Regeling vervallen per 01-01-2012

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing

Geldend van 15-06-2006 t/m 31-12-2011

Intitulé

Subsidieverordening stedelijke vernieuwing

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet Stedelijke Vernieuwing (Staatsblad 2000, nummer 504);

  • b.

    nota: de nota Investeringsprogramma Stedelijke Vernieuwing (ISV) gemeente Amstelveen van juli 2000;

  • c.

    DUBO-maatregelen: in of aan een woning of een woongebouw te treffen maatregelen op basis van de bij deze verordening behorende bijlage “Subsidie-overzicht DUBO-maatregelen ISV-verordening;

  • d.

    ontwikkelingssubsidie: subsidie ter dekking van tekorten bij de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsplan;

  • e.

    opplussen: een samenhangend stelsel van bouwkundige maatregelen in en aan een woongebouw op het gebied van de veiligheid, toegankelijkheid en aanpasbaarheid, gericht op het vergroten van de bruikbaarheid voor ouderen;

  • f.

    stedelijk vernieuwingsplan: een plan voor stedelijke vernieuwing dat voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 3, lid 3 en dat betrekking heeft op een gebied of een deel van een gebied dat is aangewezen ingevolge artikel 1, lid 5.

Artikel 2 Subsidietoepassingsgebied

Lid 1

Ter verwezenlijking van de in de nota beschreven ambities, doelstellingen en beleidsprogramma’s kan subsidie worden verleend voor de volgende activiteiten:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan woningen en woongebouwen, als nader beschreven in hoofdstuk 2;

  • b.

    het dekken van tekorten bij de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsplan;

  • c.

    het bevorderen van de betrokkenheid van bewoners bij de stedelijke vernieuwing;

  • d.

    overige activiteiten op het gebied van de stedelijke vernieuwing.

Lid 2

Alle subsidies als bedoeld in het vorige lid zijn eenmalige subsidies.

Lid 3

Voor alle subsidies als bedoeld in het eerste lid geldt dat ze slechts worden verstrekt indien de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, voldoen aan de doelstellingen voor stedelijke vernieuwing zoals beschreven in de nota.

Lid 4

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    ambts- en dienstwoningen;

  • b.

    woningen die niet geschikt of bestemd zijn om het hele jaar te worden bewoond;

  • c.

    bejaardenoorden als bedoeld in de Wet op de bejaardenoorden.

Lid 5

De raad kan besluiten dat gedurende een bepaalde periode de verordening geheel of gedeeltelijk slechts van toepassing is in door hem aan te wijzen voorrangsgebieden of dat prioriteit wordt gegeven aan aanvragen uit voorrangsgebieden.

Artikel 3 Budgettering en subsidieplafonds

Lid 1

De raad stelt jaarlijks met inachtneming van deze verordening bij de gemeentebegroting of bij afzonderlijk besluit een budget vast ter verstrekking van subsidies als bedoeld in deze verordening.

Lid 2

Het in het vorige lid gereserveerde budget geldt als subsidieplafond.

Lid 3

De raad kan het vast te stellen subsidieplafond onderverdelen in meerdere subsidieplafonds, dan wel subsidieplafonds wijzigen of voor een andere activiteit van stedelijke vernieuwing bestemmen. Met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, onderdeel a bedoelde subsidie stelt de raad in ieder geval afzonderlijke subsidieplafond vast ten behoeve van woningen en woongebouwen van toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet en ten behoeve van andere woningen en woongebouwen.

Lid 4

Het college heeft in spoedeisende gevallen een gelijke bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid en doet hiervan onverwijld mededeling aan de raadscommissie voor Ruimte, wonen en natuur.

Artikel 4 Budgetverdeelbesluit

Lid 1

Bij het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 3, lid 3 houdt de raad rekening met:

  • a.

    de doelstellingen in de Nota;

  • b.

    het door de provincie Noord-Holland gehanteerde Beleidskader stedelijke vernieuwing;

  • c.

    de mate waarin subsidieverlening zal leiden tot private investeringen.

Lid 2

Vaststelling van budget kan betrekking hebben op meerdere budgetjaren.

Lid 3

Het college draagt zo spoedig mogelijk zorg voor openbare bekendmaking van het in het eerste lid bedoelde verdeelbesluit en van de wijze van verdeling van de budgetten.

Artikel 5 Algemene Subsidieprocedure

Lid 1

De algemene bepalingen uit deze paragraaf zijn van toepassing, tenzij in hoofdstuk 2, 3 of 4 hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Aanvraag om subsidie

Lid 2

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt op een door het college beschikbaar te stellen formulier bij het college ingediend voor 1 maart van het jaar waarin de subsidie wordt gevraagd. Het college kan van deze termijn vrijstelling verlenen.

  • 2.

    Op of bij het aanvraagformulier vermeldt het college de gegevens en bijlagen die door de aanvrager moeten worden verstrekt. Dit zijn, voor zover van toepassing:

    • a.

      bestek en tekeningen van het (bouw)plan;

    • b.

      een aanvraag voor een (bouw)vergunning voor het (bouw)plan of de verleende (bouw)vergunning;

    • c.

      een opgave van de investeringsbijdragen, waaronder wordt verstaan al overige financiële bijdragen aan het project, hetzij uit eigen middelen, hetzij verkregen van derden;

    • d.

      de gevraagde subsidie;

    • e.

      overige op of bij het aanvraagformulier vermelde gegevens.

  • 3.

    Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidie-aanvrager kan het college vrijstelling verlenen van het verstrekken van een of meer in het vorige lid bedoelde gegevens, tenzij het gegevens betreft die de gemeente op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde ter beschikking moet stellen aan de minister of de provincie.

  • 4.

    Indien de aanvraag niet volledig is stelt het college de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een door hem te bepalen termijn aan te vullen. De in het volgende lid genoemde termijn wordt dienovereenkomstig verdaagd.

  • 5.

    Het college neemt binnen acht weken na indiening van de volledige aanvraag een besluit.

  • 6.

    Het college kan slechts tot subsidieverlening besluiten indien:

    • a.

      de aanvraag volledig is;

    • b.

      de noodzaak van het project naar hun oordeel is aangetoond;

      c. het project naar hun oordeel doelmatig is;

    • d.

      voor zover van toepassing voor het project een (bouw)vergunning is of zal worden verleend;

    • e.

      niet reeds een begin met de werkzaamheden is gemaakt zonder toestemming van het college;

    • f.

      is voldaan aan eventuele door de raad of het college gestelde nadere voorwaarden.

Aanhouding

Lid 3

  • 1.

    Indien een aanvraag na de datum vermeld in artikel 5, lid 2.1 wordt ingediend, wordt de aanvraag aangehouden tot het volgende jaar, indien naar het oordeel van het college aannemelijk is dat het project in een volgend subsidiejaar voor verlening van subsidie in aanmerking kan worden gebracht.

  • 2.

    Een besluit tot aanhouding van een aanvraag kan voor hetzelfde project eenmaal worden genomen.

  • 3.

    Het college kan een aanvraag eveneens aanhouden indien het subsidieplafond van het desbetreffende deelbudget voor de subsidie wordt overschreden of dreigt te worden overschreden.

Verlening van subsidie

Lid 4

  • 1.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen.

  • 3.

    Het college weigert subsidieverlening indien de aanvraag in strijd is met deze verordening.

  • 4.

    Indien het beschikbare subsidieplafond kleiner is dan het totaal van de ingediende aanvragen, wordt subsidie verleend in volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.

  • 5.

    Het college kan met betrekking tot verleende subsidies voorschotten verlenen; deze worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 6.

    Het college is bevoegd om van de in deze verordening opgenomen subsidiebedragen af te wijken indien hantering daarvan een ernstige belemmering zou vormen voor de voortgang van de stedelijke vernieuwing. Bij de openbare bekendmaking als bedoeld in artikel 4, lid 3 vermeldt het college deze bevoegdheid.

  • 7.

    Het college kan de subsidie-ontvanger bij de subsidieverlening andere dan de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

De gereedmelding

Lid 5

  • 1.

    Direct na voltooiing van de gesubsidieerde activiteit, doch uiterlijk binnen een jaar na het verlenen van de subsidie, meldt de aanvrager het project gereed door indiening van een door het college beschikbaar te stellen formulier.

  • 2.

    De gereedmelding houdt een aanvraag in tot vaststelling en uitbetaling van de subsidie.

  • 3.

    De gereedmelding gaat vergezeld van:

    • a.

      een verklaring van de aanvrager dat bij het realiseren van de gesubsidieerde activiteit is of wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de subsidie is verleend;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van de kosten van de gesubsidieerde activiteit met daarop betrekking hebbende rekeningen en betaalbewijzen.

  • 4.

    Indien de gereedmelding niet volledig is stelt het college de aanvrager in de gelegenheid zijn gereedmelding aan te vullen binnen een door hem te stellen redelijke termijn.

  • 5.

    Het college kan voor stedelijke vernieuwingsplannen als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing verklaren die afwijkt van het eerste en het derde lid.

Vaststelling en uitbetaling

Lid 6

  • 1.

    Binnen vier weken na ontvangst van de volledige gereedmelding als bedoeld in artikel 5, lid 5.1 neemt het college een besluit op de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling.

  • 2.

    Het college weigert vaststelling en uitbetaling van de subsidie, indien de gereedmelding onvolledig is en/of in strijd met de bepalingen van deze verordening.

  • 3.

    Subsidievaststelling vindt plaats op basis van de door het college goedgekeurde uitvoeringskosten, met als maximum het bij de verlening van de subsidie toegekende bedrag.

  • 4.

    De subsidie wordt, onder verrekening van verleende voorschotten, binnen zes weken na het besluit als bedoeld in het eerste lid betaald.

HOOFDSTUK 2 HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN WONINGEN EN WOONGEBOUWEN

Artikel 6

Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden verleend voor:

  • a.

    het treffen van DUBO-maatregelen aan woningen of woongebouwen;

  • b.

    het opplussen van woningen of woongebouwen;

  • c.

    het plaatsen van een lift bij een woongebouw.

Subsidie voor het treffen van DUBO-maatreqelen

Lid 1

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor het treffen van DUBO-maatregelen aan woningen en woongebouwen.

  • 2.

    De subsidie per maatregel is gelijk aan het in de kolom “vergoeding” in het bij deze verordening behorende. “Subsidie-overzicht DUBO-maatregelen ISV-Verordening” bij de desbetreffende maatregel genoemde bedrag.

  • 3.

    De subsidie bedraagt maximaal € 1.500,00 per woning.

Subsidie voor het opplussen van woongebouwen

Lid 2

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor het opplussen van woningen of woongebouwen.

  • 2.

    Subsidie is alleen mogelijk indien de voorgenomen maatregelen naar het oordeel van het college in hun onderlinge samenhang resulteren in een bruikbaarheidsniveau voor een bepaalde doelgroep.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het vereiste bruikbaarheidsniveau hanteert het college als uitgangspunt de Gebruikswijzer Opplussen van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting; indien deze vervalt maakt het college bekend welke andere, algemeen aanvaarde en breed ondersteunde richtlijn hij hanteert.

  • 4.

    De subsidie bedraagt 10% van de aanvaarde kosten van de maatregelen, doch maximaal € 1.000,00 per woning.

Subsidie voor het plaatsen van een lift.

Lid 3

  • 1.

    Het college kan subsidie verlenen voor het plaatsen van een of meer liften, bestemd voor personenvervoer, in of bij bestaande woongebouwen.

  • 2.

    De subsidie bedraagt € 22.700,00 per lift.

HOOFDSTUK 3 SUBSIDIE VOOR EEN STEDEIJK VERNIEUWINGSPLAN

Artikel 7

  • 1. Het college kan aan een subsidie-aanvrager een ontwikkelingssubsidie verstrekken voor in een stedelijk vernieuwingsplan opgenomen activiteiten op het gebied van stedelijke vernieuwing.

  • 2. In afwijking van artikel 5, lid 2.1 kan een aanvraag voor een ontwikkelingssubsidie het hele jaar worden ingediend.

  • 3. Het stedelijk vernieuwingsplan dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a.

      het bevat een beschrijving van de door middel van stedelijke vernieuwing op te lossen problemen;

    • b.

      het bevat een samenhangend pakket van maatregelen, van welke aard ook, met daarbij de motivering van de keus voor die maatregelen;

    • c.

      het bevat een uiteenzetting over het met belanghebbenden gevoerde overleg;

    • d.

      het bevat een financiële paragraaf, waarin in elk geval een begroting is opgenomen van inkomsten en uitgaven, onderverdeeld naar investeerders.

  • 4. Het college kan subsidieverstrekking in elk geval weigeren indien de aanvraag geen betrekking heeft op een gebied of een deel van een gebied als bedoeld in artikel 2, lid 5.

  • 5. Het college kan aan de ontwikkelingssubsidie de verplichting verbinden dat de subsidie-ontvanger een uitvoeringsovereenkomst sluit met de gemeente.

HOOFDSTUK 4 HET BEVORDEREN VAN DE BETROKKENHEID VAN BEWONERS BIJ STEDELIJKE VERNIEUWING

Artikel 8

  • 1. Onder bewoners wordt in dit artikel mede verstaan in de wijk gevestigde non-profit organisaties, die van wezenlijk belang zijn voor het sociaal en/of maatschappelijk functioneren van de wijk, zoals scholen, kinderdagverblijven, kerkgemeenschappen, speeltuinverenigingen en dergelijke.

  • 2. Het college kan ten behoeve van een door hem als zodanig erkende representatieve wijkorganisatie aan de Stichting Cardanus te Amstelveen subsidie verlenen om realisering van door bewoners ingediende suggesties voor activiteiten op het gebied van de stedelijke vernieuwing mogelijk te maken. De Stichting Cardanus als zodanig is faciliterend aan de wijkplatforms, welke laatste verantwoordelijk zijn voor de selectie en voordracht van voorstellen.

  • 3. De in lid 2 bedoelde constructie is slechts van toepassing voor het ISV-tijdvak 2000-2004.

  • 4. Activiteiten kunnen slechts in aanmerking komen voor subsidie indien:

    • a.

      de activiteit ten goede komt aan de leefbaarheid van de buurt;

    • b.

      de activiteit ten goede komt aan meerdere bewoners in de wijk/buurt;

    • c.

      de activiteit niet leidt tot substantieel hogere exploitatielasten voor de gemeente;

    • d.

      de activiteit niet in strijd is met expliciet gemeentelijk beleid;

    • e.

      de activiteit uitvoeringsgereed wordt ingediend.

  • 5. De subsidie is gelijk aan het gezamenlijke bedrag van de in het vijfde lid bedoelde bestedingen of uitkeringen, tot een maximum van € 45.000,00 per wijkorganisatie.

  • 6. De subsidie wordt schriftelijk aangevraagd binnen acht weken na de bekendmaking als bedoeld in artikel 4, lid 3; artikel 5, lid 2 is niet van toepassing.

  • 7. De Stichting Cardanus doet onverwijld schriftelijk mededeling aan het college van voorgenomen bestedingen of uitkeringen ter realisering van suggesties als bedoeld in het tweede lid.

  • 8. Tenzij het college binnen vier weken na de in het vorige lid bedoelde mededeling verklaart dat hij de voorgenomen besteding of uitkering niet in het belang acht van de stedelijke vernieuwing, kan de Stichting Cardanus tot besteding of uitkering overgaan.

  • 9. In afwijking van artikel 5, lid 5.1 is de termijn voor de gereedmelding van een project twee jaar na het verlenen van de subsidie.

  • 10. In aanvulling op het bepaalde in artikel 5, lid 5.3 dienen een verklaring en een gespecificeerde kostenopgave te worden overlegd van elke besteding of uitkering. De Stichting Cardanus is verantwoordelijk voor het tijdig beschikbaar komen daarvan.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE ACTIVITEITEN

Artikel 9

Het college kan aan een natuurlijke- of een rechtspersoon subsidie verlenen voor overige activiteiten op het gebied van de stedelijke vernieuwing.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

  • 1. Het college kan bepalingen uit deze verordening buiten beschouwing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van stedelijke vernieuwing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. De werking van artikel 4:24 van de Awb wordt uitgesloten voor subsidies die op basis van bepalingen uit deze verordening worden verleend.

  • 3. De Subsidieverordening Woningverbetering en Stadsvernieuwing, door de raad vastgesteld op 24 oktober 1990, wordt ingetrokken.

  • 4. De bepalingen van de in het vorige lid bedoelde verordening blijven van toepassing op subsidies welke op basis daarvan zijn verleend of toegezegd, alsmede op aanvragen welke op basis daarvan zijn ingediend voor 15 december 2001.

  • 5. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2003.

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2002.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Beqripsomschrijvingen

Hier worden de begrippen gedefinieerd die bij de verlening van de verschillende subsidies een rol spelen. Begrippen die al bij wet zijn geregeld, zoals “subsidie”, “verlenen”, “subsidieplafond”en “stedelijke vernieuwing” hoeven niet meer te worden gedefinieerd in de verordening. Het begrip “ontwikkelingssubsidie” is zodanig ruim omschreven dat een flexibele inzet mogelijk is; dit is van belang vanwege het brede toepassingsgebied van het Investeringsprogramma Stedelijke Vernieuwing (ISV)-instrumentarium.

Artikel 2 Subsidietoepassingsgebied

Aangegeven wordt voor welke soorten activiteiten subsidie kan worden verleend, waarbij in alle gevallen een duidelijke relatie aantoonbaar moet zijn met de verwezenlijking van de ambities, doelstellingen en beleidsprogramma’s in de nota. In lid 3 is dit ten overvloede nog eens benadrukt. De verordening onderscheidt drie subsidiecategorieën: voorzieningen aan woningen en woongebouwen, ontwikkelingssubsidies en initiatieven uit de buurt. Daarnaast is een algemene kapstokbepaling opgenomen. Hierop kan eventueel een beroep worden gedaan ten behoeve van een van de vele suggesties uit de nota. Door het veelzijdige karakter daarvan is het niet zinvol nadere bepalingen op te nemen: in artikel 5, lid 2.6 is het toetsingskader afdoende vastgelegd. Ook de aanhef van lid 1 legt een duidelijke koppeling met de nota.

Op grond van lid 5 kan de raad invulling geven aan het principe van gebiedsgericht werken. Het geconcentreerd inzetten van financiële middelen biedt de beste ondersteuning van een gezamenlijke inzet, door gemeente, marktpartijen, maatschappelijke organisaties en bewoners, om een werkelijke vernieuwing tot stand te brengen.

Artikel 3 Subsidieplafonds

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een subsidie zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift (verordening) of rechtstreeks uit de begroting voortvloeien. Tevens dient (als de subsidie niet in de begroting is opgenomen) van tevoren vast te staan hoeveel geld voor subsidietoedeling beschikbaar is. Hiertoe stelt de raad subsidieplafonds vast voor de verschillende subsidiecategorieën. Met betrekking tot de DUBO-maatregelen is in lid 3 bepaald dat het beschikbare budget wordt onderverdeeld in een gedeelte voor woningen van toegelaten instellingen (corporaties) en een gedeelte voor woningen van andere eigenaars (bewoners of particuliere verhuurders). Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat het gehele budget wordt opgesoupeerd door de corporaties, die voornemens zijn blijvende aandacht aan duurzaam bouwen en renoveren te schenken. Afhankelijk van de ontwikkelingen gedurende het subsidiejaar kan het wenselijk of zelfs noodzakelijk zijn om te schuiven tussen de categorieën. Het vierde lid maakt het mogelijk om in uitzonderlijke situaties snel op gewijzigde omstandigheden in te spelen.

Artikel 4 Budgetverdeelbesluit

Het budget en de verschillende subsidieplafonds worden door de raad zodanig vastgesteld dat zoveel mogelijk gemeentelijke doelstellingen binnen handbereik komen. Ook de provincie hanteert evenwel randvoorwaarden bij het toekennen van provinciale middelen, waaraan zal moeten worden voldaan. Een van de provinciale speerpunten is bijvoorbeeld duurzaamheid, vandaar de keuze voor subsidiëring van DUBO-maatregelen aan woningen en woongebouwen. Ook de vraag in hoeverre subsidieverlening private investeringen uitlokt speelt mee bij de budgettoedeling. De provincie hanteert in dit verband de term multiplier: de gemeentelijke investeringen en subsidies moeten uiteindelijk leiden tot een vijftien maal zo grote investering door marktpartijen. Het derde lid vloeit rechtstreeks voort uit de Awb: potentiële belanghebbenden moeten door middel van een advertentie op de hoogte worden gebracht van het beschikbare bedrag per subsidie-categorie, en tevens van de wijze hoe subsidieaanvragen onderling worden afgewogen. Dit wordt toegelicht bij de desbetreffende subsidiecategorieën.

Artikel 5 Algemene procedure

De structuur van de subsidieprocedure is ontleend aan de Awb en bestaat uit twee fasen. Aan de hand van de aanvraag wordt de subsidie na toetsing aan de criteria al dan niet verleend door middel van een beschikking. Na voltooiing van de gesubsidieerde activiteiten meldt de aanvrager het project gereed en verklaart daarbij dat alle voorschriften zijn nageleefd. Het is dan aan het college om tot vaststelling en uitbetaling van de subsidie over te gaan op basis van de werkelijk gemaakte kosten. De definitieve subsidie kan nooit hoger uitvallen dan het bedrag dat bij de subsidieverlening is genoemd. Hoewel de uitbetaling pas na voltooiing van de activiteiten plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid om voorschotten toe te kennen. Deze worden verrekend met het definitief toe te kennen bedrag.

Artikel 5 Aanvraag

Lid 2.1

Uitgaande van budgettoedeling in het najaar, tijdens of kort na de vaststelling van de begroting, en publicatie van het verdeelbesluit in december, bestaat gedurende ten minste twee maanden de gelegenheid subsidie aan te vragen.

Lid 2.2

Door verplichte opgave van de investeringsbijdragen (dit zijn alle overige financiële bijdragen, zowel van de aanvrager als van derden) ontstaat inzicht in de mate waarin subsidieverlening als vliegwiel fungeert voor het in gang zetten van vernieuwingsprocessen met een maatschappelijk draagvlak, en waarin daadwerkelijk sprake is van een integrale aanpak. Voorts wordt daarmee gewaakt voor oversubsidiëring.

Lid 2.4

Uit een oogpunt van zorgvuldigheid krijgt de indiener van een incomplete aanvraag de gelegenheid deze aan te vullen.

Lid 2.6

Omdat al in de Awb (artikel 4:25, lid 2) is geregeld dat slechts subsidie kan worden verstrekt als het daarvoor gereserveerde bedrag niet wordt overschreden, is dit niet expliciet in de verordening bepaald. De wel genoemde toetsingscriteria maken een inhoudelijke beoordeling mogelijk. Voorts is in artikel 2 lid 1 aan het college de opdracht gegeven om aanvragen alleen toe te kennen als zij bijdragen aan de verwezenlijking van het ISV-beleid.

Artikel 5, lid 3

Aanhouding

Om te verzekeren dat een te laat ingediende aanvraag het volgend jaar in ieder geval wel aan bod komt (mits aan de criteria wordt voldaan uiteraard) wordt deze aangehouden tot de volgende besluitvormingscyclus. Aangezien het ongewenst is dat plannen jarenlang worden doorgeschoven bepaalt het tweede lid dat dit slechts een keer mogelijk is. Het derde lid opent de mogelijkheid een aanvraag eveneens aan te houden bij (dreigende) overschrijding van het subsidieplafond. Dit zal alleen gebeuren indien het college in het bijzonder hecht aan inwilliging van de aanvraag in het volgende subsidiejaar.

Artikel 5, lid 4

Verlening

Binnen acht weken moet in principe op de aanvraag een besluit worden genomen. Uit het vierde lid volgt dat is gekozen voor een voorrangsregeling op basis van de volgorde van binnenkomst. Een andere mogelijkheid is de tenderconstructie. Uitgangspunt daarbij is dat onderlinge rangorde van de aanvragen aan de hand van inhoudelijke criteria wordt bepaald. Daarvan is in dit geval afgezien, omdat de veelheid van ambities en doelstellingen het schier onmogelijk maakt om een juridisch waterdichte afweging te maken. Wat de ontwikkelingssubsidie betreft is overigens niet te verwachten dat het aantal aanvragen het beschikbare budget overtreft, omdat een stedelijk vernieuwingsplan in nauw overleg met de gemeente tot stand zal komen. Daarom is altijd aan de voorzijde van het proces bekend of er nog subsidieruimte is.

Lid 4.6

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het beschikbare budget net te klein is om een aanvraag voor een complexgewijze ingreep geheel te honoreren. Stel bijvoorbeeld dat een verhuurder twintig woningen wil opplussen, waarvoor hij op grond van artikel 6, lid 2, punt 4 recht heeft op € 20.000,00 subsidie. Als er nog maar € 18.000,00 beschikbaar is, moet de aanvraag wegens budgetoverschrijding worden afgewezen. In dat geval kan het in het belang van de voortgang van de stedelijke vernieuwing zijn om het subsidiemaximum van € 1.000,00 per woning te verlagen tot € 800,00. De ingreep kan dan toch worden uitgevoerd. Ingevolge de Awb (artikel 4:28, sub c) moet deze bevoegdheid worden vermeld bij de publicatie van het verdeelbesluit (vaststelling budgetten).

Lid 4.7

Op grond van de Awb kan een aantal voorwaarden worden gesteld aan de subsidieverlening, onder meer voor wat betreft de administratieve verplichtingen, de aard en omvang van de te subsidiëren activiteiten en het afleggen van rekening en verantwoording. Deze zijn daarom niet opgenomen in de verordening. De bevoegdheid om ook andere voorschriften aan de subsidie te kunnen verbinden moet expliciet in de verordening worden vermeld. Dit mogen alleen voorwaarden zijn die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Zo kan bijvoorbeeld aan het verlenen van subsidie voor het opplussen van woningen niet de voorwaarde worden gesteld dat deze alleen aan Amstelveense ouderen mogen worden toegewezen.

Artikel 5, lid 5

Gereedmelding

Zodra een project is voltooid, vindt de gereedmelding plaats. Een gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de plannen te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betalen blijft bestaan. Door de aanvrager te laten verklaren dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan indien nodig tot terugvordering van ten onrechte betaalde subsidie worden overgegaan.

Artikel 5, lid 6

Vaststelling en uitbetaling

Op basis van de werkelijk gemaakte kosten vindt uitbetaling plaats. Het bedrag kan evenwel nooit hoger uitvallen dan is bepaald bij de subsidieverlening. Op grond van de Awb heeft het college onder bepaalde omstandigheden de bevoegdheid de subsidie lager vast te stellen, bijvoorbeeld als de activiteiten niet geheel zijn uitgevoerd, of niet aan de subsidieverplichtingen is voldaan.

Artikel 6, lid 1

Subsidie voor DUBO-maatregelen

Bij de verordening behoort een bijlage, waarop is vermeld voor welke maatregelen subsidie kan worden verkregen. Ook de hoogte van de subsidie is onder het hoofd “vergoeding” weergegeven. In verband met het beperkte budget zullen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor corporaties en andere eigenaars (bewoners en particuliere verhuurders). Met behulp van de lijst kan de potentiële aanvrager samen met zijn aannemer kiezen welke DUBO-maatregelen zullen worden getroffen. Bij de beoordeling van de daarop volgende subsidieaanvraag (of desgewenst daaraan voorafgaand) zal worden beoordeeld in hoeverre het bouwplan maatregelen bevat die voor subsidiëring in aanmerking komen.

Artikel 6, lid 2

Subsidie voor opplussen

Met opplussen is, ook in Amstelveen, al veel ervaring opgedaan. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, die de initiator is van deze methode om het thuis wonen van ouderen te bevorderen, heeft de Gebruikswijzer Opplussen opgesteld. Deze bevat een aantal “pakketten” van samenhangende maatregelen, met een oplopende graad van aanpassing. Deze zijn gekoppeld aan bepaalde doelgroepen: een preventiepakket voor alle 55-plussers; een licht aanpassingspakket voor mensen uit alle handicap-groepen en een zwaar pakket voor rolstoelgebruik. Om versnippering van subsidiemiddelen te voorkomen, moet een maatregelenpakket worden uitgevoerd dat leidt tot bruikbaarheid voor de desbetreffende doelgroep. Welk niveau wordt nagestreefd zal van geval tot geval worden bepaald, onder meer aan de hand van de actuele kenmerken van de huurderspopulatie. De subsidie is beperkt in omvang (10% van de kosten tot maximaal € 1.000,00 per woning), omdat ook voor de verhuurder belangrijke voordelen aan het opplussen zijn verbonden. Met name de toekomstwaarde van een opgeplust complex stijgt aanzienlijk, zeker in het licht van de vergrijzingsgolf die zich in Amstelveen aandient.

Hoewel de subsidie wordt vastgesteld op een bedrag per woning vallen ook maatregelen aan het casco, bijvoorbeeld in de entree, de lift of de galerijen onder deze subsidiecategorie.

Artikel 6, lid 3

Subsidie voor liftplaatsing

Ook het bijplaatsen van een lift draagt in hoge mate bij aan het vergroten van de bruikbaarheid van de woningvoorraad voor ouderen. De laatste jaren is reeds bij verscheidene complexen een of meer liften bijgeplaatst. Als gevolg van een wetswijziging is het in dergelijke gevallen niet meer nodig dat alle zittende huurders instemmen met het bijplaatsen van een lift. Mede daarom kan worden verwacht dat (ook) commerciële verhuurders in meer gevallen overgaan tot het realiseren van een lift. Het behoeft geen betoog dat ook deze ingreep, naast het opplussen, de toekomstwaarde van een complex aanzienlijk vergroot.

De verordening verzet zich overigens niet tegen een gecombineerde aanvraag, bijvoorbeeld opplussen en het plaatsen van een lift als een totaalproject. In zo’n geval vindt dus een cumulatie van subsidies plaats.

HOOFDSTUK 3 ONTWIKKELINGSSUBSIDIE

Deze heeft een ander karakter dan de overige subsidies. Het is een subsidie met enige speelruimte, bedoeld om eventuele struikelblokken in het proces van stedelijke vernieuwing weg te nemen. Omdat elk plan andere problemen oproept heeft de subsidie een zeer algemeen karakter, en ontbreekt een exacte aanduiding van hetgeen precies kan of zal worden gesubsidieerd. Deze subsidie is bedoeld om de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsplan mogelijk te maken. De term ontwikkelingssubsidie is ontleend aan de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), waar deze een iets andere inhoud heeft. In het VNG-model wordt ervan uitgegaan dat een dergelijk plan wordt ingediend door bijvoorbeeld een conglomeraat van corporaties (wijkontwikkelingsmaatschappij), die het voortouw neemt voor de integrale aanpak op stadsdeel- of wijkniveau. In de Amstelveense situatie moet aan iets kleinschaliger projecten worden gedacht, waarbij vaak de gemeente als auteur van het stedelijk vernieuwingsplan optreedt. In de praktijk zal dit in samenspraak met marktpartijen tot stand komen, waarbij alle betrokken partijen zich tot bepaalde investeringen verplichten. De hier bedoelde subsidie opent de mogelijkheid om gaten te dichten, een zetje in de goede richting te geven en/of om extra kwaliteit in het plangebied toe te voegen. Veelal zal een stedelijk vernieuwingsplan gepaard gaan met gemeentelijke investeringen.

In artikel 7, lid 3 zijn de vereisten voor een stedelijk vernieuwingsplan vermeld. Het moet gaan om een bundeling van maatregelen, ter oplossing van een concreet benoemde problematiek. Daarbij wordt niet alleen aandacht geschonken aan de inhoud van het plan, maar ook aan het proces van totstandkoming (betrokkenheid van de buurt). Van wezenlijk belang is eveneens de mate waarin private investeringen deel uitmaken van het plan. Dit is nodig om het integrale karakter van de stedelijke vernieuwing te markeren. Het artikel bevat dus een opdracht aan gemeente en marktpartijen om met een gedegen plan voor de dag te komen. Alleen dan kan met vrucht een beroep op deze subsidiemogelijkheid worden gedaan. De subsidie zal bijvoorbeeld kunnen worden benut om extra omgevingskwaliteit (mooier groen, ondergrondse afvalopslag) te realiseren of voor het dekken van de onrendabele top van investeringen van een marktpartij. In elk geval moet het gaan om voorzieningen die binnen het kader van het ISV passen.

In het vijfde lid is de mogelijkheid opgenomen om de subsidie-ontvanger te verplichten om met de gemeente een uitvoeringsovereenkomst te sluiten. Op die manier kan zeker worden gesteld dat de desbetreffende marktpartij ook haar aandeel in het stedelijk vernieuwingsplan zal volvoeren. Het is immers waarschijnlijk dat de uitvoering van het stedelijk vernieuwingsplan gespreid over de tijd plaatsvindt en de gesubsidieerde activiteit aan de voorkant van het proces is gesitueerd.

HOOFDSTUK 4 BETROKKENHEID BEWONERS

Vanaf het begin van de gedachtevorming over stedelijke vernieuwing heeft bij ons voorop gestaan dat een actieve inbreng van bewoners bij de ontwikkeling van hun eigen woonomgeving een wezenlijke voorwaarde is voor het welslagen daarvan. Dit is ook uitdrukkelijk vastgelegd in de vorm van een ambitie in de nota: de bewonersparticipatie intensiveren. Dat dit een vruchtbaar uitgangspunt is, blijkt wel uit het grote aantal projectsuggesties dat vanuit de bevolking (al dan niet door tussenkomst van wijkorganisaties) is ingediend. Graag willen wij de creativiteit van de bewoners een blijvende plaats geven.

Ondanks alle goede voornemens is de stroperigheid ook bij de concrete invulling van de stedelijke vernieuwing nog niet verdwenen. Tussen aankondiging en uitvoering van een project verstrijken vaak maanden. Dit is fnuikend voor het enthousiasme waarmee buurtbewoners zich willen inzetten voor de leefbaarheid van hun buurt. In het voorjaar van 2001 is daarom onder het motto “ISV Nu!” een voorschot genomen op de uitvoering van het ISV-programma.

Om de betrokkenheid van de bewoners een structureel karakter te geven is hoofdstuk 4 in de verordening opgenomen. Kortweg gezegd kan het wijkplatform door tussenkomst van Stichting Cardanus suggesties van bewoners binnen twee weken honoreren, tenzij ons college de voorgenomen activiteit strijdig acht met de stedelijke vernieuwing. De bewoner ziet dus heel snel zijn suggestie tot actie leiden.

Lid 1

Ook non-profitorganisaties, die verankerd zijn in de wijk, worden in dit verband als bewoner aangemerkt.

Daarin komen immers mensen uit de buurt samen en zij kunnen dus suggesties uit de buurt vertolken.

Lid 2

De subsidiemiddelen worden beschikbaar gesteld aan de Stichting Cardanus ten behoeve van de wijkorganisatie (meestal het wijkplatform). Het wijkplatform kan daarmee bewonerssuggesties op het gebied van de stedelijke vernieuwing honoreren. Voorwaarden welke aan de activiteiten worden gesteld zijn opgenomen onder 2.2. Het wijkplatform is vrij in de wijze van toedelen van het budget; als een suggestie niet wordt gehonoreerd is daartegen geen beroep mogelijk. De erkende wijkorganisaties zijn de wijkplatforms Randwijck, Elsrijk, Westwijk, Stadshart, Patrimonium, Oude Dorp, Groenelaan, Waardhuizen/Middenhoven, Keizer Karelpark, Bankras/Kostverloren, het Bewonersplatform Bovenkerk, de Beheerscommissie Buitengebied Amstel, de Dorpsraad Nes aan de Amstel en de Vereniging van Bewoners Uilenstede.

Lid 3

Over de rechtspersoonlijkheid van de wijkplatforms vindt nog discussie plaats. In dat licht is er voor gekozen de constructie met de Stichting Cardanus als tussenpersoon voor maximaal de huidige ISV-periode 2000-2004 van toepassing te verklaren.

Lid 4

Activiteiten moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen teneinde voor subsidie in aanmerking te komen.

Lid 4a

De activiteit ten goede komt aan de leefbaarheid van de buurt (dus aan de kwaliteit van woon- en leefomstandigheden). Hierbij kan gedacht worden aan:

  • -

    fysieke kwaliteit van woningen en wooncomplexen;

  • -

    buurt- en wijkvoorzieningen;

  • -

    de openbare ruimte;

  • -

    veiligheid;

  • -

    woongedrag (voorkomen of bestrijden van overlast);

  • -

    buurtbetrokkenheid.

Lid 4b

De activiteit ten goede komt aan meerdere bewoners in de wijk/buurt.

Lid 4c

De activiteit niet leidt tot substantieel hogere exploitatielasten voor de gemeente. Dit eventueel op wijkniveau te beoordelen. Dit betekent dat kosten in principe eenmalig zijn.

Lid 4d

De activiteit niet in strijd is met expliciet gemeentelijk beleid. De activiteit is niet mogelijk indien daarvoor een planologische procedure moet worden gevoerd waarbij andere overheden zijn betrokken dan de gemeente. De activiteit moet, indien nodig, de noodzakelijke bestuursrechtelijke procedure vergunningverlening doorlopen. Indien door derden een procedure wordt aangespannen, en de gemeente acht de kans reëel dat de rechter de verleende vergunning vernietigt, dan trekt de aanvrager de vergunningplichtige activiteit terug.

Lid 4e

De activiteit moet uitvoeringsgereed worden ingediend. Indien de activiteit betrekking heeft op een gebouw, terrein of accommodatie die niet door de gemeente wordt beheerd, dient een schriftelijk akkoord van de rechthebbende te worden bijgevoegd.

Lid 5

Per wijkplatform is een bedrag van maximaal € 45.000,00 beschikbaar.

Lid 6

De Stichting Cardanus zal de subsidie aanvragen namens de wijkplatforms die daarvan gebruik willen maken. De daarvoor geldende bepalingen van artikel 4, lid 2 zijn niet van toepassing, vanwege de bijzondere aard van de onderhavige subsidie. De concrete invulling vindt immers pas na de subsidieverlening plaats.

Lid 7

Als een wijkplatform voornemens is een suggestie te honoreren meldt hij dat, via de Stichting Cardanus, aan het college. Is het wijkplatform van mening dat een bepaalde suggestie niet voor inwilliging in aanmerking komt, dan handelt hij dit zelf af en is er geen gemeentelijke toetsing.

Lid 8

Als het college van mening is dat een voorgenomen besteding niet in het belang is van de stedelijke vernieuwing, dient dit binnen vier weken aan de Stichting Cardanus te worden meegedeeld. Aangezien zo’n mededeling een verklaring op voorhand inhoudt dat de desbetreffende besteding niet zal worden goedgekeurd in het kader van de subsidievaststelling, is dit een besluit waartegen op grond van de Awb kan worden opgekomen.

Met de term “besteding of uitkering” wordt aangeduid dat enerzijds denkbaar is dat het wijkplatform zelf de activiteit realiseert, maar dat het ook is toegestaan dat de indiener de activiteit zelf uitvoert en de kosten declareert bij het wijkplatform. Bijvoorbeeld een plantenbak wordt kant en klaar gekocht door het wijkplatform, of de bewoners gaan zelf bij het tuincentrum winkelen, vullen de plantenbak naar eigen ontwerp en declareren de kosten bij het wijkplatform.

Lid 9 en 10

Voor deze subsidiecategorie geldt de reguliere gereedmeldings- en vaststellingsprocedure, waarbij echter de bestedingstermijn op twee jaar is gesteld. De Stichting Cardanus is er verantwoordelijk voor dat elke besteding of uitkering op de voorgeschreven wijze is verantwoord. Alleen dan kan uitbetaling plaatsvinden. Mochten de toegekende voorschotten hoger zijn dan de uiteindelijk vastgestelde subsidie, dan zal het teveel betaalde worden teruggevorderd.

HOOFDSTUK 5

Deze bevat uitsluitend een algemene restbepaling, op grond waarvan subsidie kan worden verleend voor andere activiteiten die binnen de doelstellingen van de regeling vallen. Gezien het brede scala van mogelijkheden is nadere specificatie achterwege gelaten.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Lid 1

Voor de toepassing van de verordening geldt een algemene hardheidsclausule. Deze kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden worden toegepast.

Lid 2

Artikel 4:24 van de Awb bepaalt dat ten minste een maal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Omdat de Wet stedelijke vernieuwing reeds de verplichting bevat om uiterlijk op 1 juli 2005 verslag uit te brengen aan de provincie wordt de werking van artikel 4:24 van de Awb uitgesloten.

Lid 3

De Subsidieverordening Woningverbetering en Stadsvernieuwing, die de laatste jaren alleen nog werd toegepast voor subsidiëring van woningverbetering en voor het geluidisolatieproject in Amstelveen-Noord (verbetering in combinatie met isolatiemaatregelen door het rijk) kan vervallen. Dit past in de doelstelling om door middel van stedelijke vernieuwing te komen tot integrale aanpak van achterstanden in de fysieke leefomgeving.

Lid 4

Op verleende subsidies en op lopende aanvragen blijft de oude regeling van toepassing. Dit geldt met name voor de woningen die de komende jaren nog in aanmerking komen voor woningverbetering in combinatie met geluidsisolatie in verband met vliegtuiglawaai. De betrokkenen hebben in januari 2001 een toezegging van het college gekregen.