Coördinatieverordening gemeente Amsterdam

Geldend van 11-06-2016 t/m heden

Intitulé

Coördinatieverordening gemeente Amsterdam

Inhoud

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • De verordening verstaat onder:

  • a. besluit: te coördineren besluiten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • b. coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden en bekendmaken van besluiten in één gezamenlijke procedure overeenkomstig de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wro;

  • c. gemeentelijk ruimtelijk beleid: ruimtelijk beleid zoals neergelegd in ruimtelijke visies, ruimtelijke (/stedenbouwkundige) plannen, beleidsnota's/-visies en kaders met inbegrip van daarmee naar aard en strekking te vergelijken documenten;

  • d. bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro daaronder mede verstaande een beheersverordening of wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a respectievelijk b van de Wro;

  • e. structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro;

  • f. bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • g. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • h. aanvrager: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.

Artikel 2 - Reikwijdte van de verordening

  • a. Het coördinerend orgaan kan ambtshalve en/of op verzoek besluiten tot een gecoördineerde behandeling van aanvragen en verzoeken met betrekking tot ruimtelijke projecten en tot een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van (alle) besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid.

  • b. Het bepaalde onder a is met dien verstande dat deze verordening strekt tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van in ieder geval een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1, onder d van deze verordening of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, met de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde besluiten.

Artikel 3 - Besluiten (vergunningen en ontheffingen) die naast de omgevingsvergunning of het besluit om een bestemmingsplan, een wijziging of een uitwerking van een bestemmingsplan vast te stellen, deel uit kunnen maken van de coördinatie

  • De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande vergunningen en/of ontheffingen kan voor zover van toepassing dan wel nodig ter verwezenlijking van het project, gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a. een besluit hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder;

  • b. de omgevingsvergunning(en) voor de voor het project benodigde activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo;

  • c. toestemmingen op grond van de Flora- en Faunawet;

  • d. vergunningen en toestemmingen op grond van de Waterwet;

  • e. verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet en/of Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer;

  • f. wegonttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet;

  • g. toestemmingen en/of vergunningen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • h. en overige, hiervoor niet in het bijzonder genoemde besluiten die passend zijn binnen het project, waarvan het college voor het welslagen van het project de coördinatie wenselijk acht om deze al dan niet onderdeel te laten zijn van de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking.

Artikel 4 - Gevallen waarin besluiten kunnen worden gecoördineerd

  • Met het bepaalde in artikel 2 acht het college van burgemeester en wethouders onder de volgende condities een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3 wenselijk:

  • a. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 1, onder d van deze verordening of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b. het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat het besluit of de besluiten als bedoeld in artikel 3, en in het bijzonder het bepaalde onder g, gecoördineerd kan/kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt kan/kunnen worden en

  • c. het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • d. de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking evenals met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 5 - Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

  • In het volgende geval is een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a. uit een schadeveroorzakend besluit blijkt dat schade kan worden veroorzaakt als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 - Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 30 tot en met 32 van de Wro en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 van de Awb van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d. Bij toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Awb.

Artikel 7 - Verslaglegging

  • a. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de Gemeenteraad over de projecten welke met een gecoördineerde behandeling op grond van deze verordening zijn doorlopen.

  • b. Het jaarlijkse verslag bevat in elk geval:

    • I.

      een overzicht en een omschrijving van de projecten welke met een gecoördineerde behandeling zijn doorlopen;

    • II.

      een overzicht van de termijnen waarbinnen de besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Artikel 8 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Amsterdam.

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting Coördinatieverordening gemeente Amsterdam

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Onderdeel c

Ter verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid kan het wenselijk zijn dat de voorbereiding en bekendmaking van bepaalde besluiten gecoördineerd wordt. Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is gedefinieerd als ruimtelijk beleid zoals is terug te vinden in verschillende relevante beleidsstukken, als de Structuurvisie, bestemmingsplannen en diverse beleidsnota's/-visies en kaders. Het begrip is ruim gedefinieerd om te voorkomen dat onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid afkomstig van de bestuursorganen van de gemeente bij voorbaat van coördinatie worden uitgesloten. Overigens is daar waar er sprake is van strijd met het ruimtelijke beleid/kader maar waarbij het bevoegd gezag heeft besloten daarvan te willen afwijken, eveneens sprake van verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Onderdeel g

Bij het begrip omgevingsvergunning wordt mogelijk ten overvloede opgemerkt dat dit met inbegrip is van eventuele aangehaakt vergunningen

Artikel 2

Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarbij alle besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid kunnen worden gecoördineerd al dan niet op verzoek van een derde. De voorliggende verordening strekt dus tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, of een wijziging dan wel uitwerking van een bestemmingsplan, of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, met de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde vergunningen en/of ontheffingen.

Binnen de reikwijdte van de voorliggende verordening vallen ook die vergunningen/toestemmingen waarvoor een ander bestuursorgaan bevoegd is om de noodzakelijke vergunning/toestemming te verlenen. Per aanvraag of verzoek met betrekking tot ruimtelijke projecten zal in overleg met de aanvrager/verzoeker moeten worden afgewogen welke besluiten gecoördineerd kunnen worden ten behoeve van het welslagen van een ruimtelijk project. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er geen verplichting bestaat tot coördineren.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen en ontheffingen die in combinatie met het bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een herziening van een bestemmingsplan, beheersverordening, uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt kunnen worden.

De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen en ontheffingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan of met de omgevingsvergunning zijn opgenomen. Vergunningen die zelden verstrekt worden (zoals een vergunning voor het indirect lozen op het oppervlaktewater) zijn ook niet opgenomen. De opsomming is niet limitatief van aard, wat tot uiting is gebracht in lid g.

Gelet op het feit dat wetsartikelen aan verandering onderhevig zijn is ervoor gekozen om in artikel 3 zo min mogelijk verwijzingen naar concrete wetsartikelen van de betreffende vergunningen en ontheffingen op te nemen. Daarnaast pretendeert een concrete verwijzing naar wetsartikelen volledig/uitputtend te zijn, wat met deze verordening niet wordt beoogd maar juist ruimte/flexibiliteit wil bieden om (andere) vergunningen en ontheffingen niet op voorhand uit te sluiten van een gecoördineerde procedure. Bij enkele vergunningen en ontheffingen is een concrete verwijzing naar wetsartikel(en) opgenomen om verwarring te voorkomen en zekere richting/zekerheid te verschaffen voor zover dit mogelijk is. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien na vaststelling er wetswijzigingen plaatsvinden die van invloed zijn op de concrete verwijzing naar wetsartikelen in deze verordening, dan dient niet strikt de ‘oude' verwijzing leidend te zijn maar de geest/bedoeling van wat in de verordening is vastgelegd in relatie tot de wetswijziging(en).

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje "en" om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan of het besluit over een of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, tot de te coördineren besluiten behoren.

Wanneer een bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet deze de beoogde strijdigheid opheffen, zodat de eventueel benodigde omgevingsvergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag omgevingsvergunning past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning. Dat kan anders zijn als bijvoorbeeld naast de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook nog toestemmingen voor andere activiteiten dan wel andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval - er zijn meer vergunningen nodig - de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan kan het bevoegd gezag daartoe besluiten.

Lid b moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 maar ook artikel 3 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie "bevordert". Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat maar niet daartoe verplicht is.

Een ruime uitleg van lid b kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de Gemeenteraad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

Op grond van lid c stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid c moet beperkt uitgelegd worden: áls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit lid d blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat bijvoorbeeld de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening en/of constructieberekeningen uit te laten uitvoeren.

Artikel 5

In dit artikel staat in welke geval coördinatie niet mogelijk is. Lid a sluit uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereidt verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van bijvoorbeeld het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in een dergelijk geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de Gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Hierbij heeft de wetgever hulp geboden met de opname van Afdeling 3.5 die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

De Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het "coördinerend orgaan" is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid van de Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

Artikel 7

Het college doet jaarlijks verslag over de projecten waarop coördinatie is toegepast. In dit verslag vermeldt het college in elk geval om welke projecten het gaat en welke termijnen zijn gevolgd. Dit overzicht kan nuttig blijken voor toekomstige afwegingen over gecoördineerde behandeling.

Artikel 8

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Amsterdam.