Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels Jeugdhulp Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

De raad van de gemeente Amersfoort

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 november 216, nummer 5374077;

Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 derde lid, van de Jeugdwet;

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Amersfoort van 28 november 2016

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      gebruikelijke hulp: de hulp of de zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen;

    • c.

      hulpvraag: de melding van dan wel de behoefte van een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • d.

      individuele voorziening: op de jeugdige en/of zijn ouder(s) toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van de verordening;

    • e.

      nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

    • f.

      overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a van de verordening;

    • g.

      PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige en/of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • h.

      Uitvoeringsplan PGB: een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het PGB voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zonodig aangevuld met voorwaarden die daar naar het oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

    • i.

      spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • j.

      wet: Jeugdwet.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van jeugdhulp zijn beschikbaar:

    • a.

      Vrij toegankelijke jeugdhulp:

      • i

        Voorzieningen gericht op preventie van opvoed- en opgroeiproblemen;

      • ii

        Wijkteam voor hulpverlening bij opvoed- en opgroeiproblemen.

    • b.

      (Individuele) niet vrij-toegankelijke jeugdhulp:

      • i.

        Hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief of door het wijkteam geboden kan worden;

      • ii

        Hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen, stabiliseren, genezen);

      • iii

        Hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking;

      • iv

        Begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Het college stelt nadere regels met betrekking tot:

    • a.

      de voorwaarden voor toekenning, waaronder gebruikelijke hulp; en

    • b.

      de wijze van beoordeling van hulpvragen; en

    • c.

      de afwegingsfactoren die een rol spelen; en

    • d.

      op welke wijze een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    bij de aanspraak op een individuele voorziening.

  • 2. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en/of zijn ouder(s) informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. De beschikking is mede gebaseerd op het plan van aanpak.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken individuele voorziening is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de individuele voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld.

Artikel 6. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura die het college verschuldigd is en is toereikend voor het inkopen daarvan.

  • 2. Het college hanteert gedifferentieerde tarieven rekening houdend met hulpverleners die bij een professionele instelling werken, hulpverleners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst en personen die behoren tot het sociaal netwerk.

  • 3. De gedifferentieerde tarieven voor hulpverleners zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten (all-in tarief).

  • 4. De hoogte van het PGB dat wordt besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk is in ieder geval lager dan de hoogte van het PGB voor hulpverleners die bij een professionele instelling werken, hulpverleners die als zelfstandig werkend ondernemer werken of via een arbeidsovereenkomst.

  • 5. Het college kan een PGB voor de kosten van jeugdhulp, welke betrekking hebben op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:

    • a.

      het college vaststelt dat de aanvraag niet eerder ingediend kon worden; en

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

    • c.

      het college tot het oordeel komt dat de verleende jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 6. Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een PGB geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) verplicht is om een Uitvoeringsplan PGB op te stellen. Het college kan een format voor dit uitvoeringsplan vaststellen.

  • 7. De budgethouder is verplicht om gebruik te maken van de op zijn situatie van toepassing zijnde model overeenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

  • 8. Het college stelt nadere regels over:

    • a.

      de tarieven als bedoeld in het derde lid, waarbij het college percentages kan hanteren; en

    • b.

      de besteding van een PGB in het geval van verblijf buiten de gemeente Amersfoort en het buitenland.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en verrekenen

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing over een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of

    • e.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, kan het college van degene geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terug te vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’S.

  • 6. Het college kan een vordering op grond van een ten onrechte genoten PGB verrekenen met een te verstrekken PGB.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouder(s) erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel is toegevoegd

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van aan deze verordening voorafgaande verordening in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Amersfoort van d.d. 20 december 2016.
De griffier De voorzitter

Toelichting

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast is met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en/of ouder(s) krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een PGB wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet meer regels te stellen dan is voorgeschreven. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door te bepalen dat het PGB in die gevallen lager wordt vastgesteld dan voor professionele hulpverleners.

 

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Vrij-toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente 

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het wijkteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige en/of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 9 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Toegang via Veilig thuis(voorheen advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling)

Tenslotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt voor zover nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang is al in de Jeugdwet geregeld en komt niet terug in deze verordening.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 en 4.

 

De definitie van ‘PGB’ is opgenomen omdat de afkorting PGB in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en/of ouder(s) overeenkomstig de Jeugdwet. Met de aanduiding ‘de jeugdige en/of zijn ouder(s)’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouder(s) namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet echter niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Het begrip sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg. Gebruikelijke hulp vloeit voort uit de zorgplicht die ouders hebben voor hun kinderen. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf als bedoeld in de Jeugdwet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeft te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp.

   

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij-toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

In deze verordening worden de algemene categorieën genoemd. Vanwege de transformatie zullen vormen van jeugdhulp aan verandering onderhevig zijn. In nadere regels wordt dit uitgewerkt en ter besluitvorming aan college voorgelegd (artikel 2, lid 3). Hiermee wordt flexibiliteit beoogd in de ontwikkeling van vormen van jeugdhulp de komende jaren.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige en/of ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

 

Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige en/of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Hierbij wordt in ogenschouw genomen welke gebruikelijke hulp in individuele gevallen tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 5. Inhoud beschikking

Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een formele aanvraag bij het college indienen of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.

Artikel 6. Regels persoonsgebonden budget

Deze bepaling regelt op welke wijze de hoogte van een PGB wordt bepaald. De hoogte wordt afgeleid van maximaal de kostprijs van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Ook is in dit artikel de bevoegdheid van het college neergelegd om in nadere regels gedifferentieerde tarieven te hanteren rekening houdend met de persoon die de jeugdhulp via een PGB verleend. Voor personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige geldt in ieder geval een lager tarief. Indien het college een indicatie voor jeugdhulp heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of ouder(s) het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van het vijfde lid onderdeel a. tot en met c. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan. Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) een uitvoeringsplan PGB moeten opstellen. Ook is opgenomen dat de budgethouder verplicht is om gebruik te maken van de model overeenkomst van de SVB. De model overeenkomsten van de SVB zijn ter bescherming van de budgethouders opgesteld. Door op te nemen dat de budgethouder hier gebruik van dient te maken wordt geborgd dat alle noodzakelijke gegevens in de overeenkomst worden opgenomen en dat de belangen van de budgethouder mede worden gediend.

 

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en verrekenen

Deze bepaling is een uitwerking van de plicht in artikel 2.9, onder d, van de wet. Daarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of PGB’S. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De huidige artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

 

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de PGB’S. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld PGB is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan. Indien het de jeugdige en/of zijn ouder(s) redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde PGB. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de PGB beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

 

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige en/of zijn ouder(s), door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 9. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en/of ouder(s) te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente.

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Artikel 11. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of de ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of de ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat hun situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Daarnaast wordt de verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2015 ingetrokken. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.