Regeling vervallen per 04-02-2013

Beleidsregels voor de toepassing van art. 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening

Geldend van 06-07-2009 t/m 03-02-2013

Intitulé

Beleidsregels voor de toepassing van art. 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening

Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening

Burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam:

Overwegende, dat de gemeenteraad van Alphen-Chaam bij besluit van 21 december 2000 beleidsregels heeft vastgesteld voor de toepassing van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO);

Dat deze beleidsregels door burgemeester en wethouders bij besluit van 5 maart 2002 opnieuw en ongewijzigd zijn vastgesteld;

Dat burgemeester en wethouders bij besluit van 25 juni 2002 een (eerste) herziening van de beleidsregels hebben vastgesteld, welke in werking is getreden op 15 juli 2002;

Dat burgemeester en wethouders bij besluit van 2 oktober 2007 een (tweede) herziening van de beleidsregels hebben vastgesteld, welke in werking is getreden op 22 oktober 2007;

Dat op 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) in werking is getreden en de WRO is komen te vervallen;

Dat artikel 3.23 Wro het equivalent vormt van het vervallen artikel 19 lid 3 WRO;

Verwijzend naar de bij onderhavige beleidsregels behorende toelichting;

Gelet op het bepaalde in artikel 3.23 Wro, artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN:

de volgende "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening" vast te stellen:

Artikel 1Begripsbepalingen

Woongebouw: een gebouw met daarin opgenomen een of meerdere woningen, dan wel een

woonwagen, met dien verstande dat een recreatiewoning niet als woongebouw

wordt aangemerkt. Burgerwoning: een woongebouw buiten de bebouwde kom, waaraan ingevolge het ter plaatse

vigerende bestemmingsplan een positieve bestemming voor

"Woondoeleinden" of soortgelijk is toegekend. Bedrijfswoning: een woongebouw buiten de bebouwde kom, waaraan ingevolge het ter plaatse

vigerende bestemmingsplan een positieve bestemming voor "Agrarische

bedrijfsdoeleinden", "Bedrijfsdoeleinden" of soortgelijk is toegekend. Bruto-inhoud van een woongebouw: de inhoud van een woongebouw met inbegrip van de inhoud van aan het

woongebouw gebouwde bijgebouwen. Aansluitend terrein: het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in

aanmerking komt (Stb. 1999, 447, p. 12).

Beleidsregels art. 3.23 Wro

Ander gebouw: een ander gebouw dan een woongebouw, zoals een winkel, kantoor of

bedrijfsgebouw.

Bebouwde kom: alle gebieden die niet zijn gelegen in de thans vigerende bestemmingsplannen

"Buitengebied" (vml. gemeente Nieuw-Ginneken), "Buitengebied Chaam", "Buitengebied Alphen" alsmede partiële herzieningen op die bestemmingsplannen, en de bestemmingsplannen "De Flaasbloem", "Klein Paradijs", "Recreatiegebied 't Zand", "Camping 't Zand 1999", "Kampeerhoeve De Goudberg", "Gascompressorstation" en "Herziening Transportbedrijf/Logistiek Centrum".

Bouwlaag: een begane grond of een hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap

en kelder niet worden meegerekend.

Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop zelfstandige, bij elkaar behorende

bebouwing is toegelaten.

Bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten

dienste staat van het hoofdgebouw en dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Huisgebonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,

juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

Huisgebonden bedrijf: het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft.

Artikel 2 Cumulatiebepaling

Een ontheffing ingevolge artikel 3.23 Wro wordt éénmalig per bouwperceel verleend.

Artikel 3 Toetsing ontheffing

Bij de toepassing van artikel 3.23 Wro moet rekening gehouden worden met beperkingen vanuit andere beleidsvelden en met het rijks- en provinciaal beleid. Er moet derhalve een volledige belangenafweging plaatsvinden.

Artikel 4 Uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw

  • A.

    Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bebouwde kom ontheffing verlenen voor een uitbreiding van, of een bijgebouw bij, een woongebouw, mits het aantal woningen gelijk blijft (geen woningsplitsing of vermeerdering van het aantal zelfstandige woningen in het woongebouw) en onder de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden:

    • I.

      Een uitbreiding vóór de voorgevel:

      • a.

        de diepte van de uitbreiding mag maximaal l,50m bedragen;

      • b.

        de uitbreiding mag slechts één bouwlaag omvatten;

      • c.

        de breedte van de uitbreiding mag ten hoogste 2/3 van de voorgevelbreedte van de woning bedragen.

      • Beleidsregels art. 3.23 Wro

    • II.

      Een uitbreiding tegen de zijgevel:

      • a.

        de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal lm bedragen;

      • b.

        de uitbreiding mag maximaal twee bouwlagen omvatten;

      • c.

        de uitbreiding mag niet tot gevolg hebben dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd;

      • d.

        de onder a. genoemde minimale afstandsmaat geldt niet voor een uitbreiding in de vorm van een overkapping (carport), welke tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden geplaatst mits de afstand van de overkapping tot de voorgevel tenminste lm bedraagt.

    • III.

      Een uitbreiding aan de achtergevel:

      • a.

        de uitbreiding mag maximaal twee bouwlagen omvatten;

      • b.

        de uitbreiding mag niet tot gevolg hebben dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd.

    • IV.

      Een vrijstaand bijgebouw op een zij- of achtererf:

      • a.

        de oppervlakte van het vrijstaande bijgebouw mag maximaal 75m2 bedragen;

      • b.

        de goothoogte mag maximaal 3m en de nokhoogte mag maximaal 5,50m bedragen;

      • c.

        de afstand tot de voorgevel dient tenminste 3 meter te bedragen;

      • d.

        het bouwperceel mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd.

B. Burgemeester en wethouders kunnen buiten de bebouwde kom ontheffing verlenen voor een uitbreiding van, of een bijgebouw bij, een woongebouw onder de volgende randvoorwaarden:

Uitbreiding van.een.burgerwoning:

een uitbreiding van een woongebouw tot een bruto-inhoud van maximaal 750m3 is aanvaardbaar,

waarbij een uitbreiding tevens onderdeel kan uitmaken van (vervangende) nieuwbouw van een

woongebouw;

Uitbreiding van een vrijstaand b.ij_gebouw of .rüeuwbouw van een vrij staand bijgebouw bij. een

woongebouw:

(i) de bouw van of een uitbreiding van een vrijstaand bijgebouw is aanvaardbaar tot een maximale

gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen van 100m2;

(ii) de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het woongebouw mag niet meer bedragen dan

25m, dan wel mag een vrijstaand bijgebouw op niet meer dan lOm van een bestaand, met

bouwvergunning geplaatst ander vrijstaand bijgebouw worden opgericht.

Artikel 5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het oprichten van een erfafscheiding vóór de voorgevel bij hoekwoningen, mits:

  • a.

    de hoogte niet meer bedraagt dan 2m;

  • b.

    de verkeersveiligheid niet in gevaar komt;

  • c.

    de ruimtelijke kwaliteit voldoende kan worden veiliggesteld;

  • d.

    het woonmilieu van aangrenzende woongebouwen niet wordt aangetast.

Beleidsregels art. 3.23 Wro

Artikel 6 Gebruiksveranderingen

Burgemeester en wethouders kunnen gebruiksveranderingen toestaan bij woonbebouwing binnen de bebouwde kom ten behoeve van huisgebonden beroepen en bedrijven onder de volgende randvoorwaarden:

  • 1.

    De woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven:

    • a.

      de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;

    • b.

      de woonfunctie moet primair blijven;

    • c.

      degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die het aan huisgebonden beroep of bedrijf uitoefent;

    • d.

      maximaal 40% van de begane grondvloeroppervlakte en de voor de woonfunctie bestemde bijgebouwen mag worden gebruikt voor een huisgebonden beroep of bedrijf met een maximum van 50m2;

  • 2.

    Het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt:

    • a.

      geen medewerking wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie niet zal aantasten;

    • b.

      activiteiten die in de regel worden uitgeoefend in winkelpanden of op industrieterreinen zijn niet toegestaan in woningen;

    • c.

      geen verstoring mag plaatsvinden in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

    • d.

      behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het huisgebonden beroep/bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;

    • e.

      het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste maandag na bekendmaking daarvan. De bij besluit van 2 oktober 2007 vastgestelde beleidsregels komen te vervallen gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregels.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen aangehaald worden als: "Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening".

23 juni 2009

burgemeesterwethouders van alphen-chaam

Beleidsregels art. 3.23 Wro

TOELICHTING

op de beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 Wro d.d. 23 juni 2009

§ 1 Algemeen

De aanleiding voor het vaststellen van de onderhavige - nieuwe - beleidsregels is tweeërlei. In de eerste plaats is op 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke ordening (Wro), alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in werking getreden. Op diezelfde datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken.² De beleidsregels voor de toepassing van artikel 19 lid 3 WRO dienen als gevolg van het vervallen van de WRO te worden herzien, aangezien thans artikel 3.23 Wro de bevoegdheid biedt voor een ontheffing (voorheen: vrijstelling) van een bestemmingsplan. In de tweede plaats wenst het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) het beleid inzake zogenoemde burgerwoningen in het buitengebied te wijzigen. Het college wil voor burgerwoningen een inhoudsmaat van maximaal 750m3 toestaan, vooruitlopende op een algehele herziening van de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied. De huidige beleidsregels kunnen gelijktijdig met het vaststellen van nieuw beleid daaromtrent aangepast worden. In de volgende paragraaf zal op die beleidswijziging worden ingegaan.

§ 2 Uitbreiding burgerwoningen tot maximaal 750m3

Bij zowel de (eerste) herziening van de beleidsregels d.d. 25 juni 2002 als de (tweede) herziening daarvan d.d. 2 oktober 2007, heeft een verruiming van het beleid inzake woongebouwen in het buitengebied plaatsgevonden. Voor wat betreft de gedachte achter die verruimingen wordt verwezen naar de toelichting bij die beide herzieningen.

Het college acht thans een uitbreiding van een burgerwoning aanvaardbaar indien de bruto-inhoud van dat woongebouw door die uitbreiding niet meer dan 750m3 zal gaan bedragen. Een algehele herziening van de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied is in voorbereiding, waarin die maximale inhoudsmaat in de planvoorschriften c.q. de bouwregels zal worden opgenomen bij burgerwoningen.³ Na de inwerkingtreding van een algehele planherziening zal voor burgerwoningen derhalve een directe bouwtitel voor een maximale inhoud van 750m3 aanwezig zijn. Van een ontheffingsbevoegdheid hoeft dan derhalve niet langer gebruik gemaakt te worden, zodat de beleidsregels daarop te zijner tijd weer aangepast zullen moeten worden.

Consequentie van de beleidswijziging door het college is, dat qua inhoudsmaat voor bedrijfs- en burgerwoningen dezelfde norm geldt. Voor bedrijfswoningen geldt op grond van de vigerende bestemmingsplannen reeds een maximale inhoud van 750m3. Volgens de huidige beleidsregels kan bij een burger- of bedrijfswoning met een inhoud van meer dan 600m3 resp. 750m3 nog een uitbreiding met maximaal 25m2 plaatsvinden, echter die mogelijkheid komt thans te vervallen. Principeuitspraken die door het college over een dergelijke uitbreiding zijn gegeven vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregels worden gerespecteerd, zodat aan bouwplannen voor dergelijke uitbreidingen met toepassing van artikel 3.23 Wro medewerking kan worden verleend.

¹ Stb. 2008, 227.

² Zie artikel 9.1.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke Ordening (Stb. 2008, 180, p. 54).

³ Een voorontwerp-bestemmingsplan is met ingang van 29 mei 2009 ter inzage gelegd.

Toelichting beleidsregels art. 3.23 Wro

Artikel 3.23 Wro kan naar mening van het college ook worden toegepast bij (vervangende) nieuwbouw van een burgerwoning. Aan dat standpunt ligt het volgende ten grondslag. Artikel 19 lid 2 WRO voorzag in de mogelijkheid dat gedeputeerde staten een lijst van categorieën van gevallen vaststellen, waarvoor burgemeester en wethouders een vrijstelling kunnen verlenen zonder dat gedeputeerde staten daarvoor een verklaring van geen bezwaar hadden verleend. Ook Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hadden categorieën van gevallen ex artikel 19 lid 2 WRO vastgesteld.4 Kort gezegd kon hierdoor het college medewerking verlenen aan nieuwbouw van een burgerwoning tot een inhoud van maximaal 600m3.5 De mogelijkheid tot toepassing van artikel 19 lid 2 WRO is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wro. Daarmee rekening houdende is in artikel 4.1.1 Bro een ruime ontheffïngenlijst gegeven.6 Naar mening van het college kan daarom ook gebruik worden gemaakt van artikel 3.23 Wro bij nieuwbouw van een burgerwoning. Een dergelijk bouwplan wordt beschouwd als deels passend binnen het vigerende bestemmingsplan,7 en voor het gedeelte wat niet daarbinnen past moet aan de voorwaarden ex artikel 4.1.1 lid 1 onder a Bro worden voldaan, mits de bruto-inhoud van de nieuw te bouwen woning niet meer dan 750m3 bedraagt.

§ 3 Overige wijzigingen in de beleidsregels

Waar nodig zijn taal- en/of schrijffouten in de beleidsregels verbeterd, alsmede hebben enkele redactionele aanpassingen plaatsgevonden (m.n. is de terminologie aangepast op die zoals gebruikt wordt in de Wro en het Bro, zoals 'ontheffing' i.p.v. 'vrijstelling').

In artikel 1 is de begripsbepaling 'Oorspronkelijke zij- en/of achtergevel' geschrapt, aangezien deze als gevolg van de beleidswijziging inzake woningen in het buitengebied niet langer relevant is bij de verlening van een ontheffing.

Artikel 4 is aangepast op de in de vorige paragraaf genoemde beleidswijziging. Voor wat betreft het beleid inzake de bebouwde kom vinden geen inhoudelijke wijzigingen plaats.

In artikel 5 is de bepaling met betrekking tot 'Overige bouwwerken' geschrapt, zodat de beleidsregels voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alleen een regeling bevat inzake erfafscheidingen. Voor een ontheffing voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient een belangenafweging plaats te vinden zonder dat voor dergelijke bouwwerken beleidsregels gelden.

4 Besluit van 16 mei 2006, kenmerk 1193672.

5 Voor een verdere uitbreiding van die nieuw te bouwen woning kon vervolgens, met toepassing van artikel 19 lid 3 WRO jo. artikel 20 Bro 1985, met vrijstelling een (wijzigings)vergunning worden verleend ten behoeve van een uitbreiding van maximaal 25m2 met een hoogte van maximaal 5m.

6 Zie Stb. 2008, 145, p. 39-40.

7 Aan hetgeen de bouwvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan bepalen moet worden voldaan, zoals de maximale inhoud en de maximale goot- en nokhoogte.

Toelichting beleidsregels art. 3.23 Wro

2/2

Tekst artikel 4.1.1 Bro op het moment van vaststelling van de beleidsregels (23 juni 2009):

1. Voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet komen in aanmerking:

a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft en voor zover buiten de bebouwde kom:

1e. het bouwwerk een bruto oppervlak heeft van ten hoogste 150m²,

2e. het bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet hoger is dan 5m, en

3e. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel

dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt

voor meer dan 50% wordt overschreden;

b. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

c. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:

1e. waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m²,

2e. dat bestaat uit één bouwlaag, en

3e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;

d. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

1e. waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m², en

2e. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;

e. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

f. een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto oppervlak van ten hoogste 100 m² ten dienste van een agrarisch bedrijf;

g. een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m;

h. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

i. het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten,

mits:

1e. de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom;

2e. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 1500 m², en

3e. het aantal woningen gelijk blijft;

j. een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde

eisen;

2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet

ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet

concentratiegebieden, en

3e. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had

en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 3e. Zij is niet overdraagbaar en vervalt in elk geval zodra genoemde personen de bewoning hebben beëindigd.

Voor wat betreft vrijstaande bijgebouwen bij een burgerwoning worden de beleidsregels tevens aangepast. In een algehele herziening van de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied zal worden opgenomen, dat een gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen van maximaal 100m2 aanwezig mag zijn. Daarop vooruitlopende wordt in de beleidsregels opgenomen dat met een ontheffing ex artikel 3.23 Wro een maximale oppervlakte van 100m2 toelaatbaar is.