

  • 3.

    Er wordt geen eigen aandeel gevraagd bij financiële tegemoetkomingen.

  • 4.

    De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld conform de maximumbedragen van artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo), waarbij de hoogte van de eigen bijdrage nooit meer kan bedragen dan de totale kosten van de voorziening.

Hoofdstuk 4 Wijze van verstrekking

Artikel 27 Pgb

  • 1.

    Verstrekking van een pgb vindt niet plaats voor:

  • a.

    voorzieningen waarvan, op grond van redelijkerwijs te verwachten wijzigingen in de omstandigheden van de persoon die de voorziening gaat gebruiken, de verwachte gebruiksduur korter is dan de afschrijftermijn van de te verstrekken individuele voorziening.

  • b.

    hulp bij het huishouden waarvan de te verwachte noodzaak minder dan 6 maanden is.

  • c.

    hulp bij het huishouden in categorie 2, met uitzondering van de situatie genoemd in artikel 16 lid 1 sub c.

  • d.

    Indien een eerder verstrekt pgb onjuist dan wel voor andere doeleinden is gebruikt, waarbij het geen voorwaarde is dat het betreffend pgb teruggevorderd dan wel is terugbetaald.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en het eigen vermogen en wordt door het CAK vastgesteld.

  • 3.

    Voor zover deze regels of de verordening per voorziening niet anders bepaalt, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    Bij woon- en vervoersvoorzieningen wordt het pgb alleen gegeven indien het aangeschafte hulpmiddel voldoet aan het bij de indicatie opgestelde programma van eisen.

  • b.

    Voor de voorzieningen genoemd in lid 1 geldt dat zij een minimale levensduur hebben van minimaal 7 jaar.

  • c.

    Het pgb wordt uitsluitend besteed aan een vooraf bepaald doel of activiteit ter compensatie van de beperkingen van de persoon met beperkingen;

  • d.

    in geval van een rolstoel- of een vervoersvoorziening dient de voorziening te worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB), en voldoet aan de eisen van het zogenaamde Revakeur.

Artikel 28 Pgb in bruikleen

  • 1.

    Voorzieningen, niet zijnde hulp bij het huishouden, welke als pgb worden verstrekt, worden verstrekt in bruikleen.

  • 2.

    Indien de persoon met beperkingen verhuist, dan wel een andere voorziening nodig heeft, voordat de huidige voorziening is afgeschreven, dient de persoon met beperkingen het restant bedrag van het pgb terug te betalen. Hierbij gelden de afschrijvingstermijnen zoals genoemd in artikel 7 sub 4.

  • 3.

    De voorzieningen welke in pgb zijn verstrekt, zullen niet in natura worden ingenomen.

    Een uitzondering hierop is de situatie dat de voorziening wel herverstrekt kan worden aan een andere persoon met beperkingen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen afwijken van de bepalingen van deze nadere regels, indien toepassing van de regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht, citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden gelijktijdig, per 1 januari 2014, in werking met de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013.

Artikel 31 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als: Nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2014.

Bijlage: Protocol huishoudelijk hulp Alphen aan den Rijn 2013, inclusief de Normtijden hulp bij het huishouden 2013

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn op 19 november 2013.
de secretaris, de burgemeester,