Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandveiligheidsverordening 2005

Geldend van 22-09-2005 t/m 30-09-2010

Intitulé

Brandveiligheidsverordening 2005

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Verordening

Reg.nr. 1669417

De raad van de gemeente Amersfoort;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 augustus 2005, BRW/MO (nr. 1730754);

overwegende dat het gewenst en verplicht is om regels te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet en de Amersfoortse bouwverordening is voorzien;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 en artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

b e s l u i t

vast te stellen de volgende verordening:

Brandbeveiligingsverordening 2005

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • ·

      Inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

    • ·

      Bouwverordening: de Bouwverordening Amersfoort 2003 en alle wijzigingen nadien van deze verordening

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • ·

      bouwwerk - een gedeelte van een bouwwerk;

    • ·

      inrichting - een gedeelte van een inrichting.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning voor inrichtingen, niet zijnde bouwwerken

Artikel 2.1.1 Gebruiksvergunning inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

  • a.

    meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • b.

    bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

  • c.

    aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

  • d.

    aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft

  • e.

    aan meer dan vijf personen woonverblijf zal worden verschaft, anders dan tot één gezin behorend.

  • 2.

    Het verbod van artikel 2.1.1., eerste lid is niet van toepassing indien voor de inrichting een vergunning zoals bedoeld in artikel 2.2.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (evenementenvergunning) is verleend.

Artikel 2.1.2 Vormvereisten aanvraag gebruiksvergunning

De aanvraag om een gebruiksvergunning vindt plaats overeenkomstig artikel 6.1.2. en verder van de Amersfoortse bouwverordening 2005 en alle wijzigingen daarop.

Artikel 2.1.3 Ontvankelijkheid aanvraag gebruiksvergunning

Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 2.1.2 gestelde eisen, alsmede aan de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen vier weken de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.

Artikel 2.1.4 Beslistermijn aanvraag gebruiksvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een gebruiksvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 2.1.5 Voorschriften gebruiksvergunning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 2.

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden.

Artikel 2.1.6 Weigeringsgronden gebruiksvergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien:

  • a.

    De in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

  • b.

    Het beoogde gebruik in strijd is met de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Artikel 2.1.7 Intrekkingsgronden gebruiksvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin het gebruik is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde gebruik heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.8 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de gebruiksvergunning betrekking heeft moet deze vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen, niet zijnde bouwwerken

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien het gebruik van de inrichting niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen van bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen van bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4.

    Woonschepen, niet zijnde woonschepen waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, zijn uitgezonderd van het verbod, zoals genoemd in lid 3.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalingen van bijlage 3 en 4 van de bouwverordening buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (BOOT);

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in het Bouwbesluit 2003

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

Het is verboden een brandbaar gas of gasmengels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

  • 1.De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand

  • 2.Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling aanvragen om gebruiksvergunning

Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1. van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 1999, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

Artikel 3.4 Slotbepaling

  • 1.Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na die waarop zij is afgekondigd

  • 2.Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 1999 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

3.Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening 2005.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 6 september 2005.

de griffier, de voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: 14 september 2005

TOELICHTING

A Algemene toelichting

Toelichting Modelbrandbeveiligingsverordening

De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Dit betekent dat bouwwerken daaronder niet zijn begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet verplicht in de bouwverordening is opgenomen.

De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen', die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1). De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan. De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2 Werkingssfeer

De in artikel 1.1 bedoelde 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen' is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening. De rechtswerking van deze verordening is derhalve beperkt. In dit verband valt echter nog te denken aan

  • ·

    alle 'bouwwerken' die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants.

  • ·

    Terreinen

  • ·

    (Feest)tenten

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:

  • ·

    Stoffering en versiering;

  • ·

    Uitgangen en vluchtwegen;

  • ·

    Installaties;

  • ·

    Standbouw, podia, kramen e.d.;

  • ·

    Verbrandingsmotoren;

  • ·

    Verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • ·

    Bewaking en controle;

  • ·

    Ventilatie en werkzaamheden;

  • ·

    Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • ·

    Opstellingsplannen;

  • ·

    Afval;

  • ·

    Doorlopend toezicht;

  • ·

    Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • ·

    Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

Anders dan de gebruiksvergunning uit de bouwverordening zijn ook voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 2.1.2 t/m 2.1.5

In deze artikel staan de procedurele voorwaarden opgesomd waaraan de aanvraag voor de vergunning moet voldoen om in behandeling te kunnen worden genomen, wat de beslistermijn is en welke voorschriften burgemeester en wethouders aan de vergunning kunnen verbinden. Hierbij is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de regeling omtrent de gebruiksvergunning in de bouwverordening.

Artikel 2.1.6 Weigeren vergunning

In artikel 2.1.6. zijn de weigeringsgronden voor de vergunning opgenomen. Deze zijn imperatief-limitatief, wat inhoudt dat de vergunning moet worden geweigerd indien één of meer weigerinsggronden zich voordoen. Bovendien moet de vergunning worden verleend, indien geen van de weigeringsgronden zich voordoet.

De tweede weigeringsgrond – strijd met het bestemmingsplan – is opgenomen om te voorkomen dat voor een inrichting vergunning vergunning wordt verleend, maar dat het gebruik tegelijkertijd illegaal, want strijdig met het bestemmingsplan is.

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.

  • C.

    Geschiedenis Brandbeveiligingsverordening

  • Nr.

    Vaststellingsdatum Publicatiedatum Medewerker

  • 1.

    22 februari 1994 - K. Vonck

  • 2.

    29 juni 1999 30 juni 1999 K. Vonck

  • 3.

    M. Geleijnse