Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen-Chaam

Geldend van 01-05-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alphen-Chaam

GEMEENTE ALPHEN-CHAAM

Het college van de gemeente Alphen-Chaam.

Gelet op artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen-Chaam,

BESLUIT:

Vast te stellen

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen-Chaam.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels rond verstrekking en verantwoording van het persoonsgebonden budget

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder

a. Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

b. persoonsgebonden budget: een geldbedrag of gelijkwaardige verstrekking waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven;

c. financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

 

Artikel 2

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 3

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats:

a. indien het een vervoersvoorziening betreft waar een collectief vervoerssysteem in kan voorzien.

b. indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, de overtuiging bestaat, dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

c. indien op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

Artikel 4

1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

a. bij besteding van het persoonsgebonden budget aan hulp bij het huishouden aan het

einde van iedere maand;

b. in andere gevallen een maand na verstrekking.

2. Het college gaat steekproefsgewijs na of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekkingen gerekend per kalenderjaar.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en eigen aandeel en besparingsbijdrage

 

Artikel 5 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel

1. Het maximale bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.636,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.636,00.

2. Het maximale bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 15.838,00 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 15.838,00.

3. Het maximale bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.902,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 27.902,00.

4. Het maximale bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.100,00 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 22.100,00.

5. De bedragen in dit artikel worden tenminste eenmaal per jaar, in elk geval steeds per 1 januari automatisch bijgewerkt naar de meest actuele publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant.

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

 

 

 

A Ongehuwd en jonger dan 65 jaar

€ 17,80

€ 22.636,00

B Ongehuwd en ouder dan 65 jaar

€ 17,80

€ 15.838,00

C Gehuwd en jonger dan 65 jaar

€ 25,40

€ 27.902,00

D Gehuwd en ouder dan 65 jaar

€ 25,40

€ 22.100,00

Artikel 6. Periode eigen bijdrage

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van artikel 5 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Artikel 7 Besparingsbijdrage.

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of een scootermobiel wordt bepaald aan de hand van de prijzengids van het Nibud.

Indien aanvrager een bijstandsuitkering ontvangt wordt het bedrag zoals bedoeld in het 1e lid gehalveerd.

Heeft aanvrager een minimuminkomen dan wordt zo nodig een bijzondere bijstandsaanvraag ingenomen.

Als de voorziening als bedoeld in het 1ste lid in bruikleen is verstrekt en binnen 6 maanden weer wordt ingeleverd (bijvoorbeeld omdat er geen of nauwelijks gebruik van gemaakt wordt), dan wordt de tot dan betaalde besparingsbijdrage terugbetaald.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden (HH)

Artikel 8 Vaststelling uurtarieven hulp bij het huishouden

1. De hoogte van de uurtarieven van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden is regionaal vastgesteld:

a. voor schoonmaakwerkzaamheden en uitvoeren van lichte huishoudelijke taken, € 15,61 (HH1);

b. voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning van de organisatie in de huishouding en/of binnen een ontregelde huishouding, € 18,85 (HH2);

2. De hoogte van de uurtarieven hulp bij het huishouden zorg in natura is regionaal vastgesteld:

a. voor schoonmaakwerkzaamheden en uitvoeren van lichte huishoudelijke taken, € 19,90 (HH1);

b. voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning van de organisatie in de huishouding en/of binnen een ontregelde huishouding, € 24,15 (HH2);

3. Wijzigingen in de uurtarieven die regionaal worden afgesproken, inclusief vaststelling van indexeringspercentage, worden automatisch doorgevoerd in het besluit.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

 

Artikel 9 Verhuis- en inrichtingskosten

1. De vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt minimaal € 2.290,00.

2. In overleg met aanvrager wordt de in de 1e lid bedoelde vergoeding op maat vastgesteld.

Artikel 10 Onderhoud, keuring en reparatie

1. Voor een vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:

a. stoelliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. hefplateauliften;

e. balansliften;

f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

h. toiletten die zijn voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

2. Ten aanzien van de in het eerste lid onder f tot en met h vermelde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding.

3. Ten aanzien van de in het eerste lid onder a tot en met e vermelde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding met de hieronder vermelde frequentie.

Keuring van liften Beginkeuring Frequentie periodieke keuring

Stoellift ja 1 x per 4 jr.

Rolstoelplateaulift ja 1 x per 4 jr.

Staplateaulift ja 1 x per 4 jr.

Woonhuislift nee 1 x per 1,5 jr.

Hefplateaulift nee 1 x per 1,5 jr.

Balanslift nee 1 x per 1,5 jr.

Onderhoud van Frequentie periodiek onderhoud

Stoellift 1 x per jaar

Rolstoelplateaulift 1 x per jaar

Staplateaulift 1 x per jaar

Woonhuislift 2 x per jaar

Hefplateaulift 2 x per jaar

Balanslift 1 x per jaar

Artikel 11 Tijdelijke huisvesting

De vergoeding voor tijdelijke huisvesting wordt toegekend tot maximaal het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 12 Huurderving

1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 6.807,00 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden na de eerste maand huurderving die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 13 Antispeculatiebeding

1. Aan de eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening als bedoeld in lid 2 heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, wordt op grond van de verordening de voorwaarde opgelegd om bij verkoop van deze woning binnen een periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens onderstaande regel te worden terugbetaald.

2. De verplichting uit het eerste lid is van toepassing als de woonvoorziening gerealiseerd is in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan- op- of bijbouw al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond.

3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

4. Het te restitueren bedrag bedraagt 100 procent van de meerwaarde, maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

5. Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Artikel 14 Eigen bijdragen woonvoorzieningen

Bij woonvoorzieningen is de aanvrager een eigen bijdrage en een eigen aandeel in de kosten zoals bedoeld in artikel 7 van de verordening en artikel 5 van dit Besluit verschuldigd.

Artikel 15 Vaststelling financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in een door de gemeente geaccepteerde offerte.

Artikel 16

Het bedrag dat wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken als bedoeld in artikel 19 van de verordening bedraagt € 2.290,00.

Artikel 16 bis

1. Eenvoudige of goedkope woningaanpassingen tot € 500,00 worden geacht algemeen gebruikelijk te zijn en komen daarmee voor eigen rekening.

2. Indien voor de uitvoering van de in het 1e lid bedoelde woningaanpassingen de hulp wordt ingeschakeld van WZSW, geldt een kortingsregeling.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 17

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld:

a. op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor verzekering, onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening; of

b. op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief verzekering, onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 18

1. De grenzen waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening, zijn opgenomen in artikel 5.

2. De grens bedoeld in het eerste lid is ook van toepassing indien een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 19

1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van een (eigen) auto of taxi bedraagt € 1.055,00.

2. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 685,00.

3. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.586,00.

 

Artikel 20

1. Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 25 van de verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in artikel 19. Het normbedrag bij jongeren wordt als volgt afgestemd op de leeftijd:

a. Voor 4-12 jarigen de helft van het normbedrag;

b. Voor 12-15 jarigen ¾ van het normbedrag;

c. Vanaf 15 jaar het normbedrag.

d. Als binnen één gezin meerdere kinderen in aanmerking komen wordt aan elk van de kinderen maximaal ¾ van de bij de leeftijdscategorie behorende vergoeding toegekend.

2. Het normbedrag als bedoeld in artikel 19 wordt als volgt afgestemd bij gebruik van buitenwagens:

a. Een korting op het normbedrag van 25 % bij gebruik van een elektrische buitenwagen (scootermobiel);

b. Een korting op het normbedrag van 70% bij gebruik van een gesloten buitenwagen.

Artikel 21

Het artikel 24 onder b van de Verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde Deeltaxi-systeem volgens de hierna volgende opzet:

a. aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het Deeltaxi-systeem wordt een Deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi tegen betaling van de voor de betreffende rit benodigde strippen;

b. voor de tarifering van het Deeltaxi-systeem wordt dezelfde zone-indeling en strippensysteem gehanteerd als bij het openbaar busvervoer;

c. het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer. Buiten het extern vervoersgebied is gebruik van de deeltaxi onmogelijk;

d. voor elke rit is een bijdrage gebaseerd op een basistarief van één strip van € 0,55 (2011) verschuldigd vermeerderd met een strip van € 0,55 (2011) per zone. Het totaal verschuldigde bedrag dient per taxirit bij het instappen aan de chauffeur te worden betaald;

e. een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is een basistarief verschuldigd van € 0,55 (2011) vermeerderd met een strip van € 0,55 (2011) per zone, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis.

f. de aanvrager is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de deeltaxi, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer;

g. de betaling door de aanvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt;

 

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 22

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld:

a. als tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor selectie, onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het één na vorige kalenderjaar; of

b. aan de hand van de goedkoopst adequate huurprijs inclusief selectie, onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 23

1. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als een forfaitair budget en bedraagt € 3.177,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de aanschaf, verzekering, reparatie en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

2. Voor het vierde en volgende jaren kan een forfaitair budget verstrekt worden voor verzekering, onderhoud en reparatie van € 401,00 per jaar.

3. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

Artikel 24

Indien zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is, kunnen de kosten van maximaal 6 lessen rolstoel- of scootermobieltraining voor vergoeding in aanmerking komen.

Hoofdstuk 7 Samenhangende afstemming

Artikel 25

1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 32 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d. het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e. de sociale omstandigheden van de aanvrager.

2. Bij de besluitvorming en de motivering van de beschikking wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 26

1. De adviesinstantie als bedoeld in artikel 32 van de Verordening is in volgorde van raadpleging:

a. een interne Wmo consulent(e) met indiceringbevoegdheid;

b. een externe (medische) adviseur.

Artikel 27

1. Genoemde bedragen kunnen worden aangepast, indien de indexeringen daartoe aanleiding geven.

Artikel 28

1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

2. De wijzigingen treden in werking per 1 mei 2011.

3. Het college besluit welke overgangsmaatregelen worden getroffen voor de wijziging in artikel 18 lid 2. Zolang hierover geen collegebesluit is geldt deze wijziging alleen voor nieuwe aanvragen.

Vastgesteld in de vergadering van het college van 12 april 2011.

mr. M.M. Hendrickx drs. H.W.S.M. Nuijten

secretaris burgemeester

Per 1 mei 2011 zijn de bedragen in artt. 9; 19 en 23 geïndexeerd met 1,1 % (CPI alle huishoudens)

Toelichting Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Bvmo) Alphen-Chaam

Inleiding

In de raad is de Verordening maatschappelijke ondersteuning vastgesteld.

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de vastgestelde verordening kunnen burgemeester en wethouders een uitvoeringsbesluit vaststellen omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

In het besluit komt aan de orde het persoonsgebonden budget (Pgb). Van alle soorten voorzieningen waarvoor een Pgb mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het Pgb wordt samengesteld.

Ook is invulling aan de eigen bijdrageregeling gegeven overeenkomstig de bepalingen van de Algemene maatregel van bestuur (amvb).

Per hoofdstuk zijn vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen.

In hoofdstuk 7 is geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

artikel 3

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen.

Bij het onderzoek kan als richtlijn gebruik gemaakt worden van de door het CIZ opgestelde en door het SRE bewerkte protocollen:

a. Van indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging naar indicatiestelling voor Hulp bij het Huishouden,

b. Gebruikelijke zorg voor Hulp bij het Huishouden.

Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een Pgb te ontvangen. Het is niet mogelijk een Pgb te ontvangen als een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een Pgb. Dit is bijvoorbeeld het geval bij medische en/of (psycho-) sociale contra-indicatie. Voorbeelden daarvan zijn: problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik, of verslavingsproblematiek.

Het is ook niet mogelijk een Pgb te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

artikel 5

Hoofdstuk IV van de Algemene maatregel van bestuur (amvb) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de amvb wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.

Voor de invulling van de eigen bijdrageregeling is aangesloten bij bedragen en percentages van de amvb.

artikel 7

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals bv dit gebeurt bij verstrekking van een driewielfiets of een scootermobiel, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een besparingsbijdrage. Dit artikel bepaalt dat voor het bedrag van deze besparingsbijdrage wordt aangesloten bij de Nibud prijzengids. De bedragen die daarin worden genoemd worden minimaal jaarlijks geactualiseerd en gelden ook als richtprijzen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening.

In sommige gevallen zal het een bijstandscliënt betreffen die de besparingsbijdrage moet betalen (lid 2). Veelal zal deze cliënt niet de middelen hebben om de bijdrage te betalen en vervolgens een beroep doen op de bijzondere bijstand. Indien deze aanvraag wordt toegekend is de gemeente feitelijk zelf de besparingsbijdrage aan het betalen. Dat is niet de bedoeling. We gaan er daarom van uit dat iemand met een bijstandsuitkering minder zou uitgeven aan het algemeen gebruikelijke deel. We hebben dit vastgelegd op de helft. Vandaar dat iemand met een bijstandsuitkering 50% van de Nibudnorm dient te betalen aan besparingsbijdrage. Omdat het een bekende cliënt is hoeft er verder geen onderzoek gedaan te worden naar het inkomen.

Bij een nog niet bekende cliënt die aangeeft een minimuminkomen te hebben (lid 3), wordt een aanvraag voor bijzondere bijstand ingenomen. Er kan immers ook sprake zijn van vermogen. In die gevallen wordt wel met de volledige Nibudnorm gerekend.

Het komt voor dat een voorziening die in bruikleen is verstrekt nauwelijks gebruikt wordt. Ook komt het voor dat het ziektebeeld van de cliënt zo progressief is dat er binnen een half jaar geen gebruik meer gemaakt kan worden van de voorziening. in die gevallen wordt de (tot dan betaalde) besparingsbijdrage terugbetaald (lid 4).

Toelichting bij artikel 8 lid 1:

Hierbij de vaststelling van de uurtarieven PGB zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1. Het pgb moet voldoende zijn om minimaal het minimum loon te betalen. Hierbij wordt uitgegaan van het minimumloon van een 23-jarige omdat handhaving van een gedifferentieerd minimumloon naar leeftijd alléén tegen zeer hoge uitvoeringskosten realiseerbaar is.

2. Het pgb-tarief moet aantrekkelijk genoeg zijn voor mensen die deze vorm van arbeid aanbieden omdat zij niet verzekerd zijn voor de sociale wetgeving.

3. Het pgb-tarief moet een redelijke vergelijking zijn met loon in dienstverband

Het pgb-tarief HH1 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd:

1. Een uurloon van € 12,50 vermeerderd met 8% vakantietoeslag = € 13,50. Het uurloon van € 13,50 bestaat uit € 11,55 aan loon en € 1,95 aan te betalen premies voor vrijwillige sociale verzekeringen.

2. Een toeslag voor de bemiddelingskosten van € 0,62 en de administratiekosten van € 1,49. Dit zijn voorlopige kostentoerekeningen en worden nog aangepast nadat de gegevens bekend zijn van de nog uit te voeren aanbestedingen voor deze activiteiten.

3. Dit uurloon staat in perspectief met het loon van werknemers bij een zorginstelling die een gemiddeld uurloon hebben van € 9,07 + 8% vakantietoeslag + 8% vakantieuren + 4% eindejaarsgratificatie = € 10,98

Het pgb-tarief HH2 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd:

1. Een uurloon van € 15,50 vermeerderd met 8% vakantietoeslag = € 16,74. Het uurloon van € 16,74 bestaat uit € 14,33 aan loon en € 2,41 aan te betalen premies voor vrijwillige sociale verzekeringen.

2. Een toeslag voor de bemiddelingskosten van € 0,62 en de administratiekosten van € 1,49. Dit zijn voorlopige kostentoerekeningen en worden nog aangepast nadat de gegevens bekend zijn van de nog uit te voeren aanbestedingen.

3. Dit uurloon staat in perspectief met het loon van werknemers bij een zorginstelling die een gemiddeld uurloon hebben van € 10,74 + 8% vakantietoeslag + 8% vakantieuren + 4% eindejaarsgratificatie = € 12,88.

Uitgangspunt bij HH1 is dat als de cliënt alles zelf regelt, deze het volledige tarief van € 15,61 ontvangt. Moeten wij als gemeente de bemiddelings- en kassiersfunctie regelen, dan ontvangt de cliënt € 2,11 minder en bedraagt het tarief € 13,50.

Uitgangspunt bij HH2 is dat de cliënt alles zelf regelt. Deze ontvangt daarvoor volledige tarief van €18,85.

artikel 10

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor vergoeding. Hierbij wordt de aangegeven frequentie in acht genomen.

artikel 16

Het bezoekbaar maken voor AWBZ-bewoners was ook onder de Wvg een bovenwettelijke voorziening. Dit wordt tot op heden in de (Wvg-)jurisprudentie bevestigd. Zo blijkt uit de uitspraak CRvB 19-03-1999, nr. 98/5894 (gemeente Sneek, LJN ZB8168), waar het geschil draait om een afgewezen aanvraag voor een tillift in het kader van het bezoekbaar maken. Vergelijkbaar is de uitspraak CRvB 26-06-1998, nr. 97/5168 (gemeente Wijchen, LJN ZB7780) inzake een aanvraag voor een aangepaste slaap- en doucheruimte voor een AWBZ-bewoner en CRvB 30-12-1998, nr. 98/3863 (gemeente Bladel, LJN ZB8030).

Uiteraard ontstaan er door de beperkte omschrijving van het begrip bezoekbaar maken regelmatig moeilijke situaties, vooral bij mensen met ernstige beperkingen. In de drie bovengenoemde zaken werd ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule. In alle gevallen wordt dat beroep verworpen door de Raad, die overigens wel expliciet vermeldt begrip te hebben voor de lastige situaties die ontstaan door de beperkte verplichtingen die gemeenten hebben voor het bezoekbaar maken.

In de uitspraak CRvB 19-03-2008, nr. 06/3775 (gemeente Nijmegen, LJN BC7398) wordt een beroep op de hardheidsclausule uit de verordening van de gemeente wel gehonoreerd door de Raad. Dat heeft in deze zaak te maken met het feit dat in die zaak eerder in het kader van de Verordening subsidie logeeradres gehandicapten 2000 een bijdrage in de kosten van een aantal voorzieningen is toegekend. Die voorzieningen maakten het mogelijk de ouderlijke woning te bezoeken. Deze voorzieningen hebben geen nut meer, als de nu in het kader van het bezoekbaar maken gevraagde tillift (die onder meer nodig is bij het verschonen na ontlasting en urinelozing) wordt geweigerd.

Overigens wordt wel gesteld dat op basis van het compensatiebeginsel uit de Wmo 'bezoekbaar maken' niet meer bovenwettelijk is, maar hoort bij de compensatieplicht. Op basis van artikel 4 lid 1, onder d Wmo moeten mensen uit de doelgroep immers ook in staat worden gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

De vraag is dan echter wel hoe ver de verplichtingen van de gemeenten dan gaan om mensen te laten participeren. Moet er dan misschien niet altijd logeerbaar gemaakt worden in plaats van bezoekbaar? En moeten er misschien twee (of meer) woningen van familieleden bezoekbaar/logeerbaar gemaakt worden als de ouders van de gehandicapte AWBZ-bewoner bijvoorbeeld gescheiden zijn?

Nadere CRvB-jurisprudentie zal hierover nog uitsluitsel moeten geven.

De meest gebruikelijke wijze ter vaststelling van de hoogte van dit bedrag is om het bedrag gelijk te houden aan het bedrag van de verhuiskostenvergoeding. Die regel hanteren wij ook.

De jurisprudentie is aan het verschuiven van ‘bovenwettelijk’ naar ‘behorend tot de compensatieplicht’. Dit betekent dat ook bij het bezoekbaar maken van de woning integraal naar de situatie gekeken moet worden om maatwerk te kunnen leveren. Ofschoon we zoveel mogelijk blijven vasthouden aan de regels van de verordening, kiezen we ervoor om het bedrag geen maximaal bedrag meer te laten zijn, maar een richtlijn.

Artikel 16 bis

Lid 1 spreekt voor zich. Dit besluit gaat er van uit dat wanneer de kosten onder de 500 euro blijven, deze kosten voldoen aan de criteria van algemeen gebruikelijk. Wanneer iets algemeen gebruikelijk is staat omschreven in de toelichting op art. 1 Ad n. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Alphen-Chaam.

Lid 2 beoogt het stimuleren van het gebruik van WZSW (Wonen zorg en service in de wijk) bij de uitvoering van eenvoudige woningaanpassingen. Wanneer WZSW wordt ingeschakeld gebeurt dit voor verantwoording van de cliënt. De cliënt geeft opdracht, houdt toezicht en is verantwoordelijk voor de uitvoering. Omdat de gemeente de eigen kracht van de inwoners wil stimuleren o.a. door inzet van vrijwilligers via WZSW wordt in overleg een deel van de kosten van de dienstencheques vergoed. WZSW werkt met dienstencheques die 5, 10 of 15 euro kosten voor 1 uur werken. Deze kosten kunnen (gedeeltelijk) worden vergoed tot een maximum van 200 euro per klus. Zulks in overleg tussen cliënt en WZSW overeen te komen.

artikel 17

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Worden voorzieningen gehuurd inclusief onderhoud en reparatie dan regelt lid b dat het persoonsgebonden budget maximaal bestaat uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren. Het is niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer kost dan een verstrekking in natura.

Als een vervoersvoorziening verzekerd moet worden (bijvoorbeeld scootermobiel) dan geldt het voorgaande ook voor de kosten van een verzekering. Onder verzekering wordt in dit verband niet verstaan de wettelijk verplichte WA-verzekering. Bedoeld wordt hier een casco-verzekering op basis van afschrijving (niet op basis van nieuwwaarde). Deze verzekering dekt de schade in verband met diefstal, brand, slippen, een ongeluk en soms schade tijdens vervoer (van bijvoorbeeld een fiets).

Artikel 18

Lid 1 spreekt voor zich. Het betreft hier de inkomensgrenzen waarboven een auto of vergelijkbare voorzieningen geacht worden tot het normale uitgavenpatroon te behoren. Met een inkomen boven deze grens zijn dit soort voorzieningen algemeen gebruikelijk te noemen.

Lid 2 hanteert dezelfde inkomensgrens, maar dan voor het collectief vervoer. Het collectief vervoer wordt gezien als een vervanging van het openbaar vervoer. Ons deeltaxi-systeem staat open voor iedereen. De zogenaamde vrije reizigers betalen een hoger tarief. Met een inkomen boven de genoemde grens wordt men geacht dit hogere tarief te kunnen opbrengen zodat het collectief vervoerssysteem voor mensen met hogere inkomens als algemeen gebruikelijk wordt geacht. Onder het regime van de WVG (Wet voorzieningen gehandicapten) was een grens van 1,5 keer de bijstandsnorm geaccepteerd. Het hanteren van de grenzen uit art. 5 is bezien vanuit de Wmo logischer, werkbaarder (men dient toch vaak al het verzamelinkomen door te geven voor het bepalen van de eigen bijdrage), en verdedigbaar. Verdedigbaar aangezien deze systematiek neerkomt op 1,5 keer de norm voor personen jonger dan 65 en 120 % keer de norm voor 65-plussers.

artikel 21

In dit artikel wordt de opzet van het Deeltaxi-systeem vastgelegd. Actuele informatie is steeds te vinden op de website van Deeltaxi West-Brabant.

artikel 22

In dit artikel wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Lid b gaat uit van de situatie waarin de gemeente de rolstoelen huurt. In die situatie kan een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Het persoonsgebonden budget bestaat maximaal uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Indien men met dat bedrag een rolstoel wil aanschaffen kan een lening worden aangegaan met het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

artikel 23

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, daarom wordt deze verstrekkingswijze voortgezet hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitair bedrag. Dit bedrag is niet altijd kostendekkend en dient beschouwd te worden als een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, verzekering, reparatie en onderhoud voor een periode van 3 jaar. Na drie jaar kan opnieuw een bedrag worden toegekend. Als vervanging van de sportrolstoel nog niet nodig is dan kan jaarlijks een bedrag worden vergoed voor verzekering (zie toelichting bij artikel 17), onderhoud en reparatie (lid 2).

artikel 25

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

artikel 26

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. Het betreffende bedrag stond voorheen in lid 2 van dit artikel. Lid 2 is geschrapt omdat er een interne Wmo consulente met indiceringsbevoegdheid aanwezig is. In die gevallen dat er een medisch advies nodig is wordt altijd een externe medisch adviseur ingeschakeld.

Artikel 28 lid 3

Dit artikellid gaat over de ingangsdatum van het gestelde onder artikel 18 lid 2 (inkomensgrens voor deeltaxi). Deze nieuwe werkwijze gaat per 1 mei in voor alle nieuwe aanvragen. Totdat er een collegebesluit is genomen over het overgangsrecht voor de bestaande deeltaxigebruikers, wijzigt er voor deze bestaande groep niets. Dit houdt verband met de benodigde voorbereidingstijd voor een dergelijke actie. Bestaande gebruikers zullen immers moeten worden aangeschreven teneinde hun inkomensgegevens op te vragen. Vervolgens dient het recht opnieuw bepaald te worden en moeten er nieuwe beschikkingen komen.