Regeling vervallen per 01-03-2012

Toeslagenverordening WIJ 2009.doc

Geldend van 01-11-2009 t/m 29-02-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Toeslagenverordening WIJ 2009.doc

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Art. 1 Begripsomschrijving 3

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Art. 2 Toeslag alleenstaande of alleenstaande ouder 3

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Art. 3 Verlaging gehuwden 4

Art. 4 Verlaging woonsituatie 5

Art. 5 Verlaging schoolverlaters 5

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Art. 6 Individualiseringsclausule 6

Art. 7 Gevallen waarin de verordening niet voorziet 6

Art. 8 Inwerkingtreding 6

Art.9 Citeertitel 6

Bijlage Toelichting op Toeslagenverordening WIJ 2009 7

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn;

  • c

    netto minimumloon: het minimumloon als bedoeld in art. 9 van de wet;

  • d

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

  • e

    woonkosten:

    • -

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    • -

      Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten;

  • f

    medebewoner: een bij de jongere inwonende wordt als medebewoner aangemerkt indien de inwonende over een inkomen beschikt of redelijkerwijs zou kunnen beschikken van tenminste 50 procent van het netto minimumloon;

  • g

    norm; norm volgens de wet zonder toeslag of verlaging.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 2 Toeslag alleenstaande of alleenstaande ouder

  • 1

    De norm wordt volgens artikel 30, eerste lid, van de wet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2

    Indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt de toeslag bedoeld in het vorige lid, het maximumbedrag zoals genoemd in artikel 30, tweede lid, van de wet.

  • 3

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande in wiens woning:

    • a

      één medebewoner zijn hoofdverblijf heeft: 10 % van het netto minimumloon;

    • b

      twee medebewoners hun hoofdverblijf hebben: 5 % van het netto minimumloon;

    • c

      drie medebewoners hun hoofdverblijf hebben: 3 % van het netto minimumloon;

    • d

      vier of meer medebewoners hun hoofdverblijf hebben: nihil.

  • 4

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt voor de alleenstaande ouder in wiens woning:

    • a

      één medebewoner zijn hoofdverblijf heeft: 10 % van het netto minimumloon;

    • b

      twee medebewoners hun hoofdverblijf hebben: 6 % van het netto minimumloon;

    • c

      drie of meer medebewoners hun hoofdverblijf hebben: nihil.

  • 5

    Indien de jongere aantoont dat een medebewoner die zijn hoofdverblijf heeft in zijn woning, over een inkomen beschikt van minder dan vijftig procent van het minimumloon en redelijkerwijs niet over meer inkomen kan beschikken, telt die ander niet mee voor een eventuele verlaging van de toeslag als bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 6

    Voor de bepaling van de verhoging of verlaging van de toeslag wordt een echtpaar dat beschikt over een gezamenlijk inkomen minder of gelijk aan honderd procent van het netto minimumloon of redelijkerwijs over dit inkomen zou kunnen beschikken als één medebewoner met een inkomen van minimaal vijftig procent van het netto minimumloon aangemerkt.

  • 7

    Voor de bepaling van de verhoging of verlaging van de toeslag wordt bij jongeren die woonachtig zijn in een door de woningbouwvereniging opgesplitste woning, er vanuit gegaan dat er altijd sprake is van één medebewoner met een inkomen van minimaal vijftig procent van het netto minimumloon.

  • 8

    Indien een jongere in zijn of haar huishouden een zorgbehoeftige verzorgt, waarvan uit onafhankelijk medisch advies is gebleken dat deze zorgbehoeftige zonder deze verzorging in een inrichting zou moeten verblijven, wordt de verzorgingsbehoeftige niet aangemerkt als medebewoner.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Verlaging gehuwden

  • 1

    De norm wordt volgens artikel 31 van de wet lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2

    Deze verlaging wordt niet toegepast op de norm voor gehuwden waarvan beiden zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevinden, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder a en lid 2 onder a van de wet.

  • 3

    De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt indien in de woning van de gehuwden:

    • a

      één medebewoner zijn hoofdverblijf heeft: 10 % van het netto minimumloon;

    • b

      twee medebewoners hun hoofdverblijf hebben: 14 % van het netto minimumloon;

    • c

      drie of meer medebewoners hun hoofdverblijf hebben: 20 % van het netto minimumloon.

  • 4

    Artikel 2 lid 5, 6, 7 en 8 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Verlaging woonsituatie

  • 1

    De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld voor zover de jongere lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

  • 2

    Deze verlaging wordt niet toegepast op de norm voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar, zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en artikel 27 lid 1 onder a van de wet en op de norm voor gehuwden waarvan beiden zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevinden, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder a en lid 2 onder a van de wet.

  • 3

    De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 18 % van de het netto minimumloon.

  • 4

    Eventuele toepassing van artikel 2 of 3 gaat vooraf aan de toepassing van dit artikel.

  • 5

    De toepassing van dit artikel mag er nimmer toe leiden, dat:

    • a

      voor de alleenstaande of voor de alleenstaande ouder een lagere inkomensvoorziening zou ontstaan dan de desbetreffende norm; in dat geval wordt deze verlaging beperkt of niet toegepast, zodanig dat de uitkering de hoogte krijgt of behoudt van de desbetreffende norm;

    • b

      voor de gehuwden een lagere uitkering zou ontstaan dan de desbetreffende norm minus twintig procent van het netto minimumloon; in dat geval wordt deze verlaging beperkt of niet toegepast, zodanig dat de uitkering de hoogte krijgt of behoudt van de desbetreffende norm minus twintig procent van het netto minimumloon.

Artikel 5 Verlaging schoolverlaters

  • 1

    De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 15 % van het minimumloon.

  • 2

    Deze verlaging wordt niet toegepast op de norm voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar, zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en artikel 27 lid 1 onder a van de wet en op de norm voor gehuwden waarvan beiden zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevinden, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder a en lid 2 onder a van de wet.

  • 3

    In de gevallen dat zowel verlaging van de norm als verlaging van de toeslag mogelijk is, vindt de verlaging bij voorrang plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Individualiseringsclausule

  • 1

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2

    Het college kan ook ten nadele van de jongere afwijken, indien de toepassing van deze verordening ertoe leidt dat de hoogte van de inkomensvoorziening in zijn situatie niet overeenkomt met doel en strekking van de verordening.

Artikel 7 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college met inachtneming van het doel en de strekking van deze verordening.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2009 en werkt terug tot 1 oktober 2009.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ 2009

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van

17 december 2009, nr 2009/64.

De griffier,

Toelichting op Toeslagenverordening WIJ 2009

Relatie met de Wet werk en bijstand

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als nu in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening 2004 (WWB) van Alphen aan den Rijn.

Normen

In hoofdstuk 4 van de WIJ zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1

    gehuwden: 100% van het wettelijk netto minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Hoewel jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep niet in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ), kunnen zij wel een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op hen is dan wel de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 sub Q, WIJ).

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van het netto minimumloon in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de normen voor gehuwden.

Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Deze verlagingen mogen nooit gelijktijdig worden toegepast.

Binnen de gestelde randvoorwaarden staat het de gemeente in beginsel vrij om eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de norm en/of toeslag te verlagen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel is omschreven wat met diverse begrippen, die in de verordening worden gebruikt, wordt bedoeld. Het betreft enerzijds begrippen die in de wet voorkomen, maar die voor de duidelijkheid worden vermeld, zoals het begrip “minimumloon”.

Omdat de WIJ diverse begrippen, zoals “woning” en “medebewoner” niet nader omschrijft, zijn deze in de verordening nader gedefinieerd. Hierbij is aangesloten bij de begripsbepalingen die in de WWB en de Toeslagenverordening in het kader van de WWB worden gebruikt.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.

Artikel 2

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van het minimumloon bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 2.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). In het derde lid is voor de alleenstaande en in het vierde lid voor de alleenstaande ouder de hoogte van de toeslag bepaald als er sprake is van relevante medebewoning.

De hoogte van de toeslagen komt volledig overeen met de in het kader van de WWB door de gemeente Alphen aan den Rijn gebruikte toeslagen en zijn forfaitair. Dat betekent dat niet de werkelijke kosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is.

In principe wordt aangenomen dat medebewoners een inkomen hebben of zouden kunnen verwerven, waarmee zij kunnen bijdragen aan de vaste lasten. Het is mogelijk een medebewoner niet mee te tellen voor de bepaling van de toeslag, de zgn. niet-relevante medebewoner. Dit is het geval als de jongere kan aantonen, dat het inkomen van de medebewoner te laag is of dat het voor de medebewoner redelijkerwijs niet mogelijk is om een inkomen van vijftig procent van het minimumloon te behalen.

Verder zijn nog diverse bijzondere situaties geregeld.

In lid 6 is aangegeven wanneer een echtpaar als één of als twee relevante medebewoners wordt aangemerkt.

In lid 7 is geregeld dat in de bijzondere woonsituatie van een opgesplitste woning altijd wordt uitgegaan van medebewoning door één relevante medebewoner.

In lid 8 is vermeld in welk geval een verzorgingsbehoeftige niet als relevante medebewoner wordt aangemerkt.

Artikel 3

Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging van de norm op zijn plaats. Zijn er meerdere personen waarmee de bestaanskosten van de gehuwden kunnen worden gedeeld, dan kan de verlaging worden verhoogd.

Voor gehuwde partners met of zonder kinderen die beiden 18 tot 21 jaar zijn, is in lid 2 vastgelegd dat geen verlaging van de norm plaatsvindt. Dit wordt niet opportuun geacht, omdat de normen voor deze categorie jongeren al lager zijn vastgesteld, vanwege de (vaak theoretische) onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er spoedig toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen.

Zie verder de toelichting bij artikel 2.

Artikel 4

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn of als voor woonkosten geen vergoeding betaalt hoeft te worden, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. In lid 3 wordt vastgesteld, dat de norm of toeslag met 18% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich onder meer voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner.

Om dezelfde reden als is aangegeven bij artikel 3 is bepaald dat voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar en voor gehuwden die beiden 18 tot 21 jaar zijn geen verlaging wordt toegepast.

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, dan kan de toeslag ook nog eens op die grond worden verlaagd. Deze verlaging zal volgens het vierde lid niet tot gevolg kunnen hebben dat ook de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verlaagd of de verlaging op de gehuwdennorm meer bedraagt dan 20%.

Artikel 5

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Het is mogelijk dat naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging wordt toegepast i.v.m. medebewoning.

Om dezelfde reden als is aangegeven bij artikel 3 is bepaald dat voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar en voor gehuwden die beiden 18 tot 21 jaar zijn geen verlaging wordt toegepast.

Artikel 6

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën jongeren de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. Hoewel in artikel 4 van de verordening al een regeling is getroffen voor ongewenste samenloop, blijft het mogelijk dat het college in voorkomende gevallen de inkomensvoorziening hoger moet vaststellen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat door de toepassing van diverse verlagingen aan een voormalig student met uitwonende beurs, de inkomensvoorziening minder dan die beurs zou bedragen. Of aan de situatie van een echtpaar met een niet-rechthebbende partner zonder inkomsten, die als alleenstaande (ouder) moet worden aangemerkt en die anders geen toeslag zou kunnen worden toegekend.

Om het college de mogelijkheid te bieden om in individuele situaties van deze verordening te kunnen afwijken, is deze bevoegdheid nader omschreven in lid 1.

Door de complexe normen- toeslagen- en berekeningssystematiek in de WIJ moet het niet uitgesloten worden geacht, dat dit in combinatie met de toepassing van deze verordening tot gevolg heeft dat de jongere een hogere inkomensvoorziening zou krijgen dan voor zijn leeftijdscategorie en leefsituatie is bedoeld. Voor deze uitzonderingsgevallen is het college in lid 2 de bevoegdheid gegeven om de inkomensvoorziening lager af te stemmen gelet op alle omstandigheden van de jongere.