Beleidsplan WMO 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsplan WMO 2015

 

Beleidsplan WMO 2015

  Preambule Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging hebben genomen,

Dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en dat van burgers mag worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Dat het tevens wenselijk is nieuwe regels te stellen om de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen;

Dat burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning;

Dat de ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, erop gericht moet zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

Dat het in de rede ligt de overheidsverantwoordelijkheid voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie zo dicht mogelijk bij de burger te beleggen;

Dat het daarom wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van personen met een beperking en personen met psychische of psychosociale problemen;

Dat het voorts wenselijk is dat daarbij zorg wordt gedragen voor een goede toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking;

  1 Aanleiding

In de ‘nieuwe’ Wet maatschappelijke ondersteuning (verder WMO) is opgenomen in artikel 2.1.2: 1. De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. 2. Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn: a. de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden; b. de verschillende categorieën van mantelzorgers, en vrijwilligers, zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger of vrijwilliger uit te voeren; c. vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen maatschappelijke ondersteuning behoeven; d. te voorkomen dat ingezetenen op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zullen zijn; e. algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven; f. maatwerkvoorzieningen te bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie aan ingezetenen van de gemeente die daartoe op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet of onvoldoende in staat zijn; g. maatwerkvoorzieningen te bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. 3. Het plan is erop gericht dat: a. cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven; b. cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. 4. In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan: a. een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen; b. de samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met het oog op een zo integraal mogelijke dienstverlening; c. keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten, in het bijzonder voor kleine doelgroepen; d. de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking; e. de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen; f. mogelijkheden om met inzet van begeleiding, waaronder dagbesteding, mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te laten blijven; g. de wijze waarop ingezetenen worden geïnformeerd over de personen die kunnen optreden als vertegenwoordiger van een cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. 5. In het plan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente artikel 2.1.7 toepast dan wel de reden om dat artikel niet toe te passen. 6. In het plan wordt aangegeven welke resultaten het gemeentebestuur in de door het plan bestreken periode wenst te behalen, welke criteria worden gehanteerd om te meten hoe deze resultaten zijn behaald en welke outcomecriteria worden gehanteerd ten aanzien van aanbieders.

We hebben de Themanota leefbaarheid en ondersteuning wat feitelijk het gemeentebrede Wmo-beleid weergeeft. Daarnaast hebben we bestaande beleidsregels horende bij de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012. In dit beleidsplan WMO 2015 gaan we met name in op de nieuwe taken en de wijzigingen van bestaande taken. Dit beleidsplan WMO 2015 vormt de basis voor de verordening WMO 2015.

2 Inleiding

De gemeenten hebben te maken met een veranderende samenleving: • De vraag om ondersteuning is de afgelopen jaren toegenomen. Als de huidige manier waarop wij de ondersteuning hebben georganiseerd blijft bestaan, dreigt de ondersteuning van kwetsbare mensen bij het meedoen aan de samenleving onbetaalbaar te worden. • De gemeente krijgt meer, nieuwe en andere taken en krijgt te maken met: o Jeugdzorg. o Passend Onderwijs. o WMO 2015. o Scheiden van wonen en zorg, waardoor er meer zorg thuis geboden gaat worden in plaats van in een instelling. o Participatiewet. • De inwoner wil meer zelf doen en er wordt een groter beroep op inwoners zelf gedaan. Hierdoor verandert de rol van de gemeente en verwachten we een andere, actievere bijdrage van onze inwoners en partners.

De huidige WMO kent 9 prestatievelden. Deze komen te vervallen en maken plaats voor 3 doelen die in de WMO 2015 opgenomen zijn in de nieuwe definitie van “maatschappelijke ondersteuning”. Deze doelen zijn (artikel 1.1.1 onder 1):

maatschappelijke ondersteuning: 1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3. bieden van beschermd wonen en opvang.

Voormalig prestatieveld 2, ondersteuning van jeugdigen en hun ouders, uit de huidige WMO, wordt onder de Jeugdwet gebracht.

Nagenoeg alle taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning worden de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente wordt volledig verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van ook nieuwe doelgroepen zoals inwoners met ouderdomsbeperkingen (zowel somatisch als psycho-geriatrisch), inwoners met een verstandelijke beperking, inwoners met een psychische of psychiatrische beperking, zintuigelijk gehandicapten en inwoners met een niet aangeboren hersensletsel. Als gevolg van de extramuralisering wordt de gemeente tevens verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding van een grote groep ouderen en jongeren die langer zelfstandig blijven wonen.

3 Cliëntenparticipatie

De rol van de overheid is snel aan het veranderen; inwoners komen zelf met ideeën en initiatieven en wachten niet langer het initiatief van de gemeente af. Daarmee verandert ook de manier waarop mensen willen praten over het beleid en de uitvoering. Betrokkenheid van cliënten bij de WMO is in het hele proces van belang; van beleidsvorming of aanpassing tot en met de uitvoering. De wet zelf besteedt veel aandacht aan het betrekken van de gebruikers van ondersteuning. In Alphen-Chaam is de WMO-raad een orgaan voor gevraagd en ongevraagd advies over onderwerpen in het sociaal domein. Grotere zorgaanbieders hebben zelf op onderdelen medezeggenschap geregeld voor klanten.

4 Uitgangspunten en resultaten

Met de komst van de nieuwe WMO krijgt de gemeente meer verantwoordelijkheden om te zorgen voor passende ondersteuning voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Het beleid, wat reeds in gang gezet is doordat de gemeente de laatste jaren het principe van ‘De Kanteling’ toepast in gesprekken met klanten, blijft gericht op de versterking van de zelfredzaamheid en de eigen kracht van inwoners. Hierbij worden nu nog meer dan voorheen ook de mogelijkheden van de mensen uit het sociale netwerk en vrijwilligers betrokken. Hulp op maat wordt geboden als dat noodzakelijk is. We zetten in op het vergroten van eigen kracht en inzet van het sociaal netwerk als dat kan, maar zorgen dat individuele voorzieningen als ‘vangnet’ beschikbaar blijven voor de momenten dat het moet.

We hanteren de volgende uitgangspunten: • Vrijwillig waar het kan, professioneel waar nodig; • Zo dicht mogelijk bij huis, • Een herkenbaar aanspreekpunt; • Eén plan is leidend • Bij verwijzing sturen we de vraag door en niet de vraagsteller.

Mensen kunnen een zo zelfstandig mogelijk leven leiden in de eigen omgeving waarbij eigen kracht en de kracht van het sociaal netwerk centraal staan. Ze kunnen (langer) thuis wonen en doen naar vermogen mee in de samenleving. De beoogde resultaten: • Iedere cliënt heeft toegang tot informatie over alle ondersteuning en voorzieningen in de gemeente, zodat cliënten optimaal in staat worden gesteld om hun eigen kracht te benutten; • De zelfredzaamheid van mensen neemt toe; • Er komt een afname van eenzaamheid van mensen en een toename van participatie van mensen.

Mensen en hun sociaal netwerk zijn tevreden over de ondersteuning die zij (kunnen) krijgen. De beoogde resultaten: • Mensen zijn tevreden over de gemeente en de dienstverlening van aanbieders van algemene en maatwerkvoorzieningen; • Mantelzorgers en vrijwilligers voelen zich voldoende ondersteund; • Er zijn minder overbelaste mantelzorgers; • In de cliëntbeleving neemt de zelfredzaamheid en de participatie toe; • Mensen ervaren dat ze beter kunnen deelnemen aan de maatschappij; • Maatwerk is uitgangspunt. De cliënt ervaart dat maatwerk wordt toegepast en heeft het gevoel persoonlijk behandeld te worden.

  5 De belangrijkste wijzigingen

Voor de gemeente is de WMO niet nieuw. Op grond van de huidige WMO heeft de gemeente al veel taken, verantwoordelijkheden en ervaringen. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de WMO (2007) op een rijtje:

• de AWBZ-taken begeleiding en beschermd wonen worden naar de WMO 2015 overgeheveld; • de compensatieplicht vervalt en deze wordt vervangen door een zorgplicht in de vorm van een stelsel van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten; • de aanvraagprocedure verandert. Eerst dient een melding plaats te vinden waarna het college 6 weken de tijd krijgt om een onderzoek uit te voeren. Pas na het onderzoek kan de cliënt een aanvraag indienen en moet het college binnen 2 weken hier een besluit op nemen; • de eigen verantwoordelijkheid wordt in de wet verankerd. Onder dit begrip valt de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk; • de keuze voor een persoonsgebonden budget wordt beperkt door strengere voorwaarden te stellen; • de mogelijkheid tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor maatwerkvoorzieningen vervalt; • het college stort het persoonsgebonden budget niet meer op de rekening van cliënt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat het persoonsgebonden budget beheren; • voor het opleggen van een bijdrage geldt niet langer een uitzondering voor minderjarigen; • een bijdrage in de kosten van een algemene voorziening, anders dan cliëntondersteuning, wordt mogelijk. Dit mag geen inkomensafhankelijke bijdrage zijn; • gemeenten krijgen een zelfstandig regresrecht (verhaal op derden); • het college is verplicht om periodiek, of indien er aanleiding is, een volledig heronderzoek te doen; • cliënt en het college krijgen zelf de bevoegdheid om zonder toestemming van de woningeigenaar woningaanpassingen te verrichten in de woning waarvan cliënt niet de eigenaar is; • anders dan in de WMO 2007 wordt in de WMO 2015 de mogelijkheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verhaal geregeld. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op; • de blijk van waardering voor mantelzorgers valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten; • de gemeenteraad kan in de verordening bepalen dat cliënt een tegemoetkoming naar draagkracht krijgt in de meerkosten die het gevolg zijn van zijn beperkingen; • in de WMO 2015 is een identificatieplicht opgenomen; • het college moet zorgen dat op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar komt; • het college wordt verplicht te onderzoeken hoe door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en andere partijen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening gekomen kan worden; • de gemeenteraad moet regels stellen ter waarborging van een goede prijskwaliteitverhouding voor alle door derden geleverde voorzieningen en diensten; • de gemeente wordt verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit; • in de WMO 2015 is hoofdstuk opgenomen over de verwerking en verstrekking van persoonsgegevens.

  6 Samenwerking

Tussen gemeenten Onze gemeente werkt nauw samen met de gemeente Baarle-Nassau voor wat betreft de WMO 2015. In de Regio West Brabant werd tevergeefs samenwerking gezocht met meer gemeenten. Er ontstonden in West Brabant vooral geografisch ingegeven allerlei samenwerkende gemeenten. De gemeente Breda stelde zich wel meer coöperatief op en wat betreft de inkoop van maatwerkvoorziening begeleiding volgen we dezelfde aanbesteding (inclusief Baarle-Nassau). Ook is een samenwerking met Gilze en Rijen gestart. De gezamenlijke overeenkomst met MEE is hier een voorbeeld van. Op andere onderdelen bemoeilijkt een afwijkende regio-indeling samenwerking.

Samenwerking Zorgverzekeraars De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van inwoners die zelfstandig thuis wonen. De zorgverzekeraars worden verantwoordelijk voor de verpleging en verzorging van mensen die zelfstandig thuis wonen. Het is essentieel dat de samenwerking tussen de gemeente en de zorgverzekeraars wordt geïntensiveerd. We hebben een gezamenlijk belang, namelijk om tot een betere kwaliteit van dienstverlening te komen. Afstemming van het sociaal en medisch domein, het beheersen van de kosten en het delen van informatie over de zorg- en ondersteuningsvragen van onze inwoners, zijn onze belangrijkste gezamenlijke belangen. Vooralsnog vindt afstemming met de zorgverzekeraars alleen nog op regionaal niveau plaats. In 2015 gaan wij de samenwerking met de zorgverzekeraars intensiveren om tot goede afspraken te komen op bovengenoemde drie onderdelen. Op de eerste plaats om te komen tot concrete afspraken inzake de verbinding tussen het sociaal en medisch domein. Verbinding met de wijkzuster/-wijkverpleegkundige realiseren we onder andere doordat de WMO-consulenten deelnemer zijn in de hometeams waarin ook de wijkverpleegkundigen participeren.

  7 Toegang

Hoe de toegang vorm moet krijgen ligt voor een groot deel vastgelegd in de wettekst van de WMO 2015. Gemeenten moeten hun toegang zo inrichten dat ze voldoen aan de eisen die in de wet gesteld worden. Dat betekent dat in de toegang een vaste procedure doorlopen moet worden. De toegang moet als volgt worden georganiseerd (artikelen 2.3.2 t/m 2.3.5 WMO 2015):

Iedere burger met een vraag voor ondersteuning kan zich melden bij het WMO-loket. De melding kan persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of digitaal worden gedaan door de hulpvrager zelf of zijn wettelijke vertegenwoordigers. Ook andere personen of organisaties kunnen een melding doen. Om de privacy van de burger te waarborgen zal altijd eerst zijn/haar toestemming gevraagd worden voor de melding besproken of behandeld wordt. Wanneer de hulpvrager geen toestemming geeft stopt het traject tenzij de veiligheid van de inwoner of zijn omgeving in het geding is. Vanuit het WMO-loket worden dan bevoegde hulpverleners ingeschakeld. Niet alle inwoners die een probleem ervaren zullen zelf naar de toegang gaan. Het is daarom belangrijk dat ook bijvoorbeeld huisartsen, wijkverpleegkundigen en hulpen bij het huishouden het signaleren wanneer een inwoner ondersteuning nodig heeft en dat zij weten waar zij met hun signaal terecht kunnen. Veel vragen zijn overigens op te lossen met het geven van informatie en advies. Dit is een in de WMO expliciet benoemde functie van de toegang.

Na een melding volgt binnen 6 weken een onderzoek naar (artikel 2.3.2 onder 4):

a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt; b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt; e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang; f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang; g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn. Algemene voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk. Ook zonder zich eerst bij het WMO-loket te melden is toegang tot een algemene voorziening mogelijk. Wanneer er binnen algemene voorzieningen of elders geen oplossing te vinden is voor het vraagstuk waar een inwoner mee kampt wordt gezocht naar oplossingen in de vorm van maatwerkvoorzieningen. In de toegang tot maatwerkvoorzieningen vervult de gemeente de rol van poortwachter. Zonder besluit van de gemeente kan niemand gebruik maken van de maatwerkvoorzieningen. Eerst vindt een gesprek plaats bij en met de cliënt om de ervaren problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen helder te krijgen. Indien gewenst mag er bij dit gesprek een mantelzorger, vertegenwoordiger of cliëntondersteuner aanwezig zijn. Vervolgens wordt met elkaar onderzocht wat er moet gebeuren, wie daar een rol bij kan spelen en welke afspraken worden gemaakt. De cliënt krijgt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien zijn vastgelegd. De cliënt kan vervolgens een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Het college geeft binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.

Alphen-Chaam kiest er voor om deze taak – net zoals onder de ‘oude’ WMO het geval was te beleggen bij het WMO-loket. Het loket in Alphen-Chaam is en blijft fysiek, telefonisch en digitaal bereikbaar. De consulent stelt samen met de inwoner vast wat nodig is en maakt hiervoor een ondersteuningsplan. In dit plan wordt eerst uitgewerkt wat de inwoners zelf of met behulp van zijn netwerk kan doen en welke algemene voorzieningen er zijn die een oplossing bieden voor het probleem. Wanneer dit onvoldoende oplossing biedt wordt er gekeken naar individuele ondersteuning. Bij het onderzoek en maken van het plan kunnen professionals van ander organisatie zoals MEE, WIJ en IMW betrokken en ingezet worden. Indien nodig wordt er bij een onafhankelijk adviseur (medisch) advies ingewonnen. Het nemen van het besluit voor een maatwerkvoorziening uitgedrukt in een beschikking blijft een exclusieve aangelegenheid voor de gemeente. Naar onze mening moet als een klant daarvan af wenst te zien, een aanvraag ook beoordeeld kunnen worden zonder een plan en gesprek. Bijvoorbeeld bij een eenvoudige en enkelvoudige vraag zou dit zich kunnen voordoen.   8 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 1.2.1 Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit: a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie, b. beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving, dan wel c. opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

In de WMO 2015 is niet opgenomen welke maatwerkvoorzieningen het college aan moet bieden. Het is aan het college om te besluiten hoe de inwoner wordt ondersteund. Vanzelfsprekend zullen bestaande voorzieningen als rolstoelen, scootmobielen, trapliften en hulp bij het huishouden nog steeds geboden worden. Voor de nieuwe taken die uit de AWBZ naar de WMO gedecentraliseerd zijn, contracteren we op basis van een bestuurlijk aanbestedingstraject in principe iedere organisatie die aan de vastgestelde kwaliteitseisen voldoet. Hierbij zijn ook organisaties die zich richten op kleine doelgroepen, of (geloofs)overtuigingen uitgenodigd een contract te sluiten. Als er een maatwerkvoorziening nodig is, staat de keuze van de cliënt voor een aanbieder voorop. Binnen de zorg in natura is het aan de cliënten om te kiezen tussen de aanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd.

Naast de zorg in natura is er de mogelijkheid voor het persoonsgebonden budget (pgb). De WMO 2015 heeft in artikel 2.3.6 het nodige vastgelegd

1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. 2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. 3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. 4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. 5. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren: a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of; b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e. 6. Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Op basis van deze criteria hanteren we de volgende uitgangspunten voor het pgb: • de cliënt moet op eigen kracht dan wel met behulp uit zijn sociale netwerk (familie, vrienden, bekenden) of van zijn vertegenwoordiger verantwoord kunnen omgaan met een pgb; • hij moet aangeven waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen; • verstrekking van de maatwerkvoorziening moet veilig, cliëntgericht en doeltreffend plaatsvinden; • de uit het pgb te financieren diensten moeten bijdragen aan het doel waarvoor het pgb is verstrekt; • een pgb kan ook ingezet worden voor het financieren van diensten die betrokken worden uit het sociale netwerk. Voor deze diensten geldt een lager tarief dan het tarief van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders; • de gemeente mag een aanvraag voor een pgb voor dat deel van de kosten weigeren, die hoger zijn dan de kosten voor een passende gecontracteerde maatwerkvoorziening. Het is aan cliënten zelf om het verschil bij te betalen; • de cliënt moet met de aanbieder van zijn keuze concreet aan kunnen geven hoe deze met het pgb invulling gaat geven aan de te behalen resultaten die in het ondersteuningsplan zijn verwoord.

Op basis van de nieuwe WMO, artikel 2.6.2, lopen de betalingen van het pgb via de Sociale Verzekeringsbank . De Sociale Verzekeringsbank voert ook het budgetbeheer uit (trekkingsrecht SVB).

Beschermd wonen De gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 ook verantwoordelijk voor het bieden van beschermd wonen van mensen met psychische of psychosociale problemen. Het gaat hier om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen, waarbij de op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Voor de uitvoering van beschermd wonen worden de centrumgemeenten Maatschappelijke Opvang verantwoordelijk. Breda is centrumgemeente Maatschappelijke Opvang voor de Dongemond gemeenten, Alphen-Chaam en Baarle-Nassau en zal in overleg met deze gemeenten beschermd wonen organiseren. De centrumgemeenten ontvangen voor de uitvoering van deze taak de hiervoor bestaande budgetten. Deze worden niet gekort. Voor bestaande cliënten geldt bovendien een ruime overgangstermijn. Deze overgangstermijn houdt in dat cliënten die op 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen, voor ten minste een periode van vijf jaar of voor de nog resterende duur van de indicatie gebruik kunnen blijven maken van beschermd wonen. De gemeenten zullen het beschermd wonen in 2015 beleidsarm invoeren. Inkoop van specifieke maatwerkvoorzieningen op landelijk niveau. Met de decentralisatie van de AWBZ-taken komen alle taken op het gebied van dagbesteding en begeleiding over naar de gemeente. Een beperkt deel hiervan is echter van een zodanig specifiek karakter voor een kleine doelgroep, dat de VNG de inkoop ervan op landelijke schaal regelt. Het betreft: • De specialistische begeleiding zintuiglijk beperkten. Deze vorm van ondersteuning wordt door een beperkt aantal aanbieders verzorgd. • Landelijke doventolk voorziening. Dit was een landelijke Awbz voorziening en wordt nu als WMO-voorziening ingekocht door de VNG. Financieel betekent dit een onttrekking van 8 miljoen aan het macrobudget ten behoeve van de uitvoering hiervan. • 24 telefonisch oor. Een 24/7 bereikbaarheid van een ‘luisterend oor’ is een wettelijke verplichting die is opgenomen in de nieuwe WMO. Voor de uitvoering van deze ondersteuning is geen alternatief voorhanden dan de organisatie die dit tot op heden uitvoerde: Sensoor. Besloten is om in VNG-verband deze ondersteuning landelijk in te kopen voor een periode van vier jaar. Hiervoor wordt 4,2 miljoen jaarlijks onttrokken aan het macrobudget.

  WMO en de koppeling met jeugd Als een hulpverleningstraject voor een jongere door moet lopen, ook na zijn 18e verjaardag, dan moet een sluitende (financierings)afspraak gelden voor de periode na het 18e jaar. Dat betekent dat tijdig, bijvoorbeeld zes maanden voor het bereiken van de 18e verjaardag, gemeld moet worden dat de zorg en ondersteuning naar verwachting gecontinueerd moet worden. Dan valt de jongere namelijk niet meer onder de (financiering) via de Jeugdwet, maar onder de WMO. Bij voorkeur blijft daarbij de hulpverleningsrelatie in stand, zodat geen onnatuurlijke knip wordt aangebracht bij een bepaalde leeftijd. Er is dan sprake van een naadloze overgang van het ene (18-) naar het andere (18+)domein.

Hulp bij het huishouden Met het overkomen van de nieuwe taken naar de gemeenten vindt er gelijktijdig een forse korting plaats op het budget voor hulp bij het huishouden. De uitgaven voor hulp bij het huishouden zijn de afgelopen jaren verminderd. De daling ligt aan het aanscherpen van de indicaties, een project dat Alphen-Chaam een aantal jaren geleden uitgevoerd heeft. Daarnaast speelt ook mee dat Alphen-Chaam de WMO meer gekanteld is gaan uitvoeren. Dus een uitgebreider onderzoek (aan huis), meer aandacht naar de eigen mogelijkheden of van de omgeving en het inzetten van algemene voorzieningen of vrijwilligers op onderdelen. Via het CAK ontvangen we de eigen bijdragen die mensen verschuldigd zijn voor de WMO. De opbrengst van de eigen bijdragen stijgt sinds 2011. De stijging heeft te maken met het beter innen door het CAK, het invoeren van de eigen bijdrage in onze gemeente voor alle WMO voorzieningen waarbij dit kan en het landelijk besluit om een groter deel van een eventueel vermogen mee te laten tellen voor de berekening van de eigen bijdrage. Een deel van de opbrengsten heeft betrekking op hulp bij het huishouden. Het ander deel op de overige voorzieningen. De ontwikkeling van de uitgaven hbh, het budget van het rijk en de opbrengsten van de eigen bijdragen maken het dus mogelijk de hbh in 2015 ongewijzigd voort te zetten. De noodzaak zoals bij veel andere gemeenten om een algemene voorziening op dit vlak in te voeren is er (nog) niet. Dat betekent dat er voor Alphen-Chaam (en Baarle-Nassau) geen gevolgen zijn voor de beschikbare werkgelegenheid op dit onderdeel. In 2015 gaan we onderzoeken of er andere mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan het aanbieden van hbh1 als algemene voorziening. Hiertoe vragen we de zogenaamde Huishoudelijke hulp toeslag aan. Aanbieders van hbh gaan in onze gemeenten een soort algemene voorziening maken. Voor hbh, maar ook voor klusjes en andere dienstverlening. Als mensen meer uren hbh willen dan wij indiceren of er via de gemeente niet in aanmerking komen vanwege gebruikelijke zorg, kunnen ze bij de aanbieder hulp inkopen. Ook mensen die nu geen hulp vragen vanwege een hoog inkomen en hoge eigen bijdrage, kunnen hulp inkopen. De gemeente betaalt een deel van de kosten per uur (uit de middelen die we krijgen via de ‘Huishoudelijke hulp toeslag’ .

Tegemoetkoming meerkosten chronisch zieken en gehandicapten Vanaf 1 januari 2014 heeft het Rijk een tweetal financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft: de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER). Gemeenten ontvangen een deel van het huidige budget om het wegvallen van deze regelingen te compenseren, te weten € 45 miljoen in 2014 oplopend tot € 268 miljoen in 2017.

Artikel 2.1.7 Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Op grond van dit artikel kan door de gemeente een tegemoetkoming worden verstrekt. Bij de vorming van het beleid zullen we de bestaande situatie meewegen maar ook rekening moeten houden met de korting op de beschikbare middelen. Voor de algemene voorziening WTCG gold in 2012 een grens van € 35.100 voor echtparen en € 24.570 voor alleenstaande (Het gaat hier om het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de belastingdienst. Ter vergelijking het bruto minimumjaarloon bedraagt € 17.750). Voor de CER golden geen inkomensgrenzen.

Het ministerie van VWS constateerde dat de huidige regelingen budgettair onbeheersbaar, (te) arbeidsintensief en bovenal te ongericht zijn. Een groot deel van de mensen die een tegemoetkoming ontvangt, behoort niet tot de beoogde doelgroep. Andersom geldt dat een deel van de beoogde doelgroep juist geen tegemoetkoming ontvangt. De uitdaging is om het geld beter terecht te laten komen bij mensen die daadwerkelijk met de kosten te maken hebben. Gezien de beschikbare bedragen is de kans groot dat er ook inkomensgrenzen gehanteerd zullen worden. Gedacht kan worden aan inzet van de middelen via de individuele bijzondere bijstand, in een aanvullende collectieve zorgverzekering met een ruimere dekking voor burgers met een laag inkomen. Deze mogelijkheid wordt besproken met CZ en VGZ en zal uitgewerkt worden.

  9 Cliëntondersteuning

In de WMO 2015 is in artikel 2.2.4 opgenomen dat de cliëntondersteuning georganiseerd moet worden voor het gehele sociale domein.

1. Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen: a. cliëntondersteuning beschikbaar is en b. op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is. 2. Het college draagt er zorg voor dat bij de in het eerste lid bedoelde maatschappelijke ondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.

Cliëntondersteuning Cliëntondersteuning gaat om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Daarnaast gaat het om een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen ten behoeve van het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Dit moet leiden tot regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) en bevordert de zelfredzaamheid en participatie. De informatie en het advies bestaan uit een uitgebreide vraagverheldering en wanneer nodig kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen. Het gaat om informatie en advies aan mensen die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving op kan lossen. Cliëntondersteuning is gratis. Het moet voor de cliënt ook duidelijk zijn dat hij niet verplicht is om hiervan gebruik te maken. Naast professionals zijn er ook vrijwilligersorganisaties die ondersteuning kunnen bieden. Op basis van de WMO 2015 kan de gemeente de ondersteuning van cliënten integraal organiseren en daarbij – afhankelijk van de hulpvraag – verschillende vormen van ondersteuning inzetten. De gemeente heeft beleidsruimte in de wijze waarop de ondersteuningsfunctie wordt vormgegeven. Op dit moment is er zowel professionele als vrijwillige cliëntondersteuning. In 2015 wordt de cliëntondersteuning beleidsarm ingevoerd met brede kaders, zodat er bijgesteld en ingespeeld kan worden op de ontwikkelingen in het sociale domein.

MEE Het ministerie van VWS, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en MEE Nederland hebben op 21 februari 2014 bestuurlijke afspraken gemaakt om de overgang van cliëntondersteuning voor mensen met een beperking zorgvuldig te laten verlopen. Een van deze afspraken is dat gemeenten en hun lokale MEE-organisatie voor 1 mei 2014 afspraken hebben gemaakt over de continuïteit van de functie cliëntondersteuning en het zoveel mogelijk vermijden van eventuele frictiekosten bij de MEE-organisaties. In overleg met MEE West Brabant en de gemeenten Baarle-Nassau en Gilze en Rijen heeft het college een overeenkomst afgesloten met MEE over de inhoud van de cliëntondersteuning. 90% van de middelen die deze gemeenten ontvangen voor cliëntondersteuning is toegezegd aan MEE. Hiermee is de continuïteit van de cliëntondersteuning die zowel betrekking heeft op de per 1 januari 2015 “lopende trajecten” bij de MEE-organisaties, als op de structurele beschikbaarheid van cliëntondersteuning voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking vanaf 2015 geborgd. Met MEE is afgesproken dat de ondersteuning voor alle leeftijden moet en alle mensen moet zijn met ene ondersteuningsvraag. Dus niet enkel voor de oorspronkelijke doelgroep van MEE.

24 uur luisterend oor Zoals beschreven blijft de organisatie die dit tot op heden uitvoerde Sensoor voor deze taak actief. De VNG koopt deze ondersteuning landelijk in.   10 Mantelzorg

De wet heeft als verplichting in artikel 2.2.2 dat in het beleidsplan aangegeven wordt welke ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers kunnen krijgen.

1. Het college bevordert en treft de algemene maatregelen ter bevordering van mantelzorg en vrijwilligerswerk en ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid. 2. Het college bevordert en treft voorts de algemene voorzieningen die ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, noodzakelijk zijn om de onderscheiden categorieën van mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger en vrijwilliger uit te voeren.

Het op basis van maatwerk goed ondersteunen van mantelzorgers voorkomt vaak zwaardere zorg, omdat mantelzorgers dan langer en beter in staat blijven de mantelzorg vol te houden en zwaardere zorg uitgesteld kan worden. Als mantelzorgers tijdelijk of permanent niet meer in staat zijn om mantelzorg te bieden, zal de gemeente vaak via een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning moeten leveren. Dat is vrijwel altijd duurder dan het leveren van ondersteuning aan een mantelzorger. De regering vindt het belangrijk dat mantelzorgers goed worden ondersteund en verplicht de gemeenten om in ieder geval algemene voorzieningen te treffen die mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen en het verlenen van mantelzorg en vrijwilligerswerk bevorderen.

In de afgelopen jaren zijn diverse vormen van mantelzorgondersteuning en waardering van mantelzorgers gerealiseerd. Naast de “traditionele” mantelzorgondersteuning via het WMO loket, wordt de jaarlijkse dag van de Mantelzorg georganiseerd en is in 2014 het mantelzorg café gestart. De mantelzorgorganisatie HOOM verzorgt voor Alphen-Chaam naast de hiervoor genoemde activiteiten individuele mantelzorgondersteuning door het houden van spreekuren, het aansturen van vrijwilligers en het organiseren van kennis- en ontmoetingsbijeenkomsten.

Mantelzorgcompliment

Artikel 2.1.6 Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Het kabinet vindt goede ondersteuning van mantelzorgers belangrijk en hecht daarnaast aan een daadwerkelijke blijk van waardering. Sinds 2007 bestaat een separate regeling voor het mantelzorgcompliment. Op dit moment komt iemand in aanmerking voor het mantelzorgcompliment, € 200 per jaar, als de cliënt een langdurige extramurale AWBZ-indicatie heeft. De huidige regeling wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verstrekt. Voor het laatst in en over 2014 wordt het financiële compliment landelijk verstrekt.

Gezien het belang dat mantelzorg heeft voor de samenleving is in de WMO 2015 zowel de ondersteuning van mantelzorgers bij hun mantelzorg aan cliënten vastgelegd, als de verplichting aan het college om jaarlijks zorg te dragen voor een blijk van waardering voor mantelzorgers. De gemeente waar de cliënt woont, is verantwoordelijk voor de waardering van mantelzorgers, ook als de mantelzorger in een andere gemeente woont. Deze blijk van waardering kan bestaan uit een geldbedrag, zoals dat nu bij het mantelzorgcompliment is, maar kan ook bestaan uit een waardering in natura. Het budget dat beschikbaar is voor het mantelzorgcompliment, wordt toegevoegd aan het gemeentefonds. Het budget wordt dusdanig gekort dat er onvoldoende middelen zijn om de bestaande financiële vergoeding over te nemen. De gemeente vult de verplichting voor de jaarlijkse blijk van waardering in door het expliciet op te nemen in de Verordening WMO 2015. De nadere invulling hiervan volgt in 2015.

  11 AMHK

In de WMO is een heel hoofdstuk, 4, gewijd aan het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

Huiselijk geweld en kindermishandeling zijn een maatschappelijk probleem. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) waren de afgelopen jaren de belangrijke pijlers in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Met ingang van 1 januari 2015 moeten het SHG (nu onderdeel Safegroup) en AMK (nu onderdeel van BJZ) integreren tot een nieuwe organisatie: het te vormen Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Begin 2014 is besloten om te komen tot één advies- en meldpunt op de schaal van de 18 gemeenten van de regio West-Brabant. Breda heeft namens de 18 gemeenten een kaderstellende notitie opgesteld waarbinnen het AMHK (in onze regio Veilig Thuis) verder wordt vormgegeven. De missie van Veilig Thuis is het stoppen en voorkomen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het duurzaam borgen van veiligheid van alle betrokkenen. Na vaststelling van deze notitie in het najaar 2014 in de colleges van alle 18 gemeenten, zullen de taken en werkprocessen in de notitie Veilig Thuis verder worden uitgewerkt.

Huiselijk geweld Het belang van een integrale aanpak van huiselijk geweld wordt steeds breder onderschreven: het Rijk investeert veel in de aanpak en in het voorkomen van huiselijk geweld. De vorming van het Steunpunt Huiselijk Geweld, de Wet huisverbod, het wetsvoorstel meldcode en de regionale aanpak zijn hier voorbeelden van. Hiervoor is in West-Brabant het beleidskader ‘Van Handelingsverlegen Naar Verantwoordelijkheid 2013-2016’ opgesteld.

In West-Brabant is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de aanpak van huiselijk geweld. De Wet Huisverbod heeft dit in een stroomversnelling gebracht. Nu is het zaak om de regionale werkwijze te beschrijven en kaders te stellen. Het genoemd regionaal beleidskader beschrijft de kaders en sluit aan op de lokale structuur rond de aanpak van huiselijk geweld. Alle vormen van huiselijk geweld zijn onderdeel van deze visie, te weten: partnergeweld, kindermishandeling, eer gerelateerd geweld, seksueel geweld, ouderenmishandeling, mensenhandel en loverboys. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is in 2013 in werking getreden en is bedoeld voor professionals en organisaties. Zij worden verplicht om een meldcode te hebben en het gebruik ervan te bevorderen. Daarnaast wordt er vanuit de centrumgemeente Breda samengewerkt in het kader van de vrouwen- en/of crisisopvang.

  12 Diversen

Kwaliteitseisen Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de WMO 2015 moeten gemeenten regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. De raad legt in ieder geval de hoofdregel vast in de verordening. Als het wenselijk wordt geacht de mogelijkheid open te laten dat het college verdere eisen stelt, kan het facultatieve tweede lid overgenomen worden. In de aanbesteding en de inkoop van maatwerkvoorzieningen wordt het nodige over kwaliteitseisen opgenomen.

Toezichthoudend ambtenaar Artikel 3.4 1. De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, onverwijld melding van: a. iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden; b. geweld bij de verstrekking van een voorziening. Dit betreft een uitwerking van de verordeningsplicht die in het oorspronkelijke wetsvoorstel in artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, was opgenomen en waarin werd bepaald dat in de verordening in ieder geval bepaald diende te worden welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening. Bij amendement (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 83) is deze bepaling (kennelijk onbedoeld) geschrapt. In de verordening zal toch iets opgenomen worden over de toezichthoudend ambtenaar. Er wordt onderzocht hoe deze taak het best en mogelijk regionaal weg gelegd kan worden.

  13 Financieel kader

Met ingang van 2015 worden gemeenten op grond van de WMO 2015, de Jeugdwet en de Participatiewet integraal verantwoordelijk voor het sociaal domein. Voor de uitvoering hiervan worden bedragen toegevoegd aan het deelfonds sociaal domein, dat onderdeel uitmaakt van het gemeentefonds. Oorspronkelijk mochten de middelen uitsluitend worden besteed aan de taken die in de WMO 2015, de Jeugdwet en uit de Participatiewet (re-integratie deel) aan gemeenten zijn toegekend. De bestedingsrichting binnen het sociaal domein was vrij. Per 1 januari 2018 zou het deelfonds vervallen en de middelen verdeeld worden via de algemene uitkering en indien noodzakelijk via één of meer decentralisatie- en integratie uitkeringen. De exclusieve besteding van het deelfonds is echter ingetrokken. Gemeenten leggen verantwoording over de besteding van de middelen af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk. De bestaande middelen die via het gemeentefonds worden ontvangen voor de uitvoering van de ´oude´ WMO voorzieningen, woon en vervoersvoorzieningen, rolstoelen en hulp bij het huishouden, worden niet toegevoegd aan het deelfonds sociaal domein.

In de meicirculaire 2014 is aangegeven welke bedragen de gemeenten gaan ontvangen voor de uitvoering van de nieuwe taken in de WMO in 2015. Deze middelen worden dus ontvangen via het deelfonds sociaal domein. Voor 2015 betreft het een bedrag van € 1.176.141 voor onze gemeente. Als het zogenaamde objectief verdeelmodel wordt ingevoerd zou het bedrag in 2016 € 1.002.612 zijn. In de begroting 2015 is het uitgangspunt voor de uitvoering van de WMO 2015 dat de begrote kosten gelijk zijn aan de inkomsten vanuit het Rijk die we ontvangen in het deelfonds sociaal domein (principe in = uit). Wel behoort hierbij nadrukkelijk het risico in beeld te zijn dat niet op alle onderdelen sturing mogelijk is omdat er op diverse onderdelen “open eind” regelingen van toepassing zijn. Ook is op voorhand al een forse korting door het Rijk doorgevoerd op de bedragen die per 2015 worden overgedragen. De gegevens die we over de huidige uitgaven en aantallen klanten door krijgen zijn sterk wisselend en niet compleet. Daardoor is een inschatting of de middelen die we krijgen voor de nieuwe taken en dan met name begeleiding niet of nauwelijks te maken.