Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing in de gemeente Ameland 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing in de gemeente Ameland 2021

De raad van de gemeente Ameland,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 november 2020,

Gelet op artikelen 216 en 228a van de gemeentewet.

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2021.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • a.

    onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of onderhoud bij de gemeente, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • b.

    onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;

  • c.

    onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    onder het ‘variabele bedrag’ begrepen het voor een eigendom verschuldigde bedrag wegens het direct dan wel indirect afvoeren van afvalwater;

  • e.

    onder het ‘vaste bedrag’ wordt begrepen het verschuldigde bedrag per eigendom;

  • f.

    onder veehouder verstaan: degene die als zodanig zijn hoofdberoep per 1 januari van het belastingtijdvak in deze gemeente uitoefent;

  • g.

    onder bedrijfsverzamelgebouw verstaan: een eigendom waar meerdere bedrijven in gevestigd zijn dan wel gevestigd kunnen worden, welke bedrijven zich achter dezelfde watermeter bevinden;

  • h.

    kampeerterrein: kampeerterrein in de zin van artikel 1 sub d van de ‘Verordening toeristenbelasting 2021’ van de gemeente Ameland;

  • i.

    vaste jaarplaats: vaste jaarplaats in de zin van artikel 1 sub e van de ‘Verordening toeristenbelasting 2021’ van de gemeente Ameland;

  • j.

    vaste seizoenplaats: vaste seizoenplaats in de zin van artikel 1 sub f van de ‘Verordening toeristenbelasting 2021’ van de gemeente Ameland.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam 'rioolheffing' wordt per eigendom een belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    De belasting als bedoeld onder het eerste lid, wordt geheven van:

  • a.

    degene die het eigendom naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

  • b.

    ingeval er sprake is van volgtijdig gebruik: degene die het eigendom ter beschikking heeft gesteld.

  • c.

    ingeval er sprake is van gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven.

  • 3.

    Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de bedragen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

  • 4.

    In afwijking van artikel 2, tweede lid, wordt voor de heffing van de belasting als bedoeld in artikel 2 lid 1, in de gevallen dat het een bedrijfsverzamelgebouw betreft waarbij er sprake is van één watermeter, als gebruiker aangemerkt, de contractant die als zodanig bekend staat in de administratie van Vitens.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, wordt geheven naar

  • a.

    een vast bedrag per eigendom.

  • b.

    een variabel bedrag voor het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom direct of indirect wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in het belastingtijdvak van waterleidingbedrijf Vitens is betrokken.

  • 3.

    Ten aanzien van een belastingobject of een gedeelte van een belastingobject, waarin een veehouder zijn bedrijf uitoefent, wordt de overeenkomstig het tweede lid bepaalde hoeveelheid water verminderd tot nihil, wanneer er vanuit het bedrijfsgedeelte geen afvalwater wordt afgevoerd via het gemeenteriool.

  • 4.

    Bij toepassing van lid 3 wordt het aantal kubieke meters, als bedoeld in lid 2, gesteld op 50 per gezinslid, dan wel anderszins inwonend persoon, wonend op hetzelfde adres als waarop het bedrijf is gevestigd.

  • 5.

    Als het eigendom deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 Wet WOZ en waarvoor op grond van hoofdstuk IV van die wet een waarde is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen, zoals die voor het belastingobject geldt voor het tijdvak waarover de rioolheffing wordt geheven.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid wordt de rioolheffing geheven naar de waarde, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen voor het belastingobject waarvan het eigendom deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld met toepassing van artikel 16, onderdeel d alsmede onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 7.

    In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is vastgesteld, wordt de rioolheffing geheven naar de waarde.

  • 8.

    De vaststelling van de waarde bedoeld in het zesde en zevende lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet.

Artikel 4 Belastingtarieven

  • 1.

    Het vaste bedrag als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, bedraagt per jaar per eigendom waarvan de waarde zoals bedoeld in artikel 3, vijfde tot en met achtste lid is vastgesteld op:

  • a.

    minder is dan € 50.000 € 50,00

  • b.

    € 50.000 of meer € 115,60

  • 2.

    Het variabele bedrag als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, bedraagt per volle kubieke meter afvalwater € 0,50, met dien verstande dat per belastingtijdvak geen hoger bedrag wordt geheven dan € 12.500 (= 25.000 m³).

Artikel 5 Belastingtijdvak

  • 1.

    Voor de heffing als bedoeld in als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, wordt geheven over een aaneengesloten periode die samenvalt met de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige geldt voor de levering van water door waterleidingbedrijf Vitens.

Artikel 6 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, wordt geheven bij wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de afrekennota van waterleidingbedrijf Vitens, waarop het definitief gevorderde bedrag is vermeld.

  • 3.

    De door waterleidingbedrijf Vitens verzonden voorschotnota's worden aangemerkt als voorlopig gevorderde bedragen. De voorlopig gevorderde bedragen worden met het definitief gevorderde bedrag verrekend.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De heffingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a en b, zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor de heffingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, zijn de heffingen verschuldigd over zoveel driehonderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffing als er in dat tijdvak, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 5.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor de heffingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel drie honderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffing als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

  • 6.

    Het derde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander belastingobject in gebruik neemt.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de in artikel 6 eerste lid genoemde aanslag worden betaald in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang het verschuldigde bedrag door middel van automatische betalingsincasso kan worden afgeschreven, dat de aanslag moet worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    Het voorlopig gevorderde bedrag en het definitief gevorderde bedrag van de heffing als bedoeld in artikel 6 tweede lid, moeten worden voldaan tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota's c.q. afrekening van waterleidingbedrijf Vitens waarop het voorlopig gevorderde bedrag c.q. definitief gevorderde bedrag is vermeld, moeten worden voldaan.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffingen kan kwijtschelding worden verleend.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening rioolheffing 2020”, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2021”.

Adus vastgesteld in de openbare radsvergadering van 14 december 2020

, voorzitter

, griffier

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Rioolstelsel: omvat alle met elkaar in verbinding staande open en gesloten riolen, opvangputten, kolken, reservoirs, rioolgemalen enz., waarvan de gemeente de zorg heeft voor de aanleg, het onderhoud en het functioneren.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

Met ingang van 1 januari 2010 is de rioolheffing het aangewezen bekostigingsinstrument voor de gemeentelijke watertaken geworden. Met inwerkingtreding van de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken (Staatsblad 2007, 276) is aan de Gemeentewet een nieuw artikel toegevoegd: artikel 228a. Dit artikel maakt het mogelijk onder de naam rioolheffing een belasting te heffen ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan de door de gemeente te verrichten waterzorgplichten.

Alle voorzieningen die de gemeente treft ter nakoming van nieuwe zorgplichten. zijn dus veel breder dan de riolering in klassieke zin (de buizen). Voorzieningen voor de inzameling, berging en transport van hemelwater en ook grondwater vallen er onder. Dat er toch gekozen is voor het begrip 'riolering' komt omdat artikel 228a Gemeentewet voorschrijft dat de naam van de heffing 'rioolheffing' moet zijn.

Het gaat zoals is aangegeven dus niet meer alleen om de rioolbuizen en het al dan niet hebben van een aansluiting. Zo heeft iedere burger bijvoorbeeld profijt van het feit dat bij regen de openbare weg begaanbaar blijft, dat het water goed wordt afgevoerd. Niet alleen zodat de weg berijdbaar blijft maar ook om te voorkomen dat er wellicht door een slechte riolering de straten zouden verzakken.

Ondanks dat de rioolheffing een bestemmingsheffing is eist artikel 228a geen profijtrelatie meer tussen de belastingplicht en de voorzieningen. Zo brengt de gemeente Hoogeveen (zie onderstaande uitspraak) de heffing in rekening bij alle eigenaren van percelen.

Hof Arnhem – Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:917)oordeelde op 11 februari 2014 dat:

“de heffing niet in strijd is met artikel 228a Gemeentewet. Artikel 228a van de Gemeentewet bevat geen voorschriften over de belastingplicht voor de heffing en de invordering van de rioolheffing. De gemeenteraad is derhalve vrij om aan deze elementen van de rioolheffing in de desbetreffende belastingverordening de invulling te geven die hij wenst. Dit is slechts anders indien deze invulling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever in formele zin bij de toekenning van de bevoegdheid om rioolheffingen in te voeren, niet op het oog kan hebben gehad. De raad van de gemeente Hoogeveen heeft, naar volgt uit artikel 3, lid 1, onderdeel a, van de Verordening, ervoor gekozen iedere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel te onderwerpen aan de daar als “eigenarendeel” aangeduide belasting. De belastingplicht is dus niet beperkt tot genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van percelen die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering of anderszins profijt hebben van de in artikel 228a, lid 1, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening genoemde activiteiten. Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat het achterwege laten van deze beperking leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing in de hiervoor bedoelde zin.

In deze zaak was er sprake van een burger die stelde geen afvalwater te lozen, noch op het riool noch op door de gemeente te onderhouden oppervlaktewater. De gemeente heeft in dit arrest aangegeven dat:

Anders dan bij de voorheen geheven rioolrechten het geval was, kan de gemeente de rioolheffingen heffen zonder dat er sprake is van een door of vanwege de gemeente aan de belangplichtige geleverde prestatie. De gemeenteraad kon dus, zonder overschrijding van de grenzen van de hem in artikel 228a van de Gemeentewet verleende bevoegdheid, ertoe besluiten iedere genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel in de rioolheffing te betrekken, ongeacht of de gemeente zorg draagt voor de inzameling en het transport van het van het perceel van de genothebbende afkomstige afvalwater en/of voor de inzameling van het van het perceel van de genothebbende afvloeiend hemelwater dan wel het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen of te beperken.

Dit is door het Hof in haar uitspraak bevestigd door aan te geven dat:

“De belastingplicht dus niet beperkt is tot genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van percelen die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering of anderszins profijt hebben van de in artikel 228a, lid 1, van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening genoemde activiteiten. Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat het achterwege laten van deze beperking leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing in de hiervoor bedoelde zin”.

De omschrijving van de belastingplicht in de verordening rioolheffing is ook dusdanig verwoord dat ieder eigendom dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke waterzorgplichten, belastingplichtig is voor de rioolheffing.

De rioolheffing wordt geheven van de gebruikers van belastingobjecten.

Er doen zich hier twee mogelijkheden voor die zich van elkaar laten onderscheiden door het gebruik van een al dan niet zelfstandig gedeelte van een belastingobject.

Tweede lid, onderdeel a

In onderdeel a gaat het om het gebruik van een eigendom. De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het belastingobject gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het eigendom voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het eigendom door de opdrachtgever).

De belasting wordt geheven van degenen die het eigendom feitelijk gebruiken. Niet als feitelijk gebruiker wordt aangemerkt diegene die verantwoordelijk is voor het gebruik (bijvoorbeeld de verhuurder), zonder het belastingobject zelf te gebruiken (HR 23 mei 1990, nr. 26328, BNB 1990/239, Belastingblad 1990, blz. 470 (Tegelen). Na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet (1 januari 1995) is bij de onroerende-zaakbelastingen in bepaalde gevallen een ander dan de feitelijke gebruiker als belastingplichtige van de gebruikersbelasting aangewezen.

Tweede lid, onderdeel b

Het is evenwel verdedigbaar ook bij de rioolheffing bij verhuur voor korte perioden de verhuurder als feitelijk gebruiker aan te merken. Voor de reinigingsrechten en de afvalstoffenheffing heeft de Hoge Raad dat beslist in zijn arresten van 26 februari 1992, nr. 27935, Belastingblad 1992, blz. 389 en van 1 december 1999, nr. 34301, Belastingblad 2000, blz. 57. Hof Arnhem heeft in de uitspraak van 7 mei 2002, nr. 99/00504, LJN: AE4937 (Gramsbergen) voor het rioolrecht in gelijke zin beslist. Bij het volgtijdig ter beschikking stellen aan een huurbemiddelingsbureau dat recreatiebungalows voor rekening en risico van de eigenaar verhuurt aan derden, wordt de eigenaar als gebruiker aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de eigenaar zelf geen verblijf kan houden (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36, m.n. Snoijink (Oostburg) voor de onroerende-zaakbelastingen). De Hoge Raad heeft omtrent een overeenkomst waarbij vakantiewoningen voor rekening en risico van een huurbemiddelingsbureau werden verhuurd geoordeeld dat de eigenaar in dat geval niet als gebruiker voor het rioolrecht kan worden aangemerkt (Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, LJN: AA9843, BNB 2001/113, m.n. Snoijink (Wierden)). Wie de belastingplichtige gebruiker van een woning is, zal veelal kunnen worden bepaald aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij bedrijfsgebouwen en andere niet-woningen is dit uiteraard niet mogelijk. Daar - maar ook bij woningen - kan bijvoorbeeld de administratie van nutsbedrijven een hulpmiddel zijn. Ook het handelsregister kan uitkomst bieden.

Tweede lid, onderdeel c

In onderdeel c gaat het om het gebruik van een niet-zelfstandig gedeelte van een belastingobject. In artikel 2 lid 3 gaat het om de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, terwijl hier sprake is van een niet-zelfstandig gedeelte van een belastingobject. De uitsluiting van het bepaalde in artikel 2 lid 3 is alleen voor de duidelijkheid in de onderhavige bepaling opgenomen. Onderdeel c ziet op de situatie dat de degene die één of meer gedeelten van het belastingobject voor gebruik afstaat, maar, naar de omstandigheden beoordeeld, zelf wel van het belastingobject gebruik blijft maken.

Derde lid

In onderdeel a gaat het om het gebruik van een zelfstandig gedeelte van een eigendom of verschillende zelfstandige gedeelten van een eigendom, die tezamen, als één eigendom moeten worden aangemerkt. De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het belastingobject gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het eigendom voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het eigendom door de opdrachtgever).

Artikel 3 Maatstaf van heffing

Voor de maatstaf van heffing wordt onderscheidt gemaakt tussen twee verschillende heffingen:

Een heffing naar een vast bedrag per eigendom

Een heffing naar het het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom direct of indirect wordt afgevoerd

De heffing onder punt 1a wordt door de gemeente opgelegd.

De heffing onder punt 1b wordt via de nota van Vitens in rekening gebracht.

Artikel 4 Belastingtarieven

In de verordening rioolheffing legt de gemeente vast welk tarief van toepassing is. Artikel 219 van de Gemeentewet stelt als eis dat de heffing niet afhankelijk mag worden gesteld van inkomen, winst of vermogen. De tariefstelling in de verordening mag niet in strijd zijn met de algemene rechtsbeginselen en niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

De laatste eis aan de tariefstelling is dat de geraamde (netto)opbrengst niet hoger mag zijn dan de kosten die de gemeente heeft geraamd.

Artikel 5 Belastingtijdvak

In dit artikel staat dat wij het tijdvak van de gemeente (van 1 januari tot en met 31 december) laten samenlopen met het tijdvak van waterleidingbedrijf Vitens (1 juli tot en met 30 juni).

Artikel 6 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

Ondertekening