Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet

Geldend van 08-02-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen.

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      beschut werk: werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in artikel 10b van de wet;

    • b.

      college: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam;

    • c.

      [vervallen]

    • d.

      doelgroep: doelgroep als bedoeld in artikel 1.2 van de verordening;

    • e.

      [vervallen]

    • f.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      loonwaarde: arbeidsproductiviteit, uitgedrukt als percentage van het wettelijk minimumloon inclusief vakantiegeld;

    • i.

      jongere: de persoon jonger dan 27 jaar die behoort tot de doelgroep;

    • j.

      loonwaardesubsidie: loonkostensubsidie, zoals bedoeld in artikel 10d van de wet;

    • k.

      normale arbeidsduur: arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen;

    • l.

      persoonlijke voorziening bij werk en onderwijs: voorziening als bedoeld in artikel 3.4 van de verordening;

    • m.

      proefplaats: proefplaats met het oog op het tot stand komen van een dienstverband, hieronder begrepen het bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten, als bedoeld in artikel 10d, derde lid, van de wet, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde;

    • n.

      uitkeringsgerechtigde: persoon die algemene bijstand op grond van de wet ontvangt, dan wel een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, en die niet tevens een uitkering ontvangen van het UWV;

    • o.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • p.

      verordening: Re-integratieverordening Participatiewet;

    • q.

      voorziening: re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet;

    • r.

      wet: Participatiewet;

    • s.

      werkgever: onderneming of organisatie waarvoor mensen in loondienst kunnen werken, ongeacht de rechtsvorm.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald en voor zover van toepassing, worden de begrippen gebruikt in dezelfde betekenis als in de verordening en de wet.

Artikel 1.2 - Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in deze nadere regels als toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 2 Premie– en vergoedingenbeleid

Artikel 2.1 - Premie leerstage en proefplaats.

  • 1. Aan een persoon behorend tot de doelgroep van 27 jaar of ouder die zes maanden heeft deelgenomen aan een leerstage en naar het oordeel van het college zich voldoende heeft ingespannen om de vastgestelde leerdoelen te behalen, wordt een premie toegekend van € 500. Indien deze persoon minder dan zes maanden heeft deelgenomen aan de leerstage, wordt de premie naar rato berekend.

  • 2. Aan de uitkeringsgerechtigde van 27 jaar of ouder die heeft deelgenomen aan een proefplaats en naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling, wordt een premie toegekend van € 250. Indien de uitkeringsgerechtigde minder dan twee maanden heeft deelgenomen aan de proefplaats, wordt de premie naar rato berekend.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een persoon behorend tot de doelgroep van 27 jaar of ouder die na afloop van een in het eerste lid bedoelde leerstage aan het college heeft verzocht deze te verlengen en bij wie het college met deze eenmalige verlenging heeft ingestemd.

  • 4. Bij de uitbetaling van een premie ingevolge dit artikel neemt het college het maximale aantal premies en het maximale premiebedrag per kalenderjaar ingevolge artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet in acht. Als een van deze maxima is bereikt, vindt uitbetaling plaats in een volgend kalenderjaar.

  • 7. [vervallen]

  • 8. [vervallen]

  • 9. [vervallen]

  • 10. [vervallen]

Artikel 2.2 - Bijdrage voor een fiets.

Het college kan de uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, of met het college afspraken maakt over activiteiten, gericht op arbeidsinschakeling , in staat stellen om van de mogelijkheid een tweedehands fiets te kopen, zoals deze voor houders van de Stadspas Amsterdam bestaat, eenmalig zonder kosten gebruik te maken.

Artikel 2.3 - Digitaal reistegoed.

  • 1. Aan de uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening of met het college afspraken maakt over activiteiten, gericht op arbeidsinschakeling, waarvoor hij of zij gemiddeld één of meer keer per week ten minste drie kilometer van zijn of haar woonadres moet reizen, kan het college een tegemoetkoming in de reiskosten verlenen op basis van de verwachte gemiddelde reisfrequentie per week.

  • 2. Ten aanzien van de reisfrequentie per week hanteert het college twee niveaus:

    • a.

      gemiddeld ten minste één keer, maar minder dan drie keer per week;

    • b.

      gemiddeld drie of meer keer per week.

  • 3. De tegemoetkoming wordt door het college verstrekt in de vorm van digitaal reistegoed.

  • 4. Het maandbedrag aan digitaal reistegoed is bij een verwachte reisfrequentie van gemiddeld:

    • a.

      ten minste één keer maar minder dan drie keer per week: € 22,50 per maand, en

    • b.

      drie of meer keer per week: € 45 per maand.

  • 5. Ten behoeve van de geautomatiseerde bijschrijving van het reistegoed kunnen nadere voorwaarden worden gehanteerd.

Artikel 2.4 - Tegemoetkoming voor reiskosten op maat

Indien een uitkeringsgerechtigde of niet-uitkeringsgerechtigde als gevolg van bijzondere persoonlijke omstandigheden voor zijn of haar deelname aan een voorziening of afgesproken activiteiten volledig is aangewezen op het openbaar vervoer en/of geen gebruik kan maken van een eenvoudige fiets, kan het college in afwijking van de artikelen 2.2 en 2.3 een bijzondere tegemoetkoming op maat verstrekken.

Artikel 2.5 - Vergoeding van kosten in verband met re-integratie

Het college kan aan of ten behoeve van een persoon, behorend tot de doelgroep, een vergoeding geven voor de kosten van een re-integratievoorziening die het college geboden acht of voor andere kosten die het college noodzakelijk acht voor arbeidsinschakeling.

Artikel 2.6 - Premie deeltijdwerk

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die parttime werkt, bouwt zolang hij of zij recht houdt op uitkering, maar uiterlijk tot en met 31 december 2025, een aanspraak op premie deeltijdwerk op.

  • 2. De aanspraak op deeltijdpremie bedraagt per maand 30% van de inkomsten uit arbeid die de uitkeringsgerechtigde in de periode voorafgaand aan het betaalmoment (zie lid 5) heeft verdiend. Bedragen van een inkomstenvrijlating (zie lid 3) die met betrekking tot deze inkomsten zijn toegepast, worden op de opgebouwde aanspraak in mindering gebracht.

  • 3. De aanspraak, bedoeld in het vorige lid, is ten hoogste gelijk aan 1/12 van de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende maximale premievrijlating, als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder j, van de wet, naar boven afgerond op een euro.

  • 4. Bij personen die toestemming hebben om gebruik te maken van de Regeling  bescheidenschaal, recht hebben op aanvullende bijstand op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ , en inkomsten uit zelfstandige activiteiten hebben, wordt het recht op bijstand achteraf op jaarbasis vastgesteld. De premie wordt jaarlijks (na vaststelling) achteraf uitbetaald.

  • 5. Het college betaalt de premie in twee uitbetalingsmomenten uit, te weten in juni en november van elk jaar; voor personen met een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ geldt één betalingsmoment, te weten het eerstvolgende uitbetalingsmoment in juni of november. Het bepaalde in artikel 2.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Voor gehuwden geldt dat het bepaalde in het tweede en derde lid voor hen tezamen geldt. Indien de premie samen hoger is dan het maandelijkse maximale bedrag, wordt het meerdere bij degene met de hoogste premie in mindering gebracht. De uitbetaling van de premie vindt plaats aan degene met het hoogste inkomen.

  • 7. Indien een opgebouwde premieaanspraak in een of meer voorafgaande jaren geheel of gedeeltelijk niet tot uitbetaling is gekomen, wordt deze in het lopende jaar uitbetaald tot het bedrag van de wettelijke maximale vrijlating en met inachtneming van het vijfde en zesde lid.

  • 8. Een eerder opgebouwde aanspraak op bijverdienpremie bedraagt met ingang van 1 januari 2024 maximaal € 3.151. Uitbetaling vindt plaats met inachtneming van het vorige lid.

  • 9. [vervallen]

Artikel 2.7 – Experimentele uitstroompremie

  • 1. Het college kan een experimentele uitstroompremie toekennen:

    • a.

      aan degene van wie het recht op uitkering in de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 is geëindigd in verband met inkomsten uit arbeid en die ten minste twee maanden daarna geen aanspraak op uitkering maakt;

    • b.

      aan de uitkeringsgerechtigde die in de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 inkomsten uit arbeid is gaan verkrijgen en in verband daarmee ten minste twee kalendermaanden een lager bedrag aan uitkering ontving.

  • 2. De experimentele uitstroompremie, als bedoeld in onderdeel a van het vorige lid, bedraagt voor iemand die gedurende 18 maanden of korter aanspraak maakte op uitkering, € 300. De premie is € 40 hoger voor elke maand dat de uitkering langer duurde, maar bedraagt maximaal € 1.000. Indien de uitkering door twee personen wordt ontvangen met een verschillende uitkeringsduur, wordt uitgegaan van de uitkeringsduur van degene die het langste aanspraak maakte op uitkering.

  • 3. De experimentele uitstroompremie, als bedoeld in onderdeel b van het eerste lid, bedraagt € 300 en kan éénmaal aan de uitkeringsgerechtigde worden toegekend. 

  • 4. Onder uitkering wordt in deze bepaling verstaan:

    • a.

      algemene bijstand, tenzij het een uitkering ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 betreft;

    • b.

      een uitkering ingevolge de IOAW;

    • c.

      een uitkering ingevolge de IOAZ.

  • 5. Bij samenloop van de experimentele uitstroompremie met een van de volgende aanspraken op een premie wordt een gecombineerde premie uitbetaald die gelijk is aan de som van de premieaanspraken op grond van:

    • 1°.

      het eerste lid, onder a;

    • 2°.

      het eerste lid, onder b;

    • 3°.

      artikel 2.6, eerste lid.

  • 6. Indien de uitkering werd of wordt ontvangen door twee personen, wordt een experimentele uitstroompremie bedoeld in het eerste lid uitbetaald aan degene door wiens werkzaamheden de hoogste aanspraak is ontstaan op premie deeltijdwerk, als bedoeld in artikel 2.6, dan wel op experimentele uitstroompremie, als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Het bepaalde in artikel 2.6, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Individuele studietoeslag

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Tijdelijke loonkostensubsidie

Artikel 4.1 Verlening loonkostensubsidie.

  • 1. De werkgever die met een of meer personen uit de doelgroep, met uitzondering van werkenden op een Perspectiefbaan, die voor arbeidsinschakeling zijn aangewezen op ondersteuning door het college, een arbeidsovereenkomst sluit of beoogt te sluiten, kan in aanmerking komen voor een tijdelijke loonkostensubsidie volgens de regels in dit hoofdstuk.

  • 2. Indien sprake is van een payrollconstructie kan het college een loonkostensubsidie verstrekken aan de materiële werkgever in plaats van aan de juridisch werkgever.

Artikel 4.2 Eisen aan de arbeidsovereenkomst.

  • 1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor minimaal zes maanden of voor onbepaalde tijd.

  • 2. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor minimaal 16 uur per week.

  • 3. De werkgever betaalt het rechtens geldende loon.

  • 4. In de arbeidsovereenkomst mag geen beperking worden gesteld aan het aanvaarden van een dienstverband bij een nieuwe werkgever.

  • 5. Indien de werkgever de werknemer wenst te detacheren, dient een overeenkomst met de inlenende partij en zo nodig aanvullend bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt, dat de werknemer daadwerkelijk voor de in het eerste en tweede lid aangegeven periode en arbeidsuren aan het werk gaat.

  • 6. Een subsidieverzoek van de werkgever wordt niet gehonoreerd indien de werkgever korter dan 3 maanden voorafgaand aan de aanvraag een andere medewerker die met een tijdelijke loonkostensubsidie bij hem in dienst was en naar behoren functioneerde, geen contractverlenging heeft aangeboden.

Artikel 4.3 Eisen aan de kandidaat.

  • 1. De (beoogde) werknemer heeft een uitkering van de gemeente ontvangen of gesubsidieerd werk verricht.

  • 2. De (beoogde) werknemer die een niet-uitkeringsgerechtigde is, is minimaal drie maanden begeleid door het college en zal, naar het oordeel van het college, zonder de inzet van Tijdelijke loonkostensubsidie niet of nauwelijks kunnen uitstromen naar een dienstverband bij een werkgever.

Artikel 4.4 Aanvraag en overdracht van rechten.

  • 1. Een aanvraag om loonkostensubsidie dient te zijn ingediend voor het verstrijken van de rechtsgeldige arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 4.2.

  • 2. Wanneer een gesubsidieerd werkende gedurende de looptijd van de tijdelijke loonkostensubsidie in dienst treedt bij een nieuwe werkgever, kan de nieuwe werkgever voor de resterende looptijd aanspraak maken op voortzetting van de subsidie.

Artikel 4.5 Hoogte en duur van de subsidie.

  • 1. De tijdelijke loonkostensubsidie betreft minimaal zes en maximaal twee keer zes maanden, als aan de subsidievoorwaarden is voldaan. De periodes van twee maal zes maanden dienen op elkaar aan te sluiten.

  • 2. De tijdelijke loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 5.000 per jaar voor een voltijd dienstverband. De loonkostensubsidie wordt voor 6 maanden verstrekt voor maximaal € 3.000 subsidie. Indien er vervolgens wederom een arbeidsovereenkomst van zes maanden wordt gesloten, kan subsidie voor het tweede half jaar worden toegekend voor maximaal € 2.000

  • 3. Indien de werknemer niet gedurende de hele subsidieperiode en/of niet voltijds aan het werk is geweest en/of het wettelijk minimumjeugdloon ontvangt, stelt het college de subsidie naar rato vast. Bij een verhoging van de contracturen tijdens de subsidieperiode kan het college de subsidie naar rato aanpassen.

Artikel 4.6 Vaststelling en betaling van de subsidie.

  • 1. Nadat de werkgever de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt, stelt het college het recht op loonkostensubsidie binnen een maand vast.

  • 2. Het college betaalt de subsidie binnen een maand na de vaststelling van de subsidie, onder aftrek van een eventueel betaald voorschot (zie lid 3).

  • 3. Het college kan een maand na aanvang van het dienstverband een voorschot betalen op de subsidie mits voldoende aannemelijk is dat de werkgever aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal blijven voldoen.

Artikel 4.7 Handhaving.

  • 1. Bij onvoldoende naleving van subsidievoorwaarden door de werkgever waaronder begrepen het  onvoldoende meewerken aan onderzoek naar de vervulling van de subsidie­voorwaarden, kan het college de subsidie lager vaststellen of intrekken en latere subsidieaanvragen door de betrokken werkgever weigeren.

  • 2. Subsidies of voorschotten waarop de werkgever ten tijde van de verlening of naderhand geen recht had, kan het college terugvorderen, dan wel verrekenen met nog te betalen subsidies.

Artikel 4.8 Overgangsregeling

[vervallen]

Hoofdstuk 4a Jongerenvouchers

[vervallen]

Hoofdstuk 5 Leerstage en proefplaats

Artikel 5.1 - Leerstage.

  • 1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep, die zijn of haar werknemers- en beroepsvaardigheden nog moet ontwikkelen om met een beperkte begeleiding productief te kunnen zijn bij een werkgever, een leerstage aanbieden, zo mogelijk bij een werkgever, waarbij de inzet van de deelnemer in het productieproces ondersteunend is aan het ontwikkelen van werknemers- en beroepsvaardigheden.

  • 2. De plaats waar de leerstage plaatsvindt wordt vastgesteld na samenspraak met de belanghebbende, waarbij deze in de gelegenheid wordt gesteld zelf een plaats voor te stellen.

  • 3. De leerstage wordt aangegaan door middel van een overeenkomst.

  • 4. Onderdelen van het aanbod van een leerstage zijn:

    • a.

      beschrijving van te behalen leerdoelen, waaronder eventuele certificaten met betrekking tot beroepsvaardigheden:

    • b.

      ondersteuning van het college en de eventuele plaatsaanbieder bij het behalen van deze leerdoelen en eventuele certificaten;

    • c.

      dagelijkse begeleiding door de plaatsaanbieder;

    • d.

      regelmatige tussenevaluaties en een eindevaluatie.

  • 5. Het college kan nadere voorwaarden stellen die onderdeel zijn van het aanbod van een leerstage.

  • 6. Het college biedt de leerstage aan om de kans van betrokkene om succesvol uit te stromen naar werk te vergroten. Onder succesvolle uitstroom wordt verstaan: uitstroom uit de uitkering naar een dienstverband.

  • 7. Indien de leerstage niet direct leidt tot een dienstverband zoals bedoeld in het vorige lid, biedt het college zo nodig een andere voorziening aan.

Artikel 5.2 - Proefplaats.

  • 1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep een proefplaats bij een werkgever aanbieden van maximaal twee maanden, om voor een bepaalde functie de loonwaarde te bepalen van een werkzoekende en/of om de werkgever in staat te stellen te bepalen of de werknemer geschikt is voor de functie. Voorwaarde is dat de werkgever de bedoeling heeft om de betrokkene na de proefplaatsing een dienstverband aan te bieden van minimaal 6 maanden en minimaal voor dezelfde arbeidsduur als de proefplaatsing.

  • 2. De proefplaats wordt aangegaan door middel van een proefplaatsovereenkomst.

  • 3. Wanneer de betrokkene zijn of haar leerstage bij een werkgever heeft uitgevoerd, is een proefplaats bij deze werkgever niet mogelijk.

Hoofdstuk 6 Re-integratievoorzieningen ten behoeve van werknemers

Artikel 6.1 - Persoonlijke voorzieningen bij werk of onderwijs.

  • 1. Een persoonlijke voorziening bij werk of onderwijs kan worden verleend wanneer de mogelijkheden van de belanghebbende om op eigen kracht en met gebruikelijke inzet van de werkgever of van anderen uit zijn sociale netwerk, dan wel gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen, die als voorliggend zijn te beschouwen, niet tot een oplossing leiden.

  • 2. Het college verleent een voorziening op aanvraag van de belanghebbende, dan wel nadat een voorgenomen voorziening en eventuele alternatieven met deze zijn besproken. Indien van toepassing motiveert het college waarom geen uitvoering wordt gegeven aan de door de belanghebbende gewenste ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

  • 3. Een voorziening wordt verleend indien en zolang de inzet hiervan noodzakelijk en doelmatig is. Het college kan hierover advies van een externe deskundige vragen.

  • 4. Een persoonlijke voorziening kan bestaan uit het feitelijk beschikbaar stellen daarvan of uit vergoeding van de kosten.

  • 5. Wanneer de voorziening bestaat uit een vergoeding van de kosten is de hoogte daarvan gelijk aan de werkelijke kosten van de voorziening, voor zover die naar het oordeel van het college noodzakelijk en doelmatig is.

  • 6. Aan de toekenning van een persoonlijke voorziening kunnen voorwaarden worden verbonden die zijn gericht op een goed gebruik ervan voor het doel waarvoor zij is verleend.

Hoofdstuk 7 Re-integratievoorzieningen ten behoeve van werkgevers

Artikel 7.1 – Methodiek voor vaststellen loonwaarde.

[vervallen]

Artikel 7.2 - (vervallen)

Artikel 7.3 - Tegemoetkoming voor bedrijfskosten.

  • [vervallen]

Hoofdstuk 8 Beschut werk

Artikel 8.1 - Voorziening beschut werk.

  • 1. Het college kan een werkgever in staat stellen een dienstbetrekking aan te gaan in het kader van beschut werk met een persoon, behorend tot de doelgroep, ten aanzien van wie het college met toepassing van artikel 10b, derde lid, van de wet heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in beschut werk mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 2. Voordat het college toepassing geeft aan het eerste lid, overtuigt het college zich ervan dat de werkgever voldoende is toegerust voor het organiseren van beschut werk, zowel in algemene zin als voor de betrokken werkzoekende in het bijzonder.

  • 3. Wanneer de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de werknemer wil detacheren, zijn hieraan voorafgaand instemming van de werknemer en toestemming van het college nodig. Voordat het college deze toestemming verleent, overtuigt het college zich ervan dat de inlener voldoende is toegerust voor het organiseren van beschut werk.

Artikel 8.2 - Nadere voorwaarden beschut werk.

  • 1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor minimaal zes maanden, waarbij de werkgever de bedoeling heeft om de betrokkene aansluitend een dienstverband aan te bieden van nog eens minimaal zes maanden, of voor onbepaalde tijd.

  • 2. De werkgever betaalt het rechtens geldende loon.

  • 3. Wanneer de persoon bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, voor aanvang van de dienstbetrekking uitkeringsgerechtigde is, heeft de dienstbetrekking bij aanvang in beginsel een zodanige omvang dat de betrokkene niet langer uitkeringsgerechtigd is.

  • 4. In de arbeidsovereenkomst mag geen beperking worden gesteld aan het aanvaarden van een dienstverband bij een nieuwe werkgever.

Artikel 8.3 - Subsidie voor organiseren beschut werk.

  • 1. Op diens aanvraag maakt de werkgever vanaf de start van de dienstbetrekking naast de loonwaardesubsidie aanspraak op een subsidie van maximaal € 8.500 per jaar per dienstbetrekking voor extra organisatiekosten, zoals werkplekaanpassingen en persoonlijke voorzieningen. Gedurende het eerste jaar wordt deze subsidie verhoogd met een bedrag van maximaal € 2.500. Dit bedrag is bedoeld voor bijvoorbeeld het inschakelen van een jobcoach of een andere voorziening die verband houdt met de dienstbetrekking in het kader van beschut werk.

  • 2. Bij een dienstverband met een arbeidsduur die korter is dan de normale arbeidsduur en/of met een kortere looptijd dan een jaar wordt de subsidie, bedoeld in het vorige lid, evenredig lager vastgesteld.

  • 3. Indien de werknemer langer dan twee maanden arbeidsongeschikt is, vervalt met ingang van de derde maand het recht op de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college betaalt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, in beginsel aan de werkgever uit tegelijk met de betaling van de loonwaardesubsidie.

Artikel 8.4 - (vervallen)

Artikel 8.5 - Beëindigen van de subsidie voor beschut werk.

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, wordt door het college beëindigd:

    • a.

      wanneer het dienstverband eindigt;

    • b.

      wanneer de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;

    • c.

      twaalf maanden nadat de werknemer is verhuisd naar een andere gemeente;

    • d.

      twaalf maanden nadat het college op advies van het UWV heeft besloten dat de werknemer niet langer behoort tot de doelgroep beschut werk;

    • e.

      wanneer de werkgever naar het oordeel van het college niet langer is toegerust op het organiseren van beschut werk of anderszins de voorwaarden voor het ontvangen van de loonwaardesubsidie of de subsidie voor beschut werk onvoldoende nakomt.

  • 2. Wanneer het college overweegt toepassing te geven aan het eerste lid, onderdeel e, stelt het de werkgever hiervan schriftelijk in kennis. De werkgever krijgt daarbij ten minste twee maanden de tijd de voorwaarden alsnog naar behoren na te komen.

Artikel 8.6 - Vaststelling en betaling van de subsidie.

  • 1. Nadat de werkgever de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt, stelt het college het recht op de subsidie, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, binnen een maand vast.

  • 2. Het college betaalt de subsidie binnen een maand na de vaststelling van de subsidie, onder aftrek van de betalingen bedoeld in artikel 8.3, zesde lid.

Hoofdstuk 9 Perspectiefbaan

Artikel 9.1 - Voorziening Perspectiefbaan

  • 1. Het college kan een werkgever in staat stellen een dienstbetrekking aan te gaan in het kader van een Perspectiefbaan met een persoon, behorend tot de doelgroep van de Participatiewet, die voor zijn of haar arbeidsinschakeling is aangewezen op ondersteuning door het college.

  • 2. Een Perspectiefbaan is een baan, bestaande uit een combinatie van werken en scholing, met als doel de deelnemers door te laten stromen naar een ongesubsidieerde baan.

  • 3. Voordat het college toepassing geeft aan het eerste lid, overtuigt het college zich ervan dat de werkgever voldoende is toegerust voor het aanbieden van een Perspectiefbaan.

  • 4. Het college maakt afspraken met de werkgever over de duur van de Perspectiefbaan, de scholing en de begeleiding op de werkplek.

Artikel 9.2 - Nadere voorwaarden  Perspectiefbaan.

  • 1.De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor minimaal zes maanden en maximaal twee jaar.

  • 2. De duur van de Perspectiefbaan wordt overeengekomen op basis van een ontwikkelplan dat wordt  opgesteld door de werkgever en door het college goedgekeurd dient te worden.

  • 3. De omvang van de arbeidsduur van deze arbeidsovereenkomst ten behoeve van de werknemer, is in het geval van een uitkeringsgerechtigde zodanig dat de persoon niet langer uitkeringsgerechtigd is.

  • 4. De werkgever betaalt het rechtens geldende loon.

  • 5. In de arbeidsovereenkomst mag geen beperking worden gesteld aan het aanvaarden van een dienstverband bij een nieuwe werkgever.

  • 6. Wanneer de werkgever zoals bedoeld in art 9.1, eerste lid, de persoon zoals bedoeld in art 9.1, eerste lid (de werknemer) wil detacheren, is hier aan voorafgaand toestemming van het college nodig. Voordat het college deze toestemming verleent, overtuigt het college zich ervan dat de inlener voldoende is toegerust voor het aanbieden van een Perspectiefbaan.

  • 7. De Perspectiefbaan betreft een baan van waaruit de werknemer zich ontwikkelt naar een functie waar structurele krapte wordt verwacht op middellange termijn.

Artikel 9.3 - Hoogte subsidie  Perspectiefbaan.

  • 1. Vanaf de start van de dienstbetrekking maakt de werkgever die de Perspectiefbaan aanbiedt aanspraak op een bijdrage, bestaande uit de volgende onderdelen:

    • a.

      Voor de duur van de dienstbetrekking, met een maximum van twee jaar, een bedrag per jaar van € 8.500;

    • b.

      Indien de werknemer aansluitend aan de Perspectiefbaan doorstroomt naar ongesubsidieerd werk waarmee de deelnemer uitkeringsonafhankelijk blijft, een eenmalige premie van:

      • € 3.000 indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van minimaal zes maanden, dan wel

      • € 6.000 indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

  • 2. Bij een aanstelling met een arbeidsduur die korter is dan de normale arbeidsduur en/of met een andere looptijd dan een jaar wordt de bijdrage, bedoeld in lid 1.a, naar rato vastgesteld.

  • 3. Een subsidieverzoek van de werkgever wordt niet gehonoreerd indien de werkgever korter dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag een andere medewerker die met een tijdelijke loonkostensubsidie bij hem in dienst was en naar behoren functioneerde, geen contractverlenging heeft aangeboden.

  • 4. Een subsidieverzoek van de werkgever wordt niet gehonoreerd indien de werkgever korter dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag een werknemer (regulier of gesubsidieerd) ontslagen heeft op een soortgelijke functie.

Artikel 9.4 - Eisen aan de werkgever.

  • 1. De werkgever voldoet aan de eis voor goed werkgeverschap bij het aangaan, het uitvoeren en het beëindigen van het dienstverband met de werknemer.

  • 2. De werkgever heeft de intentie om, na het beëindigen van de Perspectiefbaan, de werknemer wederom een arbeidsovereenkomst te bieden van minimaal zes maanden en met een arbeidsduur waarmee de deelnemer uitkeringsonafhankelijk blijft.

Artikel 9.5 - Aanvraag van de subsidie Perspectiefbaan

Een aanvraag voor de subsidie dient door de werkgever te zijn ingediend voor het eindigen van de rechtsgeldige arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 9.2, eerste lid.

Artikel 9.6 - Vaststelling en betaling van de subsidie

  • 1. Nadat de werkgever de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt, stelt het college het recht op subsidie binnen een maand vast.

  • 2. Het college betaalt de subsidie binnen een maand na de vaststelling van de subsidie, onder aftrek van een eventueel betaald voorschot (zie lid 3).

  • 3. Het college kan een maand na aanvang van het dienstverband een voorschot betalen op de subsidie mits voldoende aannemelijk is dat de werkgever aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal blijven voldoen.

Artikel 9.7 -  Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt:

    • a.

      € 977.500 voor de jaren 2015 en 2016 samen;

    • b.

      € 850.000 jaarlijks met ingang van 2017.

  • 2. Het college verdeelt het beschikbare subsidiebudget in de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Artikel 9.8 - Hardheidsclausule

[vervallen]

Hoofdstuk 10 Amsterdamse Werkbrigade

Artikel 10.1 - Amsterdamse Werkbrigade

  • 1. Het college houdt een Werkbrigade in stand, als voorziening waar werknemers tijdelijk aan het werk zijn en zich daarbij maximaal ontwikkelen richting regulier werk.

  • 2. Door de Werkbrigade worden werkzaamheden uitgevoerd, zo veel mogelijk in aanvulling op regulier werk en werk in het kader van de sociale werkvoorziening, die bijdragen aan de werkcompetenties en kansen op doorstroom voor de deelnemers.

  • 3. Het college kan een persoon uit de doelgroep die er naar verwachting vooralsnog niet in slaagt regulier werk te vinden, in aanmerking brengen voor een dienstverband in het kader van de Werkbrigade.

  • 4. Bij de start van het dienstverband komt de belanghebbende in aanmerking voor een arbeidsovereenkomst voor zes maanden. Bij voldoende inzet van de belanghebbende en de beschikbaarheid van voldoende werk kan het dienstverband tot tweemaal worden verlengd, tot een totale duur van maximaal twee jaar.

Artikel 10.2 – Premie bij doorstroom vanuit Werkbrigade

  • 1. Het college kan aan de persoon met een dienstverband bij de Werkbrigade die doorstroomt naar een ander dienstverband, een premie toekennen van € 1.250.

  • 2. Bij de uitbetaling van de premie neemt het college het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder j, van de Participatiewet in acht.

Artikel 10.3 - Experimenteren met innovatieve werkwijzen Werkbrigade

  • 1. Het college kan binnen de Werkbrigade experimenteren met innovatieve werkwijzen, om meer personen uit de doelgroep zich maximaal te laten ontwikkelen richting regulier werk.

  • 2. Het college kan bij de start van het dienstverband in het kader van de Werkbrigade, bij wijze van experiment, een persoon uit de doelgroep in staat te stellen een arbeidsovereenkomst aan te gaan met een werkgever, mits de werkgever de belanghebbende in staat stelt beroepsvaardigheden aan te leren die behoren bij het werkveld van de werkgever, waarmee de belanghebbende zich maximaal kan ontwikkelen richting regulier werk.

  • 3. Op personen met wie een werkgever een dienstbetrekking aangaat als bedoeld in het eerste lid, is artikel 10.2 van toepassing

Artikel 10.4 - Eisen aan de werkgever

  • 1. De werkgever is voldoende toegerust op het begeleiden van de persoon uit de doelgroep en het aanleren van beroepsvaardigheden.

  • 2. Voordat het college toepassing geeft aan artikel 10.3, tweede lid, overtuigt het college zich ervan dat de werkgever aan de eisen kan voldoen, zoals genoemd in dit artikel.

Artikel 10.5 - Nadere voorwaarden

  • 1. De arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 10.3, tweede lid wordt aangegaan voor ten minste 7 maanden, met de mogelijkheid van verlenging tot een maximum van in totaal twee jaar.

  • 2. De werkgever betaalt het rechtens geldende loon.

  • 3. In de arbeidsovereenkomst mag geen beperking worden gesteld aan het aanvaarden van een dienstverband bij een nieuwe werkgever.

  • 4. De werkgever heeft niet korter dan drie maanden voorafgaand aan het aangaan van de arbeidsovereenkomst een werknemer, regulier of gesubsidieerd, op een soortgelijke functie ontslagen.

  • 5. Wanneer de werkgever zoals bedoeld in artikel 10.3, tweede lid, de persoon waarmee de werkgever een arbeidsovereenkomst is aangegaan wil detacheren, is hieraan voorafgaand toestemming van het college nodig. Op de inlener is artikel 10.4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.6 - Vergoeding werkgever

  • 1. Vanaf de start van de arbeidsovereenkomst, maakt de werkgever aanspraak op een vergoeding bestaande uit de volgende onderdelen, die betrekking hebben op het in dienst hebben van de persoon uit de doelgroep:

    • a.

      voor de duur van de dienstbetrekking, met een maximum van twee jaar, een maandelijks bedrag, ter hoogte van het geldend wettelijk minimumloon, inclusief vakantietoeslag, voor de salariskosten van de deelnemer;

    • b.

      de onder a. behorende werkgeverslasten;

    • c.

      de transitievergoeding, als de werkgever deze verschuldigd is bij einde van de arbeidsovereenkomst.

  • 2. Bij een aanstelling met deeltijd dienstverband wordt de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, naar rato vastgesteld.

  • 3. Bij een aanpassing van het aantal contracturen, gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in artikel 10.3, tweede lid, wordt de bijdrage naar rato aangepast.

Artikel 10.7 - Vaststelling en betaling van de vergoeding werkgever

  • 1. Nadat de werkgever de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt, stelt het college het recht op de vergoeding werkgever binnen een maand vast.

  • 2. Het college betaalt de vergoeding binnen een maand na de vaststelling daarvan, onder aftrek van een eventueel betaald voorschot, als bedoeld in het derde lid.

  • 3. Het college kan een maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst een voorschot betalen op de vergoeding, mits voldoende aannemelijk is dat de werkgever aan de voorwaarden, zoals bedoeld in de artikelen 10.4 en 10.5 voldoet en zal blijven voldoen.

Artikel 10.8 - Handhaving

  • 1. Bij onvoldoende naleving van voorwaarden door de werkgever waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan onderzoek naar de vervulling van de voorwaarden voor de vergoeding, kan het college de vergoeding aan de werkgever lager vaststellen of intrekken en latere aanspraken door de betrokken werkgever weigeren.

  • 2. Vergoedingen of voorschotten waarop de werkgever ten tijde van de verlening of naderhand geen recht had, kan het college terugvorderen, dan wel verrekenen met nog te betalen vergoedingen.

Hoofdstuk 11 - Banen in het jongerenwerk

Artikel 11.1 - Baan in het jongerenwerk

  • 1. Het college kan een werkgever in staat stellen een arbeidsovereenkomst aan te gaan in het kader van een baan in het jongerenwerk met een jongere, die voor zijn of haar arbeidsinschakeling is aangewezen op ondersteuning door het college.

  • 2. Een baan in het jongerenwerk betreft een combinatie van werk en scholing, in de vorm van een tijdelijk gesubsidieerd dienstverband dat door een werkgever wordt aangegaan met een jongere met als doel het versterken van het jongerenwerk en het ontwikkelen van de competenties van de jongere om door te stroom naar regulier werk of een opleiding.

Artikel 11.2 - Eisen aan de werkgever

  • 1. Onder een werkgever zoals genoemd in artikel 11.1 wordt verstaan een stichting of organisatie, die als doelstelling heeft het aanbieden van jongerenwerk in Amsterdam en een reeds bestaande subsidierelatie heeft met de gemeente Amsterdam op grond van de Subsidieregeling sociale basis Amsterdam 2021.

  • 2. De werkgever is voldoende toegerust op het begeleiden van de jongere en het aanleren van competenties.

Artikel 11.3 - Nadere voorwaarden baan in het jongerenwerk

  • 1. De arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 11.1, eerste lid wordt aangegaan maximaal 12 maanden.

  • 2. De werkgever betaalt het rechtens geldende loon.

  • 3. In de arbeidsovereenkomst mag geen beperking worden gesteld aan het aanvaarden van en dienstverband bij een nieuwe werkgever.

  • 4. De werkgever heeft niet korter dan drie maanden voorafgaand aan het aangaan van de arbeidsovereenkomst een werknemer, regulier of gesubsidieerd, op een soortgelijke functie ontslagen.

  • 5. Wanneer de werkgever zoals bedoeld in artikel 11.1, de jongere waarmee de werkgever een dienstverband is aangegaan wil detacheren, is hieraan voorafgaand toestemming van het college nodig. Op de inlener is artikel 11.2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.4 – Vergoeding werkgever

  • 1. Vanaf de start van het dienstverband, maakt de werkgever aanspraak op een vergoeding bestaande uit de volgende onderdelen, die betrekking hebben op het in dienst hebben van de jongere en het begeleiden bij de ontwikkeling van competenties van de jongere:

    • a.

      voor de duur van het dienstverband, met een maximum van een jaar, een maandelijks bedrag, ter hoogte van het geldend cao loon, inclusief vakantietoeslag, voor de salariskosten van de deelnemer;

    • b.

      de onder a. behorende werkgeverslasten;

    • c.

      de transitievergoeding, als de werkgever deze verschuldigd is bij het einde van de arbeidsovereenkomst;

    • d.

      een begeleidingsvergoeding ter hoogte van € 7.750 per deelnemer per jaar.

  • 2. Bij een deeltijddienstverband wordt de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, naar rato vastgesteld.

Artikel 11.5 – Plafond

De regeling Banen in het jongerenwerk kent voor 2023 en 2024 een plafond van in totaal 1 miljoen euro.

Artikel 11.6 – Vaststelling en betaling van de vergoeding werkgever

  • 1. Nadat de werkgever de benodigde bewijsstukken heeft verstrekt, stelt het college het recht op de vergoeding werkgever binnen een maand vast.

  • 2. Het college betaalt de loonkosten en de begeleidingsvergoeding binnen een maand na de vaststelling daarvan, onder aftrek van een eventueel betaald voorschot, als bedoeld in het derde lid.

  • 3. Het college kan een maand na aanvang van de arbeidsovereenkomst een voorschot betalen op de vergoeding.

Artikel 11.7 – Handhaving

  • 1. Bij onvoldoende naleving van voorwaarden door de werkgever waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan onderzoek naar de vervulling van de voorwaarden voor de vergoeding, kan het college de vergoeding aan de werkgever lager vaststellen of intrekken en latere aanspraken door de betrokken werkgever weigeren.

  • 2. Vergoedingen of voorschotten waarop de werkgever ten tijde van de verlening of naderhand geen recht had, kan het college terugvorderen, dan wel verrekenen met nog te betalen vergoedingen.