Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening rioolheffing 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening rioolheffing 2010

De raad van de gemeente Ameland,

Overwegende

- dat bij de vaststelling van de programmabegroting 2010 – 2013 is besloten om de rioolheffing 2010 ten opzichte van 2009 met 5% te verhogen;

- dat de hieruit voortvloeiende verordening formeel moet worden vastgesteld.

Besluit

De Verordening rioolheffing 2010 vast te stellen.

 

Ballum, 14 december 2009

 

Albert de Hoop, burgemeesterJacqueline Metz, griffier 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

a. onder gemeentelijke riolering mede begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

b. onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

c. onder perceel verstaan een roerende of een onroerende zaak;

d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van Vitens betrekking heeft;

e. onder veehouder verstaan degene die als zodanig zijn hoofdberoep per 1 mei van het belastingtijdvak in deze gemeente uitoefent.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1 Onder de naam 'rioolheffing' worden geheven:

    a. een heffing van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

    b. een heffing van de gebruiker van een perceel van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2 Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3 Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:

    a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

    b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de heffingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te samen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1 De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a, wordt geheven per perceel, of gedeelte van een perceel van waaruit afvalwater via het gemeenteriool kan worden afgevoerd.

  • 2 De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit een perceel, of een gedeelte van een perceel, via het gemeenteriool wordt afgevoerd.

  • 3 Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat:

    a. in het belastingtijdvak van Vitens is betrokken;

    b. in het belastingtijdvak is opgepompt.

  • 4 Indien gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5 Ten aanzien van een perceel of een gedeelte van een perceel, waarin een veehouder zijn bedrijf uitoefent, wordt de overeenkomstig het tweede lid bepaalde hoeveelheid water verminderd tot nihil, wanneer er vanuit het bedrijfsgedeelte geen afvalwater wordt afgevoerd via het gemeenteriool.

  • 6 Bij toepassing van lid 5 wordt het aantal kubieke meters, als bedoeld in lid 2, gesteld op 50 per gezinslid, dan wel anderszins inwonend persoon, wonend op hetzelfde adres als waarop het bedrijf is gevestigd.

Artikel 5 Belastingtarief

  • 1 De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a, bedraagt per jaar € 86,26.

  • 2 De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, bedraagt per volle kubieke meter afvalwater € 0,37, met dien verstande dat per belastingtijdvak geen hoger bedrag wordt geheven dan € 9.250,-- (= 25.000 m3).

Artikel 6 Belastingtijdvak

  • 1 De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, worden geheven over een aaneengesloten periode die samenvalt met de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige geldt voor de levering van water door Vitens.

  • 2 Ingeval de betrokken belastingplichtige geen nota's ontvangt van Vitens, maar van de gemeente, is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3 De in lid 2 genoemde periode wordt gelijkgesteld met 365 volle dagen.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • 1 De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, worden geheven bij wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt mede aangemerkt de afrekening van Vitens, waarop het definitief gevorderde bedrag is vermeld.

  • 2 De door Vitens verzonden voorschotnota's worden aangemerkt als voorlopig gevorderde bedragen. De voorlopig gevorderde bedragen worden met het definitief gevorderde bedrag verrekend.

  • 3 Ingeval aan de belastingplichtige geen voorschotnota's c.q. eindafrekening wordt gezonden, wordt als kennisgeving van het gevorderde bedrag aangemerkt de door de gemeente verzonden schriftelijke gedagtekende kennisgeving.

  • 4 Burgemeester en wethouders vorderen een voorlopig bedrag indien het bedrag waarop het gevorderde bedrag vermoedelijk zal worden vastgesteld, zulks naar hun mening rechtvaardigt.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1 De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2 Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, zijn de heffingen verschuldigd over zoveel driehonderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffingen als er in dat tijdvak, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 3 Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel drie honderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffingen als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5 Indien in het belastingtijdvak meer tarieven van toepassing zijn, worden de verschuldigde heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, bepaald naar rato van het aantal volle dagen per periode waarin een tarief geldend is, tegen de respectievelijke tarieven per periode.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1 Het voorlopig gevorderde bedrag en het definitief gevorderde bedrag van de heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, moeten worden voldaan tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota's c.q. afrekening van Vitens waarop het voorlopig gevorderde bedrag c.q. definitief gevorderde bedrag is vermeld, moeten worden voldaan.

  • 2 In afwijking in zoverre van het bepaalde in lid 1 moet het gevorderde bedrag dat blijkt uit een door de gemeente verzonden schriftelijke gedagtekende kennisgeving, worden voldaan in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving is vermeld, en de tweede twee maanden later.

Artikel 10 Vrijstellingen

Geen rioolheffingen worden geheven voor percelen of gedeelten van percelen die uitsluitend dienen voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbij¬eenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 De “Verordening rioolrechten 2009”, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 december 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4 Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2010”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Ameland, gehouden op 14 december 2009.

1 Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 BegripsomschrijvingenDe begrippen zoals genoemd in artikel 1 spreken voor zich.Hier in de toelichting is het misschien de moeite van vermelden waard wat onder het rioolstelsel wordt verstaan.Rioolstelsel: omvat alle met elkaar in verbinding staande open en gesloten riolen, opvangputten, kolken, reservoirs, rioolgemalen enz, waarvan de gemeente de zorg heeft voor de aanleg, het onderhoud en het functioneren.

Artikel 2 Belastbaar feit en toelichtingDe keuze tussen rioolrecht en rioolheffing verdwijnt met ingang van 1 januari 2010. Vanaf die datum vervalt de mogelijkheid om rioolrechten op grond van artikel 229 van de Gemeentewet te heffen.

Het rioolrecht van artikel 229 van de Gemeentewet heeft een retributiekarakter: de dienst die de gemeente levert is gekoppeld aan het individuele profijt van de burger.De rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet is een bestemmingsheffing: verhalen van de kosten die de gemeente moet maken om collectieve maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater.

Op basis van artikel 229 van de Gemeentewet is een drietal rioolrechten denkbaar:a. een eenmalig recht ter zake van het tot stand brengen van een aansluiting van een eigendom op het gemeentelijke rioolstelsel (hierna: rioolaansluitingsrecht);b. een recht ter zake van het hebben van het genot van het feit dat een eigendom op het gemeentelijke rioolstelsel aangesloten is (hierna: rioolaansluitrecht);c. een recht ter zake van het gebruik van het gemeentelijke rioolstelsel voor het afvoeren van afvalwater uit een eigendom (hierna: rioolafvoerrecht).In alle gevallen kunnen deze rechten als een profijtbelasting en een bestemmingsbelasting gekenmerkt worden.

De twee laatstgenoemde mogelijkheden zijn ook voor handen bij een heffing gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet (de basis voor een rioolaansluitrecht blijft artikel 229 van de Gemeentewet). De rioolheffing gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet dient daarbij ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater en de zuivering van huishoudelijk afvalwater;b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater en het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Het belastbaar feit voor zowel een heffing gebaseerd op artikel 229 van de Gemeentewet als een heffing gebaseerd op artikel 228a van de Gemeentewet is:a. rioolaansluitrecht: het direct of indirect aangesloten zijn van een eigendom op het gemeentelijke rioleringsstelsel;b. rioolafvoerrecht: het direct of indirect via het gemeentelijke rioleringsstelsel vanuit een eigendom afvoeren van afvalwater.Naast de hier genoemde belastbare feiten kan op basis van artikel 229 van de Gemeentewet nog voor een derde feit worden geheven: het rioolaansluitingsrecht. Hiermee wordt geheven voor het tot stand brengen van een aansluiting van een eigendom op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Voor rechten gebaseerd op artikel 229 van de Gemeentewet geldt, dat er een direct verband bestaat tussen de dienst en degene die daarvan profijt heeft. Daarom is de laatstbedoelde belastingplichtig.Voor de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet geldt dit vereiste niet. De rioolheffing betreft een zogenoemde bestemmingsheffing. Het heeft niet het retributieve karakter van de rioolrechten van artikel 229 van de Gemeentewet. Dit houdt dus in, dat er geen sprake hoeft te zijn van een individueel profijt. De wetgever heeft uitdrukkelijk de ruimte opengelaten om voor wat betreft de belastingplicht aan te sluiten op de huidige systematiek.

Artikel 3 Zelfstandige gedeeltenDe meeste belastingverordeningen hebben een omschrijving van wat als een zelfstandig gedeelte van een eigendom in de heffing van rioolrechten betrokken kan worden. Daarbij wordt meestal het gebruikscriterium gehanteerd met als hoofdregel: het blijkens zijn indeling bestemd te zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

Artikel 4 Maatstaf van heffingDe wet schrijft de gemeenten niet voor dat zij de heffing van rioolrechten (artikel 229 Gemeentewet) of de rioolheffing (artikel 228a Gemeentewet) aan een eigendom moeten relateren. Voor een heffing op basis van artikel 229 van de Gemeentewet geniet het aanhouden van het begrip “eigendom” de voorkeur, omdat het zowel “gebouwde” als “ongebouwde eigendommen” omvat en bijvoorbeeld ook “roerende zaken”, zoals stacaravans en directieketen.

Voor de rioolheffing van artikel 228 van de Gemeentewet is het goed om aan te sluiten bij de terminologie die in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken wordt gehanteerd: het begrip “perceel”. Met die wet wordt onder andere artikel 10.33 van de Wet milieubeheer gewijzigd. Die bepaling legt bij het college van B&W de zorg neer voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het gemeentelijk grondgebied gelegen percelen. Onder stedelijk afvalwater wordt in die wet verstaan: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.Voor alle duidelijkheid moet opgemerkt worden dat met het begrip “perceel” geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd. Ook onder dit begrip vallen dan: een onroerende of roerende zaak.

Voor de maatstaf van heffing is artikel 219, lid 2 van de Gemeentewet bepalend. Voor de rioolrechten van artikel 229 van de Gemeentewet zijn de meest voorkomende maatstaven:a. bij rioolaansluitingsrecht: per aansluiting;b. bij rioolaansluitrecht: per aansluiting;c. bij rioolafvoerrecht: per m³ afgevoerd afvalwater.

Voor de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet heeft de wetgever in de Memorie van Toelichting deze maatstaven ook genoemd. Daarnaast kunnen ook gehanteerd worden:“bedrag afhankelijk van waterverbruik”, “bedrag afhankelijk van grootte van een huishouden”, “een vast bedrag vermeerderd met een toeslag voor hoeveelheid waterverbruik”, bedrag afhankelijk van lengte van het riool langs het perceel”, bedrag afhankelijk van het verharde oppervlakte van het perceel”.

Artikel 5 BelastingtariefIn de verordening rioolheffing legt de gemeente vast welk tarief van toepassing is. Artikel 219 van de Gemeentewet stelt als eis dat de heffing niet afhankelijk mag worden gesteld van inkomen, winst of vermogen. De tariefstelling in de verordening mag niet in strijd zijn met de algemene rechtsbeginselen en niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.De laatste eis aan de tariefstelling is dat de geraamde (netto)opbrengst niet hoger mag zijn dan de kosten die de gemeente heeft geraamd.

De meest gebruikte tarieven zijn over het algemeen een afspiegeling van de heffingsmaatstaven in de verordening. Voorbeelden zijn:- een vast bedrag per perceel;- een bedrag per m³ afgevoerd water. Dit tarief wordt ook vaak geheven voor de afvoer van water binnen een bepaalde bandbreedte. Dus een tarief per 100 m³ afgevoerd water;- een tarief voor eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens, aangevuld met een tarief voor niet-woningen;- een tarief per € 1.000 WOZ-waarde per perceel of per m² oppervlakte van een perceel.

De gemeente heeft een beleidsvrijheid wat betreft het vaststellen van de belastingtarieven. Bij elk tarief moet echter worden bedacht of dit bij de aard van heffing past en of de tariefstelling niet tot onredelijke uitkomsten leidt.

Artikel 6 BelastingtijdvakIn dit artikel staat dat wij het tijdvak van de gemeente (van 1 januari tot en met 31 december) laten samenlopen met het tijdvak van Vitens (1 juli tot en met 30 juni).

Artikel 7 Wijze van heffing

 

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

 

Artikel 9 Termijnen van betaling

 

Artikel 10 VrijstellingenGezien de aard van de rioolheffing is het niet logisch vrijstellingen in de verordening op te nemen. Immers, de heffing verhaalt de kosten die de gemeente maakt bij percelen waar ze de zorgplichten nakomt. Bij het verdelen van de kosten is het niet logisch dat een perceel niet meebetaalt en wel profiteert. Als een gemeente toch vrijstellingen wil opnemen in de verordening rioolheffing is het van belang dat dit op objectieve grondslagen gebeurt. Als een andere belastingplichtige een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, zal de gemeente de omstandigheden aannemelijk moeten maken waarop de verschillende behandeling is gebaseerd. De gemeente heeft hierbij een steviger basis als de kosten van de zorgplichten voor de vrijgestelde percelen uit de algemene middelen worden gefinancierd (minder dan 100% kostendekking). Dan hoeft de gemeente niet te verdedigen dat andere belastingplichtigen meer moeten betalen omdat anderen zijn vrijgesteld.