Regeling vervallen per 07-01-2010

Huisvestingsverordening Amersfoort 2007

Geldend van 04-04-2007 t/m 06-01-2010

Verordening

Reg.nr. 2311090

De raad van de gemeente Amersfoort;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 januari 2007, sector SOB/RO

(nr. 2298275),

overwegende dat het gewenst is regels te stellen om tot een goede en rechtvaardige verdeling van de beschikbare woonruimte in de gemeente Amersfoort te komen;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, op de Tijdelijke referendumwet, artikel 7 van de Huisvestingswet en op de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Huisvestingsverordening Amersfoort 2007

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Huisvestingswet;

  • b.

    Besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub b van de Wet bepaalde,

  • d.

    huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub j van de Wet bepaalde;

  • e.

    koopprijs: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub k van de Wet bepaalde;

  • f.

    huurprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6 lid 3, sub b van de Wet bepaalde;

  • g.

    schaarstegrens: de koopgrens van een woonruimte beneden welk bedrag voor het aanbieden van de woning nadere afspraken gemaakt kunnen worden met de verkopende instantie;

  • h.

    economische binding: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub l van de Wet bepaalde;

  • i.

    maatschappelijke binding: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub m van de Wet bepaalde;

  • j.

    Gewest Eemland: het grondgebied van de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest en Woudenberg;

  • k.

    Bestuurscommissie volkshuisvesting Gewest Eemland: de in artikel 2 van de Verordening bestuurscommissie volkshuisvesting Gewest Eemland bedoelde commissie;

  • l.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • m.

    woningzoekende: een huishouden dat zich wil vestigen in de Provincie Utrecht en voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 2.4;

  • n.

    inkomen: het daaromtrent in artikel 3 van de Wet op de huurtoeslag bepaalde;

  • o.

    huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de Wet;

  • p.

    eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de Wet bepaalde;

  • q.

    ingezetene: degene die in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Amersfoort of één der andere gemeenten in de Provincie Utrecht is opgenomen, en feitelijk in de gemeente Amersfoort of één der andere gemeenten in de Provincie Utrecht hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;

  • r.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • s.

    inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • t.

    doorstromer: een woningzoekende die bij verhuizing een huurwoning in de Provincie Utrecht vrijmaakt met een huurprijs beneden de huurprijsgrens;

  • u.

    starter: een woningzoekende die niet aan het begrip doorstromer, als bedoeld in sub t, voldoet;een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439);

  • v.

    woonwagen: een woonwagen zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de Woningwet;

  • w.

    onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de Wet;

  • x.

    splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de Wet;

  • y.

    ligplaats: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid sub d van de Wet bepaalde.

  • z.

    inschrijfduur: de periode dat een woningzoekende aaneensluitend is ingeschreven in het register van woningzoekenden.

  • aa.

    sociale huurwoning: woningen met een huur onder de huurprijsgrens.

  • bb.

    Provincie Utrecht: omvat alle gemeenten die gelegen zijn in de Provincie Utrecht.

  • cc.

    Zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen toegang die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.

  • dd.

    Aanbodsysteem: het selecteren van kandidaten uit de ingekomen reacties van woningzoekenden op een in een advertentiemedium ter toewijzing van de aangeboden woonruimte.

HOOFDSTUK 2 VERDELING VAN WOONRUIMTE

  • PARAGRAAF 2.1 WERKINGSGEBIED

  • Artikel 2.1.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:

  • a.

    De situatie waarin een eigenaar meer dan één woonruimte verhuurt;

  • b.

    woonruimten met een huurprijs per maand, die minder bedraagt dan de maximale huurprijsgrens per maand in de wet op de Huurtoeslag, dan wel de daarvoor in de plaats tredende overheidsregeling, zoals deze is of zal worden gewijzigd;

  • c.

    woonruimte met een koopprijs tot aan de maximale koopprijsgrens zoals vastgelegd in artikel 6, lid 3 a, van de (laatste wijziging van de) Wet.

Artikel 2.1.2 Nadere inperking

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1. is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op woonruimte als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de wet met uitzondering van paragraaf 2.8 dat van toepassing is op standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1. is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op onzelfstandige woonruimten.

PARAGRAAF 2.2 INSCHRIJVING WONINGZOEKENDEN

  • Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

    • 1.

      Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden.

    • 2.

      In dit register worden op hun verzoek als woningzoekenden ingeschreven:

      • a.

        de huishoudens die een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1 bezitten;

      • b.

        de huishoudens die in aanmerking komen om op een voordracht als bedoeld in artikel 2.7.3 te

        worden geplaatst;

      • c.

        de huishoudens die voldoen aan de toelatingseisen ingevolge paragraaf 2.4.

Artikel 2.2.2 Verzoek om inschrijving

Het verzoek om als woningzoekende te worden ingeschreven in het in het vorige artikel bedoelde register wordt gericht aan burgemeester en wethouders en dient te geschieden met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier.

  • Artikel 2.2.3 Bewijs van inschrijving

    • 1.

      Burgemeester en wethouders verstrekken aan de in het register ingeschreven woningzoekenden een bewijs van inschrijving, waarop staat vermeld:

      • -

        geregistreerde naam aanvrager, alsmede naam (eventuele) medeaanvrager

      • -

        geregistreerd adres

      • -

        geregistreerd inkomen

      • -

        geregistreerde geboortedatum

      • -

        geregistreerde Nederlandse nationaliteit of verblijfstitel of nationaliteit van een

        gemeenschapsonderdaan (Europese Gemeenschap)

    • 2.

      Het bewijs van inschrijving blijft, behoudens het in het derde en vierde lid gestelde, één jaar geldig.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders stellen de ingeschreven woningzoekenden schriftelijk eenmaal per jaar in de gelegenheid om binnen een door hen te bepalen periode een aanvraag te doen tot verlenging van de inschrijving.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders beëindigen een inschrijving, indien:

      • a.

        de woningzoekende de beschikking heeft verkregen over passende woonruimte in

        Amersfoort of één van de andere gemeenten in de Provincie Utrecht, na bemiddeling

        van burgemeester en wethouders.

      • b.

        de woningzoekende niet of niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

      • c.

        de woningzoekende daarom verzoekt;

      • d.

        indien binnen de in lid 3 genoemde periode geen aanvraag is ontvangen.

        PARAGRAAF 2.3 HUISVESTINGSVERGUNNING

Artikel 2.3.1 Vergunningvereiste

1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte of standplaats, aangewezen

c.q. uitgezonderd in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, in gebruik te nemen voor bewoning.

2.Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte of standplaats voor bewoning in

gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • Artikel 2.3.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

    • 1.

      De aanvraag van een huisvestingsvergunning dient schriftelijk en met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier te worden ingediend bij burgemeester en wethouders.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders zijn gerechtigd om bewijsstukken op te vragen.

    • 3.

      Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

      • a.

        de mededeling dat de vergunning vervalt indien er binnen twee maanden na de datum

        van afgifte van de huisvestingsvergunning geen gebruik van is gemaakt;

      • b.

        de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

  • Artikel 2.3.3 Criteria voor vergunningverlening

    • 1.

      Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • a.

        het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4

        aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestings- vergunning in aanmerking komen;

      • b.

        er is voor de woonruimte geen gegadigde waarvoor met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.6 en 2.7 de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringender noodzakelijk is. Deze voorwaarde is alleen van toepassing indien de woonruimte niet door de eigenaar ervan betrokken wordt.

    • 2.

      Het in het vorige lid, sub b, bepaalde blijft buiten toepassing, indien zich een situatie voordoet als aangegeven in artikel 9 van het Besluit.

  • Artikel 2.3.4 Vruchteloze aanbieding

    • 1.

      In afwijking van het in artikel 2.3.3 bepaalde wordt de vergunning voor een koopwoning altijd verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in leden 2 en 3 weergegeven procedure gedurende 6 weken vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge het eerste lid van artikel 2.3.3 voor die woonruimte in aanmerking komen.

    • 2.

      De eigenaar moet de ter verkoop aan te bieden woonruimte in de in het vorige lid genoemde termijn tenminste 2 maal gedurende een periode van 6 weken door middel van een advertentie, geplaatst op internet en/of in één of meer regionale bladen, te huur of te koop hebben aangeboden.

      Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

      • a.

        het adres van de woonruimte;

      • b.

        de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de Wet bepaalde huurprijs of koopprijs van de

        woonruimte;

      • c.

        de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3, lid 1, de

        voorkeur genieten.

        De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste

        advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

    • 3.

      De in lid 1 bedoelde eigenaar zal worden geacht een vruchteloze poging in de daar bedoelde zin te hebben aangewend wanneer hij aantoont, dat het verschil tussen de hoogst gevraagde koopprijs en de tussen de koper en verkoper overeengekomen koopprijs niet meer bedraagt dan 15% dan wel het verschil tussen de hoogst gevraagde huurprijs en de tussen huurder en verhuurder overeengekomen huurprijs niet meer bedraagt dan 15%.

    • 4.

      Voor huurwoningen geldt dat deze minimaal 2 maal conform art. 2.5.1 ter verhuur dienen te zijn aangeboden alvorens een huisvestingsvergunning aan een volgens de criteria niet maatschappelijk of economisch gebonden huishouden verstrekt kan worden.

Artikel 2.3.5 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de er in vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

    PARAGRAAF 2.4 TOELATING

Artikel 2.4.1 Leeftijd

Ten minste één der leden van het huishouden moet meerderjarig zijn in de zin van de Wet.

  • Artikel 2.4.2 Economische en maatschappelijke binding

    • 1.

      Ten minste één der volwassen leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de Provincie Utrecht, dan wel in de positie verkeren als aangegeven in artikel 13 c van de Wet;

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, indien zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 6 van het Besluit.

Artikel 2.4.3 Toelating

De leden van het huishouden moeten òf de Nederlandse nationaliteit bezitten òf op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld òf vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden als bedoeld in artikel8 sub a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet.

PARAGRAAF 2.5 AANBIEDING

Artikel 2.5.1 Woningaanbieding

De woningen die voor verhuur beschikbaar komen, worden aan woningzoekenden aangeboden door middel van één of meer voor woningzoekenden toegankelijke media.

  • Artikel 2.5.2 Specifieke doelgroepen

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen woningen bestemd voor specifieke doelgroepen via nader aan te geven criteria aan woningzoekenden aanbieden.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders worden in deze gevallen geadviseerd door de partijen die met de uitvoering van de woonruimteverdeling belast zijn en vertegenwoordigers van de bedoelde doelgroepen .

Artikel 2.5.3 Bepaling volgorde aanbieding van huurwoningen

  • 1.

    Bij de aanbieding van een huurwoning wordt een rangorde gehanteerd.

  • 2.

    Rangordebepaling:

    • a.

      Woningzoekenden met een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1;

    • b.

      In de gevallen waarin meerdere woningzoekenden met een urgentieverklaring hebben gereageerd gaat de woningzoekende van wie de urgentieverklaring het eerst eindigt voor.

    • c.

      In alle overige gevallen, gaat de woningzoekende met de langste inschrijfduur voor. 3.

Indien deze woningzoekende de woonruimte niet accepteert, wordt de woonruimte

aangeboden aan de volgende op de lijst, enzovoort;

3.In afwijking van het tweede lid kan er bij aanbieding van woningen in serviceflats voor senioren

en bij aanleunwoningen worden afgeweken van het volgordecriterium, indien zich een

huishouden meldt dat op dat moment in hetzelfde complex een woning huurt.

  • Artikel 2.5.4 Bepaling volgorde aanbieding van nieuwbouwkoopwoningen

  • 1.

    Vergunningplichtige koopwoningen worden aangeboden conform het bepaalde in artikel 2.5.3 lid 2

    sub c.

  • 2.

    Voor niet-vergunningplichtige woningen beneden de schaarstegrens kunnen burgemeester en

    wethouders nadere afspraken maken met de verkopende instantie met betrekking tot de volgorde

    van aanbieding.

    PARAGRAAF 2.6 AANBIEDING BIJ URGENTIE

    Artikel 2.6.1 Mate van Urgentie

1.Indien een woningzoekende dringend behoefte heeft aan een (andere) woonruimte, kan hij aan burgemeester en wethouders verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken, mits:

1.er sprake is van een dusdanige noodsituatie van de woningzoekende dat -in afwijking van de reguliere wachttijd- een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem noodzakelijk is.

  • 2.

    De urgentieverklaring houdt het volgende in:

    a.

  • -

    de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende dringend gewenst is en dat

    burgemeester en wethouders dientengevolge overeenkomstig artikel 2.6.4 bemiddeling

    kunnen verlenen bij het verkrijgen van (andere) woonruimte;

  • -

    de mededeling dat de bemiddeling beperkt is tot een bepaald soort woonruimte;

  • -

    de mededeling dat binnen drie maanden een aanbieding van woonruimte zal

    worden gedaan.

    òf

1. b.

  • -

    de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende in zekere mate gewenst is en dat

    burgemeester en wethouders dientengevolge bij het verlenen van een

    huisvestingsvergunning in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.3.3 urgentie zullen

    verlenen aan de woningzoekende;

  • -

    de mededeling dat de urgentieverlening beperkt is tot een bepaald soort woonruimte;

  • -

    de mededeling dat de urgentieverlening gedurende maximaal zes maanden na de datum van afgifte geldig is.

  • c.

    voor situaties als bedoeld in artikel 2.6.3 lid 1 sub d en e geldt;

  • -

    de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende noodzakelijk is en dat

    burgemeester en wethouders dientengevolge bij het verlenen van een

    huisvestingsvergunning in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.3.3 urgentie zullen

    verlenen aan de woningzoekende;

  • -

    Burgemeester en wethouders kunnen een urgentie van twee keer zes maanden verlenen.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze termijn verlengen.

  • Artikel 2.6.2 Aanvragen van een urgentieverklaring

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de bepaling van de mate van urgentieverlening aanvullende bewijsstukken vragen.

  • 2.

    Op of bij de urgentieverklaring vermelden burgemeester en wethouders de inhoud van de urgentieverklaring, zoals bedoeld in artikel 2.6.1.

  • 3.

    Er kan slechts één maal op basis van dezelfde feiten en omstandigheden een urgentieverklaring aangevraagd worden.

    Artikel 2.6.3 Criteria voor urgentieverlening

    Aanleiding voor verlening van een urgentieverklaring als vermeld in artikel 2.6.1 kan bestaan in de volgende situaties, waarbij moet worden voldaan aan de daarbij gestelde criteria:

    • 1.

      Doelgroepen op grond van dwingend beleidsmatige redenen, waartoe behoren:

    • a.

      cliënten van een (hulpverlenings)organisatie waaraan burgemeester en wethouders bij besluit een contingent urgentieverklaringen hebben toegekend. Kandidaten voor een urgentieverklaring dienen voorgedragen te worden door de (hulpverlenings)organisatie.

    • b.

      statushouders en asielzoekers die op basis van de taakstelling gehuisvest dienen te worden;

    • c.

      sleutelfunctionarissen;

    • d.

      situaties van gedwongen verkopen ten behoeve van de ontwikkeling van toekomstige

      inbreidings- en uitbreidingsgebieden;

    • e.

      bewoners uit te saneren stedelijke vernieuwingsgebieden;

    • f.

      zij die een dure huurwoning in de Provincie Utrecht verlaten om een goedkopere huurwoning te betrekken, waarbij als voorwaarde geldt dat het huishoudensinkomen te laag is om de huur van de huidige woning te betalen, blijkende uit een woonkostentoeslag.

    • 2.

      Woningzoekenden waarvoor in het kader van de woonruimteverdeling bijzondere afspraken nodig zijn ten gevolge van eventuele achterstanden of onaanvaardbare situaties op de woningmarkt.

    • 3.

      Medische indicatie

      • a.

        Van medische indicatie is sprake indien, op advies van een door burgemeester en wethouders in te schakelen onafhankelijk medisch adviesorgaan, is vastgesteld dat – in afwijking van de reguliere wachttijd een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem uit medisch oogpunt noodzakelijk is, waarbij een relatie dient te bestaan tussen de medische problematiek en de huidige woonsituatie, en er naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid bestaat om het woonruimteprobleem op te lossen.

      • b.

        Indien in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning verhuizing wordt aanbevolen in verband met moeilijkheden bij het normale gebruik van de woning, vanwege aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, kan urgentie worden verleend, mits verhuizen naar oordeel van burgemeester en wethouders spoedeisend is en de goedkoopst adequate voorziening is.

    • 4.

      Sociale indicatie

      Van sociale indicatie is sprake indien, op advies van de hiertoe ingeschakelde Urgentiecommissie, door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat, in

      afwijking van de reguliere wachttijd, een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem

      uit sociaal oogpunt noodzakelijk is. Hieronder worden de volgende situaties gerekend:

    • 1.

      Echtscheiding

    van echtscheiding in de sfeer van urgentie bij de afgifte van een huisvestingsvergunning is slechts sprake, indien:

    • a.

      er een rechterlijke (eind-)beschikking is, waarin is bepaald dat het huwelijk is ontbonden;

    • b.

      die beschikking in het register van de burgerlijke stand is ingeschreven;

    • c.

      uit het huwelijk één of meer kinderen voortkomen, die ten tijde van de inschrijving (ad.b) minderjarig is/zijn en de ouder die de urgentieverklaring aanvraagt (mede) ouderlijk gezag uitoefent over het minderjarige kind/de minderjarige kinderen;

    • d.

      deze ouder, het recht dan wel de mogelijkheid ontbeert om de echtelijke woning te

      blijven bewonen.

    • e.

      het verzoek om urgentie ingediend wordt binnen zes maanden nadat de rechterlijke (eind-) beschikking waarin is bepaald dat het huwelijk is ontbonden, in het register van de burgerlijke stand is ingeschreven,;

    • f.

      en er naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid bestaat om het woonruimteprobleem op te lossen;

    Voor gevallen van "samenleving" worden vermelde criteria, voor zover mogelijk, analoog toegepast.

    2.Onaanvaardbare situaties waarbij het moet gaan om ernstige, levensbedreigende problemen in relatie tot de huidige woning. Waarbij naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid bestaat om het woonruimteprobleem op te lossen. Burgemeester en wethouders bepalen wanneer er sprake is van een onaanvaardbare situatie.

  • Artikel 2.6.4 Woningaanbieding aan urgentiekandidaten

  • 1.

    Voor woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1, lid 2, sub a, kunnen burgemeester en wethouders bemiddelen bij eigenaren van woonruimte, opdat aan hen een overeenkomstig artikel 2.6.1, lid 2, sub a nader omschreven woonruimte binnen de daarvoor gestelde termijn wordt aangeboden.

  • 2.

    De bemiddeling als bedoeld in lid 1 wordt vorm gegeven in het in paragraaf 2.7 beschreven voordrachtstelsel en/of in de artikel 2.9.1 bedoelde overeenkomsten met eigenaren.

  • 3.

    Het recht op bemiddeling vervalt nadat de woningzoekende een aanbieding van woonruimte heeft geweigerd.

  • 4.

    Een woningzoekende die beschikt over een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1 lid 2 sub b, kan zich aanmelden als gegadigde voor een bepaalde leeggekomen woning. Aan hem wordt een huisvestingsvergunning verleend, indien de woonruimte voldoet aan de nader omschreven woonruimte overeenkomstig artikel 2.6.1 lid 2, sub b en er voor de betrokken woonruimte geen gegadigden zijn met een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1,lid 2, sub a.

  • 5.

    Bij meerdere aanmeldingen van urgentiekandidaten voor een bepaalde leeggekomen woning vindt volgordebepaling plaats aan de hand van de datum afgifte urgentieverklaring.

  • 6.

    Bij meerdere aanmeldingen van urgentiekandidaten met een urgentieverklaring met een gelijke datum van afgifte voor een bepaalde leeggekomen woning, vindt volgordebepaling plaats aan de hand van de inschrijfduur. Behoudens urgenten vallend onder artikel 2.6.3 lid 1 sub d en e. Voor deze groep geldt volgrodebepaling op grond van woonduur.

  • Artikel 2.6.5 Wijziging, intrekking en verlenging

  • 1.

    Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de vastgestelde mate van urgentie te wijzigen. Dit wordt ter kennis van de woningzoekende gebracht door middel van de verstrekking van een gewijzigde urgentiesverklaring, waarbij tevens wordt meegedeeld dat het voordien verstrekte bewijs omtrent de mate van urgentie is vervallen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de mate van urgentie terugbrengen cq. laten vervallen, indien:

  • a.

    aan de vereisten voor het verkrijgen van urgentie niet meer wordt voldaan;

  • b.

    de mate van urgentie is toegekend op grond van gegevens waarvan de

    woningzoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig

    waren;

  • 3.

    Indien de termijn waarvoor de urgentie verleend is, is verstreken, gerekend vanaf de datum waarop de urgentie is verleend, en er geen gebruik is gemaakt van de urgentieverlening, vervalt de urgentie van rechtswege.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen de urgentieverklaring verlengen als zij hebben vastgesteld dat er, gelet op de omstandigheden van degene aan wie zij de urgentieverklaring hebben toegekend, geen woonruimte beschikbaar is geweest gedurende de periode waarvoor de urgentieverklaring is verleend.

    PARAGRAAF 2.7 LEEGMELDING EN VOORDRACHT

  • Artikel 2.7.1 Melding van het ter beschikking komen

  • 1.

    De eigenaar van een woonruimte, bedoeld in artikel 2.1.1, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de Wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De eigenaar van een woonruimte kan op grond van een overeenkomst met burgemeester en wethouders afwijken van het in lid 1 bepaalde.

  • 3.

    Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, in de gevallen dat:

  • a.

    degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft

    opgezegd;

  • b.

    de woonruimte is ontruimd;

  • c.

    de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt

    dat dit slechts korte tijd het geval is;

  • d.

    op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur of vrij van huur te

    koop is.

  • 4.

    De eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeenteambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

  • Artikel 2.7.2 Melding van leegstand

  • 1.

    Zodra de leegstand van een woonruimte langer duurt dan 12 weken, is de eigenaar verplicht daarvan melding te doen aan burgemeester en wethouders.

  • Artikel 2.7.3 Voordracht

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19, 20 en 21 van de Wet kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar van een ter beschikking gekomen woonruimte die behoort tot de in artikel 2.7.1, eerste lid, aangewezen categorieën een voordracht tot verhuring van de woonruimte aan een door burgemeester en wethouders aangegeven woningzoekende doen.

  • 2.

    Voor plaatsing op de in het vorige lid bedoelde voordracht komen in aanmerking de woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1, lid 2.

  • a.

    Binnen 2 weken nadat de eigenaar het ter beschikking komen van de woonruimte heeft gemeld of anderszins is gebleken dat de woonruimte ter beschikking is gekomen zenden burgemeester en

    wethouders een voordracht van ten hoogste 5 woningzoekenden, of berichten zij aan de eigenaar

    dat geen voordracht zal worden gedaan. Van de voordracht kunnen de desbetreffende

    woningzoekenden door burgemeester en wethouders schriftelijk in kennis worden gesteld.

  • b.

    Binnen 2 weken na ontvangst van de voordracht dient de eigenaar de woningzoekende(n)

    te benaderen en burgemeester en wethouders schriftelijk te berichten of met (één van) de

    voorgedragen woningzoekende(n) een huurovereenkomst afgesloten zal worden. Indien de

    eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) weigert, dient hij de reden daarvan aan

    burgemeester en wethouders te berichten.

  • 4.

    Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), of de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) om naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde redenen weigert, kan een tweede voordracht worden gedaan binnen 2 weken nadat burgemeester en wethouders van de weigering in kennis zijn gesteld.

  • 5.

    Voorgedragen woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen 5 dagen nadat zij van de voordracht in kennis zijn gesteld aan de eigenaar hebben laten weten dat zij de aangeboden woonruimte accepteren.

  • 6.

    Het bepaalde in artikel 2.3.3., lid 1, sub b blijft buiten toepassing, indien:

  • a.

    burgemeester en wethouders hebben bericht dat geen voordracht zal worden gedaan;

  • b.

    zij niet binnen de termijn als genoemd in lid 3, sub a. een voordracht hebben gedaan;

  • c.

    alle door hen voorgedragen woningzoekenden de aangeboden woonruimte hebben

    geweigerd.

  • 7.

    Indien de eigenaar niet binnen de gestelde termijn een bericht als bedoeld in lid 3, sub b heeft gezonden of als hij de voorgedragen woningzoekende(n) zonder naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde reden weigert, kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig hoofdstuk IV van de Wet tot vordering van de woonruimte overgaan.

    PARAGRAAF 2.8 AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR BIJZONDERE WOONVORMEN

    Artikel 2.8.1 Verbodsbepaling

    • 1.

      Het is verboden om zonder huisvestingsvergunning van burgemeester en wethouders met een woonwagen een standplaats danwel een ligplaats met een woonschip in gebruik te nemen of bezet te houden.

    • 2.

      Het is verboden om zonder daartoe over een door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 2.8.4 verleende toewijzing te beschikken, met een woonwagen een standplaats in gebruik te nemen of bezet te houden.

    • 3.

      Het is verboden om zonder daartoe over een door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 2.8.5 verleende toewijzing te beschikken, met een woonschip een ligplaats in gebruik te nemen of bezet te houden.

    Artikel 2.8.2 Aanwijzing van woonwagencentra en standplaatsen

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden op grond van deze paragraaf, een terrein aanwijzen als woonwagencentrum. Daarbij stellen zij per woonwagencentrum het maximale aantal standplaatsen vast.

    • 2.

      Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ligplaatsen.

    • 3.

      Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken. Daarbij kunnen zij tevens besluiten dat de op dat woonwagencentrum vrijkomende plaatsen niet opnieuw worden toegewezen ingevolge artikel 2.8.4.

    • 4.

      Indien burgemeester en wethouders besluiten tot intrekking van de aanwijzing van een woonwagencentrum stellen zij tevens een peildatum vast.

    Artikel 2.8.3 Register voor standplaatszoekenden

    • 1.

      Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een per

      woonwagencentrum gespecificeerd register van standplaatszoekenden.

    • 2.

      Het register als bedoeld in lid 1 wordt opgenomen in het register als bedoeld in artikel 2.2.1.

    • 3.

      De standplaatszoekende moet voldoen aan de in paragraaf 2.4 genoemde criteria.

    Artikel 2.8.4 Aanbieding van standplaatsen

1.Op grond van artikel 2.1.1.b worden vrijkomende vergunningplichtige standplaatsen aangeboden conform het bepaalde in artikel 2.5.3 lid 2 sub c.

2.In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders een vrijkomende standplaats, met voorbijgaan aan de volgorde van inschrijving zoals beschreven in artikel 2.5.3 lid 2 sub c, aangeboden worden aan degenen die vóór de peildatum als hoofdbewoner een standplaats innam op een woonwagencentrum waarvan de aanwijzing ingevolge artikel 2.8.2, derde lid, wordt ingetrokken.

3.Indien het aantal in het tweede lid bedoelde standplaatshouders het aantal vrijkomende standplaatsen overschrijdt, plaatsen burgemeester en wethouders de standplaatshouders in volgorde geplaatst aan de hand van loting.

4.Burgemeester en wethouders wijzen de standplaats toe aan degene die het aanbod accepteert.

Artikel 2.8.5 Aanbieding aan ligplaatszoekenden

  • 1.

    Indien een ligplaats vrijkomt voor verhuur wordt de ligplaats door burgemeester en wethouders

    aangeboden door middel van een advertentie in een regionaal nieuwsblad.

  • 2.

    De ligplaatszoekende moet voldoen aan de in paragraaf 2.4 genoemde criteria.

  • 3.

    Bij meerdere gegadigden plaatsen burgemeester en wethouders de ligplaatszoekenden in volgorde aan

de hand van loting onder de aangemelde ligplaatszoekenden.

4.Burgemeester en wethouders kunnen degene aan wie een ligplaats wordt toegewezen met

voorbijgaan aan de in lid 1 genoemde procedure een vrijkomende ligplaats aanbieden, indien

de ligplaatszoekende:

beschikt over een huurovereenkomst voor een ligplaats die opgeheven wordt;

beschikt over een gedoogbeschikking voor een ligplaats die opgeheven wordt.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor volgordebepaling.

5. In de in het vierde lid, onder a. en b. genoemde gevallen genieten de ligplaatszoekenden die beschikken over een huurovereenkomst voorrang boven degenen die beschikken over een gedoogbeschikking.

6. Het bepaalde in het eerste tot en met vijfde lid van dit artikel geldt niet voor de ligplaatszoekende die

krachtens overdracht van een woonschip, die ligplaats inneemt op de betreffende door de raad

aangewezen ligplaats, het recht heeft verkregen op de huur van de betreffende ligplaats krachtens

huurovereenkomst tussen de gemeente en de rechtsvoorganger. De betreffende ligplaats aan de

ligplaatszoekende wordt geacht door het college te zijn toegewezen.

Artikel 2.8.6 Vervallen van inschrijving voor een standplaats

Burgemeester en wethouders beëindigen een inschrijving voor een standplaats indien:

  • a.

    de ingeschrevene de beschikking heeft verkregen over een standplaats in de gemeente Amersfoort of één van de andere gemeenten in de Provincie Utrecht;

  • b.

    de standplaatszoekende niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

  • c.

    de standplaatszoekende daarom verzoekt.

    PARAGRAAF 2.9 ORGANISATIE EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 2.9.1 Overeenkomsten

Burgemeester en wethouders kunnen met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren een aanvulling vormen op het geheel of delen van deze verordening.

De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN DE WOONRUIMTEVOORRAAD

PARAGRAAF 3.1 ONTTREKKING, SAMENVOEGING EN OMZETTING

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op alle woonruimte.

Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1:

  • a.

    geheel- of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;

  • b.

    met andere woonruimte samen te voegen;

  • c.

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimten om te zetten.

  • Artikel 3.1.3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

  • a.

    Naam en adres van de eigenaar;

  • b.

    Gegevens over de huidige situatie:

  • -

    huur- of koopprijs;

  • -

    aantal kamers;

  • -

    woonoppervlak;

  • c.

    Gegevens over de beoogde situatie:

  • -

    bestemming;

  • -

    bouwtekening/bouwvergunning;

  • -

    compensatievoorstel;

  • d.

    Gegevens bij voorgenomen samenvoeging:

  • -

    verwachte huur- of koopprijs;

  • -

    naam van toekomstige bewoner;

  • -

    omvang van het huishouden van de toekomstige bewoners;

  • -

    schriftelijke verklaring van toestemming van de betrokken huurder(s);

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel.

  • 3.

    Bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de praktijkuitoefening door officieel erkende medici of paramedici kunnen burgemeester en wethouders het advies inwinnen van de Adviescommissie Huisvesting Beoefenaars van Medische en Paramedische Beroepen.

  • 4.

    Op of bij de onttrekkingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

  • a.

    de mededeling dat binnen één jaar van de onttrekkingsvergunning gebruik gemaakt

    kan worden;

  • b.

    de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

  • c.

    de opgelegde compensatie;

  • 5.

    Burgemeester en Wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

  • Artikel 3.1.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingsvergunning, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op samenvoeging of omzetting van woonruimte en één of meer van de betrokken woonruimten een huur- of koopprijs heeft beneden de huur- of koopprijsgrens en er, ongeacht de nieuwe huur- of koopprijs, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende compensatie als bedoeld in artikel 3.1.5 wordt geboden, wordt de onttrekkingsvergunning in ieder geval verleend, indien:

  • a.

    de samenvoeging of omzetting een woonruimte oplevert met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens, of

  • b.

    bij samenvoeging de vergunningaanvrager eigenaar-bewoner is, de bestemming tot bewoning gehandhaafd blijft.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld, dat zowel het belang van de aanvrager als het belang van de volkshuisvesting zwaar wegen, of dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, wordt de onttrekkingsvergunning verleend, indien voldoende compensatie als bedoeld in artikel 3.1.5. wordt geboden en overigens aan door burgemeester en wethouders gestelde voorwaarden en voorschriften is voldaan.

  • Artikel 3.1.5 Compensatie

  • 1.

    Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.

  • 2.

    Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Daarbij gelden de volgende prijzen:

  • -

    in geval van onttrekking aan de woonbestemming: € 2.300,- per onttrokken

    woonruimte

  • -

    in geval van samenvoeging of omzetting van woonruimte: € 2.300,- per

    samengevoegde of omgezette woonruimte

  • 3.

    Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de Volkshuisvesting worden aangewend.

Artikel 3.1.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting, onderscheidenlijk tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 3.1.7 Verzegeling

Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kunnen burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.

PARAGRAAF 3.2 SPLITSING IN APPARTEMENTSRECHTEN

Artikel 3.2.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op gebouwen, bevattende woonruimte, uitgezonderd nieuw te bouwen koopappartementen;

  • Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste

  • 1.

    Het is verboden om zonder splitsingsvergunning een recht op een gebouw, aangewezen in artikel -3.2.1, te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaat-schapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

  • Artikel 3.2.3 Aanvragen van een splitsingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende stukken:

  • a.

    een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek

    5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit

    betreffende splitsing in appartementsrechten, en

  • b.

    een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte

    bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit

    rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de

    onderhoudstoestand van het gebouw. Op of bij de splitsingsvergunning vermelden

    burgemeester en wethouders de volgende informatie:

  • a.

    de mededeling dat binnen één jaar van de splitsingsvergunning gebruik gemaakt

    kan worden;

  • b.

    het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

  • Artikel 3.2.4 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

  • a.

    het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest, dan wel, indien het gebouw of het gedeelte van een gebouw, voor zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd is met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1985, 626) of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik genomen,

  • b.

    de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven, c.q. de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

  • c.

    het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft niet op weegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd. Hierbij wordt mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of een gedeelte van het gebouw opgenomen woonruimten betrokken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen eveneens een splitsingsvergunning weigeren, indien:

  • a.

    voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft is gelegen, een stedelijk vernieuwingsgebied, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is,

  • b.

    het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens artikel 3.2.5 is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd,

  • c.

    de voorgenomen splitsing naar het oordeel van burgemeester en wethouders nadelige gevolgen heeft voor de met het plan of de -verordening nagestreefde of na te streven doeleinden en

  • d.

    het belang dat de vergunningaanvrager bij de splitsing heeft, niet op weegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen tenslotte een splitsingsvergunning weigeren, indien:

  • a.

    de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet en

  • b.

    de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 4.

    Van gebreken als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake indien:

  • a.

    burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 14 tot en met 25 van de Woningwet een aanschrijving hebben gedaan en deze aanschrijving nog niet is uitgevoerd;

  • b.

    het gebouw, waarop de aanvraag om een splitsingsvergunning betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat, die ingevolge de artikelen 29 tot en met 38 van de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard.

  • Artikel 3.2.5 Aanhouding van de splitsingsaanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag van een splitsingsvergunning aan, indien:

  • a.

    voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft een

    voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht

    is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening

    daarvan,

  • b.

    dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend en

  • c.

    redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing.

  • 2.

    De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 3.2.4, lid 3 met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen.

  • 4.

    Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend .

Artikel 3.2.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

HOOFDSTUK 4 VERDERE BEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1, 2.7.1, 2.7.2, 2.8.1, 3.1.2 of 3.2.2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • Artikel 4.3 Handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    Met de opsporing van de bij artikel 4.2 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de Wet aangewezen ambtenaren belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de Wet.

Artikel 4.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte en het in de Huisvestingsverordening bepaalde.

Artikel 4.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stb 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 4.6 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot een goede en rechtvaardige verdeling van de beschikbare woonruimte in de gemeente Amersfoort en het in de Huisvestingsverordening bepaalde.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Huisvestingsverordening Amersfoort 2007.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking op 4 april 2007. Op deze datum wordt de Huisvestingsverordening 2004 ingetrokken.

2.De intrekking van de huisvestingsverordening Amersfoort 2004 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van vergunningen of ontheffingen –hoe ook genaamd- dan wel krachtens die verordening gestelde beleidsregels, voorschriften en beperkingen – hoe ook genaamd.

3.Op een aanvraag om vergunning of ontheffing, een verzoek om inschrijving, verlening van urgentie of toestemming anderszins, welke is ingediend voor het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet onherroepelijk is beschikt, zijn blijven de bepalingen van de huisvestingsverordening die golden op het moment van indiening van het verzoek van toepassing, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 13 februari 2007.

De griffier, De voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: