Regeling vervallen per 01-08-2018

Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2011

Geldend van 30-03-2011 t/m 31-07-2018

Intitulé

Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2011

Artikel 1

Het college heeft op 15 maart besloten de “beleidsregels planologische kruimelgevallen 2011” vast te stellen.

“Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2011”

Beleidsregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de ‘lichtere’ strijdigheden

Toepassen artikel 2.12, lid 1, sub a onder 1 respectievelijk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van planologische kruimelgevallen

 

InleidingMet ingang van 1 oktober 2010 is de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet vervangt op onderdelen de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ook de Wabo biedt de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Een belangrijke wijziging in de Wabo ten opzichte van de Wro is dat de omgevingsvergunning voor de ‘lichtere’ afwijkingen niet meer moet worden voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Algemene wet bestuursrecht). Oftewel, het is niet meer voorgeschreven een ontwerpbesluit ter inzage te leggen waarover belanghebbenden hun zienswijze kunnen geven. Het college van burgemeester en wethouders wil met deze beleidsregels vooraf kenbaar maken in welke gevallen in principe medewerking wordt verleend aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. In deze gevallen wordt vooraf geen ontwerpbesluit ter inzage gelegd maar wordt de omgevingsvergunning voorbereid en verleend. Belanghebbenden kunnen desgewenst wel bezwaar maken tegen de verleende omgevingsvergunning.

OverwegingenIn artikel 3.23 lid 1 Wro werden de ontheffingsmogelijkheden van het bestemmingsplan voor de zogenaamde “planologische kruimelgevallen” geregeld. In artikel 4.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) was aangegeven welke gevallen als “kruimel” werden aangemerkt. Met de inwerkingtreding van de Wabo is ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Artikel 4 bijlage II van het Bor bevat een vergelijkbare regeling voor “planologische kruimelgevallen” als voorheen in de Wro was opgenomen. Artikel 4 bijlage II van het Bor bevat een aanwijzing van categorieën van gevallen waarin voor planologische (gebruiks)activiteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Wanneer blijkt dat een aanvraag om omgevingsvergunning strijdig is met de regels van het bestemmingsplan, kan het college ingevolge artikel 2.12 eerste lid, sub a onder 2 en deze beleidsregels toch medewerking verlenen aan het verzoek. De wetgever verwacht echter wel dat een bestuursorgaan van deze vrije (discretionaire) bevoegdheid met beleid gebruik maakt. Hier wordt met dit beleid invulling aan gegeven. Hierbij moet wel altijd worden voldaan aan de kaders die hiervoor zijn opgenomen in de bovengenoemde bijlage II, artikel 4 van het Bor.

In de geactualiseerde bestemmingsplannen is het “kruimelgevallenbeleid” grotendeels geïmplementeerd. Wenselijke ontwikkelingen zijn rechtstreeks mogelijk op grond van deze geactualiseerde plannen dan wel via een (binnenplanse) ontheffingsbevoegdheid. Deze beleidsregel is in het algemeen dan ook bedoeld voor gebieden waar een niet geactualiseerd bestemmingsplan geldt.

BegrippenVoor de begrippen in deze beleidsregels wordt verwezen naar artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Bijbehorend bouwwerk: Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Dit begrip is opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en wordt ter aanvulling in deze beleidsregel toegelicht. Het begrip is nieuw, met deze term wordt een verzamelbegrip geïntroduceerd waar uitbreidingen van een hoofdgebouw (zowel woningen als bedrijfsgebouwen), aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden), De architectonische ondergeschiktheid is niet langer van belang (was onder de Woningwet wel het geval). Dit laat onverlet dat de begrippen aanbouw, bijgebouw en uitbouw voor de juridisch praktijk van belang blijven daar waar deze begrippen worden gebezigd in bestemmingsplannen. Het verlaten van het onderscheid tussen deze type bouwwerken in de nieuwe regeling heeft geen gevolgen voor de uitleg van bestemmingsplannen.

Daarnaast wordt in deze beleidsregel verstaand onder:1. Perceel

Het begrip “perceel” is niet nader gedefinieerd. Daarom wordt aansluiting gezocht bij het begrip “bouwperceel” uit de geactualiseerde bestemmingsplannen. Een perceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het geldende bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2. Bebouwde kom

Het begrip “bebouwde kom” is niet nader gedefinieerd. De VNG is van mening dat het begrip bebouwde kom gedefinieerd kan worden als ‘samenhangende woonbebouwing’. Volgens vaste jurisprudentie is de aard van de omgeving als ‘toetsingskader’ aangewezen. Het gemeentebestuur zou een gebied kunnen aanwijzen dat wordt beschouwd als bebouwde kom (aanwijzingsbesluit) maar door de hiervoor genoemde jurisprudentie wordt de betekenis van een aanwijzingsbesluit beperkt. Dit betekent dat per geval zorgvuldig beoordeeld dient te worden of sprake is van bebouwde kom.

Beleidsregels

Beleidsregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, lid 1, a onder 1 respectievelijk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van planologische kruimelgevallen.

De criteria

A) Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 1 (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid)In beginsel wordt voor deze categorie een omgevingsvergunning verleend tenzij er gegronde argumenten zijn om geen vergunning te verlenen. Er zijn derhalve uitzonderingen op de hoofdregel denkbaar:- als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, ontstaat op het perceel een te massale bebouwing gelet op de bestaande bebouwing (vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daaronder begrepen)- als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, is uitbreiding van een hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw op een aangrenzend perceel niet meer mogelijk of slechts beperkt mogelijkIn deze of vergelijkbare situaties kan het college besluiten geen medewerking te verlenen aan binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.

B) Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 2 (bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (bijlage II, artikel 4 Bor))

1) Een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom (artikel 4 lid 1 onder a bijlage II Bor)Aan dit artikel wordt toepassing gegeven indien wordt voldaan aan de volgende eisen:(Bedrijfs)woningen:de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal:- buiten het bouwvlak ten hoogste 50 m² bedragen;- ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen.Bijbehorende bouwwerken zullen in het achtererf worden gebouwd.In principe moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Als geen bestemmingsvlak is aangegeven wordt beoordeeld of het bijbehorend bouwwerk ruimtelijk inpasbaar is waarbij bebouwing in beginsel zo veel mogelijk dient te worden geclusterd.

2) Een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom (artikel 4 lid 1 onder b bijlage II Bor)Aan deze bepaling wordt toepassing gegeven mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:(Bedrijfs)woningen:- in beginsel moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;- de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50 m² bedragen;- ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen.Bijbehorende bouwwerken zullen in het achtererf worden gebouwd.

Recreatiewoningen:- mits qua oppervlakte in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan, en- al in de bestaande situatie niet wordt voldaan aan de minimale onderlinge afstand tussen de gebouwen.Bij de beoordeling wordt tevens gekeken naar de omliggende bebouwing. Derden mogen niet onevenredig worden benadeeld (lees: worden beperkt in bouwmogelijkheden).

Bedrijfsgebouwen (niet zijnde een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten diensten van een agrarisch bedrijf):Deze bepaling blijft buiten toepassing tenzij maatwerk mogelijk is.

Kassen en bedrijfsgebouwen van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf:Deze bepaling blijft buiten toepassing. Voor deze categorie zijn de bestemmingsplanbepalingen van toepassing.

3) Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen:Deze bepaling blijft buiten toepassing.

4) Een bouwwerk, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3 bijlage II Bor):Ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde wordt medewerking verleend in de volgende gevallen:a. Voor terreinafscheidingen tot 2 meter in achtererfgebied.b. Voor overige niet eerder genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde met een maximale hoogte van 5 meter.

5) Dakkapellen en dakopbouwen of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (artikel 4 lid 4 bijlage II Bor)Aan deze bepaling wordt slechts toepassing gegeven als het project voldoet aan redelijke eisen van welstand.

6) Een antenne-installatie niet hoger dan 40 m (artikel 4 lid 5 bijlage II Bor)a. de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;b. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en:- site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden, of;- er is sprake van site-sharing;c. de antennemast wordt niet geplaatst in en veroorzaakt geen onevenredige verstoring van een beschermd dorpsgezicht.

7) Een installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf (artikel 4 lid 6 bijlage II Bor)Aan dit artikel wordt geen toepassing gegeven.

8) Een installatie voor CO-vergisting bij een agrarisch bedrijf (artikel 4 lid 7 bijlage II Bor)Aan dit artikel wordt alleen op basis van maatwerk toepassing gegeven.

9) Evenementen (artikel 4 lid 8 bijlage II Bor)Aan dit artikel kan toepassing worden gegeven indien het evenement voldoet aan de eisen uit de APV en het evenementenbeleid.

10) Wijziging van gebruik van bouwwerken binnen de bebouwde kom tot max. 1500 m2 (artikel 4 lid 9 bijlage II Bor)Aan dit artikel kan toepassing worden gegeven:1. voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijfsactiviteit, met inachtneming van de volgende voorwaarden:- de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met een maximum van 50 m2;- de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;- de activiteit/het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in de bestaande (woon)omgeving;- de activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;- er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met een aan-huis-verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;- er zijn geen etalages, vitrines en lichtreclames aanwezig.

2. voor een initiatief dat past binnen bestaande beleidskaders (bestemmingsplan, beleidsplan en/of structuurvisie), met inachtneming van de volgende voorwaarden:- Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en -functie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie en indien van toepassing, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht.- Het betreft bedrijven en voorzieningen die passen binnen de bedrijfscategorieën 1 en 2, zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.

11) Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (artikel 4 lid 10 bijlage II Bor)Aan dit artikel wordt geen toepassing gegeven. Het toestaan van permanente bewoning van eenrecreatiewoning kan enkel via een persoonsgebonden gedoogbeschikking.

 

Algemeen afwegingskaderToepassingskaderBurgemeester en wethouders verlenen in principe medewerking aan een aanvraag om een omgevingsvergunning mits:- het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;- er sprake is van een goede waterhuishouding;- de verkeersveiligheid niet in het geding komt;- de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;- er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien dan wel de parkeergelegenheid niet verder vermindert indien deze al toereikend is;- aanwezige waarden van monumentale gebouwen en/of beeldbepalende gebouwen niet onevenredig worden aangetast;- in overeenstemming met de uitgangspunten, zoals verwoord in de welstandsnota en naar het oordeel van de welstandscommissie (zie ook verder onder ‘waarborging ruimtelijke kwaliteit’).Het indienen van bezwaren kan aanleiding zijn alsnog geen medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan.

Waarborging ruimtelijke kwaliteitIn alle gevallen waarbij de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 1 of 2 van de Wabo, zal er sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien:- het afwijken niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast en;- door het afwijken de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.Hiertoe kan elke aanvraag om een omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan de welstands- en monumentencommissie worden voorgelegd om het project te beoordelen aan de hand van de criteria van de welstandsnota. Dat betekent ook dat de initiatiefnemer gegevens en bescheiden moet aanleveren, conform artikel 2.5 Mor, om het bouwplan te kunnen toetsen aan de welstandscriteria. Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik. Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan de omgevingsvergunning, tenzij strikte randvoorwaarden kunnen worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

Afweging belangenBij elke aanvraag om een omgevingsvergunning wordt beoordeeld hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het algemene belang. In dat kader kunnen aspecten als openbare orde, veiligheid (zoals brandveiligheid, sociale veiligheid en verkeersveiligheid), landschappelijke kwaliteit en natuur een rol spelen.

Afwijken van beleidDit beleid laat onverlet dat er per individueel geval wordt gekeken of er een reden is van de hoofdregel af te wijken. Afwijken kan alleen als de strikte toepassing van het beleid leidt tot onevenredige gevolgen en aannemelijk is dat zich een situatie voordoet die bij het vaststellen van het beleid niet kon worden voorzien en waarmee in het beleid dus geen rekening is gehouden.

Indien een ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd, kan zowel binnen als buiten de bebouwde kom - als uitzondering op het zojuist genoemde - vooruitlopend op deze herziening artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo worden toegepast. Voorwaarde is dat het plan past binnen de herziening en voldoet aan artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het plan hoeft in dat geval dus niet te voldoen aan de specifieke criteria als genoemd in dit beleid. 

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college op 15 maart 2011.
 
Albert de Hoop, burgemeester
Hans van Huffelen, secretaris