Regeling vervallen per 21-04-2016

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

Geldend van 05-05-2005 t/m 20-04-2016

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid van de Gemeentewet;

  • b.

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid van de Gemeentewet.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

  • 1. Op voorstel van één of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen.

  • 2. In een raadsvergadering volgend op het in het eerste lid genomen besluit stelt de raad een onderzoekscommissie in van ten minste drie raadsleden.

  • 3. De raad kan een gelijk aantal plaatsvervangende leden aanwijzen.

  • 4. Bij de instelling van de onderzoekscommissie kan de raad nadere regels (vast)stellen met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

  • 5. De raad kan ter voorbereiding van een onderzoek besluiten een voorbereidingscommissie in te stellen.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de beraadslagingen en zittingen;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • d.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van haar commissie te horen;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaatsvindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3. De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5. De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.

  • 7. De Verordening op de Raadscommissies is niet van toepassing.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

  • 1. Het presidium wijst op voorstel van de griffier de secretaris van de commissie aan.

  • 2. De commissiesecretaris is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3. De Verordening op ambtelijke bijstand voor de raad en raadsleden is niet van toepassing.

  • 4. In voorkomende gevallen doet de commissie door tussenkomst van de griffier een beroep op de gemeentesecretaris om voor de duur van het onderzoek één of meerdere medewerkers beschikbaar te stellen.

Artikel 7 Zittingen

  • 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend openbare zittingen bijwonen op de voor hen bestemde plaatsen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 10 Verslaglegging zitting

  • 1. De commissiesecretaris draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.

  • 2. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3. Het verslag houdt een woordelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiesecretaris.

  • 6. Het verslag is openbaar.

Artikel 11 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt indien een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 12 Afronding onderzoek

Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 maart 2005.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING OP HET ONDERZOEKSRECHT VAN DE RAAD

ALGEMEEN

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met deze artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar (onderdelen van) het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Ook de wijze waarop door het college of de burgemeester taken van medebewind zijn uitgevoerd kan onderwerp van onderzoek zijn. Met betrekking tot een voorstel is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 16 “Reglement van Orde van de Raad 2002” van toepassing.

Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden hoeveel leden er in de onderzoekscommissie plaats zullen nemen en welke leden dat zijn (samenstelling). De Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie raadsleden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar een raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Daarbij kan een voorbereidingscommissie zinvol zijn. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5, lid 6 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen. Het derde lid voorziet in de mogelijkheid tot aanwijzing van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie.

Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie kan worden aangegeven hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raads- of commissievergadering een kort verslag doet omtrent de ontwikkelingen. De raad is opdrachtgever en dient de mogelijkheid te hebben tot het stellen van eisen aan het onderzoek.

Het verdient aanbeveling om ter voorbereiding van een onderzoek een voorbereidingscommissie in te stellen. Deze commissie kan een rol spelen bij het formuleren van de onderzoeksopdracht, een inschatting maken van de kritische succesfactoren en de samenstelling van de onderzoekscommissie. Het 5e lid van dit artikel ziet toe op de mogelijkheid om zo’n commissie in te stellen.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 1 55a, zesde lid van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit één van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het ten gevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord wordt.

Artikel 155b, eerste lid van de Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is. Ten slotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f van de Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid van de Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Artikel 6 van deze verordening voorziet in het aanwijzen van een commissiesecretaris, Teneinde flexibel te kunnen opereren is er voor gekozen om de aanwijzing van de commissiesecretaris op voorstel van de griffier aan het presidium op te dragen. In verband met de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een beroep op ambtelijke bijstand te kunnen doen is artikel 6, lid 5 opgenomen. In voorkomende gevallen doet de commissie door tussenkomst van de griffier een beroep op de gemeentesecretaris om voor de duur van het onderzoek één of meerdere medewerkers beschikbaar te stellen.

Artikel 7 Zitting

Artikel 155d, eerste lid van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van “gewichtige redenen”. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

Artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.

Artikel 10 Verslaglegging zitting

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is. De openbaarheid van het verslag wordt benadrukt in het 6e lid van dit artikel.

Artikel 11 Beraadslaging

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht. De raad kan op basis van artikel 2, vierde lid van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

Artikel 12 Afronding onderzoek

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad, De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, vierde lid van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad. De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich erover buigt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

De verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. Er is voor gekozen om, naar analogie van hetgeen gebruikelijk is, de verordening in werking te laten treden op de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad 2005.