Regeling vervallen per 01-11-2012

Parkeerverordening Amstelveen 1998

Geldend van 15-06-2006 t/m 31-10-2012

Intitulé

Parkeerverordening Amstelveen 1998

AFDELING 1 DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Staatsblad nummer 459;

  • b.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel z van het RVV 1990, alsmede brommobielen, met uitzondering van motorvoertuigen met minder dan vier wielen;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene die naar omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Staatsblad 1994, nummer 475) aangehouden register van opgegeven kentekens, als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    parkeerapparatuur: parkeermeter, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 van bijlage 1 van het RVV 1990, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 van bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • h.

    vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • j.

    bewonersvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2 onder A;

  • k.

    bedrijfsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2 onder B;

  • l.

    dienstenvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2 onder C;

  • m.

    bezoekersvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2 onder D;

  • n.

    autodatevergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 2 onder E;

  • o.

    zelfstandige woning: een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning, als bedoeld in artikel 1623a, derde lid van het Burgerlijk Wetboek;

  • p.

    vergunningsbewijs: een schriftelijk bewijsstuk van de vergunning, dat door het college aan de vergunninghouder wordt verstrekt;

  • q.

    brommobiel: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel ia van het RVV 1990, te weten een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een gesloten carrosserie;

  • r.

    jaar: een aaneengesloten tijdvak van twaalf kalendermaanden;

  • s.

    gehandicaptenparkeerkaart: een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart van 2 juli 2001 (nummer CDJZ/WBI/200I-829, staatscourant 130), alsmede een invalidenparkeerkaart afgegeven op grond van het Besluit lnvalidenparkeerkaart van 1 oktober 1991 (nummer RVR 103389, staatscourant 202, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 maart 1997, staatscourant 53) waarvan de termijn van de geldigheidsduur nog niet is verstreken;

  • t.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • u.

    aanbieder: de natuurlijke of rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;

  • v.

    deelnemer: een natuurlijke persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate;

  • w.

    standplaats: de parkeerplaats waar een motorvoertuig bestemd voor autodate geparkeerd wordt.

AFDELING 2 PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDER, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 1

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

  • 3. Indien het verkeersbelang of andere dringende omstandigheden zulks noodzakelijk maken, is het college bevoegd tijdelijke, van in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten, afwijkende maatregelen te treffen.

Artikel 2

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Parkeervergunningen:

    • A.

      Bewonersvergunning.

    • I.

      Een bewonersvergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die volgens het bevolkingsregister als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en het adres een zelfstandige woning betreft.

    • II.

      Per zelfstandige woning kunnen maximaal twee bewonersvergunningen worden verstrekt.

    • B.

      Bedrijfsvergunning.

    • I.

      Een bedrijfsvergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      diegene die een beroep of bedrijf uitoefent en is gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren;

    • b.

      diegene die een beroep of bedrijf uitoefent en die een motorvoertuig bezigt bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden in een gebied met belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen en die niet in dat gebied is gevestigd indien hij aantoont dat het noodzakelijk is dit motorvoertuig voor het uitoefenen van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen te parkeren.

    • II.

      Bij de beoordeling van het maximum aantal te verstrekken bedrijfsvergunningen aan bedrijven als bedoeld onder a. wordt het aantal parkeerplaatsen dat het bedrijf op particulier terrein of krachtens een privaatrechtelijke overeenkomst ter beschikking staat in mindering gebracht.

    • III.

      Aan bedrijven als bedoeld onder b. worden niet meer dan drie bedrijfsvergunningen verstrekt.

    • C.

      Dienstenvergunning.

      Een dienstenvergunning kan worden verleend aan diegene die in Amstelveen is geregistreerd als zelfstandig werkend huisarts of verloskundige of als zorg- of hulpverlener in dienst is van een professionele zorg- of hulpverleningsinstelling waarvan de in het kader van de uitoefening van dit beroep te verrichten werkzaamheden grotendeels buiten de vestiging van de instelling plaatsvinden en die in het kader van de uitoefening van dat beroep regelmatig aantoonbaar in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, een motorvoertuig dient te parkeren.

    • D.

      Bezoekersvergunning.

      Een bezoekersvergunning kan worden verleend aan diegene die volgens het bevolkingsregister als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn en het adres een zelfstandige woning betreft.

    • E.

      Autodatevergunning.

      Een autodatevergunning kan worden verstrekt aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de standplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

  • 3. De eigenaar of houder van een motorvoertuig die naast de in het tweede lid onder A.I. genoemde voorwaarde tevens voldoet aan in het tweede lid onder B. en/of C. gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de in het tweede lid onder A.l. genoemde voorwaarde.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan degene die niet voldoet aan één of meer van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 6. Het college kan aan een parkeervergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een autodatevergunning kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

  • 7. In het kader van de Parkeerverordening Amstelveen 1998 heeft een invalidenparkeerkaart hetzelfde rechtsgevolg als een parkeervergunning voor belanghebbendenplaatsen.

Artikel 3

Het college kan, met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

Artikel 4

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2. I. Een vergunning vermeldt ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de vergunninghouder;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de periode waarvoor de vergunning geldt.

    • II.

      De bewonersvergunning vermeldt tevens het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

  • 3. I. Het vergunningsbewijs vermeldt ten minste:

    • a.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      de periode waarvoor de vergunning geldt.

    • II.

      Het bewonersvergunningsbewijs vermeldt tevens het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

    • III.

      Het bezoekersvergunningsbewijs is tevens voorzien van een parkeerschijf, waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met het parkeren is begonnen. Met een bezoekersvergunning mag maximaal drie uur worden geparkeerd.

  • 4. Op bedrijfsvergunningsbewijzen behorende bij een bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel in artikel 2, lid 2, onder B.I.b., wordt een maximum van drie kentekens vermeld of de bedrijfsnaam van vergunninghouder.

  • 5. Het college stelt het model en de kleur van de verschillende vergunningsbewijzen vast.

Artikel 5

  • 1. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • d.

      indien de vergunninghouder opzettelijk in strijd handelt met de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden;

    • e.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • f.

      om redenen van openbaar belang;

    • g.

      indien het voor de vergunning verschuldigde bedrag niet of niet op tijd wordt voldaan.

  • 2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

AFDELING 3 VERBODSBEPALINGEN

Artikel 6

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets niet zijnde een brommobiel of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 4. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een motorvoertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een motorvoertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur of een duidelijk zichtbaar in het motorvoertuig aanwezige parkeerkaart die door de parkeerapparatuur is afgegeven aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 5. Het in het vierde lid vervatte verbod geldt niet wanneer het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een ter zake doend vergunningsbewijs behorende bij een bewonersvergunning, een bedrijfsvergunning of een dienstenvergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 6. Het in het vierde lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de verordening parkeerbelastingen 1998 naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van het verschuldigde parkeergeld.

  • 7. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en vierde lid van dit artikel.

  • 8. De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling op een parkeerapparatuurplaats mag worden geparkeerd geschiedt door het college.

Artikel 7

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning of invalidenparkeerkaart;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunningsbewijs of invalidenparkeerkaart;

    • c.

      met een bezoekersvergunning terwijl de toegestane parkeerduur is verstreken;

    • d.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

AFDELING 4 STRAFBEPALING

Artikel 8

Overtreding van het bepaalde in afdeling 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

AFDELING 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door het college aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 10

  • 1. De Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 wordt ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de omstandigheden die zich hebben voorgedaan voordat deze verordening in werking treedt.

  • 2. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 3. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Parkeerverordening Amstelveen 1998.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 september 1998.

TOELICHTING BEHORENDE BIJ DE PARKEERVERORDENING AMSTELVEEN 1998

ALGEMEEN

De Parkeerverordening Amstelveen 1998 en Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 1998 vervangen de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991.

De belangrijkste reden voor deze nieuwe verordeningen is het invoeren van fiscalisering, waarbij heffing van parkeerbelasting plaatsvindt. De fiscalisering maakt het mogelijk de niet betaalde parkeerbelasting bij parkeerapparatuur (parkeermeters en -automaten) in te vorderen via een naheffingsaanslag met doorberekening aan de belastingplichtige van de aan het opleggen van die aanslag verbonden kosten. De handhaving ligt in handen van de gemeente. De gemeente int zelf de parkeerbelasting en de opbrengsten uit de eventuele naheffingen. De Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 gaat uit van strafrechtelijke afdoening van parkeerovertredingen op de betaald parkeerplaatsen. De parkeerboetes gaan naar de kas van het rijk, alhoewel de gemeente wel de kosten van handhaving draagt. Hierdoor is sprake van een situatie dat de gemeente wel betaalt voor de opsporing maar niet over de opbrengsten daarvan kan beschikken. Bij een fiscaal regime is dat wel mogelijk. Tevens is bij een fiscaal regime de introductie van een wielklem mogelijk.

Voor de burger verandert feitelijk weinig. Hij betaalt nog steeds door munten in de parkeerapparatuur te gooien of een vergunning te “kopen”. Alleen als hij niet aan zijn betaalverplichting voldoet merkt hij dat hij in plaats van een acceptgiro van het Openbaar Ministerie (met een boete op basis van de Wet Mulder) een acceptgiro krijgt van de gemeente met een naheffing.

Bij de gebieden die nu als parkeergelegenheid voor vergunninghouders zijn aangewezen is het niet mogelijk over te stappen op een fiscaal regime. Daarop zal hierna nog verder worden ingegaan.

Het invoeren van fiscalisering vereist een geheel andere opzet van de verordening. Vandaar dat er voor is gekozen de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 niet te wijzigen, maar deze te vervangen door twee nieuwe verordeningen.

Overeenkomstig de modellen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 gesplitst in twee verordeningen, de reeds genoemde Parkeerverordening Amstelveen 1998 en de Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 1998. Een ongesplitst model kenmerkt zich tot een zekere tweeslachtigheid. Enerzijds is het een strafverordening en anderzijds een belastingverordening. Door splitsing wordt beter het onderscheid zichtbaar tussen de beoordeling van de vergunningverlening en belastingheffing naar aanleiding van de vergunning.

Hoewel de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen op een aantal punten nauw met elkaar samenhangen, moeten zij gezien worden als twee op zich staande verordeningen. De Parkeerverordening heeft een distributief karakter. De Verordening parkeerbelastingen vervolgens geeft de gemeenten de bevoegdheid om voor het parkeren op de aangewezen plaatsen en tijdstippen belastingen te heffen. In deze verordening worden zaken als het belastbaar feit, de maatstaf van heffing, de belastingplicht, het tarief en dergelijke geregeld. Omdat de tarieven parkeerregulerend beogen te werken heeft de Verordening parkeerbelastingen mede een distributief karakter. Deze kan op dit punt aangemerkt worden als het verlengstuk van de Parkeerverordening.

Gezien de samenhang moeten de verordeningen op elkaar afgestemd zijn. Dit betekent ondermeer dat de definities die in beide verordeningen worden gebruikt niet met elkaar in strijd mogen komen.

De nieuwe verordeningen zijn tevens geactualiseerd. Ze zijn aangepast aan nieuwe en gewijzigde wetgeving. Daarnaast is rekening gehouden met beleidsvorming voor het parkeren in het Stadshart. Voorts is onder de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 ervaring opgedaan met vergunningverlening. Het door het college ontwikkelde beleid op grond van deze verordening is waar mogelijk gecodificeerd.

De Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 geeft het college de bevoegdheid parkeervergunningen te verlenen maar geeft slechts zeer globale regels en criteria voor de invulling van die bevoegdheid. Het is nu voor de aanvrager lang niet altijd kenbaar wanneer hij voor een vergunning in aanmerking komt. Naar aanleiding van de ingediende aanvragen is ter zake beleid ontwikkeld. Dat is echter nooit uitdrukkelijk gepubliceerd. In de Parkeerverordening Amstelveen 1998 is waar mogelijk vaststaand beleid vastgelegd. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt daarop verder ingegaan. Uit oogpunt van overzichtelijkheid en leesbaarheid van de verordening bevat de verordening het raamwerk van het te voeren beleid met betrekking tot vergunningverstrekking. De Parkeerverordening Amstelveen 1998 biedt het college echter de mogelijkheid nadere regels en voorschriften te stellen (artikel 2, lid 6 en artikel 3). Door dergelijke regels en voorschriften op schrift te stellen en te publiceren kan eveneens algemene bekendheid worden gegeven aan het ter zake gevoerde vergunningenbeleid. Daarmee kan eveneens aan het bezwaar dat het voor de aanvrager lang niet altijd kenbaar is wanneer hij voor een vergunning in aanmerking komt tegemoet worden gekomen.

In de artikelsgewijze toelichting wordt tevens aangegeven in hoeverre een en ander afwijkt van de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991. Bij de Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 1998 is daarvan afgezien vanwege de afwijkende opzet daarvan in verband met de invoering van fiscalisering. Volstaan kan worden met de opmerking dat de belastingbepalingen in de laatstgenoemde verordening terechtgekomen zijn.

Gekozen is voor een model voor combinatie van fiscale en strafrechtelijke afhandeling. Bij het model voor fiscale afhandeling wordt het parkeren zonder betaling bij alle betaald parkeerplaatsen niet langer gezien als een overtreding waar strafrechtelijke afdoening volgt. Bij het model voor strafrechtelijke afhandeling is het parkeren zonder betaling bij alle betaald parkeerplaatsen een overtreding waar strafrechtelijke afdoening volgt. Voorwaarde is dat in de parkeerverordening een verbodsbepaling is opgenomen. Deze verbodsbepaling moet inhouden dat het verboden is om zonder dat voor de duur van het parkeren is betaald een voertuig bij een parkeermeter te parkeren.

Bij een combinatie van beide modellen dient op een kaart bij de verordening te worden aangegeven in welk gebied welk regime van toepassing is. Het onderscheid tussen de twee systemen wordt mogelijk door een verschil in de wijze van heffing van de belastingen. In het fiscale model wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, in het strafrechtelijke geval wordt geheven “op andere wijze”. De heffing op andere wijze krijgt gestalte door de formulering “het werpen van geld in parkeerapparatuur”.

Deze optie betekent dat er in Amstelveen zowel gebieden met fiscale als gebieden met strafrechtelijke afdoening kunnen voorkomen.

Bij de Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 1998 is de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevolgd die in samenwerking met de wetgevingsjuristen van het ministerie is opgesteld. Dit model voldoet aan alle eisen van de wetgever en zolang gemeenten dit integraal overnemen kan er geen strijd zijn met hogere wetgeving. Strijd hiermee kan tot onverbindendverklaring door de rechter leiden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

AFDELING 1 DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

a. Het RVV 1990.

Bij een aantal begripsomschrijvingen wordt teruggegrepen naar begripsbepalingen uit het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke vanwege de leesbaarheid in deze verordening is aangeduid als RVV 1990.

b. Motorvoertuig.

In de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 wordt het begrip voertuig gehanteerd. Voor deze verordening is gekozen voor het begrip motorvoertuig. Dit is een verkleining van de groep weggebruikers waarvoor de verordening van toepassing is. Onder het begrip voertuig vallen bijvoorbeeld ook aanhangwagens en motoren. In de praktijk geeft het problemen dat deze voertuigen geen afsluitbare ruimte hebben waar de vergunning of het betalingsbewijs veilig kan worden achtergelaten. De vergunning en het betalingsbewijs zijn daardoor makkelijk te ontvreemden of raken onleesbaar of verloren door weersomstandigheden als wind en regen. Dergelijke omstandigheden bemoeilijken de controle op handhaving. Daarnaast wordt er slechts incidenteel een parkeervergunning voor dit soort voertuigen aangevraagd, zodat er in de praktijk weinig behoefte aan een regeling is.

Met de nieuwe Wegenverkeerswet 1994 is de brommobiel in Nederland geïntroduceerd. De brommobiel is een vierwielig voertuig met een bromfietsmotor en een afgesloten carrosserie. Het voertuig, dat is voorzien van een bromfietsplaatje, valt niet onder de definitie van motorvoertuig in het RVV 1990. Wel is in dit reglement een aantal verkeersregels voor motorvoertuigen op dit voertuig van toepassing verklaard. Zo dient een brommobiel op een openbare parkeerplaats te worden geparkeerd en is het verboden een dergelijk voertuig op het trottoir te parkeren. Omdat het voertuig een gesloten carrosserie heeft en daardoor afsluitbaar is ontmoet het geen bezwaar om de verordening op deze voertuigen van toepassing te verklaren. Nu de brommobiel voorzien is van een bromfietsplaatje, is de houder van het voertuig te achterhalen, hetgeen bij fiscalisering van belang is bij eventuele naheffingen. Vandaar dat zij in deze verordening gelijk gesteld worden met een motorvoertuig.

Beperking tot de categorie motorvoertuigen voorkomt ook problemen bij het achterhalen van de houder of eigenaar van niet gekentekende voertuigen, waardoor verbalisatie of een fiscale afdoening in de praktijk niet goed mogelijk is.

c. Parkeren.

In artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet is in hoofdzaak dezelfde definitie van parkeren gehanteerd die in de verkeerswetgeving (artikel 1, aanhef en onder ac. van het RVV 1990) voorkomt. In de verordening is daarbij aangesloten. Met openbaar wordt aangegeven dat deze verordening niet van toepassing is op weggedeelten en terreinen die aan het openbaar verkeer zijn onttrokken. Van parkeren is volgens vaste jurisprudentie geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden en lossen van zaken.

d. Houder.

Hier is de in de verkeerswetgeving gangbare definitie overgenomen. De definitie stemt inhoudelijk overeen met de definitie die in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 is opgenomen.

Met betrekking tot motorvoertuigen is eenvoudig te achterhalen wie aansprakelijk is door in het kentekenregister te kijken. Brommobielen voeren echter geen kenteken. Toch is ook hier de aansprakelijke houder te achterhalen omdat brommobielen een identificatieplaatje dragen. Hier wordt een apart register van bijgehouden welke de gemeente kan raadplegen.

e. Parkeerapparatuur.

Sinds de invoering van het RVV 1990 is het niet meer noodzakelijk in de parkeerverordening onderscheid te maken tussen parkeermeters en parkeerautomaten. Daarom wordt nu alleen nog het begrip parkeerapparatuur gehanteerd.

f/g. Parkeerapparatuurplaats/belanghebbendenplaats.

Zowel de Parkeerverordening Amstelveen 1998 als de Verordening Parkeerbelasting in de gemeente Amstelveen 1998 kennen op verschillende punten andere rechtsgevolgen toe aan parkeerapparatuurplaatsen en belanghebbendenplaatsen, zodat het nodig is deze plaatsen te onderscheiden. Een parkeerapparatuurplaats is een adequaat middel om langparkeerders te weren ten gunste van het kort parkeren. Daaraan kan behoefte bestaan bij winkelcentra en winkelstrips. Klanten kunnen hun auto dan dicht bij de winkels kwijt. Het is ook een goede oplossing bij aanwezigheid van de mengfuncties winkelen en wonen. Aan de bewoners kan dan een parkeervergunning worden verstrekt, terwijl de winkelbezoekers de niet gebruikte plaatsen kunnen gebruiken. Een belanghebbendenplaats is een parkeerplaats alleen bestemd voor vergunninghouders. Het is duidelijk dat een dergelijke plaats zal worden aangewezen wanneer het parkeren alleen aan vergunninghouders is voorbehouden.

Een gebied met belanghebbendenplaatsen kan ook met zoneborden worden aangegeven, die de grens van het gebied afbakenen. In dat geval is boven het bord E9 van het RVV 1990 het woord “zone” aangeduid. Hierdoor wordt voorkomen dat er een woud aan verkeersborden ontstaat.

h. Vergunninghouder.

Deze begripsomschrijving spreekt voor zich.

i/j/k/l. Bewonersvergunnig/bedrijfsvergunning/dienstenvergunning/bezoekersvergunning.

De Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 kent alleen de mogelijkheid van het verlenen van een parkeervergunning voor een bewoner of voor de eigenaar of houder van een voertuig die met dat voertuig in een parkeerreguleringsgebied een beroep of een bedrijf uitoefent. Er waren in deze verordening geen aparte definities opgenomen. In de praktijk blijkt dat te globaal te zijn en bestaat er behoefte om de verschillende soorten vergunningen te onderscheiden zodat deze in het kader van de controle zijn te herkennen. Nieuw in de Parkeerverordening Amstelveen 1998 zijn de dienstenvergunning en de bezoekersvergunning. Bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2, lid 2 wordt nader op de verschillende soorten vergunningen ingegaan.

m. Zelfstandige woning.

Dit is in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 niet apart gedefinieerd. Als voorwaarde noemt deze verordening dat de vergunningaanvrager volgens het bevolkingsregister van Amstelveen als bewoner in een vergunningsgebied is geregistreerd. Voorts is daarin bepaald dat per huishouden maximaal één vergunning wordt verstrekt. De reikwijdte van het begrip huishouden kan in de praktijk tot problemen leiden, wanneer woningen zijn samengevoegd en er dus sprake is van twee adressen of bewoners op hetzelfde adres aangeven een gescheiden huishouden te voeren. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is een aparte begripsomschrijving opgenomen. Deze begripsomschrijving is overgenomen uit de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

n. Vergunningsbewijs.

Net als in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 is een definitie opgenomen voor het vergunningsbewijs. Het vergunningsbewijs dient bij gebruik op een van buitenaf zichtbare plaats in de auto aanwezig te zijn en vergemakkelijkt de controle op vergunningverlening op straat.

o. Brommobiel.

Hierop is reeds bij punt b. ingegaan. De definitie is overgenomen uit het RVV 1990.

p. Jaar.

Het opnemen van deze begripsbepaling is van belang omdat de vergunningen voor maximaal één jaar worden verstrekt.

Artikel 1

Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen worden uitgegeven op basis van deze parkeerverordening. Het aanwijzen van de belanghebbendenplaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden, dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij het college neergelegd, zodat bij wijzigingen in gebieden of tijd waarin slechts met een vergunning mag worden geparkeerd niet telkens een raadsbesluit benodigd is. De bevoegdheid tot het aanwijzen van parkeerapparatuurplaatsen die onder het fiscaal regime vallen is geregeld in de Verordening parkeerbelasting Amstelveen 1998. Hiermee wordt de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gehanteerde systematiek gevolgd. De Algemene wet bestuursrecht vereist dat het besluit tot aanwijzing dient te worden bekendgemaakt. Tegen een dergelijk besluit is op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar mogelijk. Daarnaast vereisen strafrechtelijk of fiscaal optreden bij parkeerovertredingen dat deze besluiten openbaar zijn en behoorlijk zijn bekend gemaakt.

Bij dringende omstandigheden van spoedeisende aard kan het nodig zijn om voor de tijdelijke situaties van de voorschriften in lid 1 en 2 af te wijken. Daarbij kan het ook gaan om situaties waarbij het parkeerregime tijdelijk buiten werking worden gesteld of de inrichting van de verkeersruimte tijdelijk wordt gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met werkzaamheden in het kader van grote bouw- of infrastructuur-projecten of zich plotseling voordoende verkeersonveilige situaties.

Artikel 2 eerste lid

In dit lid is aangegeven wie er bevoegd is een parkeervergunning te verlenen, te weten het college. Gebruik is gemaakt van de zinsnede “kunnen worden verleend” in plaats van “wordt verleend”. Dit betekent dat het een vrije beschikking betreft en het college een zekere beleidsvrijheid heeft om individuele gevallen en specifieke situaties op hun merites te beoordelen. Het college is niet verplicht een vergunning te verlenen. In situaties waarin sprake is van een beperkt aantal parkeerapparatuurplaatsen kan het nodig zijn om niet tot vergunningverstrekking over te gaan, omdat deze plaatsen beschikbaar dienen te blijven voor kortparkeerders. Met het verlenen van vergunningen zou de functie van deze plaatsen verloren kunnen gaan. Ook kan het met het oog op de beschikbare parkeergelegenheid nodig zijn het aantal in omloop zijnde vergunningen voor een vergunningsgebied aan een maximum te stellen, waarmee een grens wordt gesteld aan het aantal uit te geven vergunningen.

De vergunning kan gelden voor de gebieden met parkeerapparatuurplaatsen en voor de gebieden met belanghebbendenplaatsen. Een vergunning kan afhankelijk van het vergunningsgebied echter ook gelden voor gebieden waarin zowel parkeerapparatuurplaatsen als belanghebbendenplaatsen zijn gelegen. Bij de parkeerapparatuurplaatsen geeft de vergunning ontheffing van de betaalplicht. Op de belanghebbendenplaatsen is het parkeren uitsluitend voorbehouden aan vergunninghouders. Een en ander verschilt niet van de regeling zoals deze is opgenomen in de verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991.

Tweede lid

In dit lid is een groot aantal nieuwe bepalingen geïntroduceerd.

Uit dit lid blijkt dat er vier soorten vergunningen (voor bewoners, bezoekers, dienstverleners en zakelijk belanghebbenden) kunnen worden verleend. Dit onderscheid is gewenst omdat voor de verlening van deze soorten vergunningen verschillende criteria worden aangelegd.

Een gedeelte van de reeds geldende beleidsregels met betrekking tot het verlenen van de vergunningen is in dit lid vastgelegd. Zoals bijvoorbeeld:

  • 1.

    het vermelden van maximaal drie kentekens per vergunning en vergunningsbewijs bij vergunningen verleend aan bedrijven die met de voertuigen in één of meer parkeerreguleringsgebieden een beroep of bedrijf uitoefenen en aantonen dat het in het belang van de bedrijfsuitoefening noodzakelijk is dat het voertuig in dat gebied wordt geparkeerd;

  • 2.

    het verlenen van maximaal drie parkeervergunningen per bedrijf in de onder 1 vermelde situatie;

  • 3.

    het verlenen van een vergunning aan huisartsen vanwege de mogelijkheid dat zij in de uitoefening van hun beroep met levensbedreigende situaties kunnen worden geconfronteerd en om die reden in parkeerreguleringsgebieden moeten kunnen parkeren;

  • 4.

    het toestaan van houders van landelijk geldige invalidenparkeerkaarten om met de kaart zonder parkeervergunning op belanghebbendenplaatsen te gaan staan.

Nieuw zijn de introductie van aparte bewonersvergunningen, bedrijfsvergunningen, dienstenvergunningen en bezoekersvergunningen. De Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 biedt de mogelijkheid voor het verlenen van vergunningen aan bewoners en (onder voorwaarden) aan bedrijven, maar benoemt deze soorten vergunningen niet apart. De dienstenvergunning en de bezoekersvergunning zijn nieuw.

Bewonersvergunning

De bewonersvergunning gaat op naam en adres en kenteken van het voertuig waarvoor de vergunning is afgegeven en is niet overdraagbaar. Het vergunningsbewijs vermeldt eveneens het kenteken van dat voertuig. Het uitgangspunt dat per zelfstandige woning maximaal één bewonersvergunning wordt verleend is gehandhaafd. Omdat in deze verordening voor de vergunninghoudersgebieden een bezoekersvergunning wordt geïntroduceerd bestaat er geen behoefte aan een regeling om ook aan bewoners die niet zelf over een auto beschikken, maar om medische redenen voor vervoer afhankelijk zijn van anderen een bewonersvergunning te verlenen. Aan hen kan een bezoekersvergunning worden verleend. Bewoners kunnen voor de tweede auto desgewenst eveneens gebruik maken van de bezoekersvergunning overeenkomstig de daarvoor geldende regeling.

Bedrijfsvergunning.

Indien de bewoner in het parkeerreguleringsgebied waarin hij woont tevens een bedrijf heeft (bijvoorbeeld aan huis) dan wordt hij voor de verordening als bewoner aangemerkt. De criteria voor het verkrijgen van een bewonersvergunning zijn immers minder stringent. Bovendien worden hiermee discussies over het zakelijk (mede)gebruik van de auto’s voorkomen, indien men bij het hebben van een kantoor aan huis voor de tweede auto een bedrijfsvergunning aanvraagt.

Aan een bedrijf dat in een parkeerreguleringsgebied opereert waarin het niet gevestigd is in verband met het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, kunnen maximaal drie vergunningen worden verstrekt, die per vergunning maximaal drie kentekens kunnen vermelden. Het bedrijf moet wel aantonen dat het gebruik van de auto’s in dat gebied in het belang van de bedrijfsuitoefening noodzakelijk is. Ook nu komen dergelijke bedrijven voor een parkeervergunning in aanmerking. Het aantal te verlenen vergunningen per bedrijf is in de praktijk door het college gelimiteerd, namelijk drie per bedrijf, waarbij de vergunning maximaal drie kentekens kan vermelden. Dit aantal wordt nu in de verordening vastgelegd. De vergunningen kunnen voor meerdere parkeerreguleringsgebieden gelden omdat de aard van dit soort bedrijven met zich mee kan brengen dat men in meerdere parkeerreguleringsgebieden opereert. Daarnaast kan bijvoorbeeld bij een specifiek bouwproject de duur van de vergunning worden gekoppeld aan de duur van het project.

Bij de onder B.I. onder a. omschreven regeling gaat het om vergunningen voor langparkeerders die werken bij een kantoor of bedrijf dat gevestigd is in een parkeerreguleringsgebied. Dit is een nieuw element dat in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 niet is opgenomen. Het noodzakelijkheidscriterium wordt hier losgelaten. De vraag om voor langparkerende werknemers een mogelijkheid te bieden een vergunning te verkrijgen komt voort uit het Stadshart waar sprake is van grote aaneengesloten parkeerreguleringsgebieden. Daarbij maakt het niet uit of de auto feitelijk uitsluitend voor het vervoer van en naar het werk wordt gebruikt. Alhoewel geen doel op zich is het in principe mogelijk dat het bedrijf de vergunning ook gebruikt voor het bezoek.

Bepalend voor het aantal te verlenen vergunningen is de beschikbare parkeercapaciteit in parkeerreguleringsgebieden op de openbare weg. Voorwaarde is dat bedrijven in een aangesloten gebied met parkeerregulering zijn gevestigd. De regeling is niet van toepassing voor kleine gebieden, waar in verband met het winkelend publiek betaald parkeren is ingesteld. Het verlenen van vergunningen leidt er dan toe dat de parkeerplaatsen voor kort parkerende winkelbezoekers verloren gaan en het effect van de maatregel teniet gaat. Bedrijven en werknemers zullen dan hun auto iets verder weg moet parkeren. Dit speelt met name buiten het Stadshart.

De uitgifte van vergunningen moet voldoen aan een aantal uitgangspunten. De parkeerbalans voor het betreffende parkeerreguleringsgebied moet in evenwicht blijven. Het totaal aantal vergunningen is afhankelijk van de beschikbare parkeercapaciteit in het betreffende (deel)gebied, waarbij er rekening mee is gehouden dat er reeds een zekere hoeveelheid bewonersvergunningen in omloop is. Indien het maximum aantal vergunningen is bereikt dan kan de vergunning voor een ander deelgebied worden verstrekt. Dat kan een aangrenzend gebied zijn. Dat is niet bezwaarlijk omdat het hier meestal zal gaan om langparkeerders, waarbij het uit oogpunt van de bedrijfsuitoefening niet noodzakelijk is om dicht bij het bedrijf te parkeren. Is ook dat niet mogelijk, omdat de gebieden vol zijn, dan zal de aanvrager op een wachtlijst worden geplaatst.

De vergunningen zullen worden verstrekt op basis van een objectief criterium. Het aantal vergunningen zal namelijk worden gerelateerd aan het bruto vloeroppervlakte, waarbij onderscheid mogelijk is tussen kantoren enerzijds en cultuur, horeca en winkels anderzijds.

In parkeerbalansen wordt de beschikbare parkeergelegenheid voor bedrijven op eigen of gehuurd terrein meegerekend als parkeercapaciteit voor bedrijven. Bij de vergunningverlening zal daarmee rekening gehouden. Zo zal het aantal van dergelijke in gebruik zijnde parkeerplaatsen bij bedrijven in mindering worden gebracht op het totaal aantal vergunningen waarvoor een bedrijf gelet op de beschikbare bruto vloeroppervlakte ten hoogste in aanmerking komt. Het maximum aantal uit te reiken parkeervergunningen is dus tevens afhankelijk van de beschikbaarheid van parkeergelegenheid op eigen of gehuurd terrein. Dit kunnen ook gehuurde plaatsen zijn in een particulier geëxploiteerde parkeergarage.

Om voldoende mogelijkheden te hebben om de gegevens te toetsen zal een aanvraag schriftelijk moeten worden ingediend. Hiervoor zal een aanvraagformulier worden vastgesteld.

Om voldoende flexibiliteit voor gebruikers van een bedrijfsparkeervergunning te geven (en om de administratieve handelingen bij wijziging van de voertuiggegevens te minimaliseren) zal de bedrijfsvergunning op bedrijfsnaam worden verstrekt in plaats van op kenteken.

De tijd van de vergunning kan worden afgestemd op de werktijden.

Dienstenvergunning.

Nieuw is de dienstenvergunning voor huisartsen, verloskundigen of zorg- en hulpverleners. Het gaat hierbij om de professionele hulpverlening, dus niet om het verlenen van hulp in de privé- of vriendensfeer. Professionele hulpverlening impliceert bovendien dat alleen bij betaalde arbeid de vergunning kan worden verleend, dus niet in situaties waarbij van vrijwilligers gebruik wordt gemaakt.

Aan huisartsen worden op basis van bestaand beleid vergunningen verleend waarbij de noodzakelijkheid voor de bedrijfsvoering aanwezig wordt geacht omdat zij in de uitoefening van hun beroep kunnen worden geconfronteerd met levensbedreigende situaties, die het noodzakelijk maken snel bij de patiënt te zijn.

Verloskundigen worden gelijk getrokken met huisartsen. Hierbij wordt de ongelijkheid opgeheven dat als de bevalling begeleid wordt door een huisarts zij/hij wel voor de deur mag parkeren, en een verloskundige (ook in geval van nood) enkele straten moet lopen.

Bij zorg- en hulpverleners kan gedacht worden aan bijvoorbeeld wijkverpleegsters die bij de mensen thuis komen, medicijnbezorgdiensten, kraamhulpen, de bloedtransfusiedienst etc. Bij deze categorie geldt wel de kanttekening dat zij buiten de (kantoor)vestiging van hun werkgever en in het vergunninggebied werkzaam moeten zijn, waarbij de auto nodig is. De regeling is niet bedoeld voor kantoormedewerkers en ook niet bij gebruik van de auto om zich te verplaatsen van en naar het werk.

Het huidige beleid wordt met deze bepaling verruimd door ook hulpverleners in niet levensbedreigende situaties een vergunning te verstrekken. De opzet van de regeling is zo dat er bij hulpverlening uitgegaan wordt dat noodzakelijkheid voor de bedrijfsvoering bestaat. Aanvragers hoeven de noodzakelijkheid dus niet aan te tonen zoals bij bedrijfsvergunningen noodzakelijk is.

De ratio van de regeling voor hulp- en zorgverleners is, dat hiermee tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte die bij werknemers in de tweede lijn/extra murale gezondheidszorg bestaat. Steeds vaker worden ziekenhuispatiënten eerder naar huis gestuurd terwijl zij nog medische verzorging nodig hebben. De institutionele opvang van ouderen wordt steeds langer uitgesteld om hen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. Hetzelfde geld voor gehandicapten. Deze hele ontwikkeling heeft de druk op hulpverleners bij de mensen thuis enorm verhoogd. Door een vergunning te verlenen kunnen deze hulpverleners de hun beschikbare tijd effectiever besteden.

De verwachting is dat de dienstenvergunning voor de verdeling van de beschikbare ruimte geen belasting is omdat er per dag per wijk slechts een beperkt aantal houders van een dienstenvergunning zijn, die er bovendien meestal slechts kort zullen parkeren.

De specifieke criteria met betrekking tot zorg en hulpverleners zullen worden vastgelegd in een aparte beleidsnotitie om flexibel te kunnen inspelen op de actuele ontwikkelingen. Een verordening is daarvoor te star. Gedacht wordt aan een uitputtende lijst van instellingen welke in aanmerking komen voor een dienstenvergunning. Bijvoorbeeld thuiszorg, groene kruis, bloedtransfusiedienst. Dit zijn (semi-overheids) instellingen die een duidelijke medische algemeen maatschappelijke functie vervullen. Zo kan op eenvoudige wijze duidelijkheid worden verschaft.

Deze regeling is bedoeld voor hulpverlening op duidelijk medisch gebied waarbij alleen de reguliere medische wetenschap wordt bedoeld. Instellingen actief op sociaal-maatschappelijk terrein of op het terrein van de alternatieve geneeskunde zijn hier niet beoogd. Voor hen geldt de algemene regeling van de bedrijfsvergunning.

Het is gewenst de vergunning op naam van de instelling te zetten. De instelling krijgt dan maximaal zoveel vergunningen als er verzorgers tegelijkertijd in een gebied werkzaam zijn.

Bezoekersvergunning.

In de Parkeerverordening Amstelveen 1998 wordt de bezoekersvergunning geïntroduceerd. In de zones voor vergunninghouders bestaat behoefte aan een dergelijke regeling omdat het parkeren daar is voorbehouden aan vergunninghouders. Gekozen is voor een systeem waarbij per woning een bezoekersvergunning wordt verstrekt. De vergunning wordt verstrekt aan de. bewoner. Bezoek dient de bezoekersvergunning dus van de bewoner te verkrijgen. De vergunning is alleen geldig in combinatie met een parkeerkaart afkomstig uit in de zone geplaatste parkeerautomaten waarvan de parkeertijd niet is verstreken. Anderzijds is de parkeerkaart alleen geldig in combinatie met de bezoekersvergunning. In de auto dient dus zowel een bezoekersvergunning als een parkeerkaart aanwezig te zijn waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Hiermee wordt voorkomen dat andere automobilisten dan vergunninghouders en bezoekers van adressen in de zone voor vergunninghouders in deze zone kunnen gaan parkeren.

Derde lid

Indien de bewoner in het parkeerreguleringsgebied waarin hij woont tevens een bedrijf heeft (bijvoorbeeld aan huis) dan wordt hij voor de verordening voor het verkrijgen van de eerste vergunning als bewoner aangemerkt. De criteria voor het verkrijgen van een bewonersvergunning zijn immers minder stringent. Bovendien worden hiermee discussies over het zakelijk (mede)gebruik van de auto’s voorkomen, indien men bij het hebben van een kantoor aan huis voor de tweede auto een bedrijfsvergunning aanvraagt. Een soortgelijke bepaling is ook opgenomen in de verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991.

Vierde lid

Dit is de hardheidsclausule. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de algemene voorschriften, bijvoorbeeld om humanitaire of medische gronden. Ook kan hierdoor tegemoet worden gekomen aan situaties die in de context van de verordening niet adequaat zijn te regelen. Als voorbeeld kan bijvoorbeeld genoemd worden de situatie dat iemand vanwege bijvoorbeeld het werk een (tweede) woning aanhoudt voor bewoning, maar zich daar niet als bewoner kan laten inschrijven omdat betrokkene al elders als bewoner staat ingeschreven. In dergelijke situaties wordt er in de praktijk wel een (bewoners)vergunning verstrekt, mits betrokkene kan aantonen de eigenaar van het pand te zijn, het pand deel uitmaakt van de woningvoorraad en niet als bedrijfspand wordt gebruikt en volgens het bevolkingsregister niet wordt bewoond.

Vijfde lid

Hier wordt de mogelijkheid tot deeltijdvergunningen gegeven. Door te bepalen dat een vergunning slechts geldt voor bepaalde gedeelten van het tijdvak waarop het betaald parkeren van kracht is kan effectief meervoudig gebruik worden gemaakt van de beschikbare ruimte. Zo kunnen bijvoorbeeld overdag bewonersparkeerplaatsen gebruikt worden voor bedrijfs- of winkelparkeren. Veel bewoners zijn de gehele dag weg (op hun werk) zodat ze de plaatsen bij hun huis niet nodig hebben. Het biedt ook de mogelijkheid tot het aanbrengen van beperkingen met betrekking tot de het aantal te gebruiken parkeerplaatsen (grootte vergunningengebied). Ook de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 kent een dergelijke bepaling.

Zesde lid

Hier wordt het het college mogelijk gemaakt om maxima te stellen aan het aantal te verlenen vergunningen in een gebied en verdeelsleutels vast te stellen hoe de beschikbare ruimte wordt verdeeld, bijvoorbeeld door het instellen van wachtlijsten. Op basis van dit artikel kan het college indien de parkeerdruk te hoog wordt zodanige (nood)maatregelen nemen. Dat de maatregelen alleen mogen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte geldt eigenlijk voor de hele parkeerverordening. Voor de volledigheid en duidelijkheid (vooral naar de burger) is gekozen het toch expliciet te vermelden.

Zevende lid

Hier wordt een landelijke invalidenparkeerkaart gelijk gesteld aan een parkeervergunning voor belanghebbendenplaatsen. Invalidenparkeerkaarthouders komen in de praktijk voor het probleem te staan dat zij in zones met belanghebbendenplaatsen niet mogen parkeren. Aangezien hun loopafstand beperkt is, worden zij te zeer belemmerd in de mogelijkheid om bewoners in zones voor vergunninghouders te bezoeken. Om die reden worden houders van een invalidenparkeerkaart momenteel reeds in de zones voor vergunninghouders gedoogd, mits zij hun invalidenparkeerkaart zichtbaar in de auto aanwezig hebben. Met dit artikellid wordt de bestaande praktijk dus geformaliseerd en gelegaliseerd.

Artikel 3

Ook hier is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Om duidelijkheid te geven aan de burger, met name met betrekking tot procedures en termijnen is ervoor gekozen dit nog eens expliciet in de verordening te vermelden. Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid om aparte aanvraagformulieren voor te schrijven.

Artikel 4

De regeling opent de mogelijkheid om bij bedrijfsvergunningen en dienstenvergunningen in plaats van het kenteken de naam van het bedrijf of instelling te vermelden. Een bewonersvergunning en het daarbij behorende vergunningsbewijs vermelden het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is afgegeven. Het vergunningsbewijs vermeldt niet meer het adres van de vergunninghouder. Om privacy-redenen is dit ongewenst gebleken.

Artikel 5

In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over kunnen intrekken. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van het college staat of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer één van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld en komt ook voor in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.

In de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 was het college in bepaalde gevallen wel verplicht de vergunningen in te trekken, bijvoorbeeld als het gebied niet langer aangewezen was als zone voor vergunninghouders. In de praktijk blijkt hieraan geen behoefte te bestaan. De vergunning heeft bij het opheffen van de zone immers in feite geen waarde meer. Om het college flexibel te kunnen laten inspelen op actualiteiten is er voor gekozen om dit te wijzigen.

Artikel 6

Dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Bovendien moet het ook in de toekomst mogelijk blijven parkeergeld te heffen op niet-fiscale basis met strafrechtelijke handhaving. Daarom is in de verordening een strafbepaling opgenomen met betrekking tot het parkeren op parkeermeterplaatsen. Dit artikel stemt inhoudelijk overeen met de desbetreffende bepalingen in de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991. Het aanwijzen van de betaald parkeerplaatsen door het college, waarbij voor strafrechtelijke handhaving wordt gekozen geschiedt op basis van dit artikel. Het aanwijzen van betaald parkeerplaatsen met fiscale afdoening is geregeld in de Verordening parkeerbelasting Amstelveen 1998. Hier is de systematiek van de modelverordeningen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevolgd.

Artikel 7

De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is gelet op de Gemeentewet alleen mogelijk bij parkeerapparatuur en niet bij belanghebbendenplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling opgenomen worden met betrekking tot het parkeren op belanghebbendenplaatsen. Dit artikel stemt inhoudelijk overeen met de desbetreffende bepalingen in de verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991.

Artikel 9

Op basis van een fiscaal parkeerregime kan niet opgetreden worden tegen parkeerovertredingen in zones voor vergunninghouders als bedoeld in artikel 7 en tegen de overtreding opgenomen in artikel 6. In die gevallen is sprake van strafrechtelijke controle. De gemeente-ambtenaren belast met de parkeercontrole dienen dan ook een dubbele bevoegdheid te hebben: één voor fiscale en één voor strafrechtelijke handhaving. Dit is in dit artikel geregeld.

Artikel 10

Gezien de nauwe samenhang tussen de parkeerverordening Amstelveen 1998 en de Verordening parkeerbelasting Amstelveen 1998 dienen deze gelijktijdig in werking te treden. Bovendien moet op dat ogenblik de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 worden ingetrokken. Bestaande, nog niet verlopen vergunningen verleend op grond van de Verordening inzake betaald parkeren in de gemeente Amstelveen 1991 blijven echter van kracht. Hiervoor is het nodig een overgangsregeling in de verordening op te nemen. Ook de ten tijde van het van kracht zijn van de oude verordening uitgeschreven parkeerboetes op grond van die verordening die nog niet zijn verwerkt of geïnd of waarover nog procedures lopen, noodzaken ertoe dat er een overgangsregeling dient te worden opgenomen.

Lid 4 benoemt de verordening.