Regeling vervallen per 25-12-2015

Monumentenverordening 2005

Geldend van 23-02-2006 t/m 24-12-2015

Intitulé

Monumentenverordening 2005

MONUMENTENVERORDENING 2005

(vastgesteld door de gemeenteraad op 9 februari 2006, ingaande 23 februari 2006)

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a monument:

1 zaak, die van algemeen belang is vanwege haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of cultuurhistorische waarde;

2 terrein, dat van algemeen belang is vanwege een aanwezige zaak, bijvoorbeeld archeologische waarden, als bedoeld onder 1;

b beschermd gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat overeenkomstig artikel 6 is geregistreerd als beschermd gemeentelijk monument;

c gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop de zaken/ terreinen staan geregistreerd die overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen;

d beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de registers die zijn vastgesteld op basis van de Monumentenwet 1988;

e kerkelijk monument:

onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

f beschermde beeldbepalende zaak:

aan de openbare weg gelegen (deel van een) onroerende zaak, die wat betreft schoonheid van algemeen belang is vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch- en/of landschappelijk beeld, maar geen gemeentelijk monument is, zoals bedoeld in artikel 1, lid b;

g gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken:

de lijst waarop beschermde beeldbepalende zaken als bedoeld in artikel 22 staan geregistreerd;

h monumentencommissie:

de commissie die door de raad is ingesteld op basis van de Verordening op de monumentencommissie;

i bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

j beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke- of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten dan wel beeldbepalende zaken bevinden;

k gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten:

de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten;

l restauratieve richtlijnen:

richtlijnen die zijn opgenomen in bijlage V van de Nota cultuurhistorie Alphen aan den Rijn, vastgesteld op 25 september 2003.

Artikel 2 Het gebruik van het monument/ beeldbepalende zaak

Bij de toepassing van deze verordening is het feitelijke gebruik van het monument of de beeldbepalende zaak, mede bepalend.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de

registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

1 Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

2 a Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, als om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker;

b vanaf de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

3 Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat voor de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument een bouwhistorisch- en/of non-destructief archeologisch onderzoek wordt verricht.

4 Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de gebruiker. Indien een aangewezen kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening verliest, wordt het geacht te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

5 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen als beschermd Rijks- of provinciaal monument.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek van burgemeester en wethouders. Als de monumentencommissie de termijn van 8 weken overschrijdt wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

2 Burgemeester en wethouders beslissen binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

3 Indien een deel van een onroerende zaak beschermwaardig is beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. De gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in lid 2 bevat de beschrijving van dat specifieke onderdeel.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

2 Artikel 3, lid 2, 3 en 4 alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

3 Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid 2, 3 en 4, en ook artikel 4 achterwege.

4 De inhoud en datum van wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

1 Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

2 Artikel 3, lid 2 en 3 en artikel 4 zijn van toepassing op de intrekking.

3 De aanwijzing wordt ingetrokken als onherroepelijk is beslist tot aanwijzing als beschermd Rijks- of provinciaal monument.

4 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde

gemeentelijke m o numenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

1 Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

2 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b een archeologisch vondst te vervreemden;

c een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Artikel 10 De aanvraag

  • 1 De aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 9, lid 2 wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en moet goed inzicht geven in de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie. Naast de gegevens die worden genoemd in artikel 4:2, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht, dient de aanvraag met tekeningen, detailleringen en foto’s inzicht te geven in de bestaande en de nieuwe situatie.

  • 2 Burgemeester er wethouders beoordelen de aanvraag op basis van de restauratieve richtlijnen. Deze richtlijnen vormen een leidraad voor de ontwikkeling, beoordeling en uitvoering van verbouwings- en restauratieplannen bij gemeentelijke- en Rijksmonumenten. Op basis van deze richtlijnen kunnen nadere gegevens worden verlangd, waaronder de resultaten van bouwhistorisch- en/of archeologisch onderzoek.

Artikel 11 Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag

1 Burgemeester en wethouders vragen advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

2 Voordat een beslissing wordt genomen op de aanvraag wordt deze twee weken ter inzage gelegd.

3 Na de ter inzage legging wordt de adviesaanvraag aan de monumentencommissie gezonden, vergezeld van de ingekomen zienswijzen. De monumentencommissie brengt binnen de termijnen die daarvoor zijn opgenomen in de Verordening op de monumentencommissie, schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders. De commissie betrekt in haar advies de beschrijving van het monument als bedoeld in artikel 6 en de restauratieve richtlijnen.

Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

4 Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijnen wordt de monumenten-commissie geacht te hebben geadviseerd.

5 Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na de ontvangst van het advies van de monumentencommissie maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning.

6 Burgemeester en wethouders kunnen de in lid 5 genoemde termijn van twaalf weken met ten hoogste twaalf weken verlengen. Daarvan moeten zij de aanvrager in kennis stellen binnen de in lid 5 genoemde termijn van twaalf weken.

7 Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan de termijnen uit de leden 5 of 6 van dit artikel, dan wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 8

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg en/of de archeologie.

  • 9

    Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de monumentenvergunning aan

de monumentencommissie.

10 Ingeval van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 9, lid 2 voor het afbreken van een beschermd gemeentelijk monument, vragen burgemeester en wethouders advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen of de procedure uit kracht van artikel 11 wordt gevolgd. De monumentencommissie adviseert binnen acht weken op de aanvraag, bij overschrijding van die termijn wordt de Monumentencommissie geacht een positief advies te hebben uitgebracht.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Bij een vergunning voor een kerkelijk monument moet eerst met de gebruiker overeenstemming worden bereikt over aanpassing van de onderdelen die van wezenlijk belang zijn voor het belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

1 De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

a blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9 lid 2 niet naleeft;

c de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het te beschermen gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.

d niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

2 Van de beschikking tot intrekking wordt een afschrift aan de monumentencommissie gezonden.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Paragraaf 3 Vergunningen tot wijziging van beschermde rijksmonumenten.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

1 Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de aanvraag om vergunning voor het wijzigen van een rijksmonument met de ingebrachte zienswijzen, het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en, indien aanwezig het advies van Gedeputeerde Staten, zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen vijftien weken na ontvangst van de aanvraag, om advies aan de monumentencommissie.

2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk aan burgemeester en wethouders over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het verzoek. Indien een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

3 De monumentencommissie betrekt de beschrijving van het monument en de restauratieve richtlijnen bij haar advies.

3Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijnen wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE STADS OF DORPSGEZICHTEN

Paragraaf 4 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

en de reg i stratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 15 Aanwijzing beschermd stads- of dorpsgezichten

1 Burgemeester en wethouders kunnen een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2

    Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, leggen zij het concept-aanwijzingsbesluit zes weken ter visie en vragen zij, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de Monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op basis van de monumentenverordening van de provincie Zuid Holland.

Artikel 16 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

Artikel 4 is van toepassing.

Artikel 17 Registratie

1 Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten.

2 De lijst van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18 Wijziging en intrekking aanwijzing

De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing.

Artikel 19 Beschermend bestemmingsplan

1 De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht binnen 3 jaar een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermd.

2 Indien voor een gebied een of meerdere bestemmingsplannen vigeren neemt de gemeenteraad een besluit waarin wordt bepaald in hoeverre deze bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van lid 1 kunnen worden aangemerkt.

Artikel 20 Verbodsbepaling

1 Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of grondverzet uit te voeren.

b onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen verhardingen, walkanten en erf afscheidingen op te richten of te wijzigen.

2 Geen sloopvergunning op grond van de bouwverordening is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

3 Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 1 zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 BEELDBEPALENDE ZAKEN

Paragraaf 5 De aanwijzing en registratie op de gemeentelijke lijst

"Beeldbepalende z a ken".

Artikel 21 Beeldbepalende zaken

1 Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten zaken aan te wijzen als beschermde beeldbepalende zaak.

2 a Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen vragen zij advies aan de monumentencommissie en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker. In spoedeisende gevallen kan dit advies achterwege blijven.

b Vanaf de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalende zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermde beeldbepalende zaak ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat het object niet wordt aangewezen is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

3 Alvorens burgemeester en wethouders een kerkelijke beeldbepalende zaak aanwijzen, voeren zij overleg met de gebruiker.

4 Beschermde beeldbepalende zaken, die zijn aangewezen als beschermd Rijks- of provinciaal monument worden door burgemeester en wethouders niet op de in dit artikel bedoelde lijst geplaatst.

Artikel 22 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen de beschermde beeldbepalende zaak en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Paragraaf 6 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beeldbepalende zaken.

Artikel 23 Verbodsbepaling

1 Het is verboden een beschermde beeldbepalende zaak te beschadigen of te vernielen.

2 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a een beschermde beeldbepalende zaak af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

b een beschermd beeldbepalende zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Artikel 24 Advies

1 Burgemeester en wethouders vragen de monumentencommissie advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van een op de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken geregistreerde onroerende zaak.

2 Bij hun beraadslagingen betrekt de monumentencommissie over de in lid 1 bedoelde aanvrage ook de beschrijving die hoort bij de beeldbepalende zaak

HOOFDSTUK 6 OVERIGE ZAKEN ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Artikel 25 Archeologisch onderzoek

1 Alvorens burgemeester en wethouders een beslissing nemen over een ruimtelijk plan waarin archeologische waarden aan de orde zijn, vragen zij advies aan de monumentencommissie.

2.Burgemeester en wethouders zenden een verzoek om toepassing te geven aan een procedure als bedoeld in lid 1 onmiddellijk na ontvangst om advies aan de monumentencommissie.

3 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

4 Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 7 SCHADEVERGOEDING

Artikel 26 Schadevergoeding

1 Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in de artikelen 9, lid 2, 20, lid 1 en 23, lid 2, van deze verordening.

b voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven kennen burgemeester en wethouders op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2 Voor de behandeling van de verzoeken tot vergoeding van schade zijn de bepalingen van de Procedureverordening planschadevergoeding van toepassing.

HOOFDSTUK 8 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 27 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 23 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 28 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of uit kracht van deze verordening zijn belast de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 29 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of uit kracht van deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 30 Inwerkingtreding

1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op de beschermde gemeentelijke monumenten, beeldbepalende zaken en gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten treedt zij in werking op de dag na publicatie.

2 De monumentenverordening van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 20 december 1990, laatst gewijzigd op 2 juli 1998, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt de dag na publicatie.

3 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, lid 2, van de Monumentenwet 1988.

4 De monumentenverordening van de gemeente Alphen aan de Rijn, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 20 december 1990, laatst gewijzigd 2 juli 1998 voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop lid 3 toepassing vindt.

5 De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge lid 2 genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

6 Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikelen 5 en 6 van de in lid 2 genoemde vervallen verordening, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld overeenkomstig de Monumentenverordening 2005.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening 2005".

Toelichting

Algemeen

In deze verordening zijn vijf hoofdpunten geregeld:

1 de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument door burgemeester en wethouders;

2 het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten;

3 de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988;.

4 de aanwijzing van panden tot beeldbepalend zaak;.

5 de aanwijzing van gebieden tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

De gemeenteraad stelt als hoogste bestuursorgaan van de gemeente het beleid en de daarvoor benodigde regelgeving vast. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de meer uitvoerende taken. Deze monumentenverordening werkt deze verantwoordelijkheden verder uit.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip “monument” is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De Memorie van Toelichting op de Monumentenwet spreekt over cultuurhistorische waarden. Dat is de waarde van een bouwwerk of een gebied die ontstaat door het beeld en het gebruik van mensen in de loop van de geschiedenis. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige betekenis.

Onder een zaak kan ook worden verstaan een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

Bij de terreinen onder 2 gaat het om bijvoorbeeld parken, tuinen of een perceel met één of meer bomen. Ook terreinen of gebieden die uit een oogpunt van archeologie van belang kan zijn, kunnen hieronder worden gebracht.

Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument staat om over een monument te kunnen spreken. Een “zaak” is immers een veel ruimer begrip.

De grens van vijftig jaar, die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om bescherming te bieden aan objecten die nog niet als beschermd rijksmonument kunnen worden aangewezen.

Sub b en e

Sub b en e spreken van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden daarom niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Sub c

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert.

Sub d

Het is nodig om een begripsomschrijving van een “beschermd rijksmonument” in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Een monumentenverordening is namelijk noodzakelijk om over restauratievergunningen van rijksmonumenten te kunnen beslissen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn vooral de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub e

In navolging van de Monumentenwet 1988 is bij aanwijzing van een kerkelijke ruimte tot beschermd gemeentelijk monument overleg nodig tussen gebruiker en gemeente (zie artikel 3, lid 4). Is er sprake van een vergunning voor een kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen gebruiker en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Het overleg en de overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden. Indien een kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst verliest, wordt het geacht automatisch te zijn aangewezen als ‘gewoon’ beschermd gemeentelijk monument en geregistreerd te zijn op de gemeentelijke monumentenlijst. Dan gelden de bepalingen zoals bedoeld onder artikel 1, lid b voor een beschermd gemeentelijk monument.

Sub f

Een objecten kan niet helemaal voldoen aan de criteria om als monument te worden aanmerkt, maar toch zoveel beeldbepalende betekenis hebben dat een vorm van bescherming op zijn plaats is.

Sub g

Dit betreft de lijst, waarop de gemeente overeenkomstig de verordening aangewezen beschermde beeldbepalende zaken registreert.

Sub h

De monumentencommissie wordt in diverse artikelen om advies gevraagd. De taken van deze commissie zijn verder geregeld in de Verordening op de monumentencommissie.

Door deze commissie op diverse onderdelen in te schakelen, is voldaan aan artikel 15, lid 1 van de Monumentenwet 1988.

Sub i

Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een gemeentelijk- of rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang, al dan niet in samenhang met veranderingen, en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructies, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan ook worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken.

In bouwhistorisch onderzoek kunnen vier fasen worden onderscheiden:

1de bouwhistorische inventarisatie vindt in het algemeen plaats om de omgeving

en het pand in beeld te brengen. In deze fase is literatuur en bronnenonderzoek van belang.

2 de bouwhistorische verkenning is een beperkt onderzoek met verwerking van de gegevens uit het bronnenonderzoek, de literatuur en de bouwdossiers.

3 de bouwhistorische opname is een uitgebreidere opname dan een verkenning en onderzoekt te zichtbare en in het zicht gebrachte delen van een gebouw.

4 de bouwhistorische ontleding is het meest diepgaand onderzoek. Hierin worden alle tevoren verkregen informatie en een ontleding van het gehele gebouw verwerkt. Deze ontleding heeft meestal plaats tijdens een verbouwing of restauratie.

Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient bij de ontvankelijkheid toets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang.

Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.

Sub j

Met het beschermen van stads- of dorpsgezichten wordt beoogd de structuren in stand te houden die van algemeen belang zijn in hun samenhang en worden ondersteund door een of meerder monumenten.

Sub k

De gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten is de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten.

Sub l

De restauratieve richtlijnen zijn bedoeld als leidraad voor planontwikkeling en planbeoordeling en de uitvoering van verbouwings- of restauratiewerkzaamheden aan monumenten.

Artikel 2 Het gebruik van het monument/ beeldbepalende zaak

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologisch juridische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/ gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3 De aanwijzing

Lid 1

In navolging op de modelverordening van de VNG zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het registreren op de monumentenlijst uit elkaar getrokken.

De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de monumentencommissie. Zij horen degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en, indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker. Deze verordening bindt het advies van de commissie niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De “Verordening op de monumentencommissie" is daarvoor de aangewezen plaats.

Sub b regelt de “voorbescherming van het monument” gedurende de tijd dat de het voornemen tot het aanwijzen aan de eigenaar schriftelijk kenbaar is gemaakt. Hierbij is de methodiek van de Monumentenwet 1988 gevolgd. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het (in de toekomst) aan te wijzen monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing worden. Er moeten dan wel gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

Lid 3

Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een zaak (gebouw).

Lid 4

Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.

Lid 5

Monumenten die op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2).

Artikel 5 Mededeling

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. Meestal zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele object, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Voor de wijziging daarvan is dus een vergunning nodig. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden beschreven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Er kan ter verduidelijking een kadastrale situatie aan het besluit worden gehecht.

Is slechts een onderdeel van een onroerend goed beschermwaardig dan kan een “bescherming vanwege” plaatsvinden. In de omschrijving (het registerblad) dient dat onderdeel beschreven te zijn. Bij een onderdeel vanwege kan gedacht worden aan een winkelpui, een deel van een gebouw, bijvoorbeeld een woonhuis van een boerderij zonder de stal of aan een orgel in een kerk.

Artikel 7 Wijziging van de aanwijzing

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van monumentencommissie of overleg met eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 8 Intrekking van de aanwijzing

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloorgegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald. In lid 3 is opgenomen dat gemeentelijke monumenten hun plaatselijke status verliezen doordat ze zijn aangewezen als beschermd provinciaal- of rijksmonument.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 9 Verbodsbepaling

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont overeenkomsten met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. In deze verordening gaat het natuurlijk alleen over gemeentelijke monumenten. Indien tijdens een archeologisch onderzoek, een opgraving of ingeval van grondverzet vondsten worden gedaan, waarvan mag worden aangenomen dat deze cultuurhistorische waarde hebben en waarvan de waarde nog niet is vastgesteld, mogen deze niet zonder vergunning worden vervreemd (verkocht).

Artikel 10 De aanvraag

De bepalingen over de aanvraag zijn kort gehouden omdat de Awb voldoende mogelijkheden biedt om die gegevens te kunnen vragen die nodig zijn voor het beoordelen van de aanvraag (artikel 4:2, 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan eventueel worden aangeven welke gegevens worden verlangd. Na de ontvangst van de aanvraag moet deze zo snel mogelijk worden getoetst op de noodzaak van een bouwhistorisch onderzoek.

De restauratieve richtlijnen beogen duidelijkheid te geven over de eisen die worden gesteld bij wijzing van een monument.

Artikel 11 Advies van monumentencommissie en beslissing op aanvraag

Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de monumentencommissie. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesvraag aan de monumentencommissie gezonden.

De monumentencommissie adviseert burgemeester en wethouders binnen vier weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslissen burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 4).

De redactie van lid 4 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.

De totale termijn kan met maximaal twaalf weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (lid 5). Uitstel kan noodzakelijk zij indien een bouwhistorisch onderzoek nog moet worden verricht als de aanvraag al is ingediend.

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, wordt de vergunning geacht te zijnverleend (lid 6). Hierbij is aangesloten bij andere wettelijke regelingen.

Nadere voorschriften aan een vergunning kunnen betrekking hebben op eisen over de uitvoering van bijvoorbeeld gevelherstel, dan wel nadere eisen over detailleringen van kozijn, en/of raamhout, inpassing van dubbelglas e.d..

Het is vanwege de opbouw van kennis en ervaring gewenst dat een afschrift van de monumentenvergunning aan die monumentencommissie wordt gezonden.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub e.

Artikel 13 Intrekking van de vergunning

Dit lid bevat de mogelijke gronden voor intrekking van de vergunning.

Artikel 14 Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

Lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1 van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in artikel 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebeid van de monumentenzorg.

Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van deze commissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn. De wet regelt uitsluitend dat een commissie voor de monumentenzorg wordt ingeschakeld. Als in de samenstelling- en de deskundigheid van de monumentencommissie in voldoende mate wordt voorzien is aan dit wettelijk criterium voldaan.

Artikel 15 Aanwijzing Beschermd stads- of dorpsgezicht

Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept-aanwijzingsbesluit en omschrijving van het gebied dienen om advies aan de monumentencommissie te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert.

Artikel 16 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de monumentencommissie dient te adviseren en burgemeester en wethouders over een aanwijzing dienen te besluiten.

Artikel 17 Registratie

Door de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voor wat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De omschrijving geeft inzicht in de onderdelen die van cruciaal belang zijn.

Voor elke wijziging van het beschermde gebied en dus ook de sloop van panden is een vergunning op grond van de monumentenverordening 2005 nodig.

Artikel 18 Wijziging en intrekking

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 19 Beschermend bestemmingsplan

Vanwege het feit, dat een aanwijzing van een gebied slechts strekt tot een verbod is het noodzakelijk aan te geven welke de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn.

Het geschikte middel daartoe is de opstelling van een bestemmingsplan, dat uitgaat van de bescherming van de beschreven cultuurhistorische waarden.

Artikel 20 Verbodsbepalingen

Dit artikel is het verbodsmiddel om te voorkomen, dat zonder nadrukkelijke afweging van alle belangen een vergunning wordt afgegeven. Dit betekent dat in een beschermd stads- of dorpsgezicht altijd een vergunning op grond van de Monumentenverordening 2005 noodzakelijk is. Er kunnen dus niet zonder meer vergunningsvrije en meldingsplichtfiche werkzaamheden op basis van de Woningwet worden uitgevoerd. Ook sloopvergunningen kunnen worden geweigerd.

Artikel 21 t/m 24 Beeldbepalende zaken

Ook beeldbepalende zaken kunnen alleen maar na een zorgvuldige procedure worden geplaatst. Beeldbepalende zaken dienen van algemeen belang te zijn en aan de openbare weg te liggen.

Het gaat om schoonheid vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch-, en/ of landschappelijk belang. Ten opzichte van monumenten missen beeldbepalende panden betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorie.

De monumentencommissie adviseert ook hier over aanwijzing, afbraak en het verlenen van de vergunning.

Artikel 25 Archeologie

De monumentencommissie is aangewezen als adviseur voor de archeologie. Daarom is het van belang de commissie tijdig te informeren over planontwikkeling waar de belangen van het bodemarchief aan de orde zijn. In de adviesprocedure mag de monumentencommissie ook geen remmende factor zijn, vandaar de strikte adviestermijn.

Artikel 26 Schadevergoeding

De afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft op zich uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling verbindend is (BR 86.604). Dit artikel is dus niet verplicht. Toch verdient het aanbeveling een publiekrechterlijke regeling op te nemen. Dat voorkomt dat de privaatrechterlijke weg moet worden bewandeld. Die is voor de rechtzoekenden veel moeilijker te gaan en ook veel kostbaarder.

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. De reden hiervoor is dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 27 Strafbepalingen

Artikel 154 lid 1 van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 45.000,00). Gezien de hoogte van deze boete ligt het voor de hand om op gemeentelijk niveau te kiezen voor de maximale geldboete van de tweede categorie (€ 2.259,00).

Artikel 28 Toezichthouders

In hoofdstuk 5 van de Awb is in afdeling 5.2 een aparte regeling opgenomen over het toezicht op de naleving. De bevoegdheden die de toezichthouders hebben bij de uitoefening van hun taken (inzage van gegevens en bescheiden, vorderen van inlichtingen, betreden van plaatsen anders dan woningen) zijn in die afdeling opgenomen.

Aangezien Alphen aan den Rijn (behoudens het reguliere bouw- en woningtoezicht) geen eigen zogeheten buitengewoon opsporingsambtenaren kent, is het opnemen van een afzonderlijke opsporingsbepaling niet noodzakelijk.

Daarnaast ligt het voor de hand dat de handhaving van de verordening in hoofdzaak op publiekrechtelijke wijze (bestuursdwang, dwangsom) plaatsvindt en de strafrechtelijke vervolging als ultimum remedium geldt

Artikel 29 Binnentreden woningen

De bescherming van het huisrecht is in artikel 12 van de Grondwet geregeld. De formeel wettelijke grondslag om ook op basis van deze verordening woningen te kunnen betreden wordt gevormd door artikel 149a van de Gemeentewet en artikel 5:27 Awb.

Artikel 30 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de verordening van Alphen aan den Rijn is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid 1 en 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (lid 3 en 4). Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening (lid 5).

Tenslotte is in lid 6 geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de nieuwe verordening. Lid 1 is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 31 Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening.