Besluit college van burgemeester en wethouders inzake mandaat en machtiging

Artikel 1

I. In te trekken het “Mandaatbesluit” zoals vastgesteld op 17 maart 1998;

II. Het hoofd van de afdeling Middelen en zijn plaatsvervanger, te mandateren om namens hem:

a. in bepaalde gevallen de hardheidsclausule, ingevolge artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, toe te passen;b. een aanslag ambtshalve te verminderen ingevolge artikel 66 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;c. de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar te verklaren als bedoeld in artikel 255, lid vijf, van de Gemeentewet;d. het formulier aangiftebiljet vast te stellen;e. gegevens te verstrekken aan de Waarderingskamer;f. een geschil met afnemers voor te leggen aan de Waarderingskamer ingevolge artikel 11, lid 1, van de Wet WOZ;g. bij afnemers inlichtingen vragen ingevolge artikel 32 van de Wet WOZ;h. zorg te dragen voor gegevensbeheer ingevolge artikel 38 van de Wet WOZ.

Aan de mandatering worden de volgende voorwaarden verbonden:

1. Ondermandaat van bovengenoemde bevoegdheden is wel mogelijk;2. Het hoofd van de afdeling Middelen, of zijn plaatsvervanger, geeft na afloop van ieder kalenderkwartaal een overzicht van de gevallen waarin hij bovengenoemde bevoegdheden heeft uitgeoefend.

III. Het hoofd van de afdeling Middelen, of zijn plaatsvervanger, te machtigen cassatie bij de Hoge Raad in te stellen in belastingprocedures betreffende de gemeentelijke belastingen van de gemeente

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.