Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort houdende regels Jeugdhulp Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Burgemeester en wethouders van Amersfoort;

gelet op artikelen 2, tweede lid, artikel 4, artikel 6, achtste lid van de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017;

overwegende dat het gewenst is nadere regels vast te stellen ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017;

besluit vast te stellen de volgende nadere regels:

Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van jeugdhulp en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn;

    • b.

      Zelfstandig werkend ondernemer: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

      • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

      • het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

    • c.

      Budgethouder: de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger die de taken verbonden aan het PGB uitvoert (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).

  • 2. Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017 en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2: Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Overige voorzieningen (vrij-toegankelijke Jeugdhulp)

De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Informatie en opvoedadvies;

  • b.

    Preventie opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;

  • c.

    Preventie opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;

  • d.

    Ondersteuning via het wijkteam

Artikel 3. Individuele voorzieningen (niet-vrij toegankelijke Jeugdhulp)

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Specialistische Behandeling Jeugd

  • b.

    Specialistische Begeleiding Jeugd

  • c.

    Ambulante behandeling Jeugd-GGZ (inclusief diagnostiek en behandeling dyslexie)

  • d.

    ADHD ziekenhuiszorg

  • e.

    Forensische Jeugd-GGZ

  • f.

    Respijtzorg/logeren

  • g.

    Dagactiviteiten Jeugd

  • h.

    Verblijf Jeugd

  • i.

    Hulpverlening binnen het drang en dwangkader

  • j.

    Crisiszorg

Hoofdstuk 3: Toegang Jeugdhulp als individuele voorziening via de gemeente

Artikel 4. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door jeugdigen en ouder(s) bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal of schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijke een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het gesprek, bedoeld in artikel 6 van deze Nadere regels, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s), het probleem of de hulpvraag en of van de ouder(s) gebruikelijke hulp wordt of geboden kan worden;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 2. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Wanneer een individuele voorziening aangewezen is, wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, welke voorwaarden daar voor gelden en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige wordt er om toestemming voor de hulpverlening gevraagd aan de ouders of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4 van de wet.

  • 5. Het college kan, na toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of de onderwijsinstelling, en met deze in gesprek gaan over de aangewezen hulp.

  • 6. Het college kan alleen in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van deze Nadere regels.

  • 2. Het college verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening mondeling of schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven en het verslag is voorzien van een dagtekening, de naam, het Burgerservicenummer en de geboortedatum van de jeugdige.

Artikel 9. Afwegingsfactoren

  • 1. Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen passende oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      het gebruik van vrij toegankelijke voorzieningen geen passende oplossing biedt voor de hulpvraag.

  • 2. Het college beoordeelt de hulpvraag aan de hand van het gesprek en de genoemde onderwerpen als bedoeld in artikel 6 van deze Nadere regels.

  • 3. Om te zorgen dat een individuele voorziening kan worden afgestemd op andere voorzieningen als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder d van de verordening draagt het college zorg voor afspraken met onder meer:

    • a.

      partijen in het kader van gezondheidszorg;

    • b.

      partijen in het kader van de sociale basis infrastructuur;

    • c.

      gecertificeerde instellingen;

    • d.

      instellingen die voorschoolse voorzieningen bieden;

    • e.

      onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

    • f.

      de betreffende gemeentelijke afdelingen over de afstemming met de Wmo 2015 en de Participatiewet (werk en inkomen).

Hoofdstuk 4: Regels voor persoonsgebonden budget

Artikel 10. Hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het tarief voor een PGB wordt mede gebaseerd op het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) opgestelde Uitvoeringsplan PGB, waarbij deze nadere regels en het Financieel besluit bij de verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2017 gemeente Amersfoort de grondslag vormen voor het besluit.

  • 2. De hoogte van het PGB voor een individuele voorziening is een afgeleide van het tarief waarvoor het college deze diensten heeft ingekocht.

  • 3. Het PGB bedraagt:

    • a.

      90% voor hulpverleners die in dienst zijn van een professionele instelling;

    • b.

      75% voor hulpverleners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;

    • c.

      50% voor personen uit het sociale netwerk, indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst,

    op basis van de door het college vastgestelde tarief in natura voor het betreffende onderdeel (per uur of per resultaat). Het college stelt tarieven vast in het Financieel besluit bij de verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2017.

Artikel 11. Overige regels persoonsgebonden budget

  • 1. De budgethouder kan het PGB voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van geïndiceerde jeugdhulp te verlenen tijdens verblijf buiten Amersfoort, tenzij dat binnen het gedwongen kader wordt ingezet en de woonplaats van de jeugdige Amersfoort is.

  • 2. De budgethouder kan het PGB voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van jeugdhulp te verlenen tijdens verblijf buiten Nederland.

  • 3. Het college kan op aanvraag de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn verlengen.

  • 4. Op de besteding van het PGB buiten Amersfoort zijn alle verplichtingen met betrekking tot het PGB van toepassing.

Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van hetgeen in deze nadere regels is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2016.

  • 2. De regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Ondertekening

Vastgesteld in het college van 29 november 2016
De secretaris, de burgemeester

Toelichting Nadere regels Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2 Overige voorzieningen (vrij-toegankelijke jeugdhulp)

De overige voorzieningen zijn vrij-toegankelijk beschikbaar zonder de procedure van melden en aanvragen. De overige voorzieningen bestaan uit het laagdrempelig verlenen van informatie en advies en uit het verstrekken van lichte ambulante hulpverlening. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Indien dit niet toereikend is, wordt een individuele voorziening ingezet. Daarnaast kunnen de overige voorzieningen een goede ondersteuning bieden bij de inzet van een individuele voorziening. Ouders en jeugdigen kunnen zonder een aanvraag rechtstreeks toegang krijgen tot overige jeugdhulp. De gemeente communiceert duidelijk naar de burgers welke voorzieningen vrij-toegankelijk zijn en welke voorzieningen dat niet zijn.

Artikel 3 Individuele voorzieningen (niet vrij-toegankelijke jeugdhulp)

De individuele voorziening is een voorziening die alleen op basis van een aanvraag en een beschikking kan worden ingezet. Het is een voorziening, die niet vrij-toegankelijk is voor ouder(s) en jeugdigen. De jeugdhulp die onder het gedwongen kader vallen zijn niet op aanvraag beschikbaar, maar worden opgelegd door de Rechtbank. Het gaat hier om jeugdbescherming en jeugdreclassering. De gemeente is verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van deze voorzieningen.

De individuele voorzieningen betreffen specialistische hulpverlening/begeleiding die niet door het wijkteam geboden kan worden. De specialistische hulpverlening/begeleiding kan zowel ambulant als in een intramurale setting worden geboden. In de Verordening Jeugdhulp gemeente Amersfoort 2017 worden individuele voorzieningen genoemd en in deze Nadere regels zijn deze geconcretiseerd.

Hoofdstuk 3 Toegang jeugdhulp als individuele voorziening via de gemeente Artikel 4Melding en hulpvraag

De gemeente organiseert de toegang tot de jeugdhulp in de wijken. We gaan er hiervan uit dat de toegang naar jeugdhulp zo dicht mogelijk bij het kind en gezin wordt georganiseerd. Na bevestiging van hulpvraag wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek, voor zover mogelijk zal het gesprek zoveel mogelijk bij de ouder(s) en jeugdige thuis plaatsvinden. Wanneer er sprake is van spoedeisende hulp, kan het wijkteamlid direct een individuele voorziening inzetten of er kan een machtiging tot gesloten jeugdhulp worden gevraagd. Dit betekent dat de ouder(s) en jeugdige geen procedure hoeven te doorlopen om de nodige jeugdhulp te ontvangen.

Vooronderzoek

Artikel 5 lid 1,2 en 3

Na bevestiging van hulpvraag wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Op voorhand bepalen de nadere regels niet precies wanneer deze afspraak wordt gemaakt. Afhankelijk van de hulpvraag kan het namelijk zijn dat het wijkteam eerst gegevens wil verzamelen voor een goede voorbereiding op het gesprek.

Artikel 5 lid 3

Wanneer de gegevens bekend zijn bij het wijkteam, dan is het niet nodig om het gehele vooronderzoek opnieuw te houden.

Gesprek

Artikel 6 lid 1

Het eerste lid onder a bepaalt de onderwerpen die het college onderzoekt. Deze onderwerpen vloeien mede voort uit de wet.

Artikel 6 lid 2

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 Jeugdwet en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, Jeugdwet, maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

Artikel 6 lid 3

Verder heeft het college de wettelijke informatieplicht om in begrijpelijke bewoordingen uit te leggen welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een PGB en wat de gevolgen van die keuze zijn.

Artikel 6 lid 4

Het wijkteamlid informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de procedure omtrent het gesprek en informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over hun rechten en plichten. Het kan zijn dat een wijkteamlid op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek doet om te bepalen of een individuele voorziening op grond van de wet nodig is. Verder is het van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondubbelzinnige toestemming verlenen voor het uitwisselen van persoonsgegevens. De toestemming wordt gevraagd wanneer er met andere partijen gegevens worden uitgewisseld en de geheimhoudingsplicht doorbroken dient te worden. De toestemming dient altijd ‘vrij’ en ondubbelzinnig te zijn, zie Wet bescherming persoonsgegevens artikel 23.

Artikel 6 lid 5

Uit het gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn of zouden moeten zijn. In dat geval kan het college ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals. De toestemming dient altijd ‘vrij’ en ondubbelzinnig te zijn, zie Wet bescherming persoonsgegevens artikel 23.

Artikel 6 lid 6

Er zijn situaties denkbaar dat de behoefte aan jeugdhulp bekend is bij het college en dat een gesprek daar niets aan toevoegt. Toch mag het college alleen met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van het gesprek.

Verslag

Artikel 7

Van het gesprek wordt een schriftelijk verslag opgesteld (of plan van aanpak). Daarin staan het in samenspraak met de ouder(s) en jeugdigen, en voor zover aanwezig andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. De inhoud daarvan bevat in ieder geval ook de strekking van de genoemde onderzoeksonderwerpen. Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Nadat de ouder(s) en jeugdigen beschikt over het verslag is het wel de verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s), al dan niet personen uit het sociale netwerk, zelf te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) het niet eens is met het opgestelde plan, dan is er altijd een mogelijkheid voor de ouder(s) en jeugdige om aan te geven waarom hij niet akkoord is en kunnen aanvulling worden toegevoegd.

Aanvraag

Artikel 8

De aanvraag kan mondeling of schriftelijk worden gedaan. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) het verslag (plan van aanpak) ondertekent en het plan is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het fungeren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening.

Afwegingsfactoren

Artikel 9

In de inleiding van de Jeugdwet wordt in overweging genomen dat het wenselijk is dat hulp op maat wordt geboden, er meer ruimte voor professionals is en tot het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van de jeugdsector, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt.

De genoemde afwegingsfactoren zijn daar mede op gericht. Passende jeugdhulp wordt geboden zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. Waarbij de beoordeling van wat passende jeugdhulp is aan de professional wordt overgelaten. De professionals in het wijkteam nemen besluiten.

Daarnaast waarborgt het college conform artikel 2.3 van de wet een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van het inzetten van de aangewezen voorziening. Het college heeft daartoe onder meer professionals in een wijkteam aangesteld. Deze professionals hanteren op basis van het vooronderzoek (artikel 5), het gesprek (artikel 6), het verslag (artikel 7) en de aanvraag (artikel 8) de genoemde afwegingsfactoren in dit artikel en nemen een besluit om een overige voorziening of een individuele voorziening te treffen.

Hoofdstuk 4: Regels voor persoonsgebonden budget

Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 10 lid 1 en 2

Het eerste lid bepaalt dat de hoogte van het PGB mede is gebaseerd op het verplicht op te stellen uitvoeringsplan PGB waarbij de grondslag van het besluit berust op de genoemde algemeen verbindende voorschriften. Het spreekt voor zich dat de hoogte van het PGB is afgeleid van het tarief dat het college is verschuldigd in natura aan de jeugdhulpaanbieders.

Artikel 10 lid 3

De wet geeft de bevoegdheid om gedifferentieerde tarieven te hanteren waarbij de differentiatie betrekking heeft op verschillende ‘typen’ hulpverleners genoemde in de onderdelen a. tot en met c. Het tarief voor personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige is lager dan de andere personen die worden genoemd.

Artikel 10 lid 4

Het kan voor komen dat – ondanks er sprake is van een persoon uit het sociaal netwerk – toch sprake is van een wettelijke verplichte arbeidsovereenkomst. In die gevallen is niet het 50% maar het 75% tarief van toepassing, zodat is geborgd dat het wettelijk minimumloon wordt betaald.

Overige regels persoonsgebonden budget

In artikel 11 zijn regels neergelegd voor gevallen dat het PGB buiten de gemeente Amersfoort of in het buitenland mag worden besteed. Daarbij blijven de verplichtingen die zijn verbonden aan het PGB onverkort van kracht. De jeugdige en/of zijn ouder(s) mogen een PGB gedurende maximaal 13 weken buiten Amersfoort besteden. Deze periode is vanzelfsprekend niet begrensd indien het gesloten jeugdhulp betreft en woonplaats van jeugdige niet wijzigt. De periode in het buitenland is ook begrensd. Verder is het college bevoegd de perioden op verzoek te verlengen.

Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

Artikel 12

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze Nadere regels. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 13

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze nadere regels onmiddellijke werking hebben