Regeling vervallen per 16-03-2013

Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen

Geldend van 01-10-2012 t/m 15-03-2013

Intitulé

Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • f.

      uitkering:

      -  de van toepassing zijnde norm inclusief eventuele gemeentelijke toeslag of verlaging ingevolge de WWB;

      -  de bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan jongeren ingevolge de WWB;

      -  de van toepassing zijnde grondslag ingevolge de IOAW en IOAZ;

    • g.

      belanghebbende: degene die een uitkering krachtens de in artikel 1 genoemde wetten heeft aangevraagd of aan wie een uitkering is toegekend;

    • h.

      maatregel: een tijdelijke verlaging van de uitkering, te weten:

      -  de verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de WWB;

      -  de verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW en artikel 20, eerste lid van de IOAZ;

      -  de weigering van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid van de IOAW en artikel 20, tweede lid van de IOAZ;

    • i.

      recidive: herhaling van een gedraging, uit dezelfde dan wel lagere categorie-indeling, binnen een jaar na het nemen van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd;

    • j.

      benadelingsbedrag: het brutobedrag aan  kosten van uitkering of aan de langdurigheidstoeslag dat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.;

    • k.

      wetten: de WWB, IOAW, IOAZ en het Bbz.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de desbetreffende wet.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende de verplichtingen van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de verplichtingen uit de wetten, genoemd in artikel 1 van deze verordening, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, legt het college op de uitkering een maatregel op in overeenstemming met deze verordening.

  • 2. Bij het opleggen van een maatregel betrekt het college de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin.

  • 3. Als gevolg van het bepaalde in het tweede lid kan het college in afwijking van het gestelde in deze verordening wijzigingen aanbrengen in de hoogte of de duur van de maatregel.

  • 4. Het opleggen van een maatregel laat de bevoegdheid van het college onverlet om tot opschorting of intrekking van het recht op uitkering of terugvordering van eerder verleende uitkering over te gaan.

  • 5. Een maatregel wordt niet opgelegd zolang het openbaar ministerie een aangifte ter zake van een strafbaar feit onderzoekt, verband houdend met het niet nakomen van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht.

  • 6. Een maatregel blijft definitief achterwege als ter zake van de aangifte tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel door het voldoen aan een schikkingsvoorstel van O.M. het recht tot strafvervolging is vervallen.

  • Artikel 3  Samenloop van gedragingen

  • Bij het tegelijkertijd begaan van meerdere maatregelwaardige gedragingen, die vallen in verschillende maatregelcategorieën, wordt die maatregel opgelegd die behoort tot de hoogste categorie.

  • Artikel 4 Afzien van een maatregel

  • 1. Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien, als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college ziet van het opleggen van een maatregel af, als sprake is van dringende redenen.

  • Artikel 5 Vaststellen van de maatregel

  • De maatregel wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van de uitkering.

  • Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.Een maatregel wordt niet uitgevoerd voordat het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt.

  • 2. Als het recht op uitkering eindigt kan, voor zover het tijdvak waarover de maatregel is opgelegd nog niet is verstreken, het resterende deel van de maatregel ten uitvoer worden gelegd, als de belanghebbende binnen drie maanden na de beëindiging opnieuw aanspraak op uitkering maakt.

Hoofdstuk 2 Categorieën van op te leggen maatregelen en te onderscheiden maatregelwaardige gedragingen

Artikel  7 Categorie-indeling van op te leggen maatregelen

  • 1.Voor de bepaling van de hoogte en de duur van een maatregel wordt een categorie-indeling gehanteerd. De hoogte en de duur van de maatregelen worden als volgt onderscheiden:

    • a.

      a. Schriftelijke waarschuwing: toe te passen bij het voor de eerste maal plaatsvinden van een verwijtbare gedraging als omschreven in de situatie van artikel 8, eerste lid en artikel 9 eerste lid van deze verordening.

      - het nemen van een besluit inhoudende een waarschuwing;

      - 30% gedurende één maand bij de eerste recidive;

      - 100% gedurende één maand bij de tweede recidive.

    • b.

      Eerste categorie: toe te passen bij gedragingen die het onvoldoende nakomen van de verplichtingen omvatten dan wel een benadelingsbedrag tot gevolg hebben tot een bedrag van € 4.000,-.

      - 30% van de uitkering voor de duur van één maand;

      - 100% gedurende één maand bij de eerste recidive;

      - 100% gedurende twee maanden bij de tweede recidive.

    • c.

      Tweede categorie: toe te passen bij gedragingen die het niet nakomen van de verplichtingen omvatten dan wel een benadelingsbedrag van € 4.000,- en hoger tot gevolg hebben.

      - 100% van de uitkering voor de duur van één maand;

      - 100% gedurende twee maanden bij de eerste recidive;

      - 100% gedurende drie maanden bij de tweede recidive.

Artikel 8 Maatregelwaardige gedragingen: Het niet tijdig, het onvoldoende en het niet nakomen van arbeidsverplichtingen   

  • 1. a. Het niet (tijdig) nakomen van lichte arbeidsverplichtingen omvat de volgende gedragingen:

    - zich niet (tijdig) registreren als werkzoekende bij het UWV dan wel de inschrijving bij het UWV niet (tijdig) verlengen;

    - niet verschijnen op een oproep in het kader van een onderzoek naar de arbeidsinschakeling.

    b. In geval van een eerste verzuim met betrekking tot bovenvermelde verplichtingen wordt een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a, opgelegd.

  • 2. a. Het onvoldoende nakomen van de arbeidsverplichtingen omvat de volgende gedragingen:

    - niet verschijnen op een oproep voor een medisch onderzoek, een bezoek aan een re-integratiebedrijf of een oproep in het kader van de voortgang van een traject;

    - onvoldoende meewerken aan het wegnemen van belemmeringen;

    - flankerende voorziening weigeren;

    - onvoldoende solliciteren;

    - het door de alleenstaande ouder, die een tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de WWB heeft van de verplichting als bedoeld onder artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB, uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de WWB, niet te willen nakomen.

    b. In geval van het onvoldoende nakomen van bovengenoemde verplichtingen wordt een maatregel van de eerste categorie opgelegd.

  • 3. a. Het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen omvat de volgende gedragingen:

    - algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden, dan wel gesubsidieerde arbeid, een participatieplaats of stageplek weigeren;

    - niet meewerken aan een voorziening;

    - zich zodanig gedragen dat een baan niet verkregen wordt of door eigen toedoen werk, stage of vrijwilligerswerk niet behouden wordt.

    b. In geval van het niet nakomen van bovengenoemde verplichtingen wordt een maatregel van de tweede categorie opgelegd.

    c. Ten aanzien van de belanghebbende of diens partner die een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ ontvangt, weigert het college de uitkering conform de systematiek van de maatregel van de tweede categorie, bij het verwijtbaar zijn geëindigd van een dienstbetrekking of bij het verwijtbaar niet verkrijgen van een dienstbetrekking.

Artikel 9 Het niet tijdig en het niet nakomen van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht al dan niet met financieel nadeel voor de gemeente

  • 1. a. Het niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht waarbij geen financieel nadeel is opgetreden voor de gemeente omvat de volgende gedragingen:

    - niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek  in het kader van het bepalen van het recht op uitkering;

    - niet tijdig verstrekken van gegevens;

    - als zelfstandige of kunstenaar niet binnen de termijn de administratie overleggen.

    b. In geval van een eerste verzuim met betrekking tot bovenvermelde verplichtingen wordt een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a, opgelegd.

  • 2. Bij het niet voldoen aan de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht met financieel nadeel voor de gemeente wordt onderscheid gemaakt in de hoogte van het benadelingsbedrag.

    a. het niet nakomen van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht met als gevolg een benadeling tot € 4.000,-;

    b. het niet nakomen van de inlichtingenplicht of medewerkingsplicht met als gevolg een benadeling van € 4.000,- of meer;

    c. In geval van een benadelingsbedrag vermeld in onderdeel a wordt een maatregel van de eerste categorie opgelegd; bij een benadelingsbedrag vermeld in onderdeel b wordt een maatregel van de tweede categorie opgelegd.

Artikel 10 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Wanneer de belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt en zich zeer ernstig misdraagt jegens personen die onder verantwoordelijkheid of in opdracht van het college werkzaam zijn bij de uitvoering van de in artikel 1 genoemde wetten, wordt een maatregel van de tweede categorie opgelegd.

  • 2. Onder zeer ernstige misdragingen wordt in ieder geval verstaan: verbaal geweld,         discriminatie, intimidatie, lichamelijk geweld of bedreiging met lichamelijk geweld, gijzelneming, huis- of lokaalvredebreuk met geweld, dreiging met geweld of enige andere feitelijkheid.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • 1. Als de belanghebbende voorafgaand aan of tijdens de uitkeringsverstrekking tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, inbegrepen het doen van een schenking, voorafgaand aan de uitkeringsverlening, voor zover het beroep op uitkeringsverlening redelijkerwijs was te voorzien.

    Een maatregel op grond van dit artikel wordt zo mogelijk afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag gerelateerd aan de uitkering en bedraagt:

    • a.

      als het benadelingsbedrag niet is vast te stellen: een maatregel van de eerste categorie;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag tot € 4.000,-: een maatregel van de eerste categorie;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- of meer: een maatregel van de tweede categorie.

Hoofstuk 3 Overgangsrecht

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1. Maatregelwaardige gedragingen die hebben plaatsgevonden voor 1 oktober 2011 worden beoordeeld naar de regelgeving in de Afstemmingsverordening Inkomensvoorzieningen zoals die gold voor deze datum, tenzij de regels uit de Maatregelenverordening gunstiger zijn voor de belanghebbende.

  • 2. Op gedragingen die hebben plaatsgevonden in of betrekking hebben op een periode voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de verordening van toepassing zoals deze destijds luidden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen.

Toelichting

Artikelgewijze toelichting:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In onderhavige maatregelverordening is de regeling van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) opgenomen vanwege het vervallen  per 1 juli 2011 van de aparte regeling, te weten artikel 14 tot en met 14f van de Algemene bijstandswet, waarin het opleggen van maatregelen en boeten voor het Bbz was bepaald.

Het toepassen van de maatregel bij de WWIK, IOAW en IOAZ geschiedt op de netto uitkering.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Bij het opleggen van een maatregel geldt, evenals bij het verstrekken van een uitkering, het individualiseringsprincipe als uitgangspunt. Dit betekent dat het college rekening moet houden met omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Artikel 4 Afzien van een maatregel

Voorwaarde bij het opleggen van een maatregel is dat altijd sprake moet zijn van verwijtbaarheid bij de klant.

Wanneer sprake is van dringende redenen, zoals bedoeld in het tweede lid, is niet op voorhand vast te leggen; dit is immers afhankelijk van de concrete situatie. Dringende redenen kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het opleggen van de maatregel voor de belanghebbende tot onaanvaardbare consequenties leidt.

Artikel 7 Categorieën op te leggen maatregelen

Bij lichte verplichtingen is het disproportioneel om bij een eerste misdraging meteen een maatregel van 30% van de uitkering op te leggen. Om die reden is de schriftelijke waarschuwing ingevoerd.

In geval van recidive wordt een andere, lichtere, invulling gegeven aan de hoogte van de op te leggen maatregel als eerst een schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Bij een eerste recidive volgt dan een maatregel van 30% bij een tweede recidive een maatregel van 100%.

Van eerste en tweede recidive is sprake wanneer een tweede of derde verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie-indeling plaatsvindt binnen de periode van een jaar na het nemen van het besluit waarbij de waarschuwing is opgelegd.

In de gevallen dat recidive plaatsvindt bij het opleggen van een maatregel uit in de eerste en tweede categorie wordt een recidivemaatregel opgelegd van 100% gedurende een tot drie maanden. Van recidive is hier sprake als binnen een jaar na het nemen van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd voor het plaatsvinden van een verwijtbare gedraging, opnieuw een gedraging uit hetzelfde categorie-indeling, dan wel een lagere categorie, plaatsvindt.

Een maatregel uit de tweede categorie wordt ondermeer opgelegd bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- en hoger. Bij het opleggen van deze maatregel moet bedacht worden dat er daarnaast ook nog de mogelijkheid is om, bij een benadelingsbedrag dat door fraude is ontstaan en dat hoger is dan € 10.000,-, de strafrechtelijke bevindingen over te dragen aan het O.M. Het team Opsporing van afdeling Handhaving is in die werkzaamheden gespecialiseerd.

Artikelen 8 tot en met 11

Algemene toelichting

In de verordening zijn de maatregelwaardige gedragingen in algemene bewoordingen omschreven. Verplichtingen zijn soms in het geheel niet dan wel met andere bewoordingen vastgelegd in de wettekst van de diverse uitkeringen die in deze verordening zijn vermeld.

Als een gedraging of verplichting niet in de wet is vastgelegd kan er logischerwijs ook geen maatregel worden opgelegd. Zie nader in de toelichting onder artikel 8 tot en met 11.

Artikel 8

De arbeidsverplichtingen

De arbeidsverplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9 van de WWB, artikel 45 van de WIJ, artikel 37 van de IOAW en IOAZ. In artikel 20 van de WWIK worden de verplichtingen specifiek inspanningsverplichtingen genoemd. Daarnaast vermeldt artikel 55 van de WWB nog de mogelijkheid nadere verplichtingen op te leggen.

Verplichtingen ten aanzien van de WIJ

In de wettekst van de WIJ zijn de verplichtingen heel specifiek omschreven.

De verplichting bijvoorbeeld om "geen onredelijk eisen te stellen in verband met te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid" zoals beschreven in artikel 45 sub b van de WIJ vormt onderdeel van de maatregelwaardige gedraging omschreven als "het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid"; immers door onredelijke eisen te stellen belemmert de jongere het aanvaarden of verkrijgen van algemene arbeid.

Het nalaten door de jongere van de verplichting om "op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard" zoals beschreven in artikel 45 sub f van de WIJ, vormt onderdeel van de maatregelwaardige gedraging "niet meewerken aan een voorziening". De nadere beschrijving ten aanzien van deze verplichting blijft overigens gehandhaafd in de beleidsregels die luiden beleidsregel  afstemmingsverordening Inkomensvoorzieningen in verband met het meewerken aan een noodzakelijke behandeling.

Verplichtingen ten aanzien van de WWIK

In artikel 20 van de WWIK wordt de kunstenaar opgedragen zich in te spannen. De kunstenaar dient zich in te spannen om met zijn kunst zelfstandig in zijn bestaan te voorzien. Om hiertoe te komen dient een kunstenaar bijvoorbeeld zich regelmatig als zodanig te presenteren. De verplichting zich regelmatig te afficheren als kunstenaar valt onder de algemeen verwoorde verplichting om voldoende te solliciteren.

Artikel 9 Inlichtingenplicht en medewerkingsplicht

De inlichtingenplicht en medewerkingsplicht zijn vastgelegd in :

artikel 17 van de WWB, artikel 38 eerste lid van het Bbz, artikel 44 van de WIJ, artikel 13 van de IOAW, artikel 13 van de IOAZ, artikel 20 tweede lid sub c tot en met f, en derde, vierde en vijfde lid van de WWIK. Daarnaast vermeldt artikel 55 van de WWB nog de mogelijkheid nadere verplichtingen op te leggen.

De inlichtingenplicht legt op de belanghebbende de plicht om, desgevraagd of uit eigen beweging, aan het college informatie te verstrekken over feiten en omstandigheden, zodat het recht op uitkering kan worden bepaald, de situatie omtrent de arbeidsinschakeling kan worden vastgesteld evenals het beroep op een voorziening voor de arbeidsinschakeling kan worden gewogen.

De medewerkingsplicht voor de belanghebbende omvat de medewerkingverplichting zowel ten aanzien van de arbeidsinschakeling als de verlening van uitkering. Concreet kan dit bijvoorbeeld betekenen dat de belanghebbende zijn medewerking verleent aan een huisbezoek.

Naast de mogelijkheid een maatregel op te leggen op basis van deze verordening bestaat het recht voor het college om de uitkering op te schorten, te herzien en in te trekken onder de voorwaarden omschreven in de betreffende wetten.

Artikel 10 Zeer ernstig misdragen

In artikel 8 staat de term "enige andere feitelijkheid". Bij de nadere invulling van deze term kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een gedraging als stalking.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

Om de hoogte te bepalen van het benadelingsbedrag dat de gemeente lijdt, wordt gerekend met het bruto bedrag aan uitkering. Dit is de uitkering verhoogd met de afgedragen premies en loonbelasting. Immers, doordat een persoon door ongenoegzaam besef sneller dan verwacht in de uitkering komt, betaalt de gemeente meer maanden aan uitkering en af te dragen premies en loonbelasting.

Bij de aanvraag IOAW/IOAZ vindt geen vermogenstoets plaats. Het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen voorafgaande aan de uitkeringsverlening heeft geen maatregel tot gevolg.