Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Amstelveen

Geldend van 09-06-2020 t/m heden

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Amstelveen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid als bedoeld in de wet, waarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • b.

    beschut werk: werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in artikel 10b van de wet;

  • c.

    college: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen;

  • d.

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

  • e.

    loonkostensubsidie: subsidie, zoals bedoeld in artikel 10d van de wet;

  • f.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de wet;

  • g.

    raad: gemeenteraad van Amstelveen;

  • h.

    UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

  • i.

    voorziening: voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet;

  • j.

    wet: Participatiewet;

  • k.

    werkgever: onderneming of organisatie waarvoor mensen in loondienst kunnen werken, ongeacht de rechtsvorm;

  • l.

    WML: wettelijk minimumloon;

  • m.

    WSW: Wet sociale werkvoorziening;

  • n.

    WW: Werkloosheidswet.

HOOFDSTUK 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      het verrichten van mantelzorg.

  • 3. Wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort wordt vastgesteld aan de hand van een gevalideerde loonwaarde-methodiek.

  • 4. Het college informeert de gemeenteraad in ieder geval jaarlijks via de Planning en Control Cyclus over de resultaten van het beleid.

  • 5. Het college kan een budgetplafond instellen voor o.a. de hoogte van de re-integratievoorziening en het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke re-integratievoorziening.

  • 6. Het college beoordeelt bij de inzet van re-integratie voorzieningen of er geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. In ieder geval voor de volgende re-integratie voorzieningen worden door het college beleidsregels opgesteld:

    • a.

      Werkstage;

    • b.

      Proefplaatsing;

    • c.

      Werkervaringstraject;

    • d.

      Participatieplaats;

    • e.

      Scholing;

    • f.

      Loonkostensubsidie;

    • g.

      Kinderopvang;

    • h.

      Jobcoaching.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, punt 2, van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 4. De beleidsregels voor re-integratievoorzieningen, zowel voor werknemers als werkgevers, worden zoveel mogelijk geharmoniseerd in samenwerking met de aan het Werkgeversservicepunt Groot Amsterdam (WSP) deelnemende gemeenten, WSW bedrijven en het UWV.

Artikel 4 Werkstage

  • 1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep, en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 2. Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage, en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, en

    • c.

      hoe de verzekering geregeld is.

Artikel 5 Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Een scholingstraject bestaat uit een opleiding of cursus die past bij de persoonlijke omstandigheden van de klant en is gericht op duurzame arbeidsinschakeling in een sector waarin voldoende werkgelegenheid is.

  • 3. Het college stelt nadere regels op ten aanzien van de scholing.

Artikel 6 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand in overeenstemming met artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De scholing, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, bestaat uit een kortdurende opleiding of cursus van maximaal één jaar en is gericht op arbeidsinschakeling.

  • 4. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 720,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 7 Nieuw beschut werk

  • 1. Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 8 Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 9 Tijdelijke Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde die voor arbeidsinschakeling is aangewezen op ondersteuning door de gemeente een arbeidsovereenkomst sluit of beoogt te sluiten.

  • 2. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

  • 3. De tijdelijke loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever aanspraak kan maken op de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

Artikel 10 Individuele studietoeslag

  • 1. Het college kan op aanvraag aan een persoon die voldoet aan het gestelde in artikel 36b, lid 1 van de wet een individuele studietoeslag verlenen.

  • 2. De hoogte van de individuele studietoeslag is conform het normbedrag van de Rijksoverheid en wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 11 Verlening uitsluitend recht tot uitvoering van voorzieningen

Het college is bevoegd een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2 24 a van Aanbestedingswet 2012 voor overheidsopdrachten te verlenen met betrekking tot het uitvoeren van één of meer voorzieningen door een aanbestedende dienst.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2015;

  • 2.

    Op het tijdstip genoemd in het eerste lid wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 25 september 2013, ingetrokken;

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Amstelveen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 juni 2015.
De griffier,
drs. P. Georgopoulou
De voorzitter,
drs. M.M. van 't Veld

TOELICHTING

Algemeen

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Indien in een gesprek wordt onderzocht wat de mogelijkheden en de beperkingen van de cliënt is, zal de cliënt in de uitnodiging voor dat gesprek er ook op worden gewezen dat men desgewenst een vertegenwoordiger, mantelzorger of familielid kan meenemen.

Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • 1.

    de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde, bedoeld in artikel 10c, eerste lid en artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet);

  • 2.

    het verlenen van een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 3.

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 4.

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);

  • 5.

    de participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet);

  • 6.

    de no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • 1.

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • 2.

    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • 3.

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • 4.

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • 5.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • 6.

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • 7.

    personen zonder uitkering; en,

indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan.

Artikel 2 Evenwichtige verdeling en financiering

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag op het gebied van de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Afstand tot arbeidsmarkt

Al naar gelang van de afstand tot de arbeidsmarkt zet het college voorzieningen in, zoals benoemd in het door de raad vastgestelde Beleidsplan Participatiewet 2015 - 2018.

Bij een aantal voorzieningen volgt al uit de doelgroepomschrijving aan wie het college deze voorzieningen kan aanbieden.

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, tweede lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

Verslag doeltreffendheid

Via de reguliere Planning en Control cyclus verantwoord het college jaarlijks de gerealiseerde resultaten. Dit is geregeld in artikel 2, derde lid.

Budgetplafond

De door het rijk beschikbaar gestelde middelen voor re-integratie zijn beperkt. Artikel 2, vierde lid geeft het college de mogelijkheid een plafond in te stellen

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Artikel 3 lid 2 geeft een opsomming van re-integratievoorzieningen voor zowel de werkgever als de klant, maar is geen limitatieve opsomming.

Beëindigingsgronden

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.

Artikel 4 Preventieve inzet middelen uit het Participatiebudget

Het doel van de preventieve inzet van middelen uit het Participatiebudget is de toestroom tot de Participatiewet te beperken. De grootste groep bijstand aanvragers is de groep die de maximale duur van een WW-uitkering heeft bereikt. Er wordt, in samenwerking met het UWV, naar gestreefd deze groep aan het werk te helpen voordat zij instroomt in de bijstand.

Voordat een klant in aanmerking komt voor een dergelijk traject, wordt globaal getoetst of de desbetreffende persoon mogelijkerwijs in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Daadwerkelijk toetsing op het recht op een bijstandsuitkering geschiedt bij de aanvraag.

Gezien het preventief karakter kan het voorkomen dat middelen worden ingezet ten behoeve van klanten die geen aanspraak (zullen) maken op een bijstandsuitkering. Om dit mogelijk te maken wordt de doelgroep waaraan middelen uit het Participatiebudget kunnen worden besteed verbreed. Hiervoor zal een overeenkomst worden opgesteld tussen de gemeente Amstelveen en het UWV waarin nadere afspraken worden vastgelegd. Hierbij gaat het om de financiële kaders en afspraken met betrekking tot de begeleiding van klanten.

Dit artikel maakt mogelijk dat de ketensamenwerking wordt geïntensiveerd. Een gezamenlijke aanpak in de keten is erop gericht om een betere dienstverlening aan de klant en een verlaging van het aantal werklozen in de gemeente te verwezenlijken.

Artikel 5 Werkstage

Een werkstage onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de stagiair(e). Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven.

Doelgroep aanbieden werkstage

Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Verder is vereist dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid (artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening). Van langdurige werkloosheid is sprake als een persoon gedurende twaalf aaneengesloten maanden of langer is aangewezen op een uitkering. In een dergelijk geval kan sprake zijn van een afstand tot de arbeidsmarkt, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Heeft een persoon gedurende vijf jaren geen inkomsten uit arbeid verworven, dan kan worden aangenomen dat hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. In dat geval is het college bevoegd hem een werkstage aan te bieden.

Doel van de werkstage

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Geen verdringing

In het derde lid is bepaald dat de werkstage uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

  • 1.

    eigen initiatief van de werknemer;

  • 2.

    handicap;

  • 3.

    ouderdomspensioen;

  • 4.

    vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of

  • 5.

    gewettigd ontslag om dringende redenen.

Opstellen schriftelijke overeenkomst

In het vierde lid is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 6 Detacheringsbaan

De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

Voor derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5 over werkstages.

Artikel 7 Scholing

De huidige economische situatie maakt het moeilijker betaald werk te vinden. Het inzetten van scholing is een goede manier om ervoor te zorgen dat uitkeringsgerechtigden meer kans maken op de arbeidsmarkt. Scholing kan helpen voor de kortste weg naar duurzame arbeid.

Voordat scholing wordt ingezet, dient het volgende onderzocht te zijn:

  • 1.

    is er voldoende werk in de richting van de scholing

  • 2.

    is cliënt in staat om scholing te volgen (intellectueel, psychisch, fysiek)

  • 3.

    is het de kortste weg naar duurzame arbeid

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen beroepsopleidingen en cursussen.

Artikel 8 Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 8 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

Scholing

Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken.

Bij de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de maximale premie die verstrekt wordt bij het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een traject richting arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Participatievoorziening loonkostensubsidie

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de wet. In overeenstemming met deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep van de wettelijke loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:

  • 1.

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonwaardesubsidie behoort, en

  • 2.

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

De wet beperkt de inzet van de loonkostensubsidie tot personen die onder de wettelijke doelgroep van de Participatiewet vallen.

Bij verordening moeten regels worden gesteld om binnen de brede doelgroep Participatiewet te komen tot een afbakening van de doelgroep loonkostensubsidie. Dit gebeurt aan de hand van een inschatting vooraf van iemands arbeidsproductiviteit in een toekomstige werkomgeving. Daarbij wordt een bovengrens gehanteerd. Is de verwachting vooraf dat iemand in vergelijking met andere (nieuwe) werknemers een productiviteit zal hebben van meer dan 70% van het wettelijk minimumloon (hierna: WML) per uur, dan wordt diegene niet tot de doelgroep van de loonkostensubsidie gerekend. Bij een productiviteit die dicht bij het WML-niveau ligt, zijn andere instrumenten dan een loonkostensubsidie beter passend. In een dergelijk geval kan de gemeente jobcoaching in combinatie met een tijdelijke gemeentelijke loonkostensubsidie inzetten. Hiermee wordt ook tegengegaan dat iemand al te snel het label krijgt niet in staat te zijn om het WML te verdienen.

Het college kan op verzoek vaststellen wie tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoort. Behalve voor niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-gerechtigden kan het college ook ‘ambtshalve' overgaan tot deze vaststelling, dat wil zeggen: uit eigen beweging, zonder daartoe ingediend verzoek (artikel 10c van de wet). Wanneer iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie wordt gerekend, wordt dit vastgelegd in een beschikking.

Wanneer iemand begeleid wordt naar een baan zal dan in de regel sprake zijn van een voorafgaande proefplaats waarbij de loonwaarde wordt vastgesteld. Voor de vaststelling geldt een wettelijk kader: de loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de wet). In lagere regelgeving wordt dit wettelijk kader verder uitgewerkt. Met inachtneming van dit kader is het aan de gemeente om een methodiek te kiezen voor het vaststellen van de loonwaarde op de werkplek.

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de wet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kan instellen. De bovengrens die de gemeente hanteert bij het vooraf bepalen van de doelgroep van de loonkostensubsidie, heeft geen gevolgen voor de uiteindelijke loonkostensubsidie. Als bijvoorbeeld op de werkplek een loonwaarde wordt vastgesteld van 85% WML, heeft de werkgever recht op een loonkostensubsidie van 15% WML (de subsidie vult de vastgestelde loonwaarde aan tot 100% WML). Komt de gemeten loonwaarde uit op bijvoorbeeld 25% WML, dan krijgt de werkgever recht op een loonkostensubsidie van 70% WML (het wettelijk maximum voor de subsidie).

Overigens geldt volgens de wet dat de loonkostensubsidie maximaal 70% van het wettelijk minimumloon kan bedragen. Bij een loonwaarde onder circa 30% WML neemt de loonkostensubsidie die een werkgever kan ontvangen dus niet verder toe.

Methodiek vaststellen loonwaarde

Deze meting vindt plaats op de werkplek door een medewerker van de gemeente en in samenwerking met de werkgever en de persoon in kwestie. Op grond van de Participatiewet en de ministeriële regeling “Regeling loonkostensubsidie Participatiewet” moet dit meetsysteem gevalideerd zijn. Dit betekent dat het systeem voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen. Deze valideringstoets wordt uitgevoerd door de stichting Blik op Werk. Naast de toepassing van de gevalideerde methodiek moeten de medewerkers die het systeem uitvoeren ook gecertificeerd zijn. De partners (gemeenten/SW bedrijven/UWV) in de arbeidsmarktregio Groot-Amsterdam hebben medio 2014 afgesproken dat vanaf 1 januari 2015 gebruik wordt gemaakt van één uniform loonwaardesysteem. Zo wordt voorkomen dat werkgevers met verschillende meetsystemen te maken krijgen.

Woonplaatscriterium

Bij het recht op bijstand en op een re-integratievoorziening is het college waar belanghebbende woont van belang. Verhuist belanghebbende dan stopt de bijstand en re-integratie en is het college van de nieuwe woonplaats verantwoordelijk.

Bij het verstrekken van een loonkostensubsidie ligt dit anders. Op grond van artikel 10d, achtste lid blijft, bij een verhuizing, het college die de loonkostensubsidie heeft verleend bij aanvang van de dienstbetrekking verantwoordelijk zolang de dienstbetrekking voortduurt.

Artikel 10 Participatievoorziening beschut werk

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

Stap 1: voorselectie

Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.

Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

Stap 3: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van deParticipatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoord tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.

Omvang beschut werk

Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers.

Artikel 11 Persoonlijke ondersteuning

Hier wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Artikel 12 No-riskpolis

In de verordening dient te worden opgenomen voor welke vergoedingen naar hoogte en duur een werkgever in aanmerking komt bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt.

Harmonisatie instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak

De Staatsecretaris van het ministerie van SZW heeft een bestuurlijk overleg gevoerd met de sociale partners en de VNG over instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak.

Voor de baanafspraak komen mensen uit de Wajong (doelgroep UWV) en de Participatiewet (doelgroep gemeenten) in aanmerking. Het instrumentarium dat door UWV en gemeenten (onder de Participatiewet) ingezet kan worden verschild van elkaar. De staatsecretaris is gevraagd om harmonisatie van drie instrumenten:

  • 1.

    een uniforme no-riskpolis bij UWV;

  • 2.

    een gelijke mobiliteitsbonus, en;

  • 3.

    de mogelijkheid van één jobcoach per bedrijf.

Dit is gevraagd uit de wens vanuit de wens van een gelijk speelveld tussen gemeenten en UWV

Voor de doelgroep banenafspraak en eenduidigheid voor werkgevers. De Statsecretaris komt met wetgeving is gericht op een uniforme no-riskpolis via het UWV en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep banenafspraak voor de periode 2016-2020, beide te realiseren per 1 januari 2016.

Vooruitlopend op de nieuwe wetgeving per 1 januari 2016 hebben de VNG en het UWV afspraken gemaakt voor de No Riskpolis voor het jaar 2015.

De afspraak tussen VNG en UWV houdt in dat UWV na melding van de werkgever automatisch overgaat tot beoordeling en uitbetaling van de ziektewetuitkering. En dat de gemaakte kosten gefactureerd worden bij de gemeente. Ook de administratiekosten worden gefactureerd bij de gemeente.

De hoogte van de vergoeding

De No risk polis is vergelijkbaar met de No risk polis die nu al geldt voor Wajongers. Dit betekent 100 % van het laatst genoten salaris in het eerste ziekte jaar en 70 % van het loon in het tweede jaar. 29b

Artikel 13 Tijdelijke Loonkostensubsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

Doelgroep

De Tijdelijke loonkostensubsidie is bedoeld voor de doelgroep zonder beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze doelgroep is bij het aangaan van een arbeidscontract nog niet voor volle 100 % inzetbaar en hiervoor wordt de werkgever (tijdelijk) gecompenseerd.

De in artikel 13 van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet door de Invoeringswet Participatiewet en is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in artikel 13 opgenomen tijdelijke loonkostensubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die kwetsbaar of uiterst kwetsbaar zijn.

Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Compensatie

Het doel van de tijdelijke loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een tijdelijke loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.

Geen verdringing

In het tweede is bepaald dat de loonkostensubsidie uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

  • 1.

    eigen initiatief van de werknemer;

  • 2.

    handicap;

  • 3.

    ouderdomspensioen;

  • 4.

    vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer, of

  • 5.

    gewettigd ontslag om dringende redenen.

Artikel 14 Individuele studietoeslag

De Participatiewet introduceert een studieregeling: de individuele studietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerenden. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b, eerste lid, Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Deze regels hebben in ieder gevalbetrekking op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren door middel van het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Eenstudieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te

gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Deze studenten kunnen een beroep doen op de gemeente voor een studietoeslag.

Artikel 15 Verlening uitsluitend recht tot uitvoering van voorzieningen

Op grond van dit artikel heeft het college de mogelijkheid bepaaldewerksoorten aan de eigen WSW organisatie te gunnen. Per opdracht moet dit bekeken worden.