Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-11-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • b.

    de WIJ: de Wet investeren in jongeren;

  • c.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet

    sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen

    de openbare orde of goede zeden;

  • d.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid,

    onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger

    algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld

    in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren, die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen

    geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht

    op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen

    geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere

    voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een

    voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17,

    zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en

    bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de

    invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en

    omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de

    jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

  • 5. Het college legt het werkleeraanbod vast in een beschikking dan wel een polis als bijlage

    bij de beschikking. De beschikking bevat in ieder geval een omschrijving van de te

    verrichten activiteit naar aard, omvang en plaats.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor

    ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college

    noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

    Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze

    verordening.

Artikel 4. Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van

het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde

arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 5. De voorzieningen

Onverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

  • b.

    ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

  • c.

    arbeidsactivering en arbeidstoeleiding;

  • d.

    sociale activering;

  • e.

    stages bij bedrijven of instellingen;

  • f.

    opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

  • g.

    loonkostensubsidies en premies;

  • h.

    nazorg bij arbeidsinschakeling;

  • i.

    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

  • j.

    diagnose-instrumenten;

  • k.

    inburgeringstraject

  • l.

    ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening,

    onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing.

  • m.

    overige voorzieningen die noodzakelijk geacht worden in de individuele situatie.

Artikel 6. Inzet van de voorzieningen

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar,

    adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame

    arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van

    vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel

    op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college vult de voorzieningen als bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

Artikel 7. Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 8. Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op

de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter

ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 9. Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrekken.

Artikel 10. Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de beschikking of bijgevoegde polis zoals bedoeld in artikel 2 lid 5 van deze verordening.

Artikel 11. Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Artikel 12. Budgetplafond

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende

    voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt

    voor een specifieke voorziening.

  • 3. Het college kent een andere voorziening toe als het budget voor een bepaalde voorziening is uitgeput

Artikel 13. Subsidies

  • 1. Het college kan subsidie verlenen aan werkgevers die met een jongere een

    arbeidsovereenkomst sluiten, als tegemoetkoming in de loonkosten en in de kosten van

    voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte, en de

    verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

Artikel 14. Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

Artikel 15. Evaluatie

Het college zendt uiterlijk binnen 2 jaar na inwerkingtreding van deze verordening een verslag over de wijze waarop de verordening is toegepast.

Artikel 16. Slotbepalingen

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als

    toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

  • 3. Deze verordening treed in werking op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de

    dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening werkleeraanbod WIJ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 23 september 2010
de griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. De Wij wijzigt het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in ‘geen uitkering, tenzij’.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid WIJ).

Alleenstaande ouders

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ).

Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd.

Zelfstandigen

Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In het zesde lid van artikel 17 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

Gehandicapten

Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ en ‘startkwalificatie’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven.

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een ‘kan’-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.

Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd.

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want in de WIJ wordt een onderscheid gemaakt in de leeftijdscategorie 16 tot en met 17 jaar en in de leeftijdscategorie 18 tot en met 26 jaar, zoals vermeldt in artikel 13 eerste lid WIJ.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening.

Artikel 4. Arbeidsinschakeling

Het staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod.

Artikel 5. De voorzieningen

Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kunnen in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen.

In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking staan. Het is denkbaar dat het college nog andere voorzieningen ontwikkelt die (nog) niet in de verordening zijn opgenomen.

Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.

Artikel 6. Inzet van de voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. Adequaat wil zeggen efficiënt en effectief, waarbij bij een keuze tussen kwalitatief gelijkwaardige voorzieningen, gekozen zal worden voor de goedkoopste voorziening.

In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

Het behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid om te bepalen of het werkleeraanbod wordt ingevuld door werken of leren of een combinatie van beide. In deze verordening is vastgelegd dat de jongere die niet of onvoldoende beschikt over een startkwalificatie een opleiding of andere scholing krijgt aangeboden die tot deze startkwalificatie leidt dan wel de jongere dichterbij het perspectief van duurzame arbeidsinschakeling brengt.

Artikel 7. Combinatie arbeid en zorg

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daaraan wordt in artikel 7 van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Eventuele kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 14 van deze verordening worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.

Artikel 8. Gehandicapten

De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot de mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

Artikel 9. Uitvoering door derden

In artikel 11, vierde lid van de WIJ is bepaald dat het college de uitvoering van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. De genoemde vaststelling kan wel worden gemandateerd aan bestuursorganen. Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden m.b.t. de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven. Binnen de beleidskaders kan het college nadere afspraken maken met deze derden.

Artikel 10. Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen.

Artikel 11. Intrekking werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling van het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. De individuele belangen dienen zorgvuldig afgewogen te worden en dit dient gemotiveerd te worden in de beschikking.

Het verdient aanbeveling dat het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

Artikel 12. Budgetplafonds

De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de begroting gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen.

Artikel 13. Subsidies

Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met arbeid. Dit wordt ook als voorziening aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien.

De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend, dienen afzonderlijk te worden geregeld.

Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels stellen over enkele zaken betreffende de subsidiëring. Hoewel uitgangspunt is dat het beleid over het werkleeraanbod door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is reeds eerder aangegeven dat waar het om uitvoeringsbeleid gaat, dit door het college ter hand kan worden genomen.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen.

In lid 3 is de bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de begroting voor de verschillende soorten subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 14. Vergoedingen

Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

Artikel 15. Evaluatie

Het recht op werkleeraanbod confronteert de gemeente met de noodzaak een effectief arbeidsmarktbeleid m.b.t. jongeren te voeren en in dat kader een aantal beleidskeuzes te maken. Vanwege de verstrekkende (juridische en budgettaire) verplichtingen die dit met zich kan meebrengen kan het gewenst zijn de effecten van het beleid en de werking van deze verordening nauwlettend te volgen. In artikel 15 wordt aangegeven dat het college de evaluatie van de toepassing van de verordening werkleeraanbod WIJ, laat aansluiten bij de evaluatie van de WIJ, die binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet moet plaatsvinden (artikel 92 WIJ).

Artikel 16. Slotbepalingen

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Lid 3: De WIJ is gepubliceerd in Staatsblad 283 van 2 juli 2009 en trad op 1 oktober 2009 in werking. De invoering van de WIJ wordt landelijk ondersteund met onder meer model-verordeningen. Daarbij is aansluiting gezocht. Het overgangsrecht van WWB naar WIJ loopt tot 1 juli 2010 (in sommige situaties tot 31-12-2010). Om deze reden (aansluiting op het overgangsrecht) en door de duur van het te volgen lokaal bestuurlijke traject is voorzien in het verlenen van terugwerkende kracht aan de verordening tot en met 1 juli 2010 (de datum waarop het overgangsrecht eindigt).