Beheersverordening Recreatieterrein Buren

Geldend van 04-07-2013 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Recreatieterrein Buren

Artikel 1

REGELS

HOOFDSTUK 1             REGELS

Artikel 1            Begripsbepalingen

Artikel 2            Bouw- en gebruiksregels

Artikel 3            Archeologie

Artikel 4            Ecologische Hoofdstructuur

Artikel 5            Gasleiding

HOOFDSTUK 2             OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 6            Overgangsrecht gebruik

Artikel 7            Overgangsrecht bouwen

Artikel 8            Inwerkingtreding

Artikel 9            Citeertitel

BIJLAGEN

Gehele verordening inclusief bijlagen en toelichting is te vinden via de volgende link: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/roo/bestemmingsplannen?planidn=NL.IMRO.0060.130204-VG01

HOOFDSTUK 1            REGELS

Artikel 1           Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1       verordening:

de beheersverordening Recreatieterrein Buren van de gemeente Ameland;

1.2       verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0060.130205-VG01 met bijbehorende bestanden;

1.3       bestaand legaal gebruik:

het (al dan niet aanwezige) gebruik van de gronden en bouwwerken zoals toegestaan conform:

a.  een in werking getreden bestemmings- of wijzigingsplan;

b.  een omgevingsvergunning voor het gebruik;

1.4       bestaande legale bouwwerken:

bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:

a.  aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;

b.  nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.5       bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Artikel 2           Bouw- en gebruiksregels

In het verordeningsgebied gelden de volgende regels:

a.  ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt de regeling zoals opgenomen in Bijlage 1 Voorschriften Klein Vaarwater deel 1, Bijlage 2 Voorschriften Klein Vaarwater deel 2, Bijlage 4 Voorschriften De Vleijen en de daarbij behorende kaart, zoals opgenomen in Bijlage 3 Plankaart Klein Vaarwater en Bijlage 5 Plankaart De Vleijen- met inachtneming van het bepaalde in lid b;

b.  in afwijking van het bepaalde in lid a, is de regeling in Bijlage 1 Voorschriften Klein Vaarwater deel 1,  Bijlage 2 Voorschriften Klein Vaarwater deel 2 en Bijlage 4 Voorschriften De Vleijen voor zover het betreft de in de artikelen genoemde leden 'Nadere eisen' en 'Wijzigingsbevoegdheid', alsmede de artikelen, 'Overgangsbepalingen', 'Strafbepaling' en 'Slotbepaling' niet van toepassing;

c.  in aanvulling op het bepaalde in lid a geldt, voor zover het bestaande legale gebruik (bouwen en gebruik) afwijkt van hetgeen in artikel 2 Bouw- en gebruiksregels is geregeld, het volgende:

1.  de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande legale bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande legale gebruik;

2.  bestaande legale bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie;

d.  daar waar in Bijlage 1 Voorschriften Klein Vaarwater deel 1, Bijlage 2 Voorschriften Klein Vaarwater deel 2 en  Bijlage 4 Voorschriften De Vleijen  'aanlegvergunningen' staat, wordt gelezen: 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden';

e.  daar waar in Bijlage 1 Voorschriften Klein Vaarwater deel 1, Bijlage 2 Voorschriften Klein Vaarwater deel 2 en  Bijlage 4 Voorschriften De Vleijen 'vrijstelling verlenen' staat, wordt gelezen: 'afwijken';

f.  daar waar in Bijlage 1 Voorschriften Klein Vaarwater deel 1, Bijlage 2 Voorschriften Klein Vaarwater deel 2 en  Bijlage 4 Voorschriften De Vleijen 'vrijstelling' of 'vrijstellingsbevoegdheid' staat, wordt gelezen: 'afwijking'.

Artikel 3           Archeologie

Ter plaatse van het besluitvlak 'Archeologie' gelden de volgende regels.

3.1       Bouwregels

3.1.1     Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor nieuwe en de uitbreiding van bestaande bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan -0,30 m, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.  de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.  in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

3.1.2     Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 3.1.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

a.  de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.  de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.  de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3.2       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.2.1     Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

a.  het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.  het uitvoeren van overige grond bewerkingen;

c.  het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

d.  het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

3.2.2     Uitzondering vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 3.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

a.  het normale onderhoud betreffen;

b.  reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.  in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

d.  niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.

3.2.3     Voorwaarden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

3.2.4     Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend indien door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

a.  de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.  in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

3.2.5     Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

3.2.6     Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 3.2.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.  de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.  de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.  de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 4           Ecologische Hoofdstructuur

Ter plaatse van het besluitvlak 'Ecologische Hoofdstructuur' gelden de volgende regels.

4.1       Bouwregels

Er mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de functie, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen en dat de regels, opgenomen in artikel 2 Bouw- en gebruiksregels onverminderd van toepassing zijn, tenzij dit strijdig is met de belangen van Ecologische Hoofdstructuur.

4.2       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.  het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;

b.  het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

c.  het omzetten van gras- en/of schraalland ten behoeve van een ander agrarisch gebruik;

d.  het ploegen en frezen van gronden;

e.  het gebruik van gebouwen ten behoeve van bewoning;

f.   het gebruik van de stranden als parkeerterrein ten behoeve van het gebruik van de strandpaviljoens;

g.  de opslag van goederen ten behoeve van de strandpaviljoens buiten de gebouwen;

h.  het nalaten en/of het plegen van onderhoud en ingrepen, die de veiligheid van de zeekering in gevaar brengen;

i.   het gebruik van de gronden voor exploratieboringen en/of seismologisch onderzoek.

4.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

4.3.1     Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.  het ontgronden, af- en/of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;

b.  het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

c.  het dempen, graven, verdiepen en/of verbreden van plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;

d.  het aanleggen, verharden en/of verbreden van wegen en paden;

e.  het aanbrengen van drainage;

f.   het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

g.  het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

4.3.2     Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.  het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;

b.  passen binnen een beheersplan ex artikel 19a en/of artikel 19b van de Natuurbeschermingswet 1998.

4.3.3     Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke waarden.

Artikel 5           Gasleiding

Ter plaatse van het besluitvlak 'Gasleiding' gelden de volgende regels.

5.1       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

5.1.1     Vergunningplicht

Ter plaatse van het besluitvlak 'Gasleiding' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.  het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.  het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c.  het in de grond brengen van voorwerpen;

d.  het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

e.  het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;

f.   het permanent opslaan van goederen;

g.  het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

5.1.2     Uitzondering

Het verbod van lid 5.1.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.  het normale onderhoud betreffen;

b.  graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

c.  mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

d.  reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening.

5.1.3     Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 5.1.1 zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

HOOFDSTUK 2            OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 6           Overgangsrecht gebruik

a.  Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.  Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.  Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.  Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende  beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of de verordening.

Artikel 7           Overgangsrecht bouwen

a.  Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.  gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.  na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.  Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.

c.  Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of de verordening.

Artikel 8           Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking van het raadsbesluit.

Artikel 9           Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: beheersverordening Recreatieterrein Buren.

Toelichting 1 Toelichting

Toelichting

 

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1             INLEIDING

1.1        Aanleiding

1.2        Waarom een beheersverordening

1.3        Waaruit bestaat deze beheersverordening

1.4        Wat regelt deze beheersverordening

1.5        Hoe werkt de verordening

1.6        Leeswijzer

HOOFDSTUK 2             BESTAANDE SITUATIE

2.1        Perceelsgebonden functies

2.2        Functies openbare ruimte

HOOFDSTUK 3             BELEID EN OMGEVINGSASPECTEN

3.1        Beleid

3.2        Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 4             JURIDISCHE TOELICHTING

4.1        Juridische regeling

4.2        Procedure beheersverordening

HOOFDSTUK 5             UITVOERBAARHEID

5.1        Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2        Economische uitvoerbaarheid

 

TOELICHTING

 

HOOFDSTUK 1            INLEIDING

1.1       Aanleiding

De gemeente Ameland is in de afrondende fase van de actualisatie van de bestemmingsplannen voor haar grondgebied. Voor de meeste gebieden zijn inmiddels bestemmingsplannen vastgesteld of in voorbereiding. Voor verschillende recreatieterreinen is nog geen actueel 1) bestemmingsplan geldend. Daarbij gaat het om de recreatieterreinen in de nabijheid van het dorp Buren; De Vleijen en Klein Vaarwater.

De gemeente kiest voor het opstellen van een beheersverordening. In eerste instantie omdat op de recreatieterreinen voor de komende tijd geen nieuwe ontwikkelingen worden verwacht. Een deel van het verordeningsgebied wordt in het toekomstige bestemmingsplan voor het buitengebied geregeld. Dit bestemmingsplan is echter niet voor 1 juli 2013 vastgesteld. Met deze beheersverordening kan tijdig aan de actualisatieplicht uit de Wet ruimtelijke ordening worden voldaan.

 

1) Een bestemmingsplan is wettelijk 'actueel' wanneer het in de afgelopen 10 jaar is vastgesteld.

 

De beheersverordening is van toepassing op een bepaald gebied, het verordeningsgebied genoemd. Voor het verordeningsgebied van deze beheersverordening gelden momenteel meerdere bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan De Vleijen (vastgesteld op 17 maart 1986);

bestemmingsplan Klein Vaarwater 1995 (vastgesteld op 12 februari 1996).

 

Bovendien zijn in de loop van de tijd vrijstellings-, ontheffings- en wijzigingsprocedures gevoerd om (perceelsgebonden) ontwikkelingen mogelijk te maken. Deze beheersverordening geeft in één keer een nieuwe en uniforme juridische regeling voor het hele verordeningsgebied. In figuur 1 is de ligging van het verordeningsgebied aangegeven.

 

Het verordeningsgebied betreft de recreatieterreinen De Vlijen en Klein Vaarwater nabij Buren. De begrenzing van het verordeningsgebied is grotendeels overgenomen van de plangrenzen van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen voor die gebieden. Daar waar nodig is een correctie van de begrenzing aangehouden. Een reden hiervoor kan een recentelijk vastgesteld bestemmingsplan zijn. De begrenzing van het verordeningsgebied is in bovenstaande figuur weergegeven.

 

De ligging en begrenzing van het verordeningsgebied Recreatieterreinen Buren

 

1.2       Waarom een beheersverordening

Bij de actualisatie van een juridische ruimtelijke regeling kan gekozen worden voor een bestemmingsplan of een beheersverordening. In dit geval is gekozen voor een beheersverordening, omdat:

a.  in het verordeningsgebied sprake is van een feitelijk bestaande situatie en;

b.  in het verordeningsgebied alleen sprake is van perceelsgebonden ontwikkelingen 2) en;

c.  een beheersverordening door middel van een snelle procedure kan worden vastgesteld en past in het beleid van verdergaande deregulering.

 

2) Een perceelsgebonden ontwikkeling is een kleinschalige ontwikkeling die op een perceel mogelijk wordt gemaakt.

1.2.1     Feitelijk bestaande situatie

De toepassing van de beheersverordening is voor dit verordeningsgebied mogelijk, omdat daarin sprake is van een feitelijk bestaande situatie. De bestaande situatie wordt in dit geval bepaald door de al gerealiseerde bebouwing en het openbare gebied. De bestaande situatie wordt nader beschreven in hoofdstuk 2. Illegale bouwwerken horen niet bij de feitelijk bestaande situatie en worden in de beheersverordening niet zonder meer gelegaliseerd.

1.2.2     Ontwikkelingen

In het verordeningsgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet zijn toegestaan op grond van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Wel zijn enkele perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk. Bij de perceelsgebonden ontwikkelingen gaat het om (kleinschalige) ontwikkelingen die in de geldende bestemmingsplannen al mogelijk waren gemaakt. Dit houdt in dat bijvoorbeeld een bestaand gebouw mag worden uitgebreid tot een bepaalde oppervlakte.

1.2.3     Procedure

Een beheersverordening is een goed middel om binnen korte termijn een actuele juridische regeling voor het grondgebied te hebben. Een beheersverordening heeft een relatief korte procedure om te komen tot de vaststelling. De procedure wordt besproken in 4.2.

1.3       Waaruit bestaat deze beheersverordening

Kort gezegd bestaat een beheersverordening uit een verbeelding van het verordeningsgebied en regels. Meer concreet gaat het om:

a.  een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft (het verordeningsgebied);

b.  een of meer objecten binnen het gebied (besluit(sub)vakken);

c.  regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied;

d.  regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.

 

De beheersverordening gaat vergezeld van deze toelichting. Deze motiveert in ieder geval de keuze voor het instrument, waarom er geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden, etc. De toelichting bevat ook een uitleg van de regeling.

1.4       Wat regelt deze beheersverordening

Het belangrijkste uitgangspunt voor deze beheersverordening is dat deze de bestaande situatie vastlegt. De feitelijk bestaande situatie en het geldende bestemmingsplan zijn daarbij het uitgangspunt. Een beheersverordening mag in principe geen “ruimtelijke ontwikkelingen” bevatten.

Dit betekent echter niet dat de situatie volledig op slot gaat. De feitelijke situatie is in deze verordening aangevuld met onbenutte mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen voor het verordeningsgebied. In deze beheersverordening gaat het onder meer om:

1.  uitbreidingsmogelijkheden voor gebouwen en bouwwerken;

2.  aanpassing van het gebruik van een terrein en/of gebouw;

3.  algemene afwijkingsregels.

Daarmee is geen sprake van “ruimtelijke ontwikkelingen”. De ruimte die de beheersverordening biedt is gebaseerd op de bestaande mogelijkheden uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen.

 

Het kan voorkomen dat een ontwikkeling gewenst is die niet binnen de in deze beheersverordening opgenomen (perceelsgebonden) ontwikkelingsmogelijkheden past. In zo een geval is een nieuwe juridisch-planologische regeling nodig, bijvoorbeeld een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van deze beheersverordening.

 

De beheersverordening legt dus de feitelijke situatie vast door middel van een algemene regeling, waardoor een eenvoudige regeling mogelijk is. Er zijn echter aandachtspunten die invloed kunnen hebben op de systematiek van de verordening. Het kan nodig zijn om meer te specificeren en/of detailleren door middel van besluit(sub)vlakken op de verbeelding of specifieke bepalingen in de regels. In het verordeningsgebied is inderdaad sprake van enkele gebieden met specifieke regelingen. Hierover wordt in hoofdstuk 4 meer informatie gegeven.

1.5       Hoe werkt de verordening

De beheersverordening moet digitaal worden gemaakt volgens de Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten. De verordening wordt door de gebruiker daarom via een digitaal platform (meestal de website RO-online, www.ruimtelijkeplannen.nl) benaderd. Digitaal gezien zijn er verschillende vlakken zichtbaar, namelijk het verordeningsgebied, de besluitvlakken en (eventueel) de besluitsubvlakken. Hierna volgt een korte omschrijving van wat deze vlakken regelen:

a.  Verordeningsgebied. Het verordeningsgebied is het gebied waarvoor de beheersverordening van toepassing is. De regelingen die niet specifiek gekoppeld zijn aan een besluitvlak of een besluitsubvlak zijn altijd van toepassing op het hele verordeningsgebied. De regels zijn gericht op het behouden van de bestaande situatie.

b.  Besluitvlak. Op het hele verordeningsgebied, of een bepaald deel daarvan, kan een besluitvlak zijn gelegd. In deze beheersverordening heeft het hele verordeningsgebied het besluitvlak 'Bestaand'. Dit omdat de regels, die bij dit besluitvlak horen, gericht zijn op het behoud van de bestaande situatie. Deze regels zijn (digitaal) direct gekoppeld aan het besluitvlak. In een andere situatie, bijvoorbeeld het besluitvlak 'Veiligheidszone - lpg', worden aanvullende regels gegeven die gericht zijn op het voorkomen van de bouw van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone.

c.  Besluitsubvlak. Binnen het besluitvlak is in deze verordening sprake van meerdere besluitsubvlakken. De besluitsubvlakken zijn bedoeld om in een bepaald deel van het besluitvlak aanvullende regelingen te geven, gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen. Deze beheersverordening kent geen besluitsubvlakken.

d.  Overige. Naast de regelingen zoals hiervoor omschreven kan ook sprake zijn van afwijkingsregels. Ook deze kunnen zijn gekoppeld aan een besluit(sub)vlak.

 

1.6       Leeswijzer

De beheersverordening is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving gegeven van de bestaande situatie in het verordeningsgebied aan de hand van de voorkomende functies en voorzieningen. De bestaande situatie is immers het uitgangspunt voor deze beheersverordening en daarom van belang.

Daarna wordt in hoofdstuk 3 het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet. Deze kunnen extra uitgangspunten voor deze beheersverordening geven.

Hoofdstuk 4 geeft een juridische toelichting op de beheersverordening. In dit hoofdstuk staat dus de toelichting op de regeling in deze beheersverordening en staat een korte uitleg van de procedure die de beheersverordening doorloopt om rechtskracht te krijgen.

In hoofdstuk 5 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

 

 

HOOFDSTUK 2            BESTAANDE SITUATIE

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de bestaande situatie in het verordeningsgebied. De bestaande situatie wordt onderscheiden in perceelsgebonden functies 3) en functies in de openbare ruimte. Bij de ruimtelijke verschijningsvorm van de bebouwing en openbare ruimte is de bestaande situatie het uitgangspunt. Dit hoofdstuk beschrijft daarom de bestaande functies.

 

3) Een perceelsgebonden functie is de functie van het betreffende perceel. In een beheersverordening is deze aan het perceel gekoppeld, zodat alleen die functie mogelijk is.

2.1       Perceelsgebonden functies

Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven bestaat het verordeningsgebied hoofdzakelijk uit de twee grotere recreatieterreinen De Vleijen en Klein Vaarwater. Deze terreinen liggen ten noorden van Buren op Ameland. Ze zijn in verschillende perioden en afzonderlijk van elkaar ontwikkeld. In onderstaande luchtfoto staat een weergave van de situatie in het verordeningsgebied.

 

Luchtfoto verordeningsgebied

 

2.1.1     Recreatieverblijven

Zoals in de hiervoor opgenomen luchtfoto te zien is, bestaat de bebouwing in het gebied uit recreatiewoningen, stacaravans en andersoortige recreatieve verblijfsmogelijkheden. Deze gebouwde of geplaatste recreatieve verblijven verschillen in afmeting en architectuur van elkaar.

De ruimtelijke hoofdstructuur in het verordeningsgebied is niet eenduidig. De structuur van de recreatieparken is planmatig van aard. De opbouw van de parken uit zich ook in de locaties van de verschillende gebouwde verblijfsmogelijkheden; deze zijn van elkaar gescheiden. Bovendien is een deel beschikbaar is als kampeerterrein. Daar zijn standplaatsen voor caravans en tenten. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen hebben hiervoor een passende regeling die in deze beheersverordening overgenomen wordt. Aanvullende regelingen zijn niet nodig.

2.1.2     Overige

Naast de recreatieverblijven is op Klein Vaarwater andere bebouwing aanwezig. Het gaat daarbij om onder meer een beheerderswoning, een voorzieningengebouw (met onder meer een restaurant en zwembad) en meerdere gebouwen voor sanitaire voorzieningen. Elders in het verordeningsgebied zijn andere gebouwde voorzieningen aanwezig, bijvoorbeeld een kampeerboerderij en een uitkijktoren. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen hebben hiervoor een passende regeling die in deze beheersverordening overgenomen wordt. Aanvullende regelingen zijn niet nodig.

2.2       Functies openbare ruimte

Naast de perceelgebonden functies maakt de openbare ruimte ook een belangrijk deel uit van het verordeningsgebied. Bij deze beheersverordening gaat het om wegen, water, groen en leidingen.

2.2.1     Wegen

In het verordeningsgebied zijn meerdere wegen aanwezig. Het gaat daarbij om erfontsluitingswegen. In eerste instantie erfontsluitingswegen die naar de entrees van de parken leiden, maar daarnaast om wegen die de vakantieverblijven en/of velden bereikbaar maken. De inrichting van de wegen is afgestemd op de functie ervan. Naast de erfontsluitingswegen zijn in het verordeningsgebied fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen aanwezig. Deze zijn aangelegd ten dienste van de bereikbaarheid van de omgeving en de recreatieve functies in en om de parken. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen hebben hiervoor een passende regeling die in deze beheersverordening overgenomen wordt. Aanvullende regelingen zijn niet nodig.

2.2.2     Water

Westelijk in het verordeningsgebied zijn waterplassen aanwezig. Deze worden recreatief gebruik, waaronder (in de winter) als ijsbaan. Bij Klein Vaarwater is ook open water aanwezig. Het gaat daarbij om een waterplas aan de westzijde van het park. Deze is bedoeld als visvijver. Het heeft geen specifieke waterhuishoudkundige en/of andere recreatieve functie. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen hebben hiervoor een passende regeling die in deze beheersverordening overgenomen wordt. Aanvullende regelingen zijn niet nodig.

2.2.3     Groen

Het verordeningsgebied kent veel groen, namelijk groengebieden, landbouwgrond en natuur. Het gaat daarbij om bos, weiland en duinen. Tussen de recreatieparken en de omgeving is geen harde grens aanwezig, waardoor het groen in en rond het park nauw met elkaar verweven zijn. Dit groen is dan ook veelzijdig; boomsingels, struweel, grasland en duinen. Het behoud van deze groenstructuren levert een positieve bijdrage aan de uitstraling van het gebied. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen bieden voldoende mogelijkheden voor het behoud van deze groenstructuren. Deze regeling wordt overgenomen in de verordening.

 

 

HOOFDSTUK 3            BELEID EN OMGEVINGSASPECTEN

Geldend beleid en uitgangspunten vanuit omgevingsaspecten kunnen invloed hebben op de juridische regeling in deze beheersverordening. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op voor de beheersverordening van belang zijnde beleidsuitgangspunten en omgevingsaspecten. 

3.1       Beleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het verordeningsgebied. Op rijksniveau zijn dit onder andere de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) en het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het park De Vleijen ligt in de duinen, die in het Barro deel uitmaken van het zogenoemde 'kustfundament'. Het doel van de regeling in het Barro is om door het bebouwingsvrij houden van het kustfundament, een deel van het vaste land van Nederland te beschermen. De regels van het Barro zijn er dan ook op gericht om bebouwing ter plaatse van het 'kustfundament' te voorkomen. Nieuwe bebouwing is dan ook niet toegestaan in het aangeduide gebied. Voor de Friese Waddeneilanden wordt echter een uitzondering gemaakt. De Verordening Romte van de provincie Fryslân wordt daarbij als leidend aangewezen. 

Op provinciaal niveau geldt naast de genoemde Verordening Romte ook het Structuurplan Fryslân. In de verordening is het 'Kustfundament Waddeneilanden' ook aangeduid. Daarbij is opgenomen dat het bedoeld is als primaire waterkering. Hierbij is een regeling opgenomen die aangeeft dat het niet zomaar is toegestaan om het grondoppervlak bebouwing uit te breiden. Daarbij zijn echter enkele uitzonderingen genoemd, dit geldt onder meer voor de planologische mogelijkheden uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Deze mogen in een nieuwe juridische regeling overgenomen worden. Voor het kustfundament hoeft daardoor geen aanvullende beschermende regeling opgenomen te worden.

Een deel van het verordeningsgebied ligt in de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het beleid van de verordening is gericht op de bescherming van deze EHS, nieuwbouw is daarom niet mogelijk. Een specifieke regeling is hiervoor in de verordening nodig, omdat het (voorheen) geldende bestemmingsplan deze niet biedt. In 3.2.8 wordt hier verder op ingegaan.

Op gemeentelijk niveau gelden diverse beleidsstukken. Bijvoorbeeld de "Structuurvisie Ameland", "Toeristisch actieplan Ameland", "Nota verblijfsrecreatie 2009 - 2015" en de "Welstandsnota". De gemeentelijke beleidsstukken geven geen nieuwe uitgangspunten voor deze beheersverordening. Waar nodig zijn uitgangspunten overgenomen in de regelingen van de voorheen geldende bestemmingsplannen. 

3.2       Omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de aanwezige functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld.

3.2.1     Milieuzonering

Voor de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” ontwikkeld. Het systeem heeft de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieucategorie op van 1 t/m 6. Per categorie zijn richtlijnafstanden tot een “rustige woonwijk / rustig buitengebied” of een “gemengd gebied” aangegeven.

De recreatieterreinen zelf hebben een lagere categorie (3.1, richtafstand 50 meter), die vooral wordt bepaald door het aspect geluid. Bij een voorzieningencentrum (recreatiecentrum) is een categorie 4.2 gegeven, met een richtafstand van 300 meter. Ook deze wordt vooral bepaald door geluid. Verder zijn in het gebied andere functies aanwezig die al dan niet een milieucategorie met bijbehorende richtafstand hebben.

Het verordeningsgebied is grotendeels aan te merken als gemengd gebied, waar een sterke functiemenging is. In een gemengd gebied is een reductie van de categorieën en daarbij horende richtafstanden te rechtvaardigen. Bovendien is sprake van een situatie die ter plaatse al jaren zo bestaat en door deze verordening niet in grote mate veranderd kan worden. Door de vaststelling van deze verordening wordt geen toename van de hinder op de omgeving verwacht.

3.2.2     Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Van spoorweg- en industrielawaai is in dit verordeningsgebied geen sprake. In de omgeving van het verordeningsgebied zijn geen spoorwegen en bedrijven aanwezig die invloed hebben op de gebieden. Recreatiewoningen zijn volgens de Wet geluidhinder niet geluidgevoelig. Gewone woningen en beheerderswoningen/bedrijfswoningen bij de recreatieterreinen vallen wel onder de geluidgevoelige objecten van de Wet geluidhinder. Deze kunnen in het verordeningsgebied hinder ondervinden van wegverkeerslawaai.

Voor wegverkeerslawaai is in de Wgh bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waarbij aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn onder andere wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Op het grootste deel van de wegen in en in de directe omgeving van het verordeningsgebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur, deze hebben geen wettelijke geluidszone. De beheersverordening maakt in principe de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten niet mogelijk. Bestaande geluidsgevoelige objecten zijn op hun huidige plaats vastgelegd in de (voorheen) geldende bestemmingsplannen, waardoor ze ook niet dichter naar een zoneringsplichtige weg gebouwd kunnen worden. Het aspect geluid geeft geen uitgangspunten en belemmeringen voor deze verordening. 

3.2.3     Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's. Deze risico's kunnen ontstaan door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen (ondergronds en bovengronds). In het verordeningsgebied zijn geen bovengrondse transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Risicovolle inrichting

In het verordeningsgebied is bij Klein Vaarwater sprake van een risicovolle inrichting. Het gaat daarbij om een tank voor chloorbleekopslag, met een opslagcapaciteit van 1.000 liter. Deze is nodig voor het aanwezige zwembad. Bij een dergelijke opslag kan sprake zijn van twee risico's; het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door de 10-6-contour, deze bedraagt bij de opslagtank 0 meter.

 

Transportleiding aardgas

Zuidwestelijk is - net buiten het verordeningsgebied - een gasdrukmeetstation aanwezig. Daar loopt een aardgasleiding naartoe. Deze leiding heeft een druk van 40 bar. De leiding moet beschermd worden , daarvoor wordt in deze verordening een regeling opgenomen. Vanwege de druk in de bar is de beschermingszone 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze zone is het niet toegestaan om te bouwen en diepwortelende beplanting te planten.

 

Groepsrisicoverantwoording

Daarnaast is sprake van een groepsrisico. Daarvoor is echter geen vaste contour aangegeven. Voor de opslagtank is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) niet nodig en daarom niet uitgevoerd. De recreatieterreinen zijn kwetsbare objecten, omdat gedurende meerdere aaneengesloten dagen meer dan 50 personen kunnen verblijven. In de bestaande situatie levert het groepsrisico echter geen belemmeringen op voor het omliggende recreatieterrein. Om te voorkomen dat het groepsrisico toeneemt mogen het aantal (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van de opslagtank niet toenemen. De regeling van de beheersverordening voorziet hierin.

De opslagtank valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, maar is via een Ministeriële regeling bepaald.

3.2.4     Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een deel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder meer geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling wanneer sprake is van (1) een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of (2) wanneer een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteit levert in de huidige situatie van het verordeningsgebied geen negatieve effecten op. Voor de bestaande situatie was dit al zo. Deze beheersverordening laat geen nieuwe ontwikkelingen toe die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Een nader onderzoek is daarom niet nodig.

3.2.5     Bodem

Voor het aspect bodem is onder meer de Wet bodembeheer van toepassing. Vooral bij nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen moet aangetoond worden dat woningen op een bodem van voldoende kwaliteit worden gebouwd.

Door het langdurige gebruik van het verordeningsgebied als recreatieterrein en andere gebruiksvormen is enige verontreiniging van de bodem niet uit te sluiten. Een toename van het aantal gevoelige functies (waaronder (bedrijfs)woningen) wordt in het verordeningsgebied echter niet toegestaan. Belemmeringen worden voor de bestaande situatie niet verwacht en een bodemonderzoek is voor deze beheersverordening niet nodig.

3.2.6     Water

Het verordeningsgebied valt onder het beheer van het Wetterskip Fryslân. Dat waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het verordeningsgebied.

Met deze beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. Andere ontwikkelingen dan in de (voorheen) geldende bestemmingsplannen worden niet voorzien. In het gebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die invloed kunnen hebben op het watersysteem. Waterschapsdoelstellingen komen dan ook niet in het geding.

3.2.7     Archeologie en cultuurhistorie

In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet, is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.

 

Archeologie

De provincie Fryslân heeft via de FAMKE-kaart de archeologische verwachtingswaarden en monumenten in de hele provincie in beeld gebracht. Daarbij heeft zijn twee perioden gehanteerd; steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen. Voor het verordeningsgebied geldt geen onderzoeksplicht voor de periode steentijd-bronstijd. Voor een deel van het verordeningsgebied geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen wel een onderzoeksplicht. Daarbij gaat het om een karterend onderzoek 1 (middeleeuwen). Dit betekent dat de provincie bij ingrepen groter dan 500 m2 een onderzoek aanbeveelt. Ingrepen van dergelijke omvang zijn in het verordeningsgebied niet uit te sluiten op basis van de mogelijkheden uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Voor archeologie wordt daarom een regeling opgenomen.

 

Cultuurhistorie

Het verordeningsgebied kent geen gebouwde rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Wel zijn gebouwen (recreatiewoningen) aangegeven die vallen onder de jongere bouwkunst en karakteristiek genoemd kunnen worden. De gemeente heeft hiervoor echter geen beleid vastgesteld. Een specifieke regeling is niet nodig. Bovendien gaat de beheersverordening uit van het behoud van de bestaande situatie van de bebouwing en maakt het alleen ontwikkelingen mogelijk wanneer deze in de (voorheen) geldende bestemmingsplannen waren opgenomen. Wanneer wijzigingen aan hoofdvorm en/of gevel plaatsvinden is een toetsing van de omgevingsvergunningaanvraag aan de verordening nodig.

3.2.8     Ecologie

Het verordeningsgebied is getoetst aan de ecologische aspecten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet) en soortenbescherming (Flora- en faunawet).

 

Gebiedsbescherming

Rond het verordeningsgebied is sprake van verschillende Natura 2000-gebieden, namelijk; Duinen Ameland, Noordzeekustzone en Waddenzee. Daarnaast ligt de ecologische hoofdstructuur (EHS) in en direct rond het verordeningsgebied. In de verordening is opgenomen dat binnen de EHS ontwikkelingen niet wenselijk zijn. De (voorheen) geldende bestemmingsplannen sluiten (perceelsgebonden) ontwikkelingen niet uit. Voor de bescherming van de EHS is daarom een specifieke regeling in deze verordening opgenomen.

 

Soortenbescherming

Het verordeningsgebied biedt mogelijk verblijfs-, doorvlieg- en foerageergebied voor beschermde soorten. Bijvoorbeeld voor vleermuizen, door de aanwezigheid van de (oudere bakstenen) gebouwen en het groen. Echter, de bestaande situatie van de recreatieterreinen verandert niet, waardoor mogelijke verblijfs-, doorvlieg en foerageergebied van beschermde soorten niet aangetast wordt. Een nader onderzoek naar beschermde soorten is bij deze verordening niet nodig.

3.2.9     Kabels en leidingen

In het verordeningsgebied zijn ruimtelijk relevante kabels en leidingen aanwezig, namelijk de gasleiding die eerder aan de orde is geweest (3.2.3). Overige ruimtelijk relevante kabels en leidingen zijn niet aanwezig.

 

 

HOOFDSTUK 4            JURIDISCHE TOELICHTING

In dit hoofdstuk vind een toelichting op de juridische regeling en de procedure van deze beheersverordening plaats.

4.1       Juridische regeling

In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een verordeningsgebied. De bestaande situatie is weergegeven in hoofdstuk 2. Deze vormt samen met de regelingen uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen de basis voor de gebruiks- en de bouwregels. Onder de feitelijke bestaande situatie wordt het bestaande gebruik en de bestaande bouwwerken verstaan:

a.  het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van deze beheersverordening;

b.  bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze beheersverordening aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een (al verleende) omgevingsvergunning voor het bouwen.

 

In deze beheersverordening zijn de bestaande functies en bebouwing geregeld, door middel van gebruik- en bouwregels. Deze regelen de functies die beschreven zijn in hoofdstuk 2 en het gebruik en de bebouwing die is opgenomen in de bijlagen. De regeling uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen is daarnaast overgenomen, zodat de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden blijven bestaan.

4.1.1     Bouw- en gebruiksregels

De bouw- en gebruiksregels beschrijven geven aan wat er gebouwd mag worden en hoe gronden en bouwwerken gebruikt mogen worden. De basis hiervoor is de regeling uit de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Omdat de terminologie van die bestemmingsplannen anders is dan in de huidige wetgeving, staat in de bouw- en gebruiksregels ook hoe deze gelezen moeten worden. Een voorbeeld is dat vrijstelling en ontheffing nu gelezen moeten worden als 'afwijking'.

4.1.2     Specifieke regels

Specifieke regels kunnen opgenomen worden voor aspecten die in de bestaande situatie wel aanwezig zijn en invloed hebben op de omgeving, maar nog niet in het (voorheen) geldende bestemmingsplan geregeld zijn. Voorbeelden van dergelijke aspecten zijn riool- en waterleidingen, waardevolle natuurgebieden, archeologisch waardevolle gebieden en veiligheidszones rond transportroutes gevaarlijke stoffen of inrichtingen waarbij gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. Een regeling voor deze aspecten is meestal vanuit wetgeving, regelgeving en beleid vereist. De regeling is daarbij gericht op het behoud en de bescherming van de bestaande situatie en de voorkoming van een vergroting van effecten of het risico. De regels gelden bovendien als toetsingskader wanneer een omgevingsvergunning voor een perceelsgebonden ontwikkeling gewenst is. Bij de regels zijn hiervoor toetsingscriteria opgenomen waaraan voldaan moet worden voordat een vergunning verleend kan worden.

In deze verordening is sprake van een regeling voor gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. De regels hiervoor zijn aanvullend op de eerder genoemde gebruiks- en bouwregels. De regels bepalen dat een archeologisch onderzoek nodig is op het moment dat een ontwikkeling een bodemingreep van meer dan 500 m2 tot gevolg heeft. Het doel van de regeling is eventuele archeologische waarden in beeld te brengen en waar mogelijk en nodig te beschermen. 

Ecologische hoofdstructuur is ook aanwezig in het verordeningsgebied. Deze krijgt een eigen regeling waarbij een onderzoeksplicht (ecologische quickscan) verplicht is bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld werkzaamheden en bouwen. Dit vanwege het "nee, tenzij" beleid dat geldt vanuit de provinciale verordening.

Een laatste specifieke regeling is opgenomen voor de gasleiding in het zuidwesten van het verordeningsgebied. Het (voorheen) geldende bestemmingsplan geeft voor deze leiding geen beschermende regeling. Die is daarom in deze verordening wel opgenomen.

4.2       Procedure beheersverordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Evenmin kent de wet een verplichting voor het bieden van inspraak. De gemeente Ameland houdt geen inspraak voor deze verordening, omdat dit voor de ten grondslag liggende bestemmingsplannen al uitgebreid is gedaan. Bovendien worden in een later stadium nieuwe bestemmingsplannen voor dit grondgebied vastgesteld. Deze beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk buiten de (voorheen) geldende regelingen om. De beheersverordening wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Hierop zijn hoofdstuk 3a van de Wro en hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ook moet een beheersverordening op grond van artikel 139 Gemeentewet bekend worden gemaakt, omdat de Wro voor de beheersverordening geen van de Gemeentewet afwijkende bepalingen bevat en de beheersverordening onmiskenbaar een gemeentelijke verordening is. Tegen het vaststellingsbesluit van een beheersverordening kan geen bezwaar of beroep worden aangetekend.

 

 

HOOFDSTUK 5            UITVOERBAARHEID

5.1       Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De veranderingen die de beheersverordening mogelijk maakt, zijn perceelsgebonden en kleinschalig van aard. De beheersverordening voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad kunnen worden. De bestaande situatie en mogelijke situatie uit de (voor deze beheersverordening) geldende juridische regelingen worden voortgezet. Voor die bestemmingsplannen is een uitgebreide planologische procedure doorlopen, waarbij verschillende momenten van inspraak zijn geweest. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

5.2       Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie.

Bij de mogelijk gemaakte ontwikkelingen gaat het vooral om perceelsgebonden ontwikkelingen. Deze vinden over het algemeen plaats op het moment dat een initiatiefnemer hiervoor geld beschikbaar heeft. Daarmee is in de meeste gevallen de financiële haalbaarheid van een ontwikkeling aangetoond.

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet nodig. De Wet ruimtelijke ordening geeft namelijk aan dat een exploitatieplan alleen van toepassing is bij een bestemmingsplan, een wijzigingsplan en een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.