Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening op de heffing en invordering van riolheffing

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van riolheffing

De Raad van de gemeente Alphen-Chaam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 23 oktober 2012;

gelet op artikel 228 a van de Gemeentewet;

mede gelet op het advies van de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking West-Brabant;

BESLUIT:

vast te stellen de

VERORDENING OP DE HEFFING EN

INVORDERING VAN RIOOLHEFFING

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken of een roerende zaak;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

e. recreatieterrein: een terrein met inbegrip van de roerende en onroerende opstallen dat is bestemd voor verblijfsrecreatie, daarvan uitgezonderd een minicamping;

f. minicamping: een terrein met maximaal 25 staanplaatsen, dat is bestemd voor verblijfsrecreatie gedurende korte tijd in mobiele kampeeronderkomens, niet zijnde stacaravans;

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Als gebruiker wordt aangemerkt:

a. degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel al dan niet door eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

3. Gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

4. Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.

5. Als gebruiker van een recreatieterrein wordt aangemerkt degene die het recreatieterrein exploiteert, dan wel een vereniging van eigenaren of gebruikers van de percelen die deel uitmaken van het recreatieterrein.

Artikel 4 Belastingobject

1. Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

2. Percelen die op een recreatieterrein zijn gelegen, worden als één perceel in de heffing betrokken als een recreatieterrein.

3. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning als de waarde, die volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. Per perceel wordt een vast bedrag aan belasting geheven.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, wordt de belasting voor een recreatieterrein berekend over het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

3. Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste, aan het begin van het belastingjaar voorafgaande, verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de periode, waarop de nota van het waterleverende bedrijf betrekking heeft, niet gelijk is aan het kalenderjaar wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5. De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid water wordt, voor zover de hoeveelheid geloosd water ten minste 3.500 m³ bedraagt en ten minste 20% lager is dan de som van de hoeveelheden toegevoerd of opgepompt water, verminderd met de door de belastingplichtige aan te tonen hoeveelheid water die niet via de gemeentelijke riolering is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. Het vast recht als bedoeld in artikel 5, lid 1, bedraagt per belastingjaar:

a. voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient en wordt gebruikt door:

• een éénpersoonshuishouden € 205,92

• een meerpersoonshuishouden € 255,84

b. voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient:

• bij een hoeveelheid afgevoerd water tot en met 500 m³ € 255,84

• bij een hoeveelheid afgevoerd water vanaf 501 m³ tot en met 3.500 m³ € 453,12

• bij een hoeveelheid afgevoerd water vanaf 3.501 m³ € 2.795,40

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, zijn de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens omtrent het huishouden aan het begin van het kalenderjaar of aan het begin van de belastingplicht leidend, tenzij anders blijkt.

3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de rioolheffing per jaar voor een recreatieterrein, per m³ afgevoerd water € 0,54

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid,voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

5. Belastingbedragen tot € 10,00 worden niet geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 11 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. Het bedrag inzake een bestuurlijke boete is invorderbaar in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, in geval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 10.000 dat dit bedrag en een bestuurlijke boete op dit aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100 of meer doch niet meer dan € 10.000 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

5. De in het vierde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan geldt de betaaltermijn als bedoeld in het eerste lid.

6. In afwijking van de voorgaande leden moet een voorlopige aanslag, waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden van het belastingjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

7. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Inwerkingtreding

1. De ‘Verordening rioolheffing 2012’, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt inwerking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'Verordening rioolheffing Alphen-Chaam 2013’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 november 2012 .