Regeling vervallen per 22-07-2022

Bijzondere Subsidieverordening Stimulering Schone Rondvaart

Geldend van 30-05-2014 t/m 21-07-2022

Intitulé

Bijzondere Subsidieverordening Stimulering Schone Rondvaart

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1         Begripsbepalingen

  • In deze bijzondere verordening wordt verstaan onder:

  • a. aanschaf: het sluiten van de overeenkomst als geldige titel voor de eigendomsoverdracht door daartoe bevoegde personen;

  • b. ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • c. CCR: Centrale Commissie voor de Rijnvaart;

  • d. CCR2-norm: een motor van een rondvaartboot met een uitstoot van maximaal NOx6,0 g/kWh en PM100,3 g/kWh, zoals vastgesteld door de CCR;

  • e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • f. Fase IIIB-norm: de norm die door de Europese richtlijn voor emissies van binnenvaartschepen als Fase IIIB-norm wordt vastgesteld en opgelegd aan de fabrikanten van motoren met een uitstoot van maximaal NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh;

  • g. de-minimisverklaring: de verklaring van de aanvrager dat de aanvrager in de afgelopen drie belastingjaren minder dan € 200.000 aan subsidies of andere voordelen van overheden heeft ontvangen, zoals bepaald in de Verordening (EG) 1998/2006, L379/5, betreffende de-minimissteun en wijzigingen ervan;

  • h. Groepsvrijstellingsverordening: verordening nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar worden verklaard (PBEU L 214/3) en wijzigingen ervan;

  • i. grote onderneming: een onderneming die geen kleine of middelgrote onderneming is;

  • j. grote rondvaartboot: een rondvaartboot van meer dan 14 meter;

  • k. kleine onderneming: een onderneming met minder dan 50 werknemers, een jaaromzet en/of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 10 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Groepsvrijstellingsverordening;

  • l. middelgrote onderneming: een onderneming met minder dan 250 werknemers, een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen en/of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 43 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Groepsvrijstellingsverordening;

  • m. oplaadpunt: een walstroomvoorziening die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het opladen van de accu van een elektrische motor van een rondvaartboot en wordt gevoed door het vaste stroomnet;

  • n. rondvaartboot: een passagiersvaartuig, zoals gedefinieerd in de VOB 2010 of wijzigingen ervan, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot het vervoer van personen, of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie waarvoor een geldige vergunning als bedoeld in artikel 2.4.5, eerste lid, van de VOB 2010 is afgegeven;

  • o. VOB 2010: Verordening op het binnenwater 2010, of wijzigingen ervan;

  • p. zero-emissiemotor: een motor die is bedoeld voor de primaire aandrijving van de rondvaartboot en gebruikt wordt voor de gebruikelijke bedrijfsvoering die geen fijnstof (PM10) en NOx uitstoot.

Artikel 2         Toepasselijkheid ASA 2013

  • 1. De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in het bij of krachtens deze verordening bepaalde uitdrukkelijk wordt afgeweken.

  • 2. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn eenmalige subsidies, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de ASA 2013.

Hoofdstuk 2 Subsidieprogramma

Artikel 3         Doel en subsidiabele activiteiten

  • 1. Het doel van deze verordening is het versnellen van de vervanging van vuile motoren van rondvaartboten waardoor de uitstoot van fijnstof (PM10) en NO2 wordt verminderd.

  • 2. Het college kan subsidie verlenen voor:

    • a.

      het vervangen van een bestaande CCR2-motor of van een lagere norm door een nieuwe zero-emissiemotor,

    • b.

      het aanbrengen van een nieuwe zero-emissiemotor op een nieuwe rondvaartboot, ter vervanging van een bestaande (oude) (vergunde) boot met een CCR2-motor of van een lagere norm

    • c.

      en het plaatsen van een oplaadpunt door een erkend installateur voor het opladen van zero-emissiemotor.

  • 3. Het college verstaat onder een gelijkwaardig alternatief voor een Fase IIIB-norm in ieder geval een motor met een uitstoot van maximaal NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh of minder.

  • 4. Het college beslist over de uitstootwaarden bij zero-emissie en het gelijkwaardige alternatief op basis van geverifieerde berekeningen over de uitstoot. Het college kan nadere eisen stellen aan de verificatie van het gelijkwaardige alternatief.

Artikel 4         Criteria

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een onderneming die de rondvaartboot in eigendom heeft en de rondvaartboot in de gemeente gaat exploiteren. Ten behoeve van de rondvaartboot waarop de subsidie betrekking heeft, is een vergunning op grond van de VOB 2010 verstrekt op basis waarvan de rondvaartboot binnen de gemeente kan worden geëxploiteerd.

  • 2. De motor waarop de subsidie betrekking heeft, wordt als hoofdmotor gebruikt voor het aandrijven van de rondvaartboot. De motor vormt een duurzaam onderdeel van de rondvaartboot.

  • 3. Het college kan alleen subsidie geven voor een grote rondvaartboot die een nieuwe zero-emissiemotor gaat aanbrengen als de aanvrager op grond van objectieve gegevens kan aantonen dat de grote rondvaartboot de komende twee jaren minimaal 1.500 uur per jaar in de gemeente vaart.

Artikel 5         Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. Bij een subsidieaanvraag worden in ieder geval de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      het bewijs van eigendom van de rondvaartboot;

    • b.

      een kopie van de vergunning op grond van de VOB 2010;

    • c.

      een offerte, pro-formafactuur of begroting van te maken kosten;

    • d.

      een offerte van een conventionele motor;

    • e.

      een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel;

    • f.

      een onderbouwing en geverifieerde berekening van de uitstoot bij een gelijkwaardig alternatief of een zero-emissiemotor;

    • g.

      een objectieve onderbouwing dat voldaan is aan de eis zoals opgenomen in artikel 4, lid 3, van deze verordening;

    • h.

      indien mogelijk een de-minimisverklaring.

  • 2. Als de subsidieaanvraag wordt gedaan door een concern, worden naast de in het eerste lid genoemde stukken eveneens de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      statuten van oprichting;

    • b.

      organogram.

Artikel 6         Subsidieplafond en verdeelcriteria

  • 1. Het subsidieplafond voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3 van deze verordening bedraagt tot en met 31 december 2014 € 440.000. Het college kan het subsidieplafond wijzigen.

  • 2. De verdeling van het subsidieplafond geschiedt op de wijze als bedoeld in artikel 7 van de ASA 2013, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eenmalig de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen als datum van ontvangst geldt.

  • 3. Indien aanvragen een gelijke ontvangstdatum hebben en gezamenlijk het subsidieplafond overschrijden, krijgen bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die betrekking hebben op de aanschaf van elektrische motoren en, voor zover dit niet geldt, die activiteiten die het meest overeenkomen met het doel van deze verordening.

Artikel 7         Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de extra investeringen die nodig zijn voor het aanschaffen of aanpassen van de motor van de rondvaartboot in vergelijking met een referentie-investering. Bij de aanschaf van een nieuwe motor geldt als referentie-investering de investering van een CCR2-motor.

  • 2. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personele kosten van de aanvrager voor de vervanging of aanpassing van de motor van de ontvanger;

    • b.

      BTW.

  • 3. Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten voor de aanschaf en aanleg van een oplaadpunt voor zover de motor waarop de subsidie betrekking heeft elektrisch is en voor zover deze investeringen zijn aan te merken als extra investeringen.

Artikel 8         Hoogte van de subsidie

  • 1. Als een subsidieaanvrager een getekende de-minimisverklaring overlegt, bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor een zero-emissiemotor en het aanleggen van een oplaadpunt.

  • 2. De subsidie bedraagt voor elke aangeschafte of aangepaste motor en voor elke rondvaartboot maximaal:

    • a.

      € 40.000 voor een grote rondvaartboot met een nieuwe zero-emissie- motor die uiterlijk 31 december 2014 is vervangen;

    • b.

      € 20.000 voor een rondvaartboot met een nieuwe zero-emissiemotor die uiterlijk 31 december 2014 is vervangen;

    • c.

      € 2.000 voor de aanschaf en aanleg van een oplaadpunt.

  • 3. Als de subsidieaanvrager geen getekende de-minimisverklaring kan overleggen, wordt het subsidiepercentage beperkt tot de hoogte zoals toegestaan in de Groepsvrijstellingsverordening.

  • 4. De datum van vervanging en aanpassing zoals genoemd in het derde lid wordt bepaald door de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing zoals opgenomen in de verklaring van de subsidieontvanger. Als de verklaring later dan 2 weken na de daadwerkelijke vervanging of aanpassing door het college is ontvangen, dan geldt de datum van ontvangst van de verklaring door het college als datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing.

Artikel 9         Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Voor de subsidieontvanger gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteiten uit binnen 3 maanden na subsidieverlening. Het college kan deze periode op verzoek van de ontvanger eenmalig met 3 maanden verlengen;

    • b.

      de subsidieontvanger vervangt of past de motor waar de subsidie betrekking heeft niet aan binnen een periode van ten minste 2 jaar na de vaststelling van de subsidie.

  • 2. Voor grote rondvaartboten met een zero-emissiemotor gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de rondvaartboot vaart gedurende 2 jaar na vervanging van de motor 1.500 uur per jaar in de gemeente;

    • b.

      de subsidieontvanger stuurt het college een inhoudelijk verslag over het gebruik en de technische resultaten van de motor ten behoeve van de evaluatie van de doelstelling en het delen van ervaringen zoals verwoord in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 10       Weigeringsgronden

  • Het college kan in ieder geval weigeren subsidie te verlenen als:

  • a. door het verlenen van de subsidie de maximale grenzen van de Europese regels met betrekking tot staatssteun worden overschreden;

  • b. de subsidieaanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

  • c. er ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel geldt tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun;

  • d. de subsidieaanvrager is begonnen met de uitvoering van de activiteit voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend. De uitvoering van de activiteit begint bij de aanschaf van de motor;

  • e. het college eerder op grond van deze verordening subsidie heeft verstrekt ten behoeve van de rondvaartboot waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

  • f. vergunningen verstrekt op basis van uitstootvrije voorwaarden zijn uitgesloten.

Artikel 11       Subsidievaststelling

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 14 van de ASA 2013 worden bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende stukken overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde factuur van de aanschaf en installatie van de motor, of van de aanpassing van de motor;

    • b.

      betalingsbewijzen van de vervanging van de motor, of van de aanpassing van de motor;

    • c.

      testrapportage(s) waaruit blijkt dat aan de emissie-eisen wordt voldaan;

    • d.

      een ondertekende verklaring van de subsidieontvanger dat de motoren zijn vervangen of aangepast en met daarin de datum waarop de motoren daadwerkelijk zijn vervangen of aangepast.

  • 2. Als de subsidie oplaadpunten betreft, worden naast de in het eerste lid genoemde stukken eveneens foto's van de oplaadpunten overgelegd en een bewijs dat een erkende installateur de oplaadpunten heeft geplaatst.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 12       Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in deze verordening afwijken of bepalingen buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13       Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking drie dagen na publicatie in het Gemeenteblad en vervalt met ingang van 31 december 2014 dan wel eerder indien het subsidieplafond zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van deze verordening is bereikt.

Artikel 14       Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bijzondere subsidieverordening stimulering schone rondvaart;

Toelichting

Algemeen

Beleidscontext

‘Schone Rondvaart' is een onderdeel van het Actieplan Luchtkwaliteit dat de gemeente Amsterdam heeft vastgesteld. Actiepunt 35 betreft het verminderen van de emissie van rondvaartboten. De dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam heeft samen met de rondvaartbranche gewerkt aan een plan om tot een haalbare uitstootnorm te komen.

In het bestuurlijk team luchtkwaliteit en klimaat van 4 maart 2009 is ingestemd om middelen uit het fonds luchtkwaliteit te benutten om de rondvaart versneld schoner te maken. De Amsterdamse rondvaartvloot is verantwoordelijk voor een klein deel van de totale uitstoot van fijnstof (PM10) en NO2 in Amsterdam. Langs de vaarroutes zorgt de rondvaart echter lokaal en vooral in bewoond gebied wel voor extra luchtvervuiling die het sterkst is tijdens het manoeuvreren van rondvaartboten op kruispunten in de grachtengordel. Een schone rondvaart draagt als toeristische attractie bij aan een positieve beeldvorming van de stad Amsterdam en levert een bijdrage aan schonere lucht voor bewoners langs de rondvaartroutes. Bovendien past dit ook niet in het beeld van de Amsterdamse grachtengordel als werelderfgoed.

In de huidige vloot is het niet altijd mogelijk om over te gaan op elektrische aandrijving vanwege de enorme accupakketten die dan in de boot zouden moeten worden geplaatst.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 26 mei 2009 besloten om:

  • per 1 januari 2015 de uitstootnorm CCR3 te stellen voor nieuwe motoren in rondvaartboten die beschikken over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.4.5 van de Verordening op het binnenwater (VOB). De CCR3 norm wordt vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en gaat naar verwachting luiden: NOx3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh;

  • in de periode 2010 - 2015 een versnelling van de vervanging van ‘vuile' motoren te stimuleren door subsidie ter beschikking te stellen voor de vervanging van de oudste motoren. Dit besluit is uitgewerkt in deze verordening.

In maart 2014 heeft de raad van Amsterdam een gewijzigde verordening vastgesteld. De raad heeft amendement aangenomen waarin de raad heeft vastgesteld er geen subsidie meer mogelijk moet zijn voor Fase-III motoren. De raad wil de subsidie inzetten voor zero-emissie motoren. Bovendien heeft de raad aangegeven dat er geen subsidie meer mogelijk moet zijn rondvaartboten die een vergunning hebben die is verstrekt op basis van uitstootvrije voorwaarden. 

Staatssteun

Bij het verstrekken van een subsidie op grond van deze verordening is sprake van staatssteun. Deze verordening voldoet echter aan de voorwaarden van de de-minimisverordening en de groepsvrijstellingsverordening.

De-minimissteun

Er is steun mogelijk als de subsidieontvanger kan verklaren dat de subsidieontvanger in de afgelopen drie belastingjaren in totaal minder dan € 200.000 aan subsidies heeft ontvangen. Hiervoor moet de zogenoemde de-minimisverklaring worden overgelegd. Het gaat dan om alle subsidies die de onderneming binnen het hele concern heeft gekregen.

Groepsvrijstellingsverordening

In de zogenoemde Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 9 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag (nu: artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PBEU / L 214/3)) heeft de Europese Commissie voor een aantal categorieën bepaald dat steun geoorloofd is en niet aan de Europese Commissie ter goedkeuring hoeft te worden voorgelegd. Voor zover aanvragers niet vrijgesteld zijn van melding op grond van de de-minimis-verordening (zie hierboven), kan de subsidie op grond van de Groepsvrijstellingsverordening worden verleend. Op grond van artikel 18 van deze verordening is subsidie mogelijk voor investeringssteun die ondernemingen in staat stelt om verder te gaan dan Europese normen van milieubescherming. Subsidie is dan toegestaan voor de investeringskosten die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan de huidige nationale en Europese normen, ten opzichte van de situatie dat de reder met de huidige motor blijft doorvaren. De maximale subsidie bedraagt 35% van die extra investeringskosten voor grote ondernemingen en 45% en 55% (NB: in de verordening is dit beperkt tot 50%) voor respectievelijk middelgrote en kleine ondernemingen. De subsidie moet dan wel een stimulerend effect hebben en mag niet worden verleend als de motor al is aangeschaft voordat een subsidieaanvraag is ingediend. Daarnaast moet de subsidie leiden tot een wezenlijke toename van het milieubeschermingsniveau.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Er is een definitie opgenomen van de aanschaf. Dit is gedefinieerd als het sluiten van een overeenkomst die als geldige titel kan dienen voor de overdracht van eigendom van de motor door daartoe bevoegde personen. De geldige titel en de bevoegdheid tot eigendomsoverdracht zijn twee vereisten van eigendomsoverdracht zoals opgenomen in artikel 3:84 BW. Voor een daadwerkelijke eigendomsoverdracht is ook nog een levering vereist. Voor deze subsidieverordening is dus gekozen voor een engere definitie dan de eigendomsoverdracht.  

De subsidieverordening sluit wat de uitstoot van NOx en PM van motoren aan bij de normering van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Dit is een volkenrechtelijke organisatie van de Rijnoeverstaten Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Nederland, Luxemburg plus België. De CCR heeft al een aantal normen vastgesteld die gelden voor de fabrikanten van motoren. In deze verordening worden deze normen aangehaald als CCR-normen. Nieuwe motoren moeten sinds 2007 voldoen aan de CCR2 norm waarbij het gaat om een motor met een uitstoot van maximaal NOx 6.0 g/kWh en PM10 0.3 g/kWh.

De definities en criteria van de classificatie van de grootte van ondernemingen is ontleend aan Europese regelgeving. In bijlage I van de groepsvrijstellingsverordening zijn de criteria verder uitgewerkt.

Bij de definitie van een rondvaartboot is aangesloten bij de begripsbepalingen van de VOB 2010. Er is tevens een definitie van een grote rondvaartboot opgenomen met een lengte van meer dan 14 meter. Hierbij is aangesloten bij de Nota varen 2.1.

In dit artikel staat nog een definitie van faseIIIb. Met het amendement van 12 maart 2014 heeft de raad echter besloten om geen subsidie meer beschikbaar te stellen voor fase IIIb. In het amendement is niet opgenomen om de definitie te schrappen. Om die reden is dit blijven staan.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

De subsidie is bedoeld voor het vervangen, aanpassen of plaatsen van motoren van rondvaartboten. Op deze manier wil de gemeente stimuleren dat de rondvaartboten hun oude en milieuvervuilende motoren zo snel als mogelijk vervangen. Het moet wel gaan om motoren die gebruikt worden voor rondvaartboten die in de gemeente worden ingezet. De nieuwe motoren moeten zero-emissie motoren zijn.

Artikel 4 Criteria met betrekking tot de subsidieaanvrager, de motor en de rondvaartboot

Er is een aantal criteria aan de subsidie verbonden. Deze zijn in dit artikel opgenomen waarbij een onderverdeling is gemaakt in de criteria aan de subsidieaanvrager, de motor waar de subsidie betrekking op heeft en de rondvaartboot. Wat de subsidieaanvrager betreft wordt de subsidie alleen verstrekt aan ondernemingen die de rondvaartboten in eigendom hebben. De reden hiervoor is dat alleen de eigenaar kan besluiten de motor aan te passen en de motor ook op zijn of haar naam zal aanschaffen of aanpassen. Daarnaast moet de motor waar de subsidie betrekking op heeft als hoofdmotor worden gebruikt voor het aandrijven van de rondvaartboot. De motor mag dus niet worden ingezet voor nevengeschikte functies en mag ook niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De rondvaartboot waarvoor een nieuwe motor wordt aangeschaft of waar de motor wordt aangepast moet in de gemeente worden geëxploiteerd op basis van een vergunning die op grond van het VOB 2010 is verstrekt. De vergunning moet bij de aanvraag voor subsidieverlening worden overgelegd. Verder is opgenomen dat de aanvrager bij een grote rondvaartboot die een zero-emissie motor aan gaat brengen kunnen aantonen dat de rondvaartboot de komende twee jaren in ieder geval 1.500 uur in de gemeente gaat varen. Deze grens ligt onder het gemiddelde van de vaaruren van rondvaartboten in de gemeente. 

Artikel 5 Aanvraag tot subsidieverlening

Bij de aanvraag tot subsidieverlening moet een aantal gegevens en bescheiden worden overgelegd. Pas als alle benodigde gegevens en bescheiden zijn ingediend, wordt de aanvraag in behandeling genomen en neemt het college een inhoudelijk besluit op de aanvraag. Het bewijs van eigendom van de rondvaartboot is nodig om te toetsen of de aanvraag voldoet aan het criterium dat aan de subsidieaanvrager is gesteld. Met een kopie van de vergunning kan het college toetsen of de rondvaartboot in de gemeente wordt ingezet. Op basis van de offerte, factuur of een begroting van te maken kosten kan het college een inschatting maken van de hoogte van de subsidie. De de-minimisverklaring is een vereiste uit het staatssteunrecht.

Artikel 6 Subsidieplafond en verdeelcriteria

Het subsidieplafond wordt verdeeld volgens het principe ‘wie het eerst komt; wie het eerst maalt'. Dit is conform het systeem van de ASA 2013.

De aanvraag die als eerste - compleet- wordt ingediend zal als eerste worden behandeld. Voorwaarde is dan wel dat alle benodigde gegevens en bescheiden zijn ingediend. Als dat niet het geval is dan krijgt de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eenmalig de gelegenheid om alsnog de gegevens en bescheiden aan te leveren. De datum waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen geldt dan als datum die geldt voor de verdeling van het subsidieplafond. Als de subsidieaanvrager de gegevens en bescheiden niet aanlevert dan kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Als blijkt dat bepaalde aanvragen dezelfde ontvangstdatum hebben en het beschikbare bedrag onvoldoende is om beide aanvragen te honoreren dan zal het college besluiten de subsidie te verlenen voor die activiteiten die het meest overeenkomen met het doel van de verordening. Als één van de aanvragen betrekking heeft op een elektrische motor dan krijgt deze aanvraag voorrang.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Lid 1:

De subsidiabele kosten worden bepaald door de extra investeringskosten die nodig zijn voor het aanschaffen of aanpassen van de motor ten opzichte van een technische vergelijkbare investering die zonder subsidie zou zijn gepleegd en voldoet aan lagere eisen van uitstoot. Deze beschrijving is ontleend aan het staatssteunrecht en sluit aan bij de definitie van de Europese Commissie. Voor deze verordening zal de technisch vergelijkbare investering in veel gevallen nul bedragen. Zonder subsidie wordt er immers niet geïnvesteerd in een nieuwe milieuvriendelijke motor. De extra investeringskosten zijn in die gevallen gelijk aan de investeringen in de aanschaf van de nieuwe motor of de aanpassingen van de motor.

Lid 2:

Niet alle kosten komen voor subsidie in aanmerking. Het gaat dan bijvoorbeeld om personele kosten van de aanvrager die nodig zijn om de motor te vervangen of aan te passen. Daarnaast komen niet in aanmerking de kosten die nodig zijn om te verifiëren dat er sprake is van een gelijkwaardige alternatief voor een motor met FaseIIIB-norm. Dit geldt ook als het College nadere eisen stelt aan de verificatie. Ook deze kosten komen voor rekening van de subsidieaanvrager. Deze bepaling is door het amendement van de raad van 12 maart 2014 overbodig gebleken, omdat de raad geen subsidie meer wil geven aan faseIII motoren, maar alleen aan zero-emissie motoren.

Artikel 8 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie hangt af van een aantal elementen. Als de aanvrager een getekende de-minimisverklaring kan overleggen bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten. Voor elektrische motoren wil de gemeente een hogere subsidie beschikbaar stellen, te weten 70% van de subsidiabele kosten bij vervanging door een elektrische motor.

Als de aanvrager geen de-minimisverklaring kan overleggen moet de hoogte van het subsidiepercentage worden beperkt. Dit is nodig op grond van Europese regels over staatssteun. Het maximale subsidiepercentage hangt af van de grootte van de onderneming waarbij onderscheid wordt gemaakt in een grote, middelgrote en kleine onderneming. Voor de kleine onderneming hanteert het college hetzelfde percentage als bij het eerste lid van dit artikel. Bij vervanging door een elektrische motor kan 55% van de subsidiabele kosten als subsidie worden gegeven. Op grond van Europese staatssteunregelingen is een hoger percentage niet mogelijk.

In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen opgesomd. Hier is de volgende onderverdeling gemaakt. In de eerste plaats gaat het om zero-emissie motoren voor een grote rondvaart waar de hoogste subsidie voor geldt. Voor andere rondvaartboten is voor een zero-emissie eveneens subsidie mogelijk.

De hoogte van de subsidie mede afhankelijk is van de datum waarop de motoren zijn vervangen of aangepast. Voor deze data is gekozen voor het tijdvak van een jaar. In dit lid wordt geregeld op welke wijze de datum van vervanging of aanpassing wordt bepaald. Als hoofdregel geldt de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing zoals die is opgenomen in de verklaring die de subsidieontvanger moet overleggen. Een valse datum in deze verklaring kan worden aangemerkt als valsheid in geschrifte en de gemeente kan als gevolg hiervan juridische stappen ondernemen. Een aanvullende voorwaarde is dat de verklaring binnen 2 weken na de daadwerkelijke vervanging of aanpassing door het college moet zijn ontvangen. De reden hiervoor is dat het risico dan klein is dat de datum uit de verklaring niet overeenkomt met de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing. Als het college de verklaring op een later tijdstip ontvangt dan geldt de datum van ontvangst door het college als datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing.

Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel staat een aantal verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd. Als blijkt dat de subsidieontvanger zich niet houdt aan deze verplichtingen dan kan dit een reden zijn voor het college om de subsidie in te trekken of te verlagen.

Een eerste verplichting is dat de subsidieontvanger onverwijld mededeling moet doen als de subsidieontvanger verwacht dat niet aan de gestelde criteria of verplichtingen kan worden voldaan. Op basis van deze melding kan het college besluiten tot vervolgstappen. Als blijkt dat de subsidieontvanger onterecht geen melding doet, dan kan dit een reden zijn de subsidie in te trekken of te verlagen.

In de verordening is opgenomen dat de motor waarvoor subsidie is verleend binnen 3 maanden na subsidieverlening moet zijn vervangen of aangepast. Verder moet de motor tenminste 2 jaar na de vaststelling van de subsidie niet zodanig worden vervangen of aangepast dat als gevolg daarvan de normen van uitstoot worden verminderd.

Overigens staat ook in hoofdstuk 5 van de ASA 2013 een aantal subsidieverplichtingen opgesomd. Ook aan deze verplichtingen moet de subsidieontvanger zich houden.

Voor grote rondvaartboten die een zero-emissie motor gaan gebruiken wil de gemeente de technische resultaten van de ontvanger krijgen. Deze gegevens zijn nodig om de het behalen van de doelstelling van de regeling te kunnen volgen. De gemeente kan ertoe besluiten de technische gegevens openbaar te maken. Uiteraard zal de gemeente niet handelen in strijd met de privacy wetgeving.

Artikel 10 Weigeringsgronden

In dit artikel is een aantal weigeringsgronden opgenomen. Dit geldt in ieder geval als blijkt dat de maximale grenzen van de Europese regels met betrekking tot staatssteun worden overschreden. Hiervan kan ook sprake zijn als de subsidieaanvrager subsidie van een andere overheid heeft gekregen. Daarnaast mag de subsidieaanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeren en mag er ten aanzien van de subsidieaanvrager geen uitstaand bevel gelden tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun. Ook mag de subsidieaanvrager nog niet zijn begonnen met de uitvoering van de activiteit voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend.

Deze weigeringsgronden zijn ontleend aan Europese staatssteunregels. Verder kan het college de subsidie weigeren als er voor de rondvaartboot op grond van deze verordening al eerder subsidie is verstrekt. Tot slot gelden de weigeringsgronden van artikel 9 van de ASA 2013.

De raad heeft in het amendement van 12 maart 2014 een extra weigeringsgrond opgenomen. Het is niet mogelijk subsidie te geven voor rondvaartboten die al een vergunning hebben gekregen waarin uitstootvrije waarden zijn opgenomen.