Regeling vervallen per 30-01-2019

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2018

Geldend van 31-01-2018 t/m 29-01-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2018

LEESWIJZER

Deze Nadere regels zijn een uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (hierna Wmo-verordening 2015) en vormen samen met de genoemde verordening en het Financieel besluit de basis van de wijze waarop de gemeente Amsterdam de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uitvoert.

Wanneer in de Nadere regels wordt gesproken over de Amsterdammer wordt daarmee de doelgroep bedoeld waarop de Nadere regels betrekking hebben. Dit kunnen naast inwoners van Amsterdam en hun mantelzorgers ook, indien het om opvang of beschermd wonen gaat, inwoners van andere gemeenten zijn.

In de Nadere regels wordt zoveel mogelijk de volgorde van de Wmo-verordening 2015 aangehouden en wordt er verwezen naar de toepasselijke artikelen van de Wmo-verordening 2015. In hoofdstuk 1 wordt na de inleiding ingegaan op de doelgroep en worden de belangrijkste uitgangspunten voor het Amsterdamse voorzieningenaanbod toegelicht. Daarnaast staat in dit hoofdstuk informatie over de bijdrage in de kosten. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de toegangsprocedure die de Amsterdammer doorloopt om tot een oplossing van zijn probleem te komen. In hoofdstuk 3 en 4 worden respectievelijk de algemene en maatwerkvoorzieningen toegelicht. Per voorziening is de inhoud omschreven en staat opgenomen wanneer een Amsterdammer ervoor in aanmerking komt. Hoofdstuk 4 gaat daarnaast in op het persoonsgebonden budget (Pgb).

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

1.1 Inleiding

Vanaf 1 januari 2015 voorziet de gemeente Amsterdam binnen het kader van de Wmo 2015 in ambulante ondersteuning, dagbesteding, kortdurend verblijf (Kortdurend verblijf heet sinds 1 juni 2017 logeeropvang), beschermd wonen en doventolkzorg (Doventolkzorg is landelijk georganiseerd via de doventolkregeling 2015 voor mensen met een zintuiglijke beperking).

Deze voorzieningen vormen samen met het aanbod dat voor 1 januari 2015 al bestond, waaronder woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen, hulp bij het huishouden en opvang, het Amsterdams Zorgstelsel. Hiertoe behoren ook de basisvoorzieningen in de stadsdelen, en aandacht voor mantelzorgondersteuning en cliëntondersteuning.

De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor het bredere terrein van de zelfredzaamheid en participatie. Zij zoekt daarbij zorgvuldig naar de balans tussen de verantwoordelijkheid van inwoners zelf en de verantwoordelijkheid van de gemeente om hen daarbij te ondersteunen.

Amsterdammers hebben meer dan voorheen de regie over hun eigen leven en dragen ook bij aan het leven van anderen, omdat de gemeente ervan overtuigd is dat de samenleving daar sterker van wordt. Samen met zijn omgeving vormt de Amsterdammer de dragende samenleving die het uitgangspunt vormt bij het zoeken naar een oplossing van een ondersteuningsvraag. De eigen kracht en het gebruik van talenten en mogelijkheden om zelf oplossingen te vinden voor problemen is het uitgangspunt en wordt door de gemeente gefaciliteerd en gestimuleerd, bijvoorbeeld door de inzet van basisvoorzieningen in de wijk en het ondersteunen van mantelzorg. Amsterdammers zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De gemeente verwacht dat zij hierbij, waar mogelijk, rekening houden met te verwachten problemen en dat inwoners van Amsterdam elkaar, naar vermogen, bijstaan.

1.2 Amsterdams Zorgstelsel

De gemeente heeft ter ondersteuning daarvan het Amsterdams Zorgstelsel ingericht. In dit stelsel zijn voorzieningen ingebed in de wijken. Allereerst zijn er basisvoorzieningen en algemene voorzieningen (zie hoofdstuk 3) die voor alle Amsterdammers beschikbaar zijn.

Basisvoorzieningen bestaan onder andere uit informatieverstrekking, advies en ondersteuning van Amsterdammers, hun mantelzorgers en van vrijwilligers, om de eigen regie te versterken. Daarnaast zijn er algemene voorzieningen. Deze voorzieningen zijn voor eenieder toegankelijk. De algemene voorzieningen worden onder meer geleverd na intake door wijkzorg. Wijkzorg is een netwerk van samenwerkende zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening in de wijk.

Voor Amsterdammers die zich ondanks de aangeboden ondersteuning in de wijk niet kunnen redden of niet kunnen meedoen, biedt de gemeente, deels via wijkzorg, zogenoemde maatwerkvoorzieningen (zie hiervoor hoofdstuk 4).

In het Amsterdams Zorgstelsel is er bijzondere aandacht voor mantelzorgers van Amsterdammers en voor cliëntondersteuning. Om zijn taken als mantelzorger langer vol te kunnen houden kan de mantelzorger gebruik maken van basisvoorzieningen. Om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen kunnen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen aan de Amsterdammer worden verstrekt. Als overbelasting van een mantelzorger dreigt wordt naar de individuele situatie gekeken en samen naar een passende oplossing gezocht.

De Amsterdammer kan zich voor en tijdens een onderzoek bij laten staan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. Deze cliëntondersteuner heeft als opdracht het belang van de cliënt te behartigen.

1.3 Doelgroep en inhoud van de verordening

De doelgroep

(artikel 1.2 Wmo-verordening 2015)

De doelgroep van de Wmo-verordening 2015 bestaat uit Amsterdammers met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Ook mantelzorgers kunnen voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen. Zij moeten dan mantelzorger zijn van een inwoner van de gemeente Amsterdam.

Voor opvang en beschermd wonen kunnen ook inwoners van andere gemeenten met een ondersteuningsvraag op dit gebied zich melden bij de gemeente Amsterdam. Andersom kunnen ook inwoners van de gemeente Amsterdam bij andere gemeenten terecht voor opvang en beschermd wonen.

De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet (18-/18+) en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Omdat de uitvoering van deze wetten vanaf 2015 bij de gemeente is belegd, kan de ondersteuning aan cliënten op deze gebieden, als er overlap is, beter op elkaar aansluiten. Hierbij staat het belang van de cliënt voorop. De gemeente houdt hierbij rekening met de begrenzingen die voortvloeien uit privacywetgeving. Hiervoor worden protocollen opgesteld.

Inhoud verordening

In de Wmo-verordening 2015 is de verantwoordelijkheid van de gemeente vastgelegd voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen (Zelfredzaamheid: In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Participatie: Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer).

Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

In deze Nadere regels is het kader dat is vastgelegd in de Wmo-verordening 2015 verder uitgewerkt. In de verordening en ook in deze Nadere regels is daarbij een belangrijke rol weggelegd voor het proces om tot een oplossing te komen. Dit proces wordt beschreven in hoofdstuk 2.

1.4 Wijze van verstrekking van voorzieningen

Bij een maatwerkvoorziening kan het gaan om ondersteuning in natura, om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna Pgb) of om een financiële tegemoetkoming in de meerkosten.

Bij een verstrekking in natura kan het gaan om goederen, producten of diensten. Bij hulp bij het huishouden, ambulante ondersteuning, logeeropvang, maatschappelijke opvang, beschermd wonen en dagbesteding betekent dit dat de Amsterdammer wordt aangemeld bij één van de aanbieders met wie de gemeente een contract heeft. Bij voorzieningen op het gebied van wonen, rolstoelen en vervoer betekent het dat de gemeente ervoor zorgt dat de geïndiceerde voorziening wordt geleverd bij de Amsterdammer thuis.

Om Amsterdammers de mogelijkheid te bieden om zelf regie te voeren en ondersteuning in te kopen die in inhoud en/of vorm (nog) niet door de gemeente is ingekocht, wordt een Pgb geboden als alternatief. Een Pgb is mogelijk als de Amsterdammer kan motiveren dat dit gewenst is en duidelijk kan aangeven hoe het Pgb bijdraagt aan het oplossen van de ondersteuningsvraag (zie ook hoofdstuk 4.2).

De Wmo geeft gemeenten tevens de bevoegdheid om burgers financieel tegemoet te komen als zij als gevolg van een chronische ziekte of een beperking aannemelijke meerkosten moeten maken. In artikel 4.11 van de Wmo-verordening 2015 staat beschreven waarvoor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt (zie hoofdstuk 4.8, 4.10 en 4.12).

1.5Bijdrage in de kosten (eigen bijdrage)

Compensatie gebruikskosten

Voor basisvoorzieningen in de wijk, algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen kunnen aanbieders een bijdrage vragen voor algemeen gebruikelijke kosten. Het gaat bijvoorbeeld om gebruikskosten die de cliënt ook thuis zou hebben gehad zoals voor drogen en wassen van kleding als deze geen onderdeel is van de gefinancierde voorziening. De bijdrage is maximaal de hoogte van de uitgespaarde kosten. Aanbieders maken deze kosten zichtbaar voor de betrokken Amsterdammers.

Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen

Voor de algemene voorzieningen kleine woningaanpassingen, het stoelenproject of passantenpension en crisisopvang wordt geen eigen bijdrage in de kosten gevraagd.

Voor de algemene voorziening beschermd vervoer geldt een ritbijdrage, die betaald wordt aan de vervoerder. De hoogte van de ritbijdrage is vastgelegd in de verordening.

Voor de algemene voorziening nachtopvang geldt een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage in de kosten die betaald wordt aan de instelling. De hoogte van deze bijdrage is vastgelegd in de verordening.

Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

Voor de maatwerkvoorzieningen opvang, beschermd wonen, logeeropvang, woonruimteaanpassingen, roerende woonvoorzieningen, uitraasruimte, hulp bij het huishouden, vervoersvoorzieningen en vervoerskostenvergoedingen geldt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten. De bijdrage geldt niet voor voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar. Hoe de hoogte van de bijdrage wordt berekend is vastgelegd in de verordening. Voor deze inkomensafhankelijke bijdrage berekent het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte en int het bedrag. Voor opvang stelt het college de eigen bijdrage in de kosten vast. Voor cliënten die in de maatschappelijke opvang verblijven en een uitkering van Werk, Participatie en Inkomen (Wpi)I ontvangen int Wpi het bedrag; voor alle anderen int de aanbieder. Ook voor slachtoffers van huiselijk geweld int de aanbieder de eigen bijdrage.

Wanneer meerdere Amsterdammers gebruik maken van één voorziening, wordt de bijdrage berekend over de kosten gedeeld door het aantal bijdrageplichtige gebruikers.

Voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer geldt een ritbijdrage, die betaald wordt aan de vervoerder. De hoogte van de ritbijdrage is vastgelegd in het Financieel besluit.

Er wordt geen eigen bijdrage in de kosten gevraagd voor ambulante ondersteuning, dagbesteding, rolstoelen, noodzakelijke aanpassingen aan rolstoelen en vervoersvoorzieningen, rij- en gewenningslessen, onderhoud, keuring en reparatie, en voor de financiële tegemoetkomingen meerkosten die zijn opgenomen in hoofdstuk 4.8, 4.10, 4.11 en 4.12.

Overgangsregeling 18-/18+

Vanaf het moment dat een Amsterdammer 18 jaar wordt geldt voor maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo een eigen bijdrage. Dit geldt niet voor woonruimteaanpassingen die de Amsterdammer al had voordat hij 18 jaar werd. Voor een eerder verstrekte traplift wordt de bijdrage berekend over de restwaarde.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG

2.1. Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de route beschreven die een Amsterdammer doorloopt om tot een oplossing van zijn ondersteuningsvraag te komen. Door deze route te beschrijven in de Wmo-verordening 2015 (hoofdstuk 2) en Nadere regels wordt een uniforme werkwijze vastgelegd en weet de Amsterdammer wat hij kan verwachten van de gemeente.

Het streven is om de Amsterdammer op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Uitgangspunt daarbij is zijn situatie voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, alsmede de situatie van Amsterdammers in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Soms moet de Amsterdammer zich er bij neer leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten.

2.2. Melding

(artikel 2.1 Wmo-verordening 2015)

Een Amsterdammer met een ondersteuningsvraag op het gebied van zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn ondersteuning te organiseren door een beroep te doen op een mantelzorger of vrijwilliger. Wanneer hij niet in staat is op eigen kracht een oplossing te organiseren dan kan de Amsterdammer zich melden bij de gemeente voor informatie, advies en/of ondersteuning.

De Amsterdammer kan zich voor zijn ondersteuningsvragen op de volgende plaatsen melden.

  • Voor hulp bij het huishouden, ambulante ondersteuning, dagbesteding of logeeropvang kan de Amsterdammer zich melden bij een zorgaanbieder of maatschappelijk dienstverlener die onderdeel is van het wijkzorgnetwerk of bij het Sociaal Loket.

  • Voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen kan de Amsterdammer zich melden bij de Wmo Helpdesk of bij het Sociaal Loket.

  • Voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang kan de ingezetene van Nederland die in Amsterdam ondersteuning zoekt zich melden bij de Centrale Toegang voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen.

Als er twijfels zijn over de meldplaats kan de Amsterdammer ook contact opnemen met het Sociaal Loket. Zij gaan in gesprek met de Amsterdammer en kunnen adviseren over de juiste route.

De Amsterdammer kan zijn ondersteuningsvraag op verschillende manieren bij de gemeente melden. Hij kan dit persoonlijk doen, telefonisch, schriftelijk of per mail. De Amsterdammer kan hierbij een persoonlijk plan aanleveren, waarin hij aangeeft wat hij denkt nodig te hebben om maatschappelijk te kunnen meedoen en zelfredzaam te zijn. De medewerker die de melding aanneemt zal in eerste instantie informatie en advies geven. Als er daarna nog een vraag voor ondersteuning is, wordt de melding geregistreerd en wordt een onderzoek gestart. Een Amsterdammer kan zich voor en tijdens het onderzoek laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving of een onafhankelijke cliëntondersteuner.

2.3Onderzoek

(artikel 2.2 Wmo-verordening 2015)

Vormen van onderzoek

Goed onderzoek is de basis voor het vaststellen van de ondersteuningsvraag. Hierbij is maatwerk het uitgangspunt en het is aan de Amsterdammer om te bepalen welke vorm van contact het meest recht doet aan zijn vraag. Dat kan zijn aan het loket of bij een aanbieder middels een huisbezoek en telefonisch.

Wanneer een Amsterdammer zich voor het eerst met een vraag bij de gemeente meldt, ligt het voor de hand dat er één of meerdere gesprekken worden gevoerd en kan een huisbezoek de aangewezen vorm zijn. Bij complexere ondersteuningsvragen zal face-to-face contact het uitgangspunt zijn. Ook indien degene die de melding telefonisch in ontvangst neemt de indruk krijgt dat er een complexere ondersteuningsvraag of meervoudige problematiek is, zal verder onderzoek, eventueel ook aan huis, plaatsvinden zo nodig vanuit meerdere disciplines.

Bij een Amsterdammer met een eenvoudige ondersteuningsvraag kan dit onderzoek beknopt zijn en kan het gesprek ook telefonisch plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan een verzoek om toegang tot beschermd vervoer en aan een verzoek om verlenging van een eerder toegekende voorziening. Indien informatie over de Amsterdammer en zijn medische en/of sociale situatie al voor handen is en leidt tot adequate ondersteuning, is het onnodig om hem te belasten met een uitgebreid onderzoek. In overleg met de Amsterdammer kan hier dan van af worden gezien.

Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de Amsterdammer zal dit worden betrokken bij het onderzoek. Het hier beschreven onderzoek richt zich op ondersteuningsvragen die onder de Wmo-verordening 2015 vallen. Uiteraard kan een Amsterdammer ook andere ondersteuningsvragen hebben. Deze vragen worden tijdens het gesprek wel besproken en zo mogelijk opgelost, maar vallen niet onder de reikwijdte van deze Nadere regels en zijn daarom niet opgenomen in de hieronder beschreven stappen.

Het onderzoek wordt binnen zes weken uitgevoerd. Mocht omwille van de zorgvuldigheid, bijvoorbeeld omdat informatie bij derden moet worden opgevraagd of omdat er sprake is van een complexe hulpvraag, de termijn van zes weken niet gehaald worden dan wordt hierover gecommuniceerd met de cliënt en kan deze termijn worden verlengd.

Vraagverheldering

Allereerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van wat de Amsterdammer graag wil en waarom, wat goed gaat en wat niet meer lukt. Middels vraagverheldering moet duidelijk worden wat de onderliggende reden is dat de Amsterdammer of zijn mantelzorger de vraag stelt. Zo nodig wordt de Amsterdammer ondersteund bij het duidelijk formuleren van zijn hulpvraag. De vraagverheldering bestaat uit één of meerdere gesprekken.

Door het geven van adequate informatie en een passend advies kan in sommige situaties het probleem al eenvoudig worden opgelost. Het resultaat hiervan is een antwoord op zijn hulpvraag waardoor de Amsterdammer geholpen is en verder kan zonder de inzet van een Wmo voorziening.

Indien de hulpvraag niet door middel van informatie en advies kan worden opgelost wordt het onderzoek naar een passende oplossing voortgezet.

Reikwijdte Wmo

In het onderzoek wordt vervolgens vastgesteld of de vraag onder de reikwijdte van de Wmo valt:

  • -

    is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van de zelfredzaamheid;

  • -

    is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van participatie;

  • -

    is er behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • -

    is er behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger.

Doel ondersteuning vaststellen

Als duidelijk is wat de vraag is en dat deze onder de reikwijdte van de Wmo valt, is het van belang om samen met de Amsterdammer of zijn mantelzorger vast te stellen wat het te behalen resultaat is. Dus: wanneer vindt iemand dat zijn ondersteuningsvraag voldoende is opgelost en is dat een realistisch doel.

Oplossingsmogelijkheden

Als er overeenstemming is over het te behalen resultaat wordt gekeken naar hoe het resultaat bereikt kan worden. Daarbij wordt eerst gekeken wat iemand zelf kan oplossen, een maatwerkvoorziening wordt alleen ingezet als daar een noodzaak voor is. De hiërarchie in het afwegingskader is in onderstaande opsomming aangegeven en wordt daaronder toegelicht.

  • 1.

    Eigen kracht

  • 2.

    Sociaal netwerk

  • 3.

    Andere wetgeving

  • 4.

    Basisvoorziening

  • 5.

    Algemene voorziening

  • 6.

    Maatwerkvoorziening

1. Eigen kracht

De Wmo is bedoeld om de eigen kracht te versterken en alle Amsterdammers, met of zonder beperking, te stimuleren om hun talenten en mogelijkheden te zien en in te zetten om ondersteuningsvragen op te lossen. Door hier in het vraagverhelderingsgesprek ruimte en aandacht aan te geven, door bijvoorbeeld oplossingsmogelijkheden aan te reiken of samen te zoeken naar een geschikte oplossing, kunnen mensen hun eigen kracht benutten en vergroten.

Eigen kracht kan ook betekenen zelf betalen. Soms kan een ondersteuningsvraag worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die normaal in de handel verkrijgbaar is, ook door mensen zonder beperkingen wordt aangeschaft en gebruikt of die niet aanzienlijk duurder is dan voorzieningen met vergelijkbare functies. Dit betekent dat iedereen deze voorziening zelf moet bekostigen. Het verstrekken van dergelijke voorzieningen op grond van de Wmo is dan niet redelijk en strookt niet met de doelstelling van de wet. Wat algemeen gebruikelijk is wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen. Deze zijn aan verandering onderhevig. In de tijd kan een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels speelt hierbij een rol, maar ook jurisprudentie (uitspraken van rechters).

Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een tandem, openbaar vervoer, thermostatische kranen en het lid zijn van een vereniging of club.

Het college moet wel onderzoeken of er sprake is van een situatie waarbij de algemeen gebruikelijke voorziening, gelet op de specifieke behoeften en persoonskenmerken van de aanvrager, toch verstrekt moet worden. Als dit het geval blijkt te zijn, wordt de voorziening in beginsel als financiële tegemoetkoming in de meerkosten verstrekt.

Indien een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem komen, in overeenstemming met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, alleen de aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.

2. Sociaal netwerk

Het sociale netwerk verwijst naar de sociale context waarin de Amsterdammer leeft. Het beslaat het gezin, familie, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de Amsterdammer behoort.

Het netwerk is vaak bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de Amsterdammer te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit het sociale netwerk wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald verlenen aan een persoon met beperkingen uit hun directe omgeving. De ondersteuning wordt geboden vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Om overbelasting te voorkomen wordt vanuit de gemeente ondersteuning geboden aan mantelzorgers. Datgene wat nodig is om de mantelzorger (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.

Binnen het sociaal netwerk kan ook gebruikelijke hulp aan de orde zijn. Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is niet vrijblijvend. Het gaat hierbij om de normale dagelijkse zorg, zoals taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, administratie, schoonmaken, bezoek aan familie,instanties of een arts. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

In beginsel is alle hulp door ouders, door partners onderling, door inwonende kinderen en/of andere huisgenoten gebruikelijk als er sprake is van een kortdurende situatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid, dat ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Als het gaat om een chronische situatie is de hulp van een volwassene gebruikelijk wanneer die hulp door iemand uit de leefeenheid wordt geboden bij maatschappelijke participatie en het bezoeken van familie, vrienden, huisarts enzovoorts en het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie.

Het leren omgaan van derden met de Amsterdammer met een beperking, chronisch psychische of psychiatrische aandoening is gebruikelijke hulp. Van ouders wordt bijvoorbeeld verwacht dat ze professionals instrueren hoe om te gaan met de beperkingen van hun kind.

In alle gevallen zal zorgvuldig getoetst worden of er sprake is van bovengebruikelijke hulp.

Er zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van gebruikelijke hulp, al dan niet tijdelijk. Te denken valt aan situaties waarin:

  • -

    de huisgenoot lang en/of frequent afwezig moet zijn bijvoorbeeld in verband met werk en het zorg voor kinderen betreft;

  • -

    de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en niet in staat kan worden geacht tot het verrichten of aanleren van taken behorende tot gebruikelijke hulp;

  • -

    de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken;

  • -

    de hulpvrager een korte levensverwachting heeft.

Aanvullende informatie over gebruikelijke hulp is te vinden in hoofdstuk 4.

3. Andere wetgeving

Wetten als de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet kunnen voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo. De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als iemand een blijvende behoefte aan permanent toezicht heeft of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is. De zorg valt dan onder de Wlz, ook als de Amsterdammer zelfstandig woont en ambulante ondersteuning, dagbesteding, logeeropvang of hulp bij het huishouden nodig heeft.

Wanneer de blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in nabijheid voortkomt uit psychiatrische problematiek dan vallen ambulante ondersteuning, dagbesteding, logeeropvang of hulp bij het huishouden wel onder de Wmo. Dit geldt ook voor:

  • -

    hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en rolstoelen voor Wlz-cliënten die zelfstandig wonen

  • -

    hulpmiddelen ter verbetering van de mobiliteit voor Wlz-cliënten die in een instelling verblijven zonder behandeling (Er zijn in 2016 bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) dat deze uitzondering in ieder geval in 2017 en 2018 nog blijft bestaan).

Voor de doelgroep beschermd wonen geldt dat binnen de Wmo voorzien kan worden in permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in nabijheid. Voorts kan het zijn dat medicijnen of een behandeling de behoefte aan ondersteuning of een deel daarvan wegnemen. Deze worden vergoed vanuit de Zvw en zijn voorliggend. Voor ondersteuningsvragen van Amsterdammers jonger dan 18 jaar op het gebied van zelfredzaamheid en participatie is de Jeugdwet voorliggend, met uitzondering van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen.

4. Basisvoorziening

Basisvoorzieningen zijn voorzieningen die in wijken aanwezig zijn om de dragende samenleving zo goed mogelijk te laten functioneren ter versterking van de eigen kracht en het netwerk van Amsterdammers. Basisvoorzieningen maken mede de onderlinge hulp en ondersteuning van Amsterdammers mogelijk. Basisvoorzieningen zijn toegankelijk voor alle Amsterdammers, zowel Amsterdammers met een ondersteuningsvraag als Amsterdammers die ondersteuning willen en/of kunnen bieden. Basisvoorzieningen waar Amsterdammers in het kader van de Wmo op kunnen rekenen zijn:

  • -

    Informatie en advies

  • -

    Ondersteuning ter versterking van vrijwillige inzet en informele netwerken

  • -

    Ondersteuning ter activering en participatie

  • -

    Ondersteuning voor mantelzorgers

  • -

    Collectieve ondersteuning vanuit maatschappelijke dienstverlening

5. Algemene voorziening

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder indicatie toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De meeste algemene voorzieningen zijn voor de Amsterdammer die er gebruik van maakt gratis. Voor het beschermd vervoer wordt een ritbijdrage gevraagd. Een Amsterdammer die naar het oordeel van de gemeente voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt daarmee niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.

In hoofdstuk 3 zijn de algemene voorzieningen opgenomen die (een deel van) de ondersteuningsvraag op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, opvang en beschermd wonen kunnen oplossen.

6. Maatwerkvoorziening

Een Amsterdammer kan voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als andere oplossingen niet of niet voldoende tot een oplossing leiden. Voor een maatwerkvoorziening is een individuele toekenning nodig. Het kan zijn dat de gemeente een andere organisatie vraagt om de beoordeling voor de individuele toekenning te doen. Voor maatwerkvoorzieningen geldt in een aantal gevallen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten. In hoofdstuk 4 zijn de maatwerkvoorzieningen opgenomen die door de gemeente worden ingezet ter ondersteuning van de zelfredzaamheid, participatie, opvang of beschermd wonen.

Casemanagement

Casemanagement kan worden geboden aan Amsterdammers die zeer complexe problemen hebben op het gebied van maatwerkvoorzieningen Of die in omstandigheden verkeren waarbij uitgebreider onderzoek moet worden gedaan om een goed beeld van de situatie en de daaruit voortvloeiende aanvraag te krijgen. Een beperkt aantal Amsterdammers wordt jaarlijks op basis van door het college vastgestelde criteria geselecteerd door een adviesbureau voor deze intensieve begeleiding. De Wmo-melding wordt in dat geval door een multidisciplinair samengesteld team van medewerkers van de gemeente en externe adviseurs beoordeeld. Tijdens de verdere afhandeling van de melding, aanvraag en levering vindt intensieve begeleiding plaats door een casemanager. Indicatiestelling door een extern adviseur is een standaard onderdeel van de afhandeling van de aanvraag.

2.4. Verslag onderzoek

(artikel 2.3 Wmo-verordening 2015)

Naar aanleiding van het onderzoek wordt een verslag opgesteld. Afhankelijk van de soort voorziening kan de vorm van het verslag verschillen.

Voor wijkzorg kan het verslag de vorm hebben van een ondersteuningsplan. Voor de doelgroep van maatschappelijke opvang en beschermd wonen heet dat een trajectplan. Voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen is het advies van het indicatieadviesbureau het verslag, dat desgewenst aan de Amsterdammer wordt opgestuurd.

In het ondersteuningsplan worden door wijkzorg afspraken vastgelegd over de te behalen doelen, resultaten en activiteiten en de duur en frequentie van de ondersteuning. Het ondersteuningsplan biedt ruimte om ondersteuningsvragen op alle levensdomeinen op één plek in beeld te brengen. Daarnaast bevat het de doelen en hoe de Amsterdammer daar, eventueel met zijn sociale omgeving, zelf aan bij kan dragen. Het ondersteuningsplan wordt samen met de Amsterdammer en eventueel zijn mantelzorger opgesteld. Voor hulp bij het huishouden wordt altijd een ondersteuningsplan met een afsprakenoverzicht opgesteld. De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is. Uitgangspunt is dat jaarlijks opnieuw wordt bekeken of en zo ja welke afspraken er nodig zijn voor de inzet van wijkzorg.

De Amsterdammer heeft binnen wijkzorg één klanthouder die optreedt als contactpersoon en tevens het ondersteuningsplan opstelt en beheert. Voor de doelgroep maatschappelijke opvang en beschermd wonen noemen we dit een trajecthouder.

De Amsterdammer krijgt een kopie van het ondersteuningsplan en tekent het ter goedkeuring. Als de Amsterdammer en degene die het onderzoek heeft uitgevoerd het niet met elkaar eens zijn over het verslag of ondersteuningsplan, wordt eenmalig een nieuw onderzoek bij een andere medewerker aangeboden. Dat leidt tot een nieuw verslag of ondersteuningsplan.

2.5. Aanvraag

(artikel 2.4 Wmo-verordening 2015)

Op de aanvraag zal in beginsel binnen twee weken een besluit (beschikking) genomen moeten worden. Deze termijn is relatief kort omdat het voorwerk al in het onderzoek als hierboven beschreven is gebeurd. Onder omstandigheden kan het zo zijn dat er nader onderzoek gedaan moet worden naar bijvoorbeeld de specifieke aandoening en daardoor veroorzaakte beperkingen, om de juiste maatwerkvoorziening te bepalen. In dat geval kan de beslistermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden verlengd. Amsterdam schakelt in dat soort gevallen in principe een extern adviesorgaan in. Zodra tijdens het onderzoek naar aanleiding van de melding blijkt dat mogelijk sprake zal zijn van een (aanvraag voor een) maatwerkvoorziening, kan ook in die fase al dit externe adviesorgaan ingeschakeld worden, opdat de afhandelingstermijn zo kort mogelijk is en er geen onnodige bureaucratie ontstaat.

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet in beginsel schriftelijk worden ingediend, maar kan voor sommige voorzieningen ook mondeling of digitaal worden ingediend. Dit laatste kan de snelheid van afhandeling bevorderen. Deze optie wordt op termijn zo breed mogelijk ingezet, waar dat mogelijk is, met behoud van een zorgvuldige procedure en afhandeling. Op dit moment is de mondelinge aanvraag mogelijk voor Aanvullend Openbaar Vervoer en maatschappelijke opvang.

Als de cliënt zijn maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) voor ambulante ondersteuning, dagbesteding, hulp bij het huishouden, beschermd wonen of logeeropvang wil aanvragen, dan moet hij hiervoor een aantal aanvullende gegevens aanleveren. Hiertoe behoren een motivering voor de wens om een Pgb in te zetten, en een Pgb-plan waaruit blijkt door wie de ondersteuning geleverd zal worden en daarmee hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

2.6. Beschikking

(artikel 2.6 Wmo-verordening 2015)

In de beschikking wordt het recht van de cliënt vastgelegd, evenals daarbij horende voorwaarden en verplichtingen. Als een voorziening voor een bepaalde tijd wordt toegekend wordt ook dat vermeld.

In sommige gevallen wordt de omvang van het recht ook vermeld, bijvoorbeeld de hoogte van het toegekende Pgb-bedrag.

Tegen de beschikking van de gemeente is, als de cliënt het er niet mee eens is, bezwaar bij de gemeente en beroep bij de rechtbank mogelijk.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN

3.1 Algemeen

(artikel 3.1 Wmo-verordening 2015)

Een algemene voorziening is in de wet als volgt gedefinieerd:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen zijn derhalve voorzieningen die vrij toegankelijk zijn voor de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld. De meeste algemene voorzieningen zijn voor de Amsterdammer die er gebruik van maakt gratis. Een Amsterdammer die naar het oordeel van de gemeente voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening, komt daarmee niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn maatschappelijke dienstverlening, het beschermd vervoer en nachtopvang voor daklozen. Zoals in de Wmo-verordening 2015 staat vermeld is niet bedoeld een limitatieve opsomming van algemene voorzieningen op te nemen in regelgeving.

3.2 Basisvoorzieningen

(artikel 3.2 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Basisvoorzieningen zijn in de wijken aanwezig ter versterking van de eigen kracht en het netwerk van Amsterdammers. Basisvoorzieningen zijn activiteiten met een preventief karakter. Ze stimuleren dat mensen ondanks beperkingen die zij ervaren kunnen meedoen aan het maatschappelijk sociaal leven (actief worden), helpen om sociaal isolement te doorbreken en eenzaamheid te bestrijden en versterken ontmoeting en samenleven in de wijk. De basisvoorzieningen in de wijken worden vorm gegeven onder verantwoordelijkheid van de bestuurscommissies. Het is belangrijk dat de basisvoorzieningen en wijkzorg in nauwe afstemming met elkaar een aanbod bieden in de wijk. Hierover zijn met de bestuurscommissie goede afspraken gemaakt.

De rol van de gemeente waaronder de bestuurscommissies bestaat overigens niet zozeer uit het zelf (laten) leveren van voorzieningen, maar veeleer uit het mogelijk maken en faciliteren. Zo wordt gestimuleerd dat vrijwilligers zich inzetten en worden deze vrijwilligers ondersteund bijvoorbeeld in de koppeling met mensen die ondersteuning nodig hebben. Over het lokale aanbod wordt informatie en advies gegeven op wijkniveau. In elk stadsdeel wordt de samenwerking bevorderd tussen actieve bewoners, vrijwilligersorganisaties, bewonersnetwerken en professionele organisaties, maar ook met bedrijven in de wijken, zodat deze elkaars kennis en kunde benutten en waar mogelijk bijdragen aan elkaars activiteiten.

Voorbeelden van basisvoorzieningen zijn mantelzorgondersteuning, een Huis van de Wijk (of van de Buurt), maatjescontact, activiteiten rond ‘samen koken samen eten’, lotgenotencontact mantelzorgers en vrijwilligersorganisaties voor onderlinge hulp en steun en verder bijvoorbeeld functies als een participatiemakelaar, locatiemakelaar, welzijnswerker, opbouwwerker en maatschappelijk werker,. Bewoners kunnen, voor informatie over de wijze waarop de ondersteuning in hun stadsdeel geboden wordt, terecht bij het sociaal loket.

bVoorliggende voorziening

In het algemeen kan de zogenoemde dragende samenleving worden gezien als voorliggende voorziening. Maar ook de basisvoorzieningen zelf vormen in feite de mogelijke voorliggende voorziening op de verstrekking van verdergaande voorzieningen die de gemeente kan bieden.

3.3 Maatschappelijke dienstverlening

a Productbeschrijving

De maatschappelijke dienstverlening biedt in de hele stad een vergelijkbaar aanbod van professioneel georganiseerde ondersteuning aan Amsterdammers met een ondersteuningsvraag. Bij de maatschappelijke dienstverlening kunnen Amsterdammers met problemen terecht en worden ze met een kortdurende interventie geholpen deze op te lossen. De maatschappelijke dienstverlening kan ondersteunen op de levensdomeinen inkomen, huisvesting, gezinsrelaties, sociaal netwerk en maatschappelijke participatie. De ondersteuning wordt geboden op de locatie waar de maatschappelijke dienstverlening is gehuisvest. Als taken overgenomen moeten worden, onder begeleiding uitgevoerd of thuis getraind moeten worden, is ambulante ondersteuning passender.

b Voorliggende voorziening

In het algemeen kan de zogenoemde dragende samenleving worden gezien als voorliggende voorziening. Maar ook de maatschappelijke dienstverlening zelf vormt in feite de mogelijke voorliggende voorziening op de verstrekking van verdergaande voorzieningen die de gemeente kan bieden.

3.5 Beschermd vervoer

(artikel 3.5 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Het Beschermd vervoer is de enige algemene vervoersvoorziening, de andere vervoersvoorzieningen zijn maatwerkvoorzieningen en komen aan de orde in hoofdstuk 4. Het Beschermd vervoer vormt samen met het collectief vervoer het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV). Het collectief vervoer komt aan de orde in hoofdstuk 4.10.1a.

Het Beschermd vervoer is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem voor iedere Amsterdammer vanaf 75 jaar. In het Beschermd vervoer wordt geen begeleiding gegeven; mensen gaan zelf naar het voertuig en stappen zonder hulp in en uit. Cliënten worden opgehaald bij de deur van de woning of de ingang van het wooncomplex en afgezet bij de deur van het bestemmingsadres of de ingang van het complex.

Het Beschermd vervoer maakt vervoer over alle afstanden mogelijk in de directe woon- en leefomgeving en biedt een actieradius van 25 kilometer hemelsbreed gerekend vanaf het woonadres volgens de Basisregistratie Personen (BRP), of zoveel meer dan nodig om vanaf het woonadres een bestemming binnen Amsterdam te bereiken. Jaarlijks kan bij de vaststelling van de gemeentebegroting besloten worden of een ritmaximering in het Beschermd vervoer wordt toegepast en, indien dit het geval is, wat de omvang daarvan is.

Het vervoer wordt uitgevoerd in personenbusjes, personenauto’s of combi-voertuigen. De vervoerder bepaalt welk voertuig ingezet wordt en houdt daarbij rekening met de hulpmiddelen die de cliënt gebruikt tijdens het vervoer. Het materieel biedt de mogelijkheid om loophulpmiddelen, rolstoelen en scootmobielen te vervoeren.

Per rit mag in ieder geval één reisgenoot meereizen. De reisgenoot maakt exact dezelfde rit als de pashouder, en betaalt ook dezelfde ritbijdrage. Het is cliënten niet toegestaan een reisgenoot mee te nemen die begeleiding van de chauffeur nodig heeft. Voor cliënten in het bezit van een OV-Begeleiderskaart geldt dat de begeleider als reisgenoot gratis meereist.

Kinderen tot en met 3 jaar reizen gratis. Hulphonden en blindengeleidehonden mogen gratis meereizen. Kleine huisdieren mogen alleen mee als deze op schoot genomen kunnen worden, en reizen dan eveneens gratis mee.

Groepsvervoer

Personen die gebruik maken van het Beschermd vervoer kunnen groepsvervoer aanvragen. Groepsvervoer is vervoer van meer dan twee personen (cliënten en reisgenoten) van en/of naar hetzelfde adres.

b Voorliggende oplossingen

Er wordt enkel gekeken of een Amsterdammer ouder is dan 75 jaar. Er wordt niet beoordeeld of die Amsterdammer andere mogelijkheden heeft om in zijn vervoer te voorzien. Dit gebeurt als een maatwerkvoorziening voor vervoer wordt aangevraagd.

3.6     Kleine woningaanpassingen

(artikel 3.6 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Kleine woningaanpassingen betreffen douchezitjes of het verwijderen van eenvoudige (stof) drempels. Als er naast deze voorzieningen nog andere ondersteuning nodig is, wordt de melding in zijn geheel via de reguliere Wmo-procedure afgehandeld.

b Voorliggende oplossingen

Als de ondersteuningsvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals een losse douchestoel, is op te lossen is een kleine woningaanpassing niet aan de orde.

3.7Nachtopvang, crisisopvang en passantenpension

(artikel 3.7 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Nachtopvang

Nachtopvang is laagdrempelige opvang voor mensen die dak- of thuisloos zijn en biedt gedurende het hele jaar kortdurend verblijf. Mensen kunnen hier ’s avonds en ’s nachts tijdelijk verblijven.

Mensen die via de nachtopvang in beeld komen worden waar mogelijk toegeleid naar trajecten die voor hen het meest passend zijn. Dat begint met een doorverwijzing naar het stedelijk loket. Hier wordt de mate van zelfredzaamheid in kaart gebracht en nagegaan of er binding is met de regio Amsterdam. Op basis daarvan wordt een inschatting gemaakt of een traject in de maatschappelijke opvang in Amsterdam mogelijk of noodzakelijk is, of dat er andere mogelijkheden zijn.

Als binding met Amsterdam niet aanwezig is maar opvang wel noodzakelijk, dan moet de gemeente waar de persoon wel binding mee heeft opvang bieden. Voor mensen die niet zelfstandig in staat zijn zich bij die gemeente te melden, organiseert Amsterdam een warme overdracht.

De verblijfsduur in de nachtopvang is in principe zolang als nodig gelet op de specifieke situatie van de cliënt.

Er zijn drie specifieke vormen van nachtopvang, waar toeleiding naar een traject niet de primaire doelstelling is. Het zijn:

  • a.

    Stoelenproject: een basale vorm van onderdak gedurende de wintermaanden.

  • b.

    Amoc: beperkte opvang en terugkeertrajecten voor niet-rechthebbenden die in een crisissituatie verkeren.

  • c.

    Winterkoudeopvang: tijdelijke uitbreiding van het aantal plaatsen nachtopvang wanneer sprake is van extreme koude.

Crisisopvang

Er zijn twee vormen van crisisopvang: crisisopvang als kortdurend voltijd verblijf op de locaties waar nachtopvang geboden wordt en crisisopvang dakloze gezinnen.

Bij crisisopvang die kortdurend verblijf betreft op locaties waar nachtopvang wordt geboden heeft de GGD Amsterdam de regie over deze plekken. Deze crisisopvang is naar zijn aard geen voorziening die je aanvraagt, waarna er een beoordeling en beschikking plaatsvindt; het gaat hierbij om kortdurend voltijd verblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op specifiek voor dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende drie dagen en voor opvang na huiselijk geweld gedurende tien dagen. Er wordt snel ingegrepen, en nadat de eerste crisis is bezworen wordt nader gekeken naar meer structurele hulp, waaronder de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening opvang.

Crisisopvang voor dakloze gezinnen is kortdurend voltijd verblijf voor gezinnen die feitelijk dak- en thuisloos zijn. Deze crisisopvang duurt maximaal drie maanden met eenmalig de mogelijkheid tot verlenging met nog eens drie maanden. Het doel van de opvang is dat betrokkenen en hun kinderen tot rust komen en dat wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een meer structurele oplossing, zoals gezinsopvang. Het gezin dient mee te werken aan een traject dat gericht is op het opheffen van de situatie van dakloosheid en het herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.

In de crisisopvang voor dakloze gezinnen wordt bij de melding, alsmede gedurende het hele verblijf, samen met de betrokkene(n) gezocht naar alternatieven om toch zelf te voorzien in onderdak, bijvoorbeeld via familie of binnen het sociale netwerk. Voor het verblijf in de crisisopvang voor dakloze gezinnen geldt een aantal algemene voorwaarden. Dit houdt in dat het gezin:

  • Zich inschrijft bij Woningnet en de inschrijving op tijd verlengt;

  • In Woningnet wekelijks reageert op maximaal kansrijke woningen en daarbij geen voorkeur voor een bepaalde woning of buurt opgeeft;

  • Gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam bereid is om een verhuizing naar een gemeente buiten Amsterdam te overwegen;

  • Meewerkt aan de persoonlijke begeleiding die het ontvangt in de crisisopvang;

  • Na ondertekening van de overeenkomst voor bemiddeling naar een passende woning, de aangeboden woning niet mag weigeren. Mocht er toch sprake zijn van een weigering dan zal per situatie bekeken moeten worden welke passende maatregelen worden getroffen, waarbij beëindiging van de voorziening een mogelijkheid is.

Als uit onderzoek blijkt dat behandeling noodzakelijk is dan is deze voorziening voorliggend en wordt iemand daar naartoe verwezen en niet in crisisopvang opgenomen.

Passantenpension

Mensen die dak- en thuisloos maar wel redelijk zelfredzaam zijn, kunnen door het stedelijk loket worden doorverwezen naar een passantenpension. Een passantenpension biedt hen in het kader van maatschappelijke opvang tijdelijk verblijf. De groep die hiervoor in aanmerking komt heeft deze stabiele huisvesting nodig om van daaruit op eigen kracht of met behulp van kortdurende ondersteuning vanuit maatschappelijk dienstverlening hun problemen op te kunnen oplossen.

Naast bovenstaande producten biedt de maatschappelijke opvang ook de volgende producten:

Inloop

Inloop is het aanbieden van laagdrempelige dagopvang voor dak- en thuislozen in het kader van de maatschappelijke opvang. In de inloop wordt een cliënt een daginvulling geboden, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bezoekers van inlooplocaties kunnen zelf als vrijwilliger een deel van de activiteiten en het beheer van het inloophuis voor hun rekening nemen, onder toezicht van tenminste één professioneel staflid. Het doel van inloop is het signaleren van een andere ondersteuningsvraag, o.a. op het gebied van dagbesteding, het signaleren van veiligheidsrisico’s en het voorkomen van overlast op straat.

Veldwerk

Veldwerk is het outreachend en op signaal van derden bieden van kortdurende ondersteuning aan dak- en thuislozen die opvallen, dan wel overlast veroorzaken in het openbare domein. Het doel van veldwerk is het in beeld krijgen van verloedering dan wel overlast en het oplossen daarvan door een zorgkader te scheppen. Veldwerk heeft sterk het karakter van zorgtoeleiding: snel beoordelen wat er aan de hand is en daarna doorverwijzen naar een geschikt zorgkader, indien een zorgkader van toepassing is. Veldwerk wordt aangeboden door een stedelijk veldwerkteam dat voor de gehele stad werkt. Derde partijen zoals politie, stadsdeel, maatschappelijke en zorgpartners kunnen een signaal bij het veldwerkteam inbrengen.

b Voorliggende oplossingen

Er wordt samen met betrokkene bekeken of deze alternatieven heeft om tijdelijk te voorzien in onderdak, bijvoorbeeld via familie of een sociaal netwerk.

3.8 Waardering mantelzorgers

(artikel 3.8 Wmo-verordening 2015)

Mantelzorgers woonachtig in Amsterdam, of zij die zorgen voor een Amsterdammer met een fysieke, chronische of psychische beperking komen voor waardering in aanmerking.

De gemeente Amsterdam waardeert haar mantelzorgers jaarlijks met het mantelzorgcadeau op de dag van de mantelzorg. Daarnaast organiseren de bestuurscommissies activiteiten op de jaarlijkse dag van de mantelzorg (10 november) om mantelzorgers te waarderen.

Voor jonge mantelzorgers organiseert de gemeente een week van de jonge mantelzorger.

HOOFDSTUK 4 MAATWERKVOORZIENINGEN

4.1 Algemeen

Belangrijke uitgangspunten maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening (artikel 1.1.1 Wmo) is op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd:

  • ten behoeve van de zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Hieronder worden een aantal uitgangspunten uitgewerkt die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van een maatwerkvoorziening.

Goedkoopst adequaat

(artikel 4.1, derde lid onder e Wmo-verordening 2015)

Met het begrip goedkoopst adequaat wordt bedoeld ‘wat volgens objectieve maatstaven verantwoord en toereikend is’. Hiervan is sprake als een oplossing, mogelijk bestaand uit een combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de persoon op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel aanzienlijk vermindert. Hierbij hoeft een oplossing niet aan alle wensen van betrokkene, hoe invoelbaar deze wellicht mogen zijn, tegemoet te komen.

In het geval dat meerdere voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening.

Noodzakelijk

(artikel 4.1, derde lid onder b Wmo-verordening 2015)

Noodzakelijk wil zeggen dat de persoon met beperkingen uitsluitend met behulp van de voorziening in staat blijft zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. De voorziening moet om die reden nodig zijn; niet gewenst of gemakkelijk. Deze voorwaarde geldt voor alle maatwerkvoorzieningen. De noodzaak zal meestal een medische noodzaak zijn. De noodzakelijkheid kan zowel leiden tot een kortdurende als een langdurige verstrekking.

Voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen is langdurig noodzakelijk een voorwaarde. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat de persoon met beperkingen niet alleen aangewezen moet zijn op een Wmo voorziening, maar dat dit tevens voor langere tijd geldt.

Langdurig noodzakelijk heeft te maken met de aansluiting op het hulpmiddelendepot dat op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) beschikbaar is. Uit dat hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden geleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het middel tegen betaling te huren. Dat wil evenwel niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat de beperking over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat acht of tien maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal ziek is. Als de levensverwachting bijvoorbeeld vier maanden is, is duidelijk dat het probleem voor betrokkene blijvend is. Er wordt dan uitgegaan van langdurige noodzaak.

Voorzienbaarheid

(artikel 4.1, derde lid onder d Wmo-verordening 2015)

Als een Amsterdammer kan voorzien dat er op termijn ondersteuning nodig is, gaat de gemeente ervan uit dat hij hierop anticipeert. Hierbij kan gedacht worden aan het tijdig zoeken van andere woonruimte of het sparen voor de nodige aanpassingen, maar ook aan het tijdig regelen van tijdelijke hulp na een operatie.

Gericht op de persoon met beperkingen

Een maatwerkvoorziening is gericht op de persoon met beperkingen. Hiermee wordt het volgende bedoeld:

-Er is altijd één individuele aanvrager die de maatwerkvoorziening aanvraagt, c.q. voor wie de maatwerkvoorziening aangevraagd wordt. De maatwerkvoorziening moet voor deze persoon noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo; de maatwerkvoorziening moet op die persoon gericht zijn.

Het is mogelijk dat een maatwerkvoorziening gedeeld wordt als twee of meer aanvragers hier individueel voor in aanmerking komen, bijvoorbeeld een traplift.

-De maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van de persoon met beperkingen zelf. Medegebruik van maatwerkvoorzieningen is mogelijk. Voorbeelden daarvan zijn:

  • aangepaste auto waarin anderen mee kunnen rijden;

  • automatische deuropener aan de gemeenschappelijke toegangsdeur van een flat waar ook andere bewoners dan de persoon met beperkingen gebruik van maken.

In principe worden maatwerkvoorzieningen verstrekt waarvan men zelfstandig gebruik kan maken. Wanneer de persoon met beperkingen de voorziening niet zonder hulp kan gebruiken, maar deze wel de enige adequate oplossing biedt voor het probleem, kan deze bij uitzondering worden toegekend.

Bij co-ouderschap, waarbij het kind verdeeld over de tijd bij beide ouders verblijft, wordt in beginsel slechts één voorziening verstrekt. Van ouders wordt verwacht dat zij over roerende voorzieningen onderling afspraken maken.

Persoonskenmerken, behoeften van de aanvrager en de financiële mogelijkheden

Bij het vaststellen van de noodzaak van een maatwerkvoorziening wordt gekeken naar de persoonskenmerken, de behoeften en de financiële mogelijkheden van de Amsterdammer.

Persoonskenmerken

Relevante persoonskenmerken kunnen, afhankelijk van de belemmeringen die de Amsterdammer aandraagt, bijvoorbeeld zijn:

  • -

    de leeftijd;

  • -

    de gezondheidssituatie;

  • -

    de zelfstandigheid van de persoon;

  • -

    de mate waarin een persoon in staat is om zelf - eventueel met hulp van zijn huisgenoten en sociale netwerk - zaken te organiseren.

Behoeften van de aanvrager

De behoeften van de Amsterdammer spelen op twee manieren een rol. Allereerst wordt bekeken op welke terreinen hij belemmeringen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Onderzocht wordt wat de Amsterdammer wil met betrekking tot zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en op welke manier hij daarin belemmerd wordt. Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre deze wensen redelijk zijn en gecompenseerd moeten en kunnen worden. Voor het compenseren van de belemmeringen wordt gekeken welke oplossingen mogelijk zijn. Hierbij speelt opnieuw de behoefte van de Amsterdammer een rol en ook de achtergrond van de behoefte. Met deze behoeften wordt rekening gehouden, voor zover dat mogelijk is. Uiteindelijk wordt echter voor de goedkoopst adequate oplossing gekozen.

Financiële mogelijkheden

De financiële mogelijkheden van de Amsterdammer om zelf een oplossing aan te schaffen of te organiseren komen aan bod tijdens het onderzoek. Voor een aantal voorzieningen wordt een bijdrage in de kosten gevraagd. De Amsterdammer wordt in het onderzoek over beide zaken geïnformeerd om een goede afweging te kunnen maken.

4.2 Persoonsgebonden budget

(artikel 4.2 Wmo-verordening 2015)

aProductbeschrijving

Algemeen

In de Wmo 2015 is het persoonsgebonden budget (Pgb) een gelijkwaardig alternatief voor ondersteuning in natura. Een Amsterdammer die een geïndiceerde maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst, geeft dit gemotiveerd aan en hij stelt een zogenoemd Pgb-plan op, tenzij het een aanvraag voor een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel betreft. In die gevallen is geen Pgb-plan nodig, en toetst het college de aanvraag en de aanvrager enkel op doelmatigheid, bekwaamheid en motivatie.

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt ten behoeve van een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wmo-verordening 2015.

  • 2.

    Voor de aanvraag van een persoonsgebonden budget wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier.

  • 3.

    De motivatie en bekwaamheid van de aanvrager van een persoonsgebonden budget en de doelmatigheid van het zorginhoudelijke voorstel wordt getoetst aan de hand van een door de aanvrager ingevuld Pgb-plan als onderdeel van het gesprek als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wmo-verordening 2015.

  • 4.

    Er is sprake van professionele hulp als de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden en de persoon ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel. De omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming moet aansluiten bij de te leveren diensten voor het Pgb.

  • 5.

    Als de cliënt het budgetbeheer met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger uitvoert, mag de laatstgenoemde niet tevens de zorgverlener van de cliënt zijn, tenzij hiervoor door de gemeente toestemming is verleend.

Combinatie van zorg in natura en persoonsgebonden budget

Als een cliënt meerdere maatwerkvoorzieningen nodig heeft, is het mogelijk dat hij de ene

voorziening in natura ontvangt en de andere voorziening met een Pgb zelf regelt. Het is níet

mogelijk om één maatwerkvoorziening deels in natura en deels in de vorm van een Pgb te

ontvangen.

De beschikking

De toekenningsbeschikking van het college aan de budgethouder bevat naast de in artikel 2.6 van de Wmo-verordening 2015 genoemde informatie de mededeling dat de zorgovereenkomst door de Sociale Verzekeringsbank wordt doorgezonden aan de belastingdienst.

Voorzieningen

Hulp bij het huishouden

  • Het ondersteuningsplan voor hulp bij het huishouden bevat een afsprakenoverzicht waarin voor de doelen uit het ondersteuningsplan wordt beschreven wat nodig is aan huishoudelijke activiteiten en hoe deze worden bereikt;

  • Het ondersteuningsplan met het afsprakenoverzicht is de basis voor het aantal punten dat wordt toegekend op grond waarvan het Pgb-budget wordt vastgesteld (voor nadere uitleg zie artikel 4.2 lid 3 onder h van de verordening en de toelichting erop).

  • De budgethouder bepaalt met zijn hulpverlener de feitelijke inzet.

Woonvoorzieningen

  • De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • Bij berekening van de kosten van een woonruimteaanpassing is het uitrustingsniveau van een sociale huurwoning bepalend.

Vervoersvoorzieningen

  • Bij koop van een individuele vervoersvoorziening wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op de hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het budget wordt indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud of verzekering.

  • De bedragen voor het persoonsgebonden budget worden gebaseerd op de gemeentelijke uitgaven voor de voorzieningen in natura.

De volgende maatwerkvoorzieningen worden alleen als persoonsgebonden budget verstrekt.

  • Gebruik taxi of vervoer door derden.

  • Gebruik rolstoeltaxi of vervoer door derden.

  • Gebruik taxi of vervoer door derden naast gebruik van fiets, scootmobiel of (elektrische) rolstoel.

  • Aanpassing aan een eigen vervoermiddel.

Rolstoelen

  • Bij koop van een rolstoel wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op de hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het budget wordt indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud of verzekering.

  • De bedragen voor het persoonsgebonden budget worden gebaseerd op de gemeentelijke uitgaven voor de voorzieningen in natura.

Ambulante ondersteuning

De hoogte van het persoonsgebonden budget is afhankelijk van de mate van ondersteuning. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Vinger aan de polscontact, om de Amsterdammer in beeld te houden, waarbij toetsend contact plaatsvindt met als doel de preventie van toename van de zorgvraag en signalering van risico op terugval: uitgangspunt 6 uur per jaar. Meer of minder uren kunnen worden toegekend als de noodzaak daartoe onderbouwd wordt.

  • Licht intensieve ondersteuning als toetsen en adviseren nodig zijn: uitgangspunt 1,75 uur per week. Meer of minder uren kunnen worden toegekend als de noodzaak daartoe onderbouwd wordt.

  • Matig intensieve ondersteuning als naast toetsen en adviseren ook instructie nodig is: uitgangspunt 4,5 uur per week. Meer of minder uren kunnen worden toegekend als de noodzaak daartoe onderbouwd wordt.

  • Hoog intensieve ondersteuning als bovendien toezicht nodig is om inzicht en overzicht te houden: uitgangspunt 6 uur per week. Extra uren kunnen beargumenteerd worden toegekend als de noodzaak daartoe onderbouwd wordt.

Dagbesteding

  • Indien de aanvrager voldoet aan de criteria dan wordt dagbesteding toegekend.

  • Voor de hoogte van het budget is het aantal dagdelen dat de cliënt in zijn Pgb-plan heeft opgenomen het uitgangspunt; de indicatiesteller kan daar gemotiveerd van afwijken. In het Pgb-plan is aangegeven wat nodig is om de beoogde resultaten op het gebied van dagbesteding te bereiken.

Onderstaande bepalingen geven aan wat het maximaal aantal toe te kennen dagdelen per resultaat per week is.

  • -

    Meedoen in de samenleving: minimaal 1 dagdeel en maximaal 9 dagdelen

  • -

    Meewerken in de samenleving: minimaal 3 dagdelen en maximaal 9 dagdelen

  • -

    Arbeidsmatige activering: minimaal 5 dagdelen en maximaal 9 dagdelen

Met het resultaat ‘de mogelijkheid tot inlopen’ worden Amsterdammers bereikt die zich niet zelf bij wijkzorg melden en vaak professionele ondersteuning mijden waarvoor een melding of aanvraag nodig is. Gezien het karakter van dit resultaat is verstrekking als persoonsgebonden budget niet mogelijk.

Indien geïndiceerd wordt een financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor vervoer naar dagbesteding toegekend. Zie paragraaf 4.10.8 voor meer informatie.

Beschermd wonen

  • Voor het vaststellen van de hoogte van een persoonsgebonden budget vormen de GGZ-C Zorgzwaartepakketten (ZZP) 3 tot en met 5 conform de AWBZ 2014 het maximum.

  • Voor cliënten in een gezamenlijk wooninitiatief bestaat de mogelijkheid om een toeslag toe te kennen; voor de bestedingsmogelijkheden van deze toeslag wordt aangesloten bij de mogelijkheden die de gelijksoortige toeslag op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) biedt.

  • De indicatiesteller bepaalt aan de hand van het Pgb-plan en het gesprek daarover voor welke onderdelen de cliënt in aanmerking komt. Bepalend hierbij is de mate waarin de cliënt bescherming en ondersteuning nodig heeft. Ambulante ondersteuning maakt altijd onderdeel uit van een Pgb voor beschermd wonen. De noodzaak van persoonlijke verzorging, verpleging, hulp bij het huishouden, dagbesteding en vervoer wordt separaat door de indicatiesteller bepaald.

  • De mate waarin een cliënt dagbesteding nodig heeft, wordt bepaald aan de hand van de behoefte van de cliënt aan ondersteuning bij het verkrijgen van een dagstructuur.

  • De noodzaak voor het bieden van vervoer door de gemeente hangt ervan af of de cliënt redelijkerwijs in staat is zelf vervoer te regelen.

  • De indicatiesteller kan gemotiveerd afwijken van de ondersteuningswens die de cliënt in zijn Pgb-plan heeft opgenomen.

Logeeropvang

De hoogte van het Pgb wordt gebaseerd op een bedrag per etmaal.

Het Pgb kan besteed worden om te logeren bij een professionele aanbieder van logeeropvang (bijvoorbeeld een instelling of logeerhuis).

b Voorwaarden voor verstrekking

In het onderstaande worden een aantal voorwaarden, beperkingen en afwijkingsmogelijkheden vastgesteld en waar nodig toegelicht.

Besteding buiten Amsterdam

  • 1.

    De budgethouder kan het persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van zorg te verlenen tijdens zijn verblijf buiten Amsterdam.

  • 2.

    De budgethouder kan het persoonsgebonden budget voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van zorg, te verlenen tijdens zijn verblijf buiten Nederland.

  • 3.

    Het college kan op aanvraag de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn verlengen.

  • 4.

    Op besteding buiten Amsterdam zijn overigens alle verplichtingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget van toepassing.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en het tweede lid kan een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden niet buiten Amsterdam worden besteed.

Experimenteerruimte

  • 1.

    Het college kan in het kader van onderzoek naar nieuwe zorgvormen voorzieningen toekennen via een persoonsgebonden budget die bij wijze van experiment afwijken van deze Nadere regels.

  • 2.

    De afwijkingsbevoegdheid kan omvatten dat de voorziening voor een afwijkende periode wordt toegekend, dat de zorg in inhoud en/of vorm afwijkt, dat een monitoring- en evaluatieprocedure wordt bepaald of dat een voorziening tussentijds wordt gewijzigd.

  • 3.

    De hoogte van persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het Pgb-tarief voor de Wmo-voorziening die het meest tegemoetkomt aan de ondersteuningsvraag.

Toelichting op de experimenteerruimte

Hierbij wordt gedacht aan de situatie waar voor een cliënt het huidige, bestaande aanbod niet heeft gezorgd voor de beoogde ondersteuning of verbetering van de situatie. Het is dan mogelijk om bij wijze van experiment andere, nieuwe vormen van zorg uit te proberen, om te kijken of de cliënt zo adequater ondersteund kan worden.

Beperkingen keuzevrijheid

In een aantal gevallen is er in beginsel geen keuze voor een persoonsgebonden budget. Er is in aanvulling op artikel 4.2 lid 2 Wmo-verordening geen keuze voor een persoonsgebonden budget als:

  • 1.

    Het een toekenning betreft voor een plek in opvang, het collectief vervoer, een auto, autobus of gesloten buitenwagen, of voor hulp bij het huishouden OGGZ of Bijzondere schoonmaak.

  • 2.

    Het een toekenning betreft voor een voorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.

  • 3.

    De persoon met beperkingen jonger is dan 18 jaar en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening of een rolstoel.

  • 4.

    Voorzienbaar is dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening of een rolstoel.

  • 5.

    Aan de persoon met beperkingen door het college intensieve deskundige begeleiding (casemanagement) is toegekend voor het indienen van een aanvraag en het een aanvraag betreft voor een roerende woonvoorziening, vervoersvoorziening of een rolstoel.

Toelichting op de beperkingen

In bovenstaande situaties wordt vanuit efficiencyoverwegingen de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt. Deze overwegingen zijn de volgende:

  • 1.

    Onder efficiencyoverwegingen kan ook het verantwoord laten functioneren van het collectief vervoerssysteem en de opvang vallen. Het college heeft een zwaarwegend financieel belang om rechthebbenden te laten deelnemen aan deze voorzieningen ten einde ze in stand te houden, en daarnaast bestaat het risico op dubbele kosten.

  • 2.

    Het betreft unieke en dure voorzieningen die in geval van in natura verstrekking door de gemeente worden geleased. Vanwege de leaseconstructie zou een persoonsgebonden budget waarmee een aanvrager zelf een vergelijkbare voorziening kan verwerven altijd hoger zijn dan de gemeentelijke uitgave in natura. Bovendien zijn er praktische problemen met het vaststellen van een budget voor onderhoud en verzekering, omdat de kosten sterk zijn gerelateerd aan het gebruik. Dit geldt voor auto, autobus en gesloten buitenwagen.

  • 3.

    De producten Hbh OGGZ en Hbh Bijzondere schoonmaak worden veelal verstrekt aan personen met een psychische beperking en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de cliënt om mee te helpen.

  • 4.

    De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekt middel voorkomt dat één voorziening twee eigenaren krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 5.

    De voorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget (De looptijd van het budget is gelijk aan de afschrijvingstermijn van het geïndiceerde middel).

Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte voorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel zeer complex, zo niet onmogelijk is, ontstaan hoge extra kosten. Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’, en bij mensen bij wie te voorzien is dat de (medische) situatie zich binnen de looptijd van het budget ingrijpend zal wijzigen.

6.De combinatie van een persoonsgebonden budget met intensieve begeleiding maakt dat de functie van casemanager anders en moeilijker wordt. De casemanager heeft onder andere als taak het afstemmen van beslissingen en leveringen van voorzieningen van de gemeentelijke backoffices en leveranciers voor mensen in complexe situaties. Als een cliënt zou kiezen voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, dan zou de casemanager zich ook bezig moeten gaan houden met begeleiding van mensen bij het verwerven van voorzieningen op de vrije markt, waarbij de afstemming op genoemde punten wordt bemoeilijkt.

4.3 Ambulante ondersteuning

(artikel 4.3 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Ambulante ondersteuning wordt geboden aan Amsterdammers met een ondersteuningsvraag op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en vindt plaats op individuele basis of in groepsverband. Ambulante ondersteuning is gericht op het verhogen van de kwaliteit van leven en op persoonlijke ontplooiing van de individuele Amsterdammer waarbij de zelfredzaamheid,en de maatschappelijke participatie wordt bevorderd, gestabiliseerd of ondersteuning wordt geboden bij achteruitgang. Dit wordt bereikt door het behalen van concrete resultaatafspraken. Hierbij wordt altijd rekening gehouden met individuele omstandigheden en mogelijkheden.

Ambulante ondersteuning kan na informatie en advies en vraagverheldering zowel kort- als langdurig en in meer of mindere mate intensief geboden worden. Indien er sprake is van uitsluitend kortdurende inzet van ambulante ondersteuning, minder dan 12 weken, wordt een verslag gemaakt. Voor ambulante ondersteuning voor een periode van 12 weken of langer, wordt een verslag in de vorm van een ondersteuningsplan opgesteld.

Ambulante ondersteuning kent drie te bereiken resultaten:

  • Grip op het dagelijks leven en persoonlijk functioneren

  • Opbouwen en onderhouden sociaal netwerk

  • Deelnemen aan het maatschappelijk leven

Het ontlasten van mantelzorgers kan onderdeel uitmaken van de resultaten.

Grip op het dagelijks leven en persoonlijk functioneren

Dit resultaat richt zich op het bieden van ondersteuning bij het uitvoeren en structureren van dagelijkse, praktische vaardigheden op alle voor de Amsterdammer relevante levensgebieden.

Het hebben of het creëren van een stabiele leefsituatie waarbij de administratie en andere zaken op orde zijn, maakt hiervan onderdeel uit. De Amsterdammer wordt, waar nodig, ondersteund bij het uitvoeren van activiteiten, het aanleren van vaardigheden en het nemen van besluiten. Als de Amsterdammer tijdens het werken aan doelen uit het ondersteuningsplan beperkingen ondervindt door zijn gedrag, kan het verkrijgen van inzicht in het effect van dit gedrag onderdeel uitmaken van de ondersteuning.

Opbouwen en onderhouden sociaal netwerk

Dit resultaat richt zich op het bieden van ondersteuning bij het aangaan en onderhouden van sociale contacten, om eenzaamheid te voorkomen en het sociale netwerk te vergroten, zodat het sociale netwerk van de Amsterdammer ook zoveel mogelijk steun en een positieve bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt kan leveren. Het verkrijgen van inzicht in het effect van het sociale netwerk op het persoonlijk functioneren van de Amsterdammer kan onderdeel van de ambulante ondersteuning zijn.

Deelnemen aan het maatschappelijk leven

Dit resultaat betreft het bieden van ondersteuning bij participatie in de samenleving. De Amsterdammer wordt ondersteund bij het realiseren en behouden van wat hij wil en kan bijdragen aan de samenleving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan deelnemen aan buurtactiviteiten, groepsactiviteiten, vrijwilligerswerk, betaald werk, dagbesteding, opleiding, etc.

De Amsterdammer krijgt ondersteuning bij het vinden en ondernemen van passende activiteiten waarmee hij (zo goed mogelijk) in staat is om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Inzet van ambulante ondersteuning kan leiden tot de inzet van de Wmo voorziening dagbesteding.

b Voorwaarden voor verstrekking

Ambulante ondersteuning wordt geboden aan Amsterdammers die beperkingen hebben bij het zelfstandig functioneren of zonder de ondersteuning risico lopen om hun zelfredzaamheid te verliezen.

Als de ondersteuningsvraag op het gebied van zelfredzaamheid en participatie niet met voorliggende voorzieningen is op te lossen, kan een aanvraag worden gedaan voor ambulante ondersteuning. Bij de beoordeling van deze aanvraag blijft het versterken van de eigen kracht en het inzetten van de voorliggende oplossingen het uitgangspunt.

Als de noodzaak voor het inzetten van ambulante ondersteuning is vastgesteld worden met de Amsterdammer in een verslag of ondersteuningsplan de afspraken vastgelegd. In een ondersteuningsplan staan de beoogde resultaten, doelen en activiteiten. Tevens wordt vastgelegd voor welke periode en met welke frequentie de ondersteuning wordt ingezet. Het uitgangspunt is dat de geboden ondersteuning niet zwaarder of langer wordt ingezet dan nodig is. Uitgangspunt is dat jaarlijks een evaluatie plaatsvindt of, en zo ja welke afspraken er nodig zijn voor de inzet van ambulante ondersteuning.

Bij ambulante ondersteuning wordt eerst gekeken naar wat de Amsterdammer zelf kan en welke ondersteuning zijn sociale netwerk kan bieden. De mate van zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt onderzocht en gestimuleerd. Op basis daarvan wordt vastgesteld welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is.

*Het inzetten van eigen kracht

Hierbij kan in dit kader gedacht worden aan het handhaven van voorzieningen die al ingezet waren, zoals een belastingadviseur. Denk ook aan praktische oplossingen, zoals het kopen van een agenda en het plakken van briefjes ter herinnering aan taken.

*Het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk

Onderzocht wordt op welke wijze de Amsterdammer door zijn netwerk ondersteund kan worden, bijvoorbeeld door familieleden, vrienden of buren. Het gaat hier allereerst om de zogenoemde gebruikelijke hulp (Zie voor meer informatie over gebruikelijke hulp hoofdstuk 2 van deze Nadere regels). Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse begeleiding die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden (zie hoofdstuk 2.3).

Daarnaast wordt in het persoonlijke netwerk van de Amsterdammer gezocht naar aanvullende ondersteuning op basis van vrijwilligheid of wederkerigheid. Hierbij kan gedacht worden aan één van de kinderen die de Amsterdammer helpt bij het maken van en begeleiden naar afspraken, een tante die ondersteunt bij de administratie of buren die telefonisch de ‘vinger aan de pols’ houden. Ook kan gedacht worden aan een maatje die de Amsterdammer ergens heen begeleidt, een telefooncirkel en het inschakelen van een sport-, muziek- of andere vereniging.

*Een beroep doen op andere wetgeving

Indien een Amsterdammer een Wlz indicatie heeft of daarvoor in aanmerking komt, vindt de benodigde individuele begeleiding in het kader van de Wlz plaats en niet in het kader van de Wmo.

*Het gebruik maken van basisvoorzieningen

Bij basisvoorzieningen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ondersteuning vanuit een Huis van de Wijk (of van de Buurt) of de inzet van vrijwilligers.

Tot slot staat hieronder een aantal afbakeningen met betrekking tot ambulante ondersteuning.

Afbakening ambulante ondersteuning en maatschappelijke dienstverlening

Maatschappelijke dienstverlening is een voorliggende voorziening op ambulante ondersteuning. Bij de maatschappelijke dienstverlening in de wijken kunnen Amsterdammers op een laagdrempelige manier met kortdurende problemen terecht, bijvoorbeeld bij problemen met het omgaan met geld of omgaan met conflictsituaties. Amsterdammers worden geholpen deze te ordenen en op te lossen zodat ze het voortaan zelf weer kunnen. Maatschappelijke dienstverlening vindt plaats op de locatie waar de maatschappelijke dienstverlening is gehuisvest. Als taken overgenomen moeten worden, onder begeleiding uitgevoerd of thuis getraind moeten worden, dan is ambulante ondersteuning passender.

Afbakening ambulante ondersteuning en hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden betreft het overnemen van huishoudelijke activiteiten die de Amsterdammer niet meer zelf kan uitvoeren, al dan niet in combinatie met de regievoering over deze activiteiten. Regievoering over het huishouden kan inhouden dat de huishoudelijke hulp de Amsterdammer actief stimuleert huishoudelijke activiteiten uit te voeren waarbij toezicht nodig is.

Bij de Amsterdammer die uitsluitend beperkingen ervaart ten aanzien van het doen van het huishouden wordt de voorziening hulp bij het huishouden ingezet. Als de Amsterdammer alleen regie over huishoudelijke taken nodig heeft en geen hulp bij het huishouden, wordt ambulante ondersteuning ingezet. Hierbij valt te denken aan het plannen en voorbespreken van huishoudelijke activiteiten waarna de Amsterdammer deze zelfstandig kan uitvoeren. Een ambulant ondersteuner voert geen huishoudelijke taken uit.

Afbakening persoonlijke verzorging Wmo en persoonlijke verzorging Zorgverzekeringswet

Persoonlijke verzorging betreft meestal het overnemen van zelfzorg die de Amsterdammer niet meer zelf kan doen, al dan niet in combinatie met de regievoering over deze activiteiten. Het gaat bijvoorbeeld om in- en uit bed gaan, wassen, lichamelijke verzorging, bewegen, toiletgang, eten/drinken, aan- en uitkleden.

Als er sprake is van het structureren, organiseren of aansporen van persoonlijke verzorging door een regieprobleem kan dit onderdeel uitmaken van de ambulante ondersteuning binnen de Wmo. In dit geval heeft de Amsterdammer naar verwachting ook beperkingen bij de uitvoering en regievoering van andere dagelijkse activiteiten waarvoor ambulante ondersteuning nodig is. In alle andere situaties valt persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet. Inname, attenderen op, aanreiken en toedienen van medicatie zijn altijd handelingen binnen de persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet. Het toekennen van alléén persoonlijke verzorging is vanuit de Wmo niet mogelijk.

Afbakening ambulante ondersteuning Wmo en behandeling Zorgverzekeringswet

Behandeling binnen de Zorgverzekeringswet betreft werken aan geformuleerde verbeterdoelen op een gestructureerde en methodische manier. Hiervoor is specifieke (para)medische deskundigheid vereist van bijvoorbeeld een fysio- of ergotherapeut, psycholoog of psychiater. Behandeling kan gericht zijn op herstel van ziekte, aandoening of beperking, maar ook op het voorkomen van verergering. Onder behandeling valt ook het leren omgaan met (de gevolgen van) een ziekte, aandoening of beperking en het aanleren van nieuw gedrag.

Als het gaat om oefenen, ondersteuning bij inslijten van vaardigheden, handelingen, gedrag en ondersteuning bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, kan dit ook onder ambulante ondersteuning vallen. De vaardigheden, handelingen en gedrag kunnen in een (para)medisch voortraject als onderdeel van behandeling al aangeleerd zijn. Behandeling en ambulante ondersteuning kunnen naast elkaar bestaan en elkaar versterken. Behandeling kan invloed hebben op de intensiteit en duur van de ambulante ondersteuning.

Van de Amsterdammer wordt verwacht dat hij zo optimaal mogelijk gebruik maakt van bestaande behandelmogelijkheden. Bij twijfel of er nog behandeling mogelijk is, kan een medisch advies worden opgevraagd.

Afbakening ambulante ondersteuning en beschermd wonen Wmo

Als de Amsterdammer gebruik maakt van de voorziening beschermd wonen, geldt dat geen ambulante ondersteuning ingezet kan worden. Beschermd wonen is namelijk een totaalpakket waarbij de ondersteuning (bij beschermd wonen begeleiding genoemd) al 24 uur per dag beschikbaar is.

4.4 Dagbesteding

(artikel 4.4, eerste lid Wmo-verordening 2015)

aProductbeschrijving

Dagbesteding is een Wmo-voorziening die geboden wordt aan Amsterdammers die als gevolg van een beperking of specifieke omstandigheid onvoldoende zelfredzaam zijn op het gebied van een zinvolle invulling van de dag, het hebben van sociale contacten en maatschappelijke deelname. Dagbesteding begeleidt de Amsterdammer bij het bevorderen en behouden van zelfredzaamheid en biedt begeleiding bij achteruitgang van zelfredzaamheid. Een cliënt kan ook in aanmerking komen voor dagbesteding als overbelasting van mantelzorgers daarmee wordt voorkomen. Dagbesteding wordt aangeboden in een groep, of is gericht op het hebben van contacten met meerdere personen. De begeleiding is deskundig in het bieden van passende activiteiten, structuur, toezicht en/of zorg en richt zich daarnaast ook op een afgewogen samenstelling van de groep en de omgeving waarin de dagbesteding plaatsvindt.

Van de Amsterdammer wordt verwacht dat hij zelf regelt dat hij op de afgesproken momenten aanwezig is op de dagbestedingslocatie.

Dagbesteding kent vier te bereiken resultaten: de mogelijkheid tot inlopen, meedoen in de samenleving, meewerken in de samenleving en arbeidsmatige activering. Deze resultaten hebben een logische opbouw in de mate van prestaties die de Amsterdammer per resultaat kan behalen.

De mogelijkheid tot inlopen

Dit resultaat biedt een laagdrempelige inloopmogelijkheid voor het zinvol invullen van de dag. De Amsterdammer heeft hier de mogelijkheid tot het vinden van een beschutte omgeving in combinatie met sociaal contact. Met deze inloop worden Amsterdammers bereikt die zich niet zelf bij wijkzorg melden en vaak professionele ondersteuning mijden waarvoor een melding of aanvraag nodig is. Er is deskundige begeleiding aanwezig voor het herkennen van problematiek en om vertrouwen te wekken, om zorg te starten, ook als de Amsterdammer daar nog weerstand tegen heeft. Het doel van de inloop kan ook zijn dat er een ondersteuningsplan wordt opgesteld of doorverwijzing plaatsvindt.

Meedoen in de samenleving

Dit resultaat biedt de Amsterdammer ondersteuning in groepsverband om (duurzame) sociale contacten op te bouwen, te onderhouden en mee te doen in Amsterdam.

Het tegengaan van sociaal isolement en eenzaamheid, het hebben of creëren van een stabiele dagstructuur en het oefenen van vaardigheden kunnen doelen van de ondersteuning zijn. De Amsterdammer wordt ondersteund en in staat gesteld om met een zekere regelmaat naar een veilige en bekende dagbestedingslocatie te komen.

Als de Amsterdammer dit wil, wordt hij ondersteund om talenten te ontwikkelen of uit te breiden.

Meewerken in de samenleving

Het resultaat meewerken in de samenleving is bedoeld om Amsterdammers in staat te stellen zingevende activiteiten, zoals vrijwilligerswerk te verrichten.

Er wordt voor de Amsterdammer een actieve en veilige dagbestedingsplek gecreëerd voor het opbouwen of behouden van een levensritme en arbeidstijden. Het ontwikkelen van voor de Amsterdammer zinvolle activiteiten kan hier onderdeel van zijn.

Arbeidsmatige activering

Bij arbeidsmatige activering krijgt de Amsterdammer ondersteuning bij het ontwikkelen of behouden van arbeidsmatige vaardigheden én bij het beroep passende sociale en communicatieve vaardigheden. Dat gebeurt in een veilige beroepsmatige omgeving. De activiteiten worden uitgevoerd in groeps- of teamverband of individueel waarbij het hebben van contact met anderen een beoogd doel is. Arbeidsmatige activering richt zich op het aanleren en toepassen van werknemersvaardigheden en bij uitstek op doorstroom naar vormen van betaald werk.

b Voorwaarden voor verstrekking

Dagbesteding wordt geboden aan Amsterdammers die beperkingen hebben bij een zinvolle tijdsbesteding met sociale contacten en maatschappelijk verkeer. Als de ondersteuningsvraag op het gebied van dagbesteding niet met voorliggende voorzieningen is op te lossen, kan een aanvraag worden gedaan voor de maatwerkvoorziening dagbesteding. Bij de beoordeling van deze aanvraag blijft het versterken van de eigen kracht en de het inzetten van voorliggende oplossingen het uitgangspunt.

Het resultaat de mogelijkheid tot inlopen is als uitzondering op de andere resultaten van dagbesteding toegankelijk zonder aanvraag, voorafgaand gesprek of ondersteuningsplan, maar kan daar wel toe leiden. Gezien het karakter van dit resultaat is verstrekking als persoonsgebonden budget niet mogelijk.

Uitgangspunt in het vraagverhelderingsgesprek is dat bij Amsterdammers vanaf 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd de mogelijke inzet van arbeidsmatige activering als eerste wordt beoordeeld en daarnaast ook het kunnen functioneren in een groep of in contact met anderen. Het best passende resultaat wordt ingezet. De toeleiding naar betaald werk is leidend. Amsterdammers tot 18 jaar kunnen bij uitzondering, met een overdracht vanuit de Jeugdwet en/of de Participatiewet, ook dagbesteding vanuit de Wmo ontvangen.

De resultaten de mogelijkheid tot inlopen en meedoen in de samenleving zijn uitsluitend in groepsverband mogelijk.

De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is. Uitgangspunt is dat jaarlijks een evaluatie plaatsvindt of, en zo ja welke afspraken er nodig zijn voor de inzet van dagbesteding.

Als het vervoer naar dagbesteding vanwege beperkingen niet zelfstandig mogelijk is, dient de Amsterdammer eerst een beroep te doen op de inzet van het sociaal netwerk of andere informele oplossingen. Als deze opties niet voorhanden zijn dan bespreekt hij mogelijke vervoersalternatieven met de zorgaanbieder, die vanuit gemaakte afspraken met de gemeente Amsterdam een passende vervoersoplossing zal bieden. In het geval van een Pgb is een financiële tegemoetkoming meerkosten voor vervoer van en naar dagbesteding mogelijk (zie paragraaf 4.10.8).

Bij dagbesteding wordt eerst gekeken naar wat de Amsterdammer zelf kan en welke ondersteuning zijn sociale netwerk kan bieden. De mate van zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt onderzocht en gestimuleerd. Op basis daarvan wordt vastgesteld welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is.

*Het inzetten van eigen kracht

Hierbij kan gedacht worden aan oplossingen die iemand al had ingezet voordat de beperking optrad, het deelnemen aan activiteiten voor en door bewoners in de buurt, aansluiting vinden bij verenigingen of clubs, het volgen van cursussen, het uitbouwen van hobby’s, het zoeken van vrijwilligerswerk, onderwijs of een reguliere baan.

*Het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk

Hierbij kan gedacht worden aan familieleden, vrienden of kennissen die een vorm van dagbesteding organiseren voor de Amsterdammer, zoals iemand die een vast dagdeel op bezoek komt, iemand die de Amsterdammer meeneemt naar een sociale gelegenheid of een vrijwilliger die wekelijks met de Amsterdammer gaat wandelen.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde begeleiding bieden, is ondersteuning vanuit de Wmo niet aan de orde.

*Een beroep doen op andere wetgeving

De Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) kunnen voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo. De Wlz kan voorliggend zijn als blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig is. De Zvw kan voorliggend zijn als behandeling mogelijk is.

Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domeinoverstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet wordt voor een goede afstemming van de ondersteuning gezorgd.

*Het gebruik maken van basisvoorzieningen

Basisvoorzieningen in de wijk kunnen een oplossing bieden voor de problemen op het gebied van dagbesteding. Hierbij kan gedacht worden aan activiteiten voor en door bewoners zoals eettafels, koffieochtenden en wandelgroepen. Maar ook aan activiteiten gericht op het met elkaar kennis laten maken van mensen uit de buurt, stadsdeel of buurtgebonden voorzieningen zoals Algemene Ontmoetingscentra (AOC) en ‘een huis van de buurt’.

Tot slot staat hieronder nog een aantal afbakeningen met betrekking tot dagbesteding.

Afbakening dagbesteding met ambulante ondersteuningAmbulante ondersteuning en dagbesteding onderscheiden zich in de te behalen resultaten en de aard van de begeleiding. Daar waar ambulante ondersteuning zich richt op de beperkingen bij het zelfstandig functioneren van de Amsterdammer die zonder ondersteuning risico loopt om de zelfredzaamheid te verliezen, richt dagbesteding zich op het hebben van sociale contacten en zinvolle activiteiten. Daarbij vindt de begeleiding bij ambulante ondersteuning individueel plaats en bij dagbesteding in groepsverband of in ieder geval in contact met anderen.

Afbakening dagbesteding Wmo en dagbesteding Wlz en Zvw

Als de Amsterdammer een Wlz-indicatie heeft dan is de daaruit gefinancierde dagbesteding voorliggend op dagbesteding uit de Wmo.

Na of tijdens Zvw-behandeling kan de Amsterdammer behoefte hebben aan dagbesteding. Als de zelfredzaamheid van de Amsterdammer naar verwachting onvoldoende blijft dan is ondersteuning vanuit de Wmo een mogelijkheid. Het betreft dan ondersteuning bij sociale en maatschappelijke participatie van de cliënt, als het gaat om toepassen, ondersteunen bij inslijten of behouden van vaardigheden/handelingen.

4.6    Opvang en Beschermd wonen

4.6.1 Maatschappelijke opvang

(artikel 4.5, eerste lid Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

In de maatschappelijke opvang zijn in Amsterdam vijf clusters van voorzieningen te onderscheiden:

  • Begeleid wonen met reguliere (niet- intensieve) begeleiding

  • Groepswonen met reguliere (niet- intensieve) begeleiding

  • Intramuraal (24 uurs) met reguliere (niet- intensieve) begeleiding

  • Gezinsopvang

  • Meerzorg (specifieke opvang voor mensen met somatische problematiek)

Toegang wordt beoordeeld door de Centrale Toegang aan de hand van de criteria in de verordening en aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix. De Centrale Toegang is samengesteld uit instroomfunctionarissen en trajecthouders van aanbieders en medewerkers van de GGD Amsterdam. Na toelating tot de maatschappelijke opvang worden cliënten toegewezen aan een cluster van voorzieningen. De GGD Amsterdam bepaalt aan de hand van een stedelijke wachtlijst wanneer welke cliënt geplaatst wordt.

Voor slachtoffers van huiselijk geweld wordt voorzien in crisisopvang. Deze duurt in beginsel maximaal zes weken; in uitzonderingsgevallen kunnen daar zes weken bij komen. Het doel van de crisisopvang is dat de slachtoffers en eventueel hun kinderen tot rust komen en bedenken welke stappen er voor de toekomst nodig zijn. Het eerste wat er in de crisisopvang gebeurt, is bekijken hoe groot het actuele risico op geweld is.

Als het erop lijkt dat de problemen uit de hand lopen, bekijkt de hulpverlener welke actie er nodig is. Dat gebeurt altijd samen met het slachtoffer en met eventuele kinderen. Als de veiligheid dat toelaat wordt ook de pleger van het geweld hierbij betrokken. Bij acute dreiging of geweld kan de politie worden ingeschakeld. In levensbedreigende situaties kunnen cliënten, in overleg met de gezinshulpverlener, opgevangen worden in een ‘Safe House’ of op een andere locatie elders in het land.

bVoorwaarden voor verstrekking

De Wmo-verordening 2015 noemt in de artikelen 4.1 en 4.5 lid 1 een aantal criteria. Eerst wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. Die beoordeling vindt plaats op basis van toelatingscriteria.

De toegang tot opvang in Amsterdam is voorbehouden aan een persoon die:

  • 1.

    1.De Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Toelichting

In uitzonderlijke situaties wordt ook aan ‘niet rechthebbenden’ tijdelijk toegang verleend tot de maatschappelijke opvang. Het gaat om situaties die mensonterend zijn, of waarbij zonder opvang kinderen (jonger dan 18 jaar) op straat zouden moeten verblijven. Grondslag hiervoor is de werking van internationale mensenrechtenverdragen, met name artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Tegelijkertijd is sprake van een cliënt

  • 2.

    die feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

  • 3.

    beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

  • 4.

    niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

Toelichting

Om vast te kunnen stellen of iemand feitelijk dan wel residentieel dakloos is wordt de woongeschiedenis van een cliënt in kaart gebracht, waar mogelijk ondersteund door gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP).

Zeer beperkte zelfredzaamheid betreft in hoofdzaak de leefgebieden psychiatrie en verslaving. Dit wordt in beeld gebracht met behulp van de zogenoemde Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM). Met de ZRM kan een intaker een gestandaardiseerde beoordeling geven van de zelfredzaamheid van een persoon. Onder zelfredzaamheid wordt daarbij verstaan: het vermogen om zich te kunnen redden in de huidige situatie op het gespecificeerde levensdomein. Het betreft daarbij de volgende levensdomeinen: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheid, fysieke gezondheid, verslaving, ADL vaardigheden, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie.

Als een persoon voldoet aan bovenstaande criteria, wordt vervolgens beoordeeld in welke plaats die persoon de meeste kans heeft op een succesvol traject. Binding is daarbij het sleutelbegrip. Tegelijkertijd voorkomt dit criterium dat mensen in grote aantallen zich voor opvang wenden tot Amsterdam, en de toch al hoge druk op de voorzieningen en woningmarkt onevenredig groot worden. Als Amsterdam de aangewezen plek voor opvang is wordt vervolgens bij de plaatsing altijd voor de lichtst mogelijke oplossing gekozen, passend bij de mogelijkheden van de cliënt. Dat betekent dat plaatsing in het cluster begeleid wonen de voorkeur heeft boven plaatsing in een van de andere clusters.

Er worden drie aspecten betrokken bij de vaststelling of iemand binding heeft met de regio Amsterdam: regiobinding, zorgkader en sociaal netwerk. Deze aspecten wegen even zwaar.

Regiobinding

Om vast te kunnen stellen of een persoon regiobinding heeft wordt de BRP geraadpleegd. Indien de BRP geen uitkomst biedt moet de cliënt aantonen dat hij/zij in de afgelopen drie jaar twee jaar in Amsterdam verbleef (bijvoorbeeld middels brieven van officiële instanties/bankafschriften/justitieel verleden, contacten met hulpverleners).

Zorgkader

Het gaat hier om afwegingen als:

  • Waar is cliënt aantoonbaar bekend bij de hulpverlening of in behandeling bij een (GGZ) zorgaanbieder, en is daarbij sprake van een duurzame relatie?

  • Heeft de cliënt specifieke zorg nodig die niet wordt aangeboden in de regio waar de aanvrager binding mee heeft en die wel in Amsterdam beschikbaar is?

Sociaal netwerk

Dit gaat om de afweging of het sociaal netwerk van de cliënt in Amsterdam (familie, vrienden), positieve invloed heeft op een succesvol traject in Amsterdam. Ook een eventuele in Amsterdam doorgebrachte periode in het verleden wordt hier bij betrokken.  

Landelijke toegankelijkheid (4.5, vierde lid Wmo-verordening 2015)

Als uit de beoordeling blijkt dat een cliënt niet in Amsterdam maar in een andere regio moet worden opgevangen, dan vindt vanuit Amsterdam overdracht plaats naar die andere regio. De reikwijdte van die overdracht strekt zich uit van verwijzing tot en met persoonlijke begeleiding naar de betreffende gemeente. Dit is afhankelijk van de mate van zelfredzaamheid van de cliënt. Amsterdam volgt hiermee de handreiking landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Hardheidsclausule

Voor gevallen, anders dan die benoemd voor vreemdelingen zonder verblijfstatus (zie hierboven voor de uitgangspunten daarbij), is voorzien in een hardheidsclausule voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de betrokken persoon kort gezegd overal tussen wal en schip dreigt te vallen. Dit is een individuele beoordeling en daarvoor is de afwijkingsbevoegdheid bij het college belegd.

4.6.2Hulp en opvang na huiselijk geweld

(artikel 4.5, tweede lid Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Voor slachtoffers van huiselijk geweld wordt voorzien in opvang en de bijbehorende begeleiding. Opvang via een noodbed, maximaal vijf dagen, is bedoeld voor volwassenen en hun eventuele kinderen die als gevolg van ernstig geweld de thuissituatie acuut moeten verlaten. Voor slachtoffers van huiselijk geweld wordt voorzien in crisisopvang voor in beginsel zes weken met als doel slachtoffers en eventueel hun kinderen tot rust te laten komen en verder te werken aan stabilisatie en analyse van de problematiek. Plaatsing in een safehouse vindt plaats bij acuut (levens)gevaar.

Ambulante hulpverlening voor slachtoffers van huiselijk geweld kent verschillende aspecten. Allereerst het geven van informatie en advies zodat cliënt zelfstandig veilig verder kan. Daarnaast zijn er lichte, middelzware en intensieve trajecten die tot doel hebben dat in het gezin geen huiselijk geweld meer voorkomt en/of dat de gezinsleden hebben geleerd hoe ze op niet-gewelddadige manier om kunnen gaan met conflicten en andere aanleidingen tot huiselijk geweld. Ambulante hulpverlening omvat ook nazorg zodat cliënt zelfstandig verder kan leven en zelf zorg kan dragen voor de veiligheid van zichzelf en het gezin.

b Voorwaarden voor verstrekking

De toegang tot hulp en opvang na huiselijk geweld, kent afwijkende criteria die zijn vastgelegd in de Wmo-verordening in artikel 4.5 lid 2. Veiligheid is het belangrijkste criterium.

4.6.3 Beschermd wonen

(artikel 4.5, derde lid Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Beschermd wonen gaat om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen van 18 jaar en ouder met een psychische aandoening en/of verstandelijke beperking die (nog) niet geheel zelfstandig kunnen functioneren binnen de samenleving. Centraal staat op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving.

De voorzieningen voor beschermd wonen worden in Amsterdam onderverdeeld in vier clusters:

  • Begeleid wonen met intensieve begeleiding

  • Groepswonen met intensieve begeleiding

  • Intramuraal (24-uurs) met intensieve begeleiding

  • Meerzorg (specifieke opvang voor mensen met somatische problematiek)

Persoonlijke verzorging en verpleging kunnen onderdeel zijn van de voorziening beschermd wonen.

Toegang wordt beoordeeld door de Centrale Toegang aan de hand van de criteria in de Wmo-verordening 2015 en aan de hand van beslisbomen die deze criteria vertalen in een handleiding. De Centrale Toegang is samengesteld uit instroomfunctionarissen en trajecthouders van aanbieders en medewerkers van de GGD Amsterdam. Na toelating tot beschermd wonen worden cliënten toegewezen aan een cluster van voorzieningen. De GGD Amsterdam bepaalt aan de hand van een stedelijke wachtlijst wanneer welke cliënt geplaatst wordt. Indien er een wachttijd is voor plaatsing, verwijst de Centrale Toegang naar overbruggingszorg.

bVoorwaarden voor verstrekking

De Wmo-verordening 2015 noemt in de artikelen 4.1 en 4.5 lid 3 een aantal criteria. Van belang is, dat Centrale Toegang bij de beoordeling tot toegang altijd voor de lichtste oplossing kiest, passend bij de mogelijkheden van de cliënt. Dat betekent dat plaatsing in het cluster begeleid wonen de voorkeur heeft boven plaatsing in een van de andere clusters. 

De toegang tot  beschermd wonen in Amsterdam is voorbehouden aan een persoon die:

  • 1.

    1.De Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Toelichting

Cliënt dient de noodzakelijke documenten te overleggen (geldig identiteitsbewijs, verblijfsstatus).

Tegelijkertijd sprake is van een cliënt

  • 2.

    die een psychiatrische aandoening heeft en/of een verstandelijke beperking, en

  • 3.

    waarbij er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening en/of de verstandelijke beperking, en

  • 4.

    die niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Toelichting

Uitgangspunt: de huidige cliëntgroep (in 2014) heeft de AWBZ-indicatie zorgzwaartepakket (ZZP) C; psychiatrische aandoening is daarvoor een grondslag.

In de wettekst wordt ook de grondslag psychosociaal genoemd. Die laatstgenoemde groep kan:

  • als sprake is van dakloosheid en beperkte zelfredzaamheid vallen onder de doelgroep voor de opvang;

  • als geen sprake is van dakloosheid ondersteund worden in de thuissituatie (dus lichter Wmo-aanbod, zoals ambulante ondersteuning;

  • als geen sprake is van beperkte zelfredzaamheid maar wel van dakloosheid gebruik maken van lichter Wmo-aanbod, zoals maatschappelijke dienstverlening.

De criteria beogen enerzijds het benoemen van de cliëntgroep voor de Wmo en tegelijkertijd afbakening naar:

  • lichtere groepen (voormalige ZZP 1 en 2 GGZ, huidige MO)

  • zwaardere groepen (huidige GGZ ZZP B, die tot de doelgroep van de Wlz dan wel Zvw behoren)

  • andere problematiek die op de voorgrond staat (bijvoorbeeld somatiek)

Daarom hanteert Amsterdam de volgende criteria:

  • noodzaak van bescherming die voortvloeit uit psychiatrische aandoening en/of verstandelijke beperking

  • afbakening naar Wlz en naar lichtere groepen

  • de psychiatrische aandoening moet leiden tot de noodzaak tot bescherming,

dus:

  • er moet een noodzaak tot bescherming zijn

  • hiermee worden lichtere cliëntgroepen uitgesloten

  • die moet direct verbonden zijn aan de psychiatrische aandoening en/of de verstandelijke beperking (zoals nu wordt omgegaan met dominante problematiek) ter voorkoming dat mensen waarbij somatiek op de voorgrond staat onbedoeld aanspraak gaan maken op beschermd wonen

Het criterium dat geen noodzaak tot 24-uurs toezicht (nabijheid) van behandelaar is, is bedoeld ter verduidelijk van de afbakening met de Wlz.

Doel van het benadrukken dat er geen alternatieven zijn, is ter afbakening naar het eigen netwerk, maar ook ten opzichte van ‘lichtere’ vormen van maatschappelijke opvang.

Als een persoon voldoet aan bovenstaande criteria wordt, indien het een persoon betreft die vanwege een psychiatrische aandoening een noodzaak tot bescherming heeft, vervolgens beoordeeld in welke gemeente die persoon de meeste kans heeft op een succesvol traject.

Binding is daarbij het sleutelbegrip.

Er worden drie aspecten betrokken bij de vaststelling of iemand binding heeft met de regio Amsterdam. Alle drie soorten binding worden even zwaar gewogen en dienen primair om vast te stellen in welke plaats de aanvrager het meeste kans heeft op een succesvol traject. Het gaat om:

  • -

    regiobinding

  • -

    zorgkader

  • -

    sociaal netwerk

Deze bindingtoets is niet van toepassing op een persoon die vanwege een verstandelijke beperking bescherming nodig heeft. Alleen ingezetenen van de gemeente Amsterdam met een verstandelijke beperking kunnen een beroep doen op de functie beschermd wonen binnen Amsterdam.

Regiobinding

Om vast te kunnen stellen of een persoon regiobinding heeft wordt het BRP geraadpleegd.  Indien het BRP geen uitkomst biedt moet de cliënt aantonen dat hij/zij in de afgelopen drie jaar twee jaar in Amsterdam verbleef (bijvoorbeeld middels brieven van officiële instanties/bankafschriften/justitieel verleden, contacten met hulpverleners).

Zorgkader

Het gaat hier om afwegingen als:

  • Waar is cliënt aantoonbaar bekend bij de hulpverlening of in behandeling bij een (GGZ) zorgaanbieder, en is daarbij sprake van een duurzame relatie?

  • Heeft de cliënt specifieke zorg nodig die niet wordt aangeboden in de regio waar de aanvrager binding mee heeft en die wel in Amsterdam beschikbaar is?

Sociaal netwerk

Dit gaat om de afweging of het sociaal netwerk van de cliënt in Amsterdam (familie, vrienden), positieve invloed heeft  op een succesvol traject in Amsterdam. Ook een eventuele in Amsterdam doorgebrachte periode in het verleden wordt hier bij betrokken.  

Landelijke toegankelijkheid

Als uit de beoordeling blijkt dat een cliënt niet in Amsterdam maar in een andere regio moet worden opgevangen, dan vindt vanuit Amsterdam overdracht plaats naar die andere regio. Amsterdam volgt hierin de Handreiking en beleidsregels landelijke toegang beschermd wonen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

4.7Logeeropvang

(artikel 4.6 Wmo-verordening 2015)

a Productbeschrijving

Bij logeeropvang (In Amsterdam wordt kortdurend verblijf op grond van de Wmo vanaf 1 juni 2017 aangeduid als logeeropvang) gaat de Amsterdammer logeren bij een professionele aanbieder van logeeropvang, bijvoorbeeld in een instelling of logeerhuis. Het doel hiervan is het overnemen van de gebruikelijke hulp of de zorg van de mantelzorger die overbelast dreigt te raken. Aanvullend op deze logeeropvang kan ook overige noodzakelijke zorg en ondersteuning geboden worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en verpleging vanuit de Zvw en de ambulante ondersteuning of dagbesteding vanuit de Wmo. De inzet van deze voorzieningen tijdens het logeren verschilt per Amsterdammer en de mogelijkheden van het logeeradres.

Logeeropvang kan een aaneengesloten periode of terugkerend enkele dagen per week zijn. Voor aaneengesloten logeeropvang, bijvoorbeeld ten behoeve van vakantie van de mantelzorger, geldt een maximum van 6 weken. Voor terugkerende logeeropvang geldt een maximum van drie etmalen per week.

Logeeropvang kent de volgende twee te bereiken resultaten: het bieden van veilige logeeropvang in een huiselijke omgeving om overbelasting van mantelzorger(s) te voorkomen en waarborging van primaire en dagelijkse levensbehoeften van de cliënt.

Logeeropvang betreft altijd beide resultaatgebieden.

Het bieden van veilige logeeropvang in een huiselijke omgeving om overbelasting van mantelzorger(s) te voorkomen

Binnen dit resultaat wordt de zorg van de mantelzorger tijdelijk overgenomen door een professionele aanbieder, bijvoorbeeld een instelling of een logeerhuis. De mantelzorger wordt hierdoor ontlast. Het karakter van het logeeradres is zoveel mogelijk veilig en huiselijk.

De mantelzorger kan door de inzet van logeeropvang eigen activiteiten plannen en uitvoeren. Hiermee wordt de mantelzorger ondersteund om zijn mantelzorgtaken langdurig vol te houden.

Waarborging van primaire en dagelijkse levensbehoeften voor de cliënt

Binnen dit resultaat wordt ondersteuning geboden bij het uitvoeren en structureren van dagelijkse, praktische vaardigheden tijdens het verblijf. De inzet van overige noodzakelijke zorg en ondersteuning verschilt per Amsterdammer en de mogelijkheden van het logeeradres.

b Voorwaarden voor verstrekking

Logeeropvang kan worden ingezet voor Amsterdammers die gezien hun zorgbehoefte aangewezen zijn op zorg met intensief toezicht, waardoor er gedurende langere tijd meer dan gebruikelijke hulp nodig is. Ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de Amsterdammer levert, is noodzakelijk; zonder de inzet van logeeropvang dreigt overbelasting. Logeeropvang is aanvullend op het wonen in de thuissituatie.

Bij logeeropvang wordt eerst gekeken naar wat de Amsterdammer zelf kan en welke ondersteuning zijn sociale netwerk kan bieden. De mate van zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt onderzocht en gestimuleerd. Vervolgens wordt gekeken naar de inzet van basisvoorzieningen, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen vanuit andere wetgeving. Pas daarna wordt vastgesteld of en zo ja welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is.

*Het inzetten van eigen kracht

Hierbij kan in dit kader gedacht worden aan het installeren van domotica hulpmiddelen waardoor de Amsterdammer gedurende een aantal uren alleen in huis kan blijven. Mogelijk kan alarmering of video op afstand de mantelzorger de gelegenheid bieden om even weg te gaan.

*Het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk

Iemand uit het eigen netwerk kan de zorg gedurende een aantal uren overnemen. Deze hulp is vrijwillig. Als het gaat om de normale, dagelijkse begeleiding die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden, is sprake van gebruikelijke hulp. Zie hoofdstuk 2 voor meer informatie over gebruikelijke hulp.

*Een beroep doen op andere wetgeving - Zorgverzekeringswet (Zvw)

Wanneer een Amsterdammer aangewezen is op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg, kan logeeropvang op grond van de basisverzekering van de Zvw ingezet worden. Dit wordt eerstelijnsverblijf genoemd (Elv). Hierbij valt te denken aan tijdelijk verblijf na een medische ingreep. Verblijf met geneeskundige zorg valt buiten de gemeentelijke taken. Ook als er sprake is van palliatief terminale zorg is er sprake van verblijf op grond van de Zvw. Eerstelijns verblijf Zvw is voorliggend op logeeropvang vanuit de Wmo

1.- Wet langdurige zorg (Wlz)

Wanneer een Amsterdammer een indicatie heeft in het kader van de Wlz of op basis van zorgzwaarte daarvoor in aanmerking komt en nog thuis woont, dient kortdurend verblijf op grond van de Wlz aangevraagd te worden.Kortdurend verblijf Wlz is voorliggend op logeeropvang vanuit de Wmo.

*Het gebruik maken van basisvoorzieningen en algemene voorzieningen

De Amsterdammer kan mogelijk meedoen aan welzijnsactiviteiten, waardoor de mantelzorger een paar uur respijt heeft. Ook kan ondersteuning worden geboden om het dagelijks leven van mensen zo zelfstandig mogelijk in te richten of kan een vrijwilliger gevonden worden die een paar uren de zorg voor de Amsterdammer over kan nemen.

Als de noodzaak voor logeeropvang op grond van de Wmo is vastgesteld, wordt bekeken hoeveel etmalen dit nodig is om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Het uitgangspunt is dat de geboden logeeropvang niet langer wordt ingezet dan nodig is. Met de Amsterdammer worden in een ondersteuningsplan afspraken vastgelegd over de doelen die worden nagestreefd, de activiteiten die worden ingezet, de te bereiken resultaten, en hoe lang en frequent de logeeropvang wordt ingezet. Uitgangspunt is dat jaarlijks opnieuw wordt bekeken of, en zo ja welke afspraken er nodig zijn voor de inzet van logeeropvang.

Tot slot staat hieronder nog een afbakening met betrekking tot logeeropvang.

Het gebruik maken van de maatwerkvoorzieningen ambulante ondersteuning of dagbesteding

De Amsterdammer kan mogelijk een beroep doen op ambulante ondersteuning en/of dagbesteding, waardoor de mantelzorger wordt ontlast. Hierbij is het uitgangspunt dat de maatwerkvoorziening die het best past bij de situatie van de Amsterdammer en diens mantelzorger de voorkeur heeft. Logeeropvang kan worden ingezet naast ambulante ondersteuning en/of dagbesteding.

4.8 Woonvoorzieningen

(artikel 4.7 Wmo-verordening 2015)

Inleiding

Normaal gebruik van de woning

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen, lichaamsreiniging, essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, aan- en uitkleden en het wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Voor een kind is spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid ook een elementaire woonfunctie.

Problemen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte moeten door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost. Het streven zal in beginsel erop gericht zijn de problemen geheel weg te nemen of aanzienlijk te verminderen. Om verschillende redenen zal dat niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen gelegen zijn in de persoon met beperkingen, dan wel in de aard van de woonruimte.

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden versterkt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft tot doel het tot rust doen brengen van personen met een specifieke beperking.

Bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar

De woonruimte moet bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn en mag geen aantoonbare problemen in het normale gebruik opleveren. Met bereikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zonder hulp vanaf de openbare weg tot de toegangsdeur van de woonruimte kan komen. Toegankelijk betekent dat de persoon met beperkingen zonder hulp in de woonruimte kan komen. Met bruikbaar wordt bedoeld dat de persoon met beperkingen zelfstandig alle binnen de woonruimte gebruikelijke activiteiten kan verrichten, zonder problemen te ondervinden veroorzaakt door de bouwkundige aard van de woning.

Een woonvoorziening wordt alleen toegekend indien deze de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maakt voor de persoon met beperkingen, door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Er moet sprake zijn van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) problemen, en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woning. Ook moeten de problemen in of bij de woning zelf ondervonden worden.

Geluids- of geuroverlast, problemen met buren, onveiligheidsgevoelens en allergie ten gevolge van omgevingsfactoren buiten de woning zijn in principe geen redenen voor verstrekking van een woonvoorziening. Er worden ook geen voorzieningen verstrekt met het doel overlast voor derden te beperken.

De woonruimte

Onder woonruimte wordt verstaan:

  • 1.

    een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen als bedoeld in de Woningwet;

  • 3.

    een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    een verblijf van een binnenschip als domicilie is gekozen in Amsterdam, blijkens het openbaar register voor schepen.

Bij de woonruimte horen ook de toegang tot de woonruimte zelf, tot de tuin en tot het balkon, voor zover daarbij daadwerkelijk problemen worden ondervonden op het gebied van de toegankelijkheid. Ook kan worden voorzien in een stalling voor een vervoersvoorziening. Reguliere parkeerplaatsen vallen echter niet onder het begrip ‘woning’; de toegang tot het trottoir evenmin.

Hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en kamerverhuur zijn uitgesloten om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening.

Er worden geen woonvoorzieningen verstrekt aan Amsterdammers die in een Wlz-instelling verblijven. Hierop wordt een uitzondering gemaakt, namelijk het logeer- en bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan de instelling waar de Amsterdammer woont (zie verder onder 4.8.2 ‘Woonruimteaanpassingen’). Amsterdammers die met een Wlz-indicatie zelfstandig wonen, kunnen in aanmerking komen voor woonvoorzieningen.

Aan bewoners van sloopwoningen en kraakpanden worden alleen eenvoudige, losse, her te gebruiken woonvoorzieningen verstrekt, aangezien het hier gaat om woningen, waarbij de verdere woonduur op losse schroeven staat.

Bij verhuizing naar een onzelfstandige woonruimte is het slechts mogelijk voor woonvoorzieningen in aanmerking te komen, indien de woonruimte deel uitmaakt van een woongebouw of een woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van groepswonen door ouderen, personen met beperkingen of een daarmee vergelijkbare woonvorm. De bewoners dienen te beschikken over een individueel huurcontract of (mede)eigenaar te zijn.

Voor specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen zijn voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige extra kosten kunnen worden meegenomen uitgesloten.

Achterstallig onderhoud

De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de op dat gebied geldende wettelijke voorschriften.

Integrale beoordeling

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden, begeleiding of compensatie vanuit de Wlz of Zvw kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders of verzorgers. Ook wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Bij de indicatie voor woonruimteaanpassingen wordt beoordeeld welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de gehele woonruimte langdurig geschikt te maken. Ook wordt beoordeeld of de aanpassingen technisch uitvoerbaar zijn.

Primaat verhuizen

Onder woonvoorzieningen vallen naast aanpassingen in de woning ook een aantal vergoedingen, waaronder een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing. Als vast is komen te staan dat compensatie geboden moet worden c.q. een voorziening moet worden toegekend dan biedt het college deze door de goedkoopst adequate voorziening te verstrekken. Voorwaarde om voor subsidiëring van een woonruimteaanpassing in aanmerking te komen is dan ook dat er geen goedkoper alternatief realiseerbaar is door verhuizing of aangepaste inrichting. Uitgangspunt is dat verhuizen het primaat heeft. Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in het Financieel besluit vastgelegde bedrag. Als een meer geschikte woonruimte beschikbaar is, bestaat de mogelijkheid dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zijn dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen. Of een woning aangepast wordt, is mede afhankelijk van de vraag of aangepaste of geschikte woningen beschikbaar zijn, van de sociale omstandigheden maar ook van de beoordeling of aanpassingen technisch uitvoerbaar zijn en welke voorziening de goedkoopst adequate is.

Geschikte woning beschikbaar

Een verhuizing is adequaat als op redelijke termijn een woning beschikbaar komt. Ligt het in de verwachting dat de persoon met beperkingen binnen een redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschiktere woning, dan is het ondoelmatig om zijn woning aan te passen. Het kan echter enige tijd duren voordat een meer geschikte woonruimte vrijkomt die eventueel aanzienlijk goedkoper kan worden aangepast.

Als redelijke termijn wordt een periode van twee jaar beschouwd. Een meer geschikte woning is een woning die niet of beperkt moet worden aangepast, dan wel met aanmerkelijk lagere investeringen kan worden aangepast.

Voorrangsregeling van hoog naar laag

Deze regeling van de Amsterdamse woningcorporaties biedt 65 plussers, die aan een aantal voorwaarden voldoen, de gelegenheid om in hun eigen buurt te verhuizen van een hooggelegen woning naar een woning op de begane grond, de eerste verdieping of een woning welke bereikbaar is met lift. 65 plussers met een toekenning voor een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing (Wmo verhuiskostenvergoeding) en 70 plussers houden hun oude huur (maken dus geen huursprong), tenzij er wordt verhuisd naar een nieuwbouwwoning. Andere 65 plussers kunnen gebruik maken van de regeling maar behouden niet de huur van hun oude woning.

Van de persoon met beperkingen van 65 jaar of ouder wordt verwacht dat hij gebruik maakt van de voorrangsregeling van hoog naar laag, indien van toepassing. Gebruikmaking van deze regeling vergroot de kans op het vinden van een geschikte woning binnen een redelijke termijn.

Afwijkingen van primaat verhuizen

a. Sociale participatie en maatschappelijke activering

Van het primaat verhuizen kan worden afgeweken als een verhuizing zal leiden tot een aanmerkelijke verschraling van het leven, bijvoorbeeld door het verlies van de sociale infrastructuur van de persoon met beperkingen. Het sociale netwerk speelt bij de afweging een belangrijke rol. Hierbij wordt betrokken: de aanwezigheid van mantelzorg in de directe woonomgeving (bijvoorbeeld familieleden die in de buurt wonen); de aanwezigheid van verschillende voorzieningen; de binding met het stadsdeel. Als dit netwerk een essentiële bijdrage levert aan het langer zelfstandig kunnen blijven wonen van de persoon met beperkingen dan kan dit een aanleiding zijn om van het primaat verhuizen af te wijken. Als 65 plussers gebruik kunnen maken van de voorrangsregeling van hoog naar laag is er geen reden om af te wijken van het primaat verhuizen.

b. Medische contra-indicatie

Als er een (sociaal-)medische contra-indicatie is voor verhuizing van de aanvrager en/of de partner vervalt het primaat verhuizen.

c. Eigenaar/bewoner

Voor een eigenaar/bewoner van een woonruimte zal verhuizing andere gevolgen hebben dan wanneer men een woning huurt. Voor een eigenaar/bewoner heeft een verhuizing, behalve het vinden van een geschikte woning, tot gevolg dat moet worden overgegaan tot verkoop van het huis. Indien de kosten van de aanpassingen hoger zijn dan het in het Financieel besluit vastgestelde bedrag, dan kan de gemeente eigenaar/bewoners de keuze bieden tussen maximaal het bedrag genoemd bij het primaat verhuizen en als zodanig vastgelegd in het Financieel besluit, of een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing.

4.8.1 Financiële tegemoetkoming meerkosten verhuizen

aProductbeschrijving

Een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing, inclusief de inrichting, is een forfaitair bedrag dat wordt toegekend aan

  • a.

    een persoon met beperkingen bij verhuizing naar een geschikte, eventueel nog te verbouwen woning of een interim woning;

  • b.

    een persoon die ten behoeve van een persoon met beperkingen verhuist uit een rolstoelwoning met als doel de rolstoelwoning leeg achter te laten.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de meerkosten is een door het college vastgesteld bedrag dat niet is gerelateerd aan de werkelijk gemaakte kosten of aan het inkomen. De beschikking is maximaal vier jaar geldig. Daarnaast geldt in beginsel dat de aanvrager niet opnieuw in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing indien de eerder verstrekte indicatie onbenut is gebleven en de aanvrager niet regelmatig op een woning van WoningNet heeft gereageerd.

Voor de hoogte van de tegemoetkoming is de verhuisdatum bepalend. Men kan dus in aanmerking komen voor een ander forfaitair bedrag dan oorspronkelijk in de beschikking is toegezegd. Dit doet zich voor als tussen de datum van de toezegging van de tegemoetkoming en de daadwerkelijke verhuizing het door het college vastgestelde bedrag is aangepast.

bVoorwaarden voor verstrekking

Aan persoon met beperkingen

a. Wegens beperkingen in het normale gebruik is verhuizing medisch noodzakelijk.

Er moet zijn vastgesteld dat wegens beperkingen in het normale gebruik van de woning verhuizing medisch noodzakelijk is. Van noodzaak is slechts sprake indien de beperkingen niet te voorzien waren, doordat ze bijvoorbeeld plotseling ontstaan zijn en het normale gebruik van de woning daadwerkelijk belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (naar objectieve medische maatstaf aanwezige) beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning. De beperkingen moeten voorts in of bij de woning zelf (waaronder ook de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

b. Verhuizen naar zelfstandige woning.

Uitgangspunt is dat men naar een - zelfstandige - woning gaat verhuizen, en niet naar kamers of een niet-zelfstandige woonruimte. Van een niet-zelfstandige woonruimte is sprake, als de wezenlijke voorzieningen zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden. Als wezenlijke voorzieningen worden de keuken en het toilet aangemerkt.

c. Verhuizen naar geschikte woning.

De tegemoetkoming wordt alleen uitbetaald indien de te betrekken woonruimte voldoet aan de gestelde wooneisen en aan de overige voorwaarden uit de Wmo-verordening 2015. De eisen waaraan de nieuwe woonruimte moet voldoen worden in de beschikking opgenomen. In de beschikking wordt de toezegging gedaan dat een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing wordt toegekend, onder voorwaarde dat in de (nog te zoeken en te vinden) woning de beperkingen zullen worden weggenomen of aanzienlijk verminderd. Als een woonruimte beschikbaar is die voldoet aan de wooneis bestaat de mogelijkheid dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zullen zijn dan wanneer de persoon met beperkingen niet zou verhuizen.

d. Verhuizen naar interim-woning.

Personen die verblijven in een revalidatiecentrum moeten vertrekken nadat de behandeling voltooid is. Als hun woning ongeschikt is en ook niet geschikt is te maken, is een verhuizing onvermijdelijk. Het kan voorkomen dat op korte termijn geen geschikte (rolstoel)woning beschikbaar is. Omdat verblijf in het revalidatiecentrum niet meer noodzakelijk is, bestaat dan de mogelijkheid te verhuizen naar een interim-woning. Dat is een rolstoelwoning die niet geheel voldoet omdat hij te klein is (bijvoorbeeld te weinig kamers in relatie tot de gezinsgrootte) of in een verkeerd deel van Amsterdam ligt (bijvoorbeeld vanwege mantelzorg).

In afwachting van het beschikbaar komen van een woning die wel voldoet, kan men verhuizen naar een interim-woning en dan een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing krijgen. Bij de daaropvolgende verhuizing naar de ‘definitieve’ (wel passende) rolstoelwoning kan men wederom in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing. Dit wordt bij de verhuizing naar de interim-woning vastgelegd in de beschikking. De aanpassingen die aan de interim-woning zullen plaatsvinden, zijn minimaal.

Uitsluitingen

a. Oude woning verlaten voordat aanvraag is ingediend.

Woont een persoon met beperkingen niet meer in de woonruimte op het moment dat een aanvraag wordt ingediend, dan dient de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing achteraf beoordeeld te worden. Onderzocht wordt wat in deze situatie de goedkoopst adequate oplossing was geweest. De omstandigheden van de oude woonruimte worden bij de besluitvorming betrokken. Voor huurders geldt dus dat de financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing in beginsel niet verleend wordt als een huuropzegging heeft plaatsgevonden voordat bij de gemeente een aanvraag is ingediend. Als huuropzegging wordt beschouwd de laatste dag waarop voor de te verlaten woning nog huur verschuldigd was en leeg opgeleverd moet worden. Voor woningeigenaren geldt hetzelfde: de aanvraag moet zijn ingediend voor de dag waarop de woning leeg opgeleverd moet zijn.

Als de aanvraag voor huuropzegging, of in geval van verkoop voor het leeg opleveren van de woning, is ingediend dan is het college in de gelegenheid advies in te winnen over de aard en omvang van de door belanghebbende ondervonden beperkingen en aan de hand van de door de extern adviseur uitgebrachte rapportage uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de meest adequate oplossing is. Het college zal op basis hiervan een beslissing nemen over de aanvraag voor een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing.

b. Verhuizen naar bijzonder type woonruimte.

Een financiële tegemoetkoming in de meerkosten is uitgesloten voor verhuizing naar een woonruimte die niet bestemd is om het gehele jaar te bewonen (bijvoorbeeld verhuizing naar vakantiehuizen). Als verhuisd wordt naar een Wlz-instelling, verzorgingshuis, verpleeghuis of een andere mede door de Wlz gefinancierde woonzorgvorm dan komt de persoon met beperkingen niet voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing in aanmerking. Bij verhuizing naar een woonruimte waarvoor geen huurovereenkomst maar een verzorgingsovereenkomst is afgesloten komt men niet voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten in aanmerking.

c. Algemeen gebruikelijke verhuizingen.

De kosten van een algemeen gebruikelijke verhuizing geven de persoon met beperkingen geen meerkosten ten opzichte van anderen. Daarom wordt bij een algemeen gebruikelijke verhuizing geen financiële tegemoetkoming in de meerkosten toegekend. Voorbeelden zijn:

  • -

    Voor het eerst in Nederland zelfstandig gaan wonen, zoals kinderen die zelfstandig gaan wonen, en immigranten die eerst bij familie of vrienden gaan inwonen, en vervolgens een eigen woonruimte betrekken. Dit geldt ook voor remigranten;

  • -

    Verhuizen om economische redenen: een verhuizing die noodzakelijk is omdat elders ander werk wordt aanvaard;

  • -

    Langzaam toenemende beperkingen, waarbij is te voorzien dat er op termijn aanpassingen in de woning nodig zijn;

  • -

    Verhuizen uit een woning waarvan duidelijk is dat bewoning tijdelijk is, bijvoorbeeld omdat er een tijdelijke huurovereenkomst is die eindig is op redelijk korte termijn.

Hierbij geldt dat per aanvraag een afweging wordt gemaakt op basis van de persoonlijke omstandigheden, gezinssituatie en woonsituatie. De capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien wordt ook bij de afweging betrokken.

Aan persoon zonder beperkingen

De gemeente stelt voor een verhuizing, waardoor een rolstoelgeschikte woning vrijkomt voor een persoon met beperkingen, een financiële tegemoetkoming in de meerkosten beschikbaar. Sinds 1 augustus 2003 kan op grond van het huurrecht in het huurcontract een bepaling worden opgenomen waardoor verhuizing van de achtergebleven huisgenoten na vertrek of overlijden van de persoon met beperkingen niet langer een vrijwillige aangelegenheid is, maar rechtens afdwingbaar.

4.8.2Woonruimteaanpassingen

aProductbeschrijving

Woonruimteaanpassingen zijn voorzieningen die bestaan uit een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte. Ze worden aard- en nagelvast aangebracht. Dat betekent dat deze voorzieningen niet uit de woning zijn te verwijderen zonder daarbij gebruik te maken van gereedschap. Losse woonvoorzieningen, zoals doucherolstoelen, kan men ‘onder de arm’ meenemen. Dit worden daarom roerende woonvoorzieningen genoemd.

Woonruimteaanpassingen beogen de woonruimte bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken door het wegnemen of aanzienlijk verminderen van de belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Doorgaans wordt één verdieping aangepast. Liggen de woonactiviteiten verspreid over meerdere woonlagen, dan doet de gemeente in eerste instantie een appèl op het reorganisatievermogen van de betrokkene en diens sociale omgeving.

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn buitenshuis aanpassingen aan te brengen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de oprit naar de woning. Deze aanpassing wordt in het kader van de Wmo verricht omdat de aanpassing noodzakelijk is om de beperkingen die de belanghebbende bij het betreden van de woning ondervindt op te heffen of te verminderen. Een aanpassing buitenshuis kan ook noodzakelijk zijn als de aanpassing het gevolg is van een Wmo-verstrekking, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oplaadpunt voor een scootmobiel.

De woonruimte wordt aangepast overeenkomstig het uitvoeringsniveau van een sociale huurwoning.

Bij aanpassingen die naar verwachting de grens van het bij het primaat verhuizen in het Financieel besluit opgenomen bedrag te boven gaan, wordt vanaf de start van de melding het alternatief van verhuizen meegenomen.

Onder woonruimteaanpassingen vallen onder andere: verbreden van deuren, aanpassing in de douche/badkamer (plaatsen van een drempelhulp, aanbrengen van een stroeve douchevloer), aanpassing in de keuken (plaatsen van een onderrijdbare keuken), trapliften, vaste patiëntenlift (plafondlift). Ten behoeve van elektrische rolstoelen en/of scootmobielen tevens het aanleggen van een elektriciteitsvoorziening voor het opladen van accu's en aanpassing van de bestrating. De verhoogde toiletpot (6+ en 10+) en het plaatsen van beugels en steunen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.

bVoorwaarden voor verstrekking

Hoofdverblijf

Op grond van de Wmo-verordening 2015 beperkt het verlenen van woonvoorzieningen zich tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen. Een aanpassing is in beginsel alleen mogelijk van een woonruimte waar de belanghebbende daadwerkelijk zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft.

Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling. Het college bepaalt of eenmalig een woonruimte wordt aangepast waar een persoon met beperkingen vaak verblijft. Het gaat dan om het bezoekbaar maken van een woonruimte door woonruimteaanpassingen voor het toegankelijk maken van de entree, de woonkamer en het toilet. De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts beperkt en het is dan ook redelijk, dat geen volledige, maar een beperkte aanpassing plaatsvindt.

Het komt met name bij kinderen die in een Wlz-instelling verblijven steeds vaker voor dat zij in de weekends en gedurende de vakanties voor een langere periode naar het ouderlijk huis gaan. Daarom is het ook mogelijk de ouderlijke woning logeerbaar te maken. Hierbij gaat het om het toegankelijk maken van de woning en het toegankelijk en bruikbaar maken van de slaapkamer, de douche en het toilet.

Naar analogie van het beleid ten aanzien van kinderen die in een Wlz-instelling verblijven, kan ook, indien de ouders van een gehandicapt kind gescheiden leven, de tweede woning worden aangepast en logeerbaar worden gemaakt. Daarbij moet worden gedacht aan de situatie van gehandicapte kinderen die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Het spreekt voor zich dat dit alleen geldt voor woningen in Amsterdam. Voor roerende woonvoorzieningen geldt dat in beginsel slechts één roerende voorziening wordt verstrekt waarover ouders onderling afspraken maken.

Gemeenschappelijke ruimten

Een tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het woongebouw) wordt alleen dan verstrekt als de persoon met beperkingen de toegang tot de woonruimte uitsluitend vanuit de gemeenschappelijke ruimten kan bereiken na het realiseren van deze aanpassing. De gemeenschappelijke ruimten betreffen voornamelijk entrees, trapportalen en portieken van woongebouwen. Het aanpassen van een gemeenschappelijke recreatieruimte wordt niet gecompenseerd.

Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Voor woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een officiële ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde regels als voor zelfstandige woningen.

Personen met beperkingen ondervinden in deze woonvormen echter eerder problemen die ook ernstiger van aard zijn dan bij woningen. Dit houdt verband met de specifieke vormgeving van deze woonvormen.

Aanpassingen moeten passen in het karakter van woonschepen en woonwagens. Aanvragen voor een overdekte overgang van de woonwagen naar het douche-/toiletgebouw komen bijvoorbeeld niet voor een vergoeding in aanmerking, omdat één van de kenmerken van het wonen in een woonwagen is dat het toilet zich buiten de wagen bevindt.

Woonwagens, woonschepen en binnenschepen hebben een kortere levensduur dan woningen. De voorziening kan slechts worden toegekend indien de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de (technische) levensduur van de woonvorm. Hieronder wordt verstaan dat een woonschip en een woonwagen alleen aangepast worden als de resterende technische levensduur minimaal vijf jaar is en de lig- c.q. standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

ADL-woningen

Een ADL-woning is een woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke woningen (onder andere bekend als Fokuswoningen). ADL-woningen zijn bedoeld voor mensen met een zwaar lichamelijke beperking die zijn aangewezen op hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL-assistentie) vanuit een centraal gelegen unit.

Individuele woonvoorzieningen in bestaande ADL-woningen worden verstrekt in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hiermee is het aanspraakniveau van woonvoorzieningen in ADL-woningen gelijk aan dat van alle andere Amsterdamse woningen.

Voor de volgende collectieve voorzieningen kunnen bewoners niet bij de Wmo terecht: het alarmintercomsysteem, het sanitair (waaronder het hoog/laagbad) en de deurmotoren in de ADL-unit.

Traplift

Bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het betreden van de woning en bij het verplaatsen binnenshuis kan het installeren van een of meer trapliften een adequate oplossing zijn. Uitgangspunt voor toekenning van de voorziening is dezelfde als bij de afweging aanpassen/verhuizen.

Bij plaatsing van trapliften in gemeenschappelijke trapportalen moet worden voldaan aan de eisen van de brandveiligheid zoals die door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld.

Bedieningselementen

Om het normale gebruik van deuren, keukenkastjes en dergelijke mogelijk te maken, kan het noodzakelijk zijn een voorziening te treffen. Voorbeelden zijn het aanbrengen van elektrische deuropeners, bedieningsapparatuur voor (buiten)zonwering, maar soms ook voor het installeren van speciale knoppen op de centrale verwarming, de thermostaat van de centrale verwarming voor blinden of slechtzienden of speciale knoppen op keukenkastjes, waarbij deze worden beschouwd als vast onderdeel van de keuken.

Bedieningselementen die in relatie staan tot aard- en nagelvaste zaken in de woning worden wel verstrekt, maar als het gaat om de bediening van losse of inrichtingselementen wordt geen voorziening verstrekt (zoals voor speciale knoppen op het gasfornuis of op kasten).

Voor het openen en sluiten van gordijnen geldt een uitzondering. Indien installeren van een bedieningselement (een motor) de enige oplossing is, is verstrekking hiervan wel mogelijk.

Stalling van een scootmobiel

Voor verstrekking van een scootmobiel geldt als voorwaarde dat er een geschikte stallingsmogelijkheid aanwezig is of te realiseren moet zijn. Het betreft een voorziening die het mogelijk maakt de scootmobiel te stallen en op te laden. Dit kan op drie verschillende manieren:

  • -

    bij de woning: plaatsen van haak en oplaadpunt en leveren van beschermhoes, onder voorwaarde dat de persoon met beperkingen de haak, het oplaadpunt en de hoes kan hanteren;

  • -

    binnen de woning of wooncomplex: aanpassing van bestaande berging, aanpassing binnenruimte van de woning of aanpassing gemeenschappelijke ruimte wooncomplex;

  • -

    bij de woning: vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een openbare overdekte stalling.

Indien er een scootmobielpool is en de persoon met beperkingen kan hier gebruik van maken is dat een voorliggende oplossing en worden geen aanpassingen ten behoeve van stalling gedaan. Als er geen geschikte stallingsmogelijkheid aanwezig is en een eventuele scootmobielpool is geen adequate oplossing dan wordt beoordeeld welke van de drie manieren de goedkoopst adequate oplossing biedt.

Uitsluitingen

a. Ruimte wordt bestemd voor andere doeleinden

Als een ruimte wordt bestemd voor andere doeleinden - bijvoorbeeld een slaapkamer wordt studeerkamer of hobbykamer – beperkt de aanpassing zich tot het toegankelijk en bruikbaar maken van de ruimte voor zover het de oorspronkelijke functie betreft, in dit geval dus van slaapkamer. Alles wat extra nodig is om van die ruimte een hobbykamer of studeerkamer te maken, komt voor eigen rekening.

b. Aanpassingen uit therapeutisch oogpunt

Aanpassingen uit therapeutisch oogpunt zijn uitgesloten omdat zij geen problemen in het normale gebruik van de woning wegnemen. Het gaat bijvoorbeeld om het plaatsen van een ligbad. De uitraasruimte, waar later nog op terug wordt gekomen, vormt hier een uitzondering op.

c. Aanpassingen ten behoeve van derden

Aanpassingen ten behoeve van derden zijn niet mogelijk, bijvoorbeeld ter voorkoming van door de persoon met beperkingen veroorzaakte geluidsoverlast, uit oppas- of verzorgingsoverwegingen (bijvoorbeeld de aanbouw van een kamer voor een verpleegkundige).

d. Verhuizing naar ongeschikte woning

Bij verhuizing naar een ongeschikte woning komen de noodzakelijke aanpassingen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat bij een dergelijke verhuizing de problemen voorzienbaar waren.

e. Inrichtingselementen

Het aanbrengen van inrichtingselementen, zoals kasten, (keramische of inductie) kookplaten, stoffering en zonneschermen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ook centrale verwarmingsinstallaties en douches worden niet aangebracht in de woning. Dit zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen die vallen onder woningverbetering en het aanpassen van een woning aan de eisen van de tijd.

Eigenaar/bewoner

Bij aankoop van een (nieuwbouw)woning worden geen woonvoorzieningen verstrekt als ten tijde van het sluiten van het definitieve koopcontract te voorzien was dat in deze woonruimte aantoonbare beperkingen zouden worden ondervonden. Zou een hoger bedrag dan het in het Financieel besluit vastgelegde bedrag nodig zijn, dan is men voor verstrekking vanuit de Wmo verkeerd verhuisd. Het is dus van belang dat vooraf, in opdracht van het college, een bouwkundige beoordeelt of de woning geschikt is en wat de eventuele kosten van een noodzakelijke woningaanpassing zullen zijn.

Medewerking woningeigenaar

In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is in artikel 2.3.7 vastgelegd dat, als het college heeft besloten om een woningaanpassing te verstrekken voor een woning waarvan de Amsterdammer met beperkingen niet de eigenaar is, het college dan wel de Amsterdammer met beperkingen, bevoegd is om zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te (laten) brengen. De gemeente dient wel vooraf de woningeigenaar te horen.

De medewerking van verhuurders kan worden gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van huurderving.

Het plaatsen van een of meer trapliften in een gemeenschappelijk trappenhuis is daarnaast onderhevig aan de eisen van brandveiligheid die de gemeente Amsterdam hiervoor hanteert.

Het is aan de woningeigenaar om medebewoners over de aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten te informeren.

4.8.3 Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard. Het gaat uitsluitend om tilliften en losse sanitaire voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn.

Tilliften

a Productbeschrijving

De tillift is een hulpmiddel voor transfers in en uit het bed, naar en van het toilet enzovoort. Het verplaatsen van een persoon met beperkingen vanuit en naar de rolstoel kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Een tillift kan dan een oplossing bieden.

Er zijn verschillende soorten tilliften, te weten: vaste of plafondliften (deze vallen onder de woonruimteaanpassingen omdat ze aard- en nagelvast zijn aangebracht in de woning) en losse mobiele tilliften. De tillift wordt in bruikleen verstrekt of als Pgb.

bVoorwaarden voor verstrekking

Uitgangspunt bij deze voorziening is dat een persoon met beperkingen niet in staat is zelfstandig in en uit bed te gaan, noch zelfstandig in een rolstoel plaats kan nemen. De persoon met beperkingen moet langdurig op het gebruik van deze voorziening zijn aangewezen.

De functiebeperkingen van de betrokkene spelen een belangrijke rol. Een bepaalde vorm van lichaamsondersteuning kan gebonden zijn aan een bepaald type tillift.

Een mobiele tillift heeft de voorkeur omdat dit doorgaans de goedkoopste oplossing biedt. Of een mobiele tillift mogelijk is hangt af van de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning die de voorziening moet bieden. Als er voldoende ruimte is, kan de keuze vallen op een mobiele tillift, anders ligt een vaste plafondlift meer voor de hand.

Losse sanitaire voorzieningen

aProductbeschrijving

Losse sanitaire voorzieningen zijn hulpmiddelen bij het baden, douchen en toiletgebruik. Op grond van de Wmo komen de volgende voorzieningen voor verstrekking in aanmerking: doucherolstoelen, douchebrancards, badliften en de toiletlift. De toiletstoel, douchestoel, douchetoiletstoel, bad- of douchekruk (al dan niet in hoogte verstelbaar), toiletverhoger (6+ en 10+), badzitje en badplank worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze voorzieningen zijn niet algemeen gebruikelijk als het noodzakelijk is dat zij verrijdbaar of kantelbaar zijn of op het individu moeten worden aangepast.

De voorzieningen die voor verstrekking in aanmerking komen krijgt men in bruikleen of als Pgb.

bVoorwaarden voor verstrekking

Uitgangspunt bij de verstrekking is dat een persoon met beperkingen niet staande kan douchen of problemen ondervindt bij de toiletgang of bij het gebruik van het bad en een algemeen gebruikelijke voorziening of een algemene voorziening (zie Wmo-verordening 2015 artikel 3.6) de beperkingen niet (voldoende) opheft.

4.8.4 Onderhoud, keuring en reparaties van voorzieningen

aProductbeschrijving

Reparaties, onderhoud en - indien noodzakelijk - keuringen van toegekende voorzieningen, bijvoorbeeld van trapliften, inrichtingen voor het verstellen van keukenblokken, elektromechanische openings- en sluitingsapparaten van deuren, washairs (voor reiniging na toiletgebruik), sanibroyeurs (vermaler bij tweede toilet), halofoons maar ook tilliften, douche- en toiletstoelen.

bVoorwaarden voor verstrekking

Reparatie-, onderhouds- en vervangingswerkzaamheden alsmede eventuele keuringen behoren in principe tot de verplichting van de eigenaar van de woning. De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen die in het kader van de Wmo verstrekt zijn, komen echter voor rekening van de gemeente.

4.8.5a Financiële tegemoetkoming meerkosten tijdelijke huisvesting

aProductbeschrijving

Een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van tijdelijke huisvesting voor een periode van maximaal 6 maanden, gerekend vanaf de tweede maand. De tegemoetkoming wordt berekend op basis van het huurbedrag (exclusief eventuele individuele stookkosten) dat per maand is verschuldigd voor de woning die men wel moet huren maar nog niet kan gebruiken vanwege nog uit te voeren woonruimteaanpassingen. Indien de cliënt voor de woning recht heeft op huurtoeslag dan wordt dit in mindering gebracht op de tegemoetkoming. De tegemoetkoming stopt zodra de woonruimteaanpassingen zijn opgeleverd.

bVoorwaarden voor verstrekking

Wanneer een woonruimte van een belanghebbende wordt aangepast, is deze soms genoodzaakt tijdelijk elders te wonen. Ook kan de situatie zich voordoen, dat een belanghebbende of zijn verzorger al een andere woonruimte heeft gehuurd, doch deze nog niet kunnen betrekken, omdat daarin nog aanpassingen moeten plaatsvinden en het niet mogelijk is zonder deze aanpassingen normaal gebruik van de woning te maken. Voor de periode dat dit noodzakelijk is, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De tegemoetkoming heeft betrekking op de meerkosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte, het tijdelijke betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of de huur van de nieuwe woning zolang die nog niet betrokken kan worden. De eerste maand huur wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd, daarom gaat de vergoeding in vanaf de tweede maand van leegstand.

Deze regeling is ook van toepassing op tijdelijke niet-zelfstandige woonruimte als de huidige woning niet meer bruikbaar is en iemand is opgenomen in een verpleeghuis ter revalidatie en de terugkeer naar de eigen woning pas mogelijk is nadat de noodzakelijke aanpassingen zijn uitgevoerd. De tegemoetkoming in de meerkosten wordt dan verstrekt als voor het verblijf in het verpleeghuis een eigen bijdrage is verschuldigd.

4.8.5b Financiële tegemoetkoming meerkosten bij huurderving

aProductbeschrijving

Een financiële tegemoetkoming in de meerkosten aan de verhuurder voor de kosten van huurderving van een aangepaste (rolstoelgeschikte) woonruimte voor een periode van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf de tweede maand van leegstand. De tegemoetkoming wordt berekend op basis van de kale huur (huur exclusief servicekosten, watergeld, eventuele stookkosten e.d.) van de betreffende woning.

bVoorwaarden voor verstrekking

Zowel gemeenten als verhuurders hebben er belang bij dat al aangepaste woningen weer opnieuw aan personen met een beperking worden toegewezen. Het vinden van een geschikte kandidaat die baat heeft bij de woonruimte zal veelal enige tijd in beslag nemen. Deze vergoeding bevordert dat de desbetreffende aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met een beperking.

Aan de eigenaar van de woonruimte kan een financiële tegemoetkoming in de meerkosten worden verleend indien ten gevolge van huurbeëindiging van de aangepaste woonruimte niet direct een geschikte kandidaat aanwezig is en de eigenaar huurinkomsten moet derven.

De eerste maand leegstand wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd bij het leegkomen van een woning en zijn als frictiekosten aan te merken. Daarom gaat de vergoeding in vanaf de tweede maand van leegstand.

Hergebruik

Een woning die eenmaal is aangepast, wordt bij voorkeur ook in de toekomst weer aan een persoon met beperkingen toegewezen. Met de woningcorporaties zijn hierover afspraken gemaakt. Woningen, gebouwd of aangepast voor personen met beperkingen (onder andere rolstoelwoningen en ADL-woningen), zijn opgenomen in een apart bestand en worden voor deze groep gereserveerd. Komt een dergelijke woning vrij, maar is niet direct een geschikte kandidaat voorhanden, dan kan de eigenaar een vergoeding voor huurderving aanvragen. Met geschikte kandidaat wordt een persoon bedoeld voor wie de woning, gelet op diens beperkingen, adequaat is te achten.

4.8.6 Uitraasruimte

aProductbeschrijving

Ruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

De volgende woonruimteaanpassingen zijn mogelijk: het verwijderen van gevaarlijke onderdelen uit de slaapkamer van de persoon met beperkingen zoals het omhoog brengen van een radiator en het aanbrengen van veiligheidsglas maar ook het omheinen van de tuin en het afsluitbaar maken van andere (slaap)kamers zodat deze niet ongewenst betreden kunnen worden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de woning te veranderen in een privékliniek.

bVoorwaarden voor verstrekking

In het algemeen komen woonruimteaanpassingen alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van het wegnemen of aanzienlijk doen verminderen van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning. Voor een beperkte groep kinderen geldt hierop een uitzondering. Het gaat om kinderen met onbeheersbaar en oncontroleerbaar gedrag waarbij normale oppas- en zorgmaatregelen die je van ouders mag verwachten niet voldoende bescherming bieden. Therapeutische behandeling biedt daarbij geen soelaas. Het is dan noodzakelijk een aantal aanpassingen te verrichten in de sfeer van veiligheid die de bruikbaarheid van de woning vergroten.

Zonder aanpassingen is het onmogelijk deze kinderen (langer) thuis te laten wonen. In sommige gevallen kan een verhuizing naar een grotere woning noodzakelijk zijn zodat het betreffende kind over een eigen kamer kan beschikken. Een tegemoetkoming in de meerkosten van een verhuizing behoort dan tot de mogelijkheden.

Het maken van een ‘echte’ uitraasruimte (in een aparte kamer) is in Amsterdam meestal niet mogelijk vanwege de aard van de woningvoorraad: veel kleine huur(etage)woningen. Daarom is gekozen voor de bovenstaande oplossing die toch in bepaalde gevallen uitkomst kan bieden.

De uitraasruimte is niet bedoeld om overlast voor huisgenoten en omwonenden te beperken.

4.9 Hulp bij het huishouden

(artikel 4.8 Wmo-verordening 2015)

aProductbeschrijving

Hulp bij het huishouden (Hbh) is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten bij Amsterdammers die deze niet of niet meer zelf kunnen (regelen)..De gemeente Amsterdam onderscheidt vijf te bereiken resultaten: een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone was, beschikken over boodschappen, beschikken over maaltijden en thuis zorgen voor kinderen. Voor meer informatie zie ook bijlage 1, maatstaf hulp bij het huishouden en bijlage 2 normering thuis zorgen voor kinderen.

Daarnaast worden twee producten voor bijzondere doelgroepen onderscheiden: Hbh OGGZ

(Openbare Geestelijke Gezondheidszorg: bedoeld voor mensen met complexe problemen op meerdere

levensdomeinen) en Hbh Bijzondere schoonmaak.

Hulp bij het huishouden kan ook worden geboden aan de Amsterdammer als zijn mantelzorger overbelast dreigt te raken. Om de zelfredzaamheid van de Amsterdammer te bevorderen kan advies, instructie en voorlichting worden geboden. Onderdeel van advies, instructie en voorlichting is de activering en ondersteuning van de Amsterdammer en zijn netwerk en signalering van veranderingen in de persoonlijke situatie. Zo nodig wordt de Amsterdammer ook ondersteund bij de dagelijkse organisatie van het huishouden.

De noodzakelijke inzet van de huishoudelijke hulp wordt bepaald in overleg met de Amsterdammer en betreft altijd maatwerk. In het ondersteuningsplan worden door wijkzorg afspraken vastgelegd over de te behalen doelen, resultaten en activiteiten en de duur (Onder duur wordt verstaan de duur waarvoor het ondersteuningsplan wordt afgegeven) en frequentie van de ondersteuning (zie ook paragraaf 2.4 van de Nadere regels). Voor de resultaten van hulp bij het huishouden worden de activiteiten en frequentie benoemd in het afsprakenoverzicht dat naast het ondersteuningsplan wordt opgesteld. Basis hiervoor is de vastgestelde maatstaf in bijlage 1.

Een schoon en leefbaar huis

Om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te kunnen behalen kan (gedeeltelijke) overname van schoonmaakactiviteiten nodig zijn. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden alle structurele basis schoonmaakactiviteiten en incidentele schoonmaakactiviteiten, inclusief de uitvoeringsfrequentie, voor een schoon en leefbaar huis, omschreven. Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat daadwerkelijk gedaan moet worden.

Beschikken over schone was

Elke Amsterdammer moet kunnen beschikken over schone was. Hieronder wordt verstaan dat de normale, dagelijkse kleding van de Amsterdammer, inclusief textiel zoals handdoeken en beddengoed, gewassen en gedroogd wordt. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Ook wordt aangegeven met welke maximale frequentie de activiteiten moeten worden uitgevoerd.

In beginsel wordt ervan uitgegaan dat een ieder kan beschikken over strijkvrije bovenkleding. Op grond hiervan maakt strijken alleen bij uitzondering deel uit van het resultaat schone was.

Beschikken over boodschappen

Dit resultaat heeft betrekking op de boodschappen die voor elke Amsterdammer nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Ook wordt aangegeven met welke maximale frequentie de activiteiten moeten worden uitgevoerd.

De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappenservices ontoereikend zijn.

Beschikken over maaltijden

Ook het klaarzetten van brood- en/of warme maaltijden valt onder hulp bij het huishouden. In de maatstaf hulp bij het huishouden in bijlage 1 worden de activiteiten beschreven die bij dit resultaat horen. Het uitgangspunt bij broodmaaltijden is dat deze 1x per dag gemaakt worden. Broodmaaltijden die in de ochtend gemaakt zijn kunnen tot ’s avonds in de koelkast bewaard worden.

Als dat nodig is, wordt de Amsterdammer één keer per dag ondersteund bij het opwarmen van een maaltijd. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als maaltijdservices ontoereikend zijn. Het bereiden van warme maaltijden is gezien het aanbod van kant en klaar maaltijden in beginsel niet noodzakelijk. Kant en klaar maaltijden zijn voorliggend op het bereiden van maaltijden.

Thuis zorgen voor kinderen

Bij het thuis zorgen voor kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren als beide ouders/verzorgers niet in staat zijn deze te leveren. Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, een maaltijd voorbereiden en toezicht houden. Ook problemen op het gebied van mobiliteit, zoals het begeleiden van kinderen naar school vallen eronder.

Het is de verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers om opvang te regelen, op tijden dat zij beiden niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. Om het resultaat thuis zorgen voor kinderen te behalen wordt, als het om opvang gaat, maximaal drie maanden ondersteuning ingezet. Deze niet-structurele opvang van kinderen wordt alleen ingezet bij ontwrichting of calamiteiten, bijvoorbeeld bij het acuut wegvallen van één of beide ouders/verzorgers. Voor de verzorging van kinderen kan langer hulp worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met gebruikelijke hulp voor kinderen per levensfase, zie bijlage 2. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft vooral een taak in het bijspringen, zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een al dan niet tijdelijke oplossing te vinden. Meer informatie over de normering voor thuis zorgen voor kinderen staat in bijlage 2.

b Voorwaarden voor verstrekking

Per huishouden worden alleen de huiskamer, de als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), sanitaire ruimten (max. 1 badkamer en 2 toiletten), de keuken en de hal structureel schoongemaakt. Als een trap aanwezig is hoort deze bij de hal. Overige en niet in gebruik zijnde ruimtes worden incidenteel of niet schoongemaakt. Het type woning, de grootte van de woning of het aantal inwoners van de woning heeft geen invloed op het aantal te behalen resultaten binnen het huishouden. De grootte van de woning en het aantal bewoners kan wel invloed hebben op de frequentie van ondersteuning. Huisdieren kunnen invloed hebben op de tijdsbesteding van schoonmaak, maar hebben geen invloed op de frequentie van de huishoudelijke ondersteuning. Een uitzondering hierop is de hulphond; deze kan zowel invloed hebben op de tijdsbesteding als op de frequentie van huishoudelijke ondersteuning.

Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van het huis, zoals het ramen lappen aan de buitenkant, maakt geen deel uit van hulp bij het huishouden. Ook het onderhouden van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten buiten het huis, vallen buiten de reikwijdte van hulp bij het huishouden. Dit is ook van toepassing op hand- en spandiensten zoals het vervangen van een lamp of ophangen van een plank.

Bij het resultaat beschikken over schone was wordt alleen in uitzonderingssituaties gestreken. In beginsel wordt strijkvrije bovenkleding als voorliggend beschouwd. Onderkleding (ondergoed en sokken) en alle vormen van bed-, keuken- en badtextiel worden niet gestreken.

Van de Amsterdammer wordt medewerking gevraagd om deze ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van de Amsterdammer wordt verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Ook wordt van de Amsterdammer gevraagd om binnen zijn mogelijkheden werkzaamheden te (blijven) uitvoeren en in ieder geval de woning op te ruimen, zodat het schoonmaken efficiënter gebeurt. Het schoonmaken van verzamelingen valt niet onder hulp bij het huishouden. Als de Amsterdammer regie kan voeren over het huishouden, mag van hem tevens worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

Naast bovenstaande wordt bij hulp bij het huishouden gekeken naar wat de Amsterdammer zelf kan en welke ondersteuning zijn sociale netwerk kan bieden. De mate van zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt onderzocht en gestimuleerd. Er wordt gekeken welke ondersteuning vanuit de gemeente aanvullend noodzakelijk is. 

*Het inzetten van eigen kracht

Ter versterking van de zelfredzaamheid van de Amsterdammer wordt allereerst gekeken naar de mogelijkheden en vaardigheden van de Amsterdammer zelf om het huishouden op eigen kracht te organiseren en uit te voeren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een uitschuifbare ramenlapper, een wringmechanisme voor een dweil of strijkvrije kleding, een strijkservice, het anders organiseren van de boodschappen of de maaltijden of het inzetten van vormen van opvang, zoals een crèche, kinderopvang of buitenschoolse opvang.

Een droger of afwasmachine hoeft niet verplicht aangeschaft te worden. Maar als deze aanwezig zijn, is het gebruik ervan voorliggend op de inzet van hulp bij het huishouden..

In situaties waarin men al langere tijd op eigen kosten iemand inhuurt voor huishoudelijke taken of gebruik maakt van een wasservice, en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het probleem al opgelost en wordt geen hulp bij het huishouden ingezet. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er een wijziging in het inkomen heeft plaatsgevonden. Ook als beperkingen zijn toegenomen en op grond hiervan meer hulp bij het huishouden noodzakelijk is, kan er een melding worden gedaan.

Om de eigen kracht en vaardigheden van de Amsterdammer te vergroten kan tijdelijk (extra) hulp ingezet worden ter ondersteuning van de Amsterdammer bij de ontwikkeling van zijn of haar vaardigheden.

*Het vergroten van de inzet van het eigen sociale netwerk

Gebruikelijke hulp

Bij het eigen sociaal netwerk gaat het allereerst om de zogenoemde gebruikelijke hulp (Zie voor meer informatie over gebruikelijke hulp hoofdstuk 2 van deze Nadere regels). De gemeente gaat ervan uit dat volwassenen en huisgenoten een bijdrage leveren aan het huishouden. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en belastbaarheid van de huisgenoot. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt dat kinderen van 5 tot en met 12 naar eigen mogelijkheden betrokken worden bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen). Kinderen tot 17 jaar kunnen ongeacht school, studie of werk (bijbaan) helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand doen) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen) en huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Taken die bij een eenpersoonshuishouden horen zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren. Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen alle huishoudelijke taken volledig overnemen.

Gebruikelijke hulp en werk

Als gebruikelijke hulp geleverd wordt door (fulltime) werkenden, wordt met het werk en daarmee samenhangende drukte ten aanzien van huishoudelijke taken geen rekening gehouden. Stofzuigen of de badkamer schoonmaken kan immers ook in het weekend of vrije tijd verricht worden door werkenden in het kader van gebruikelijke hulp.

Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn personen die op grond van hun beroep langdurig van huis moeten zijn zoals zeevarenden of (internationale) vrachtwagenchauffeurs en daarmee vergelijkbare beroepen.

In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, oftewel van een gezamenlijk huishouden en daarom ook geen sprake van gebruikelijke hulp:

Kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst)

Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. Van huurders mag niet verwacht worden dat zij de huishoudelijke taken overnemen; er is bijvoorbeeld geen sprake van familiebanden. Er moet wel een huurovereenkomst aanwezig zijn. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid.

Overig sociaal netwerk

Naast de gebruikelijke hulp wordt ook gekeken naar het overig sociaal netwerk van de Amsterdammer. Het sociaal netwerk bestaat bijvoorbeeld uit vrienden, kennissen of buren. Er wordt met de Amsterdammer besproken of het sociale netwerk, op basis van vrijwilligheid of wederkerigheid, ondersteuning kan bieden op gebied van het huishouden, zoals grootouders die de kinderen opvangen, vrienden die maaltijden verzorgen of buren die boodschappen meenemen of het afval aan de straat zetten of in de container doen.

*Een beroep doen op andere wetgeving

De Zorgverzekeringswet (Zvw) kan voorliggend zijn als behandeling of medicatie kan leiden tot verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden). Ook het opnemen van ouderschapsverlof of zorgverlof of het gebruik van buitenschoolse opvang kan een voorliggende oplossing zijn. Voor Amsterdammers die een indicatie hebben of kunnen krijgen voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), geldt dat de Wlz voorliggend is op de Wmo.

*Het gebruik maken van basisvoorzieningen en algemene voorzieningen in de wijk

Hulp bij het huishouden wordt pas verstrekt als er geen alternatieve basis- of algemene voorzieningen in de wijk of buurt voorhanden zijn, van waaruit activiteiten worden georganiseerd en diensten worden aangeboden. Zo zijn bijvoorbeeld eettafels, het doen van boodschappen of het verzorgen van een maaltijd voorliggende activiteiten op ondersteuning voor boodschappen of maaltijden vanuit de Wmo. Ook eventuele nieuwe algemene voorzieningen, waarvan gestimuleerd wordt dat ze ontwikkeld worden in de komende jaren, zijn voorliggend als zij de belemmeringen op het gebied van het huishouden voldoende oplossen en kunnen tot bijstelling van de geleverde hulp leiden.

Bijzondere producten

Als de reguliere hulp bij het huishouden niet voldoende is, wordt gekeken of de Amsterdammer tot een bijzondere doelgroep behoort.

Hulp bij het huishouden OGGZ

a Productbeschrijving

Hulp bij het huishouden OGGZ wordt ingezet bij Amsterdammers bij wie sprake is van een psychische beperking (denk aan verslavingsproblemen, of een ernstig psychosociaal probleem) en de aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden zoals huisvesting, inkomen en dagbesteding. De persoon is hierdoor onvoldoende in staat om in zijn eigen bestaansvoorwaarden te voorzien, er is sprake van een gebrek aan mogelijkheden om zelf problemen op te lossen en daarbij speelt de afwezigheid van een adequate hulpvraag een rol. Er is mogelijk sprake van een beperkt sociaal netwerk.

b Voorwaarden voor verstrekking

Het product Hbh OGGZ bestaat uit een op de Amsterdammer afgestemde bejegening bij:

  • De benodigde hulp bij het huishouden voor een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone was, beschikken over boodschappen, beschikken over maaltijden en thuis zorgen voor kinderen.

  • Het formuleren en bijstellen van doelen met betrekking tot het huishouden het helpen verkrijgen en handhaven van structuur en organisatie in het huishouden.

  • Het actief signaleren van problemen en veranderingen in de situatie van de Amsterdammer en zijn sociale netwerk (waaronder mantelzorg) waardoor mogelijk inzet van andere/aanvullende dienstverlening en/of voorzieningen noodzakelijk is.

Hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak

a Productbeschrijving

Als er sprake is van een te vol en/of te vuil huis komt de Amsterdammer mogelijk in aanmerking voor hulp bij het huishouden Bijzondere schoonmaak. Hbh Bijzondere schoonmaak wordt eenmalig verstrekt en is specifiek bedoeld voor Amsterdammers met een ernstig vervuild huishouden, ontstaan door sociaal isolement, verslaving, psychogeriatrische en/of psychiatrische problematiek. Na het uitvoeren van de Bijzondere schoonmaak is een structurele vorm van hulp bij het huishouden dan wel ambulante ondersteuning verplicht.

b Voorwaarden voor verstrekking

Het product Hbh Bijzondere schoonmaak bestaat uit de volgende werkzaamheden:

  • Het motiveren van de Amsterdammer voor schoonmaak van zijn/haar woning.

  • Opruimen van de woning.

  • Bepalen, zoveel mogelijk in overleg met de Amsterdammer, welke huisraad en overige spullen kunnen worden afgevoerd.

  • Afvoeren van overtollig huisraad en overige spullen.

  • Reinigen van de complete woning zodanig dat daarna reguliere hulp bij het huishouden voldoende is om de woning schoon te houden.

  • Motiveren van de Amsterdammer om mee te helpen.

  • Het opruimen van buitenruimten voor zover deze overlast gevend zijn voor de omgeving.

  • Het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van de veiligheid van de medewerkers en het faciliteren van de praktische uitvoering van de Hbh Bijzondere schoonmaak (bijv. het repareren van loshangende stopcontacten, watervoorziening).

4.10 Vervoersvoorziening

(artikel 4.9 Wmo-verordening 2015)

Inleiding

Leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Compensatie voor langdurige beperkingen bij het lokaal verplaatsen van personen is gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn of haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

De directe woon- of leefomgeving is de wijk of het stadsdeel waarin de persoon met beperkingen woont. Sociale bestemmingen buiten het eigen stadsdeel maar binnen Amsterdam kunnen ook in de directe woon- of leefomgeving vallen als deze bestemmingen dichterbij niet voorkomen en voor de aanvrager aantoonbaar van belang zijn voor het leven van alledag. Een voorbeeld hiervan is familie en vrienden bezoeken die aan de andere kant van de stad wonen. Vervoer naar nog verder weggelegen bestemmingen valt onder verantwoordelijkheid van het Rijk en wordt uitgevoerd door Valys.

Uitgangspunt is dat de Amsterdammer 1.500 kilometer met een brandbreedte tot 2.000 kilometer in zijn directe woon- en leefomgeving kan afleggen.

Wegingsfactoren

Wanneer een persoon met beperkingen in overwegende mate en langdurig niet kan deelnemen aan het leven van alledag kan een Wmo vervoersvoorziening die sociale participatie bewerkstelligt verstrekt worden. Een verstrekking hoeft niet geheel tegemoet te komen aan de vervoersbehoefte van de aanvrager. Het is aanvaardbaar dat de aanvrager zich ook enige beperkingen getroost en zijn vervoerspatroon en de vervoersbehoefte aanpast aan zijn mogelijkheden. Door het uitblijven van een verstrekking mag de aanvrager echter niet in een sociaal isolement terecht komen.

Bij het vaststellen of iemand in aanmerking komt voor een Wmo vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met:

  • a.

    de beperkingen van de aanvrager;

  • b.

    de mogelijkheid van de aanvrager om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van de vervoersvoorziening;

  • c.

    de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager;

  • d.

    de mogelijkheid om op andere wijze geheel of gedeeltelijk in die vervoersbehoefte te voorzien.

Ad a. Beperkingen

De beperkingen moeten de aanleiding zijn voor het vervoersprobleem. De beperkingen moeten blijvend of langdurig aanwezig zijn en dit moet medisch zijn vastgesteld. Dit is nodig omdat alleen nadat gebleken is dat het fysieke of psychische probleem niet (verder) door behandeling kan worden opgelost, vastgesteld kan worden of een vervoersvoorziening - en zo ja welke - langdurig noodzakelijk zal zijn.

Ad b. Gebruik

Bij het vaststellen van de goedkoopst adequate voorziening, wordt ook gekeken naar de mogelijkheid van de aanvrager om van de beoogde voorziening op een verantwoorde wijze gebruik te maken. Problemen in bijvoorbeeld de waarneming en/of de motoriek kunnen dusdanig van invloed zijn op de rijgeschiktheid, dat toekenning van een voorziening niet verantwoord is.

Ad c. Individuele vervoersbehoefte

Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar vervoersdoelen, de hiervoor af te leggen afstanden en de frequentie waarin ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang enerzijds om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte in relatie staat tot sociale participatie en op grond daarvan al dan niet onder de Wmo valt; anderzijds om te bepalen welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate en meest proportionele voorziening is.

Ad d.Voorliggende oplossingen

Voorliggende oplossingen die aan de orde komen zijn andere wet- en regelgevingen, oplossingen die de aanvrager zelf zonder meerkosten kan bewerkstelligen (zoals de aanwezigheid van een eigen vervoermiddel, mogelijkheden om door middel van een andere organisatie van het gezamenlijke huishouden te voorzien in taken die gedaan moet worden), algemeen gebruikelijke voorzieningen (waarvan in ieder geval het openbaar vervoer) en het collectief Wmo vervoer. Van verwijzing naar andere wet en regelgeving kan sprake zijn als (een deel van) de vervoersbehoefte geen betrekking heeft op sociaal vervoer. Voorbeelden hiervan zijn woon-werk verkeer en vervoer van en naar school (leerlingenvervoer).

Als na de weging van voorliggende oplossingen een sociale vervoersbehoefte resteert waarin niet wordt voorzien dan biedt het college hiervoor compensatie door het verstrekken van de goedkoopst adequate voorziening.

Leven van alledag: de weging van verschillende vervoersdoelen

a. Doen van boodschappen

Als een persoon met beperkingen problemen heeft met het doen van boodschappen zijn er binnen de Wmo voorzieningen van de verordening twee oplossingsrichtingen: hulp bij het huishouden of een vervoersvoorziening. Een vervoersvoorziening als oplossingsrichting komt in beeld als er sprake is van langdurige noodzaak en het doen van boodschappen voor de persoon met beperkingen belangrijk is voor zijn sociale participatie.

b. Recreatief vervoer en buiten zijn

Als recreatief vervoer of het buiten zijn voor de persoon met beperkingen deel uitmaakt van het leven van alledag, wordt met dit vervoersdoel rekening gehouden in de afweging voor een Wmo vervoersvoorziening.

c. Zorg voor kinderen

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen aan ouders met een beperking wordt rekening gehouden met de zorg voor kinderen. Dit kan aanleiding zijn voor het verstrekken van een individueel vervoermiddel. Er worden echter ook alternatieven betrokken die de ouders zelf voor dat vervoer kunnen organiseren. Als dergelijke alternatieven voorhanden zijn, wordt geen individueel vervoermiddel verstrekt.

Intramuraal verblijf

Mensen die verblijven in een Wlz-instelling in de gemeente, kunnen in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening. Er moet dan sprake zijn van een vervoersprobleem in het kader van het leven van alledag dat zich voordoet buiten het zorgcomplex. Er worden geen vervoersvoorzieningen verstrekt voor verplaatsingen in (de gangen van) de zorginstelling. De groep Amsterdammers die in een instelling verblijft maar geen behandeling ontvangt vormt hierop een uitzondering (Er zijn in 2016 bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de VNG en het ministerie van VWS dat deze uitzondering in ieder geval in 2017 en 2018 nog blijft bestaan).Ter verbetering van hun mobiliteit worden vanuit de Wmo wel hulpmiddelen verstrekt.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen als winkel, kapper, en recreatieruimte zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen, verpleeghuizen en andere Wlz-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervalt, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instelling de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de Wlz-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Deze verminderde vervoersbehoefte wordt betrokken bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening.

Verstandelijk gehandicapten die wonen in een Wlz-instelling komen niet in aanmerking voor een speelvoertuig, omdat de mogelijkheid om te kunnen spelen onder de verantwoordelijkheid van de instelling valt. Een driewielfiets kan aan bewoners van een Wlz-instelling wel als vervoersvoorziening toegekend worden.

Uitsluitingen

a. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijk is onder andere reizen met het openbaar vervoer, lopen, fietsen, rijden op een bromfiets, (mee)rijden in een auto als die beschikbaar is. Als mensen een vervoersprobleem hebben dat zij met een algemeen gebruikelijk middel kunnen oplossen, dan is er geen aanleiding om op grond van de Wmo in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening.

b. Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor werkgerelateerde voorzieningen zijn andere regelingen voorliggend. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of vallen onder de Participatiewet.

c. Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagbesteding of bezoek aan medische behandelaars

Vervoer van en naar dagbehandeling of dagbesteding gefinancierd vanuit de Wlz of de Zvw valt niet onder de Wmo. Voor deze vervoersbestemmingen zijn de Wlz en de Zvw voorliggend. Voor vervoer van en naar medische behandelaars is er voor bepaalde situaties een voorliggende voorziening vanuit de Zvw.

d.Vervoer in verband met het volgen van onderwijs en opleiding

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Participatiewet.

Individuele vervoersvoorzieningen: vervoermiddelen in natura of als persoonsgebonden budget, en financiële tegemoetkomingen in de meerkosten

De individuele Wmo vervoersvoorzieningen bestaan uit:

  • -

    vervoersvoorzieningen in natura;

  • -

    vervoersvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • -

    financiële tegemoetkomingen in de meerkosten.

a. Verstrekkingen in natura of als persoonsgebonden budget

Onder naturaverstrekkingen vallen goederen en diensten die aan de persoon met beperkingen in bruikleen worden toegekend. Het onderhoud, de reparatie en verzekering van vanuit de Wmo verstrekte vervoermiddelen komen ten laste van de gemeente. Voor vervoermiddelen die in bruikleen zijn verstrekt zijn de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering in de bruikleenovereenkomst geregeld.

In principe kan op verzoek van de aanvrager een individuele vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. De situaties waarin dat niet mogelijk is zijn in paragraaf 4.2 van deze Nadere regels opgenomen. Een aantal vervoersvoorzieningen wordt enkel als persoonsgebonden budget verstrekt, te weten aanpassingen aan een eigen vervoermiddel, gebruik (rolstoel) taxi of vervoer door derden en gebruik (rolstoel) taxi of vervoer door derden naast fiets, scootmobiel of (elektrische) rolstoel.

b. Financiële tegemoetkomingen meerkosten van vervoer

Financiële tegemoetkomingen in de meerkosten vanvervoer zijn vergoedingen voor het gebruik van een vanuit de Wmo verstrekt of eigen vervoermiddel, of een geldbedrag bedoeld voor zelf te regelen vervoer. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op een aantal aflegbare kilometers in het kader van het leven van alledag, op de kosten van het gebruik van het vervoermiddel dat nodig is om de afstand te overbruggen of om het vervoer naar (arbeidsmatige) dagbesteding mogelijk te maken.

De vergoeding wordt toegekend voor één jaar; daarna volgt een verlenging met mogelijk een herbeoordeling. Het bedrag van een toegekende meerkostenvergoeding voor vervoer wordt berekend beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvrager het verzoek hiertoe heeft ingediend. De meerkostenvergoeding voor vervoer wordt vooraf per drie maanden uitbetaald. Een bedrag lager dan € 300,00 per jaar wordt in één keer uitbetaald.

Als binnen een huishouden de persoon met beperkingen samen reist met een ander lid van het huishouden dan zijn er geen of minder meerkosten dan in de situatie dat de persoon met beperkingen alleen reist. Daarom wordt met samenvallende vervoersbehoeften rekening gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding. Deze situatie doet zich voor bij leden van één huishouden, kinderen en volwassenen.

Als meerdere leden van een huishouden op grond van hun beperking in aanmerking komen voor een meerkostenvergoeding, wordt er vanuit gegaan dat een deel van de vervoersbehoefte samenvalt. De hoogte van de vergoeding bedraagt in het geval dit twee personen betreft voor iedere persoon met beperkingen 75%.

Individuele vervoersvoorzieningen

Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer onvoldoende mogelijk maken. Uitsluitend aantoonbare beperkingen in relatie tot de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen zijn bepalend voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening. Is een bus of tram voor iemand met een beperking niet toegankelijk, dan kan men recht hebben op verstrekking van een vervoersvoorziening.

Als er een voorliggende voorziening mogelijk is wordt geen individuele vervoersvoorziening verstrekt. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang in een tram) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Behandeling is in dat geval de voorliggende voorziening. Als blijkt dat het probleem niet (meer) door behandeling opgelost kan worden dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

De Amsterdammer met beperkingen wordt in staat gesteld om zich te verplaatsen, zodat hij datgene kan doen wat mensen normaal gesproken doen: het zogenaamde leven van alledag.

4.10.1 Collectief vervoer

aProductbeschrijving

Collectief vervoer is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. De chauffeur biedt de cliënt de benodigde begeleiding. De begeleiding kan variëren van licht (ondersteuning bij het bereiken van het voertuig, en bij het in- en uitstappen) tot intensief (hulp bij het bereiken van het voertuig, waaronder zonodig ook tilservice, en bij de toegang tot het voertuig). De chauffeurs zijn professionele krachten die op grond van ervaring en/of opleiding in staat zijn de dienstverlening van het vervoersproduct te bieden. De cliënt betaalt aan de vervoerder een ritbijdrage die is vastgelegd in het Financieel besluit.

Het collectief vervoer maakt vervoer over alle afstanden mogelijk in de directe woon- en leefomgeving en biedt een actieradius van 25 kilometer hemelsbreed gerekend vanaf woonadres volgens de BRP, of zoveel meer dan nodig om vanaf het woonadres een bestemming binnen Amsterdam te bereiken. Het vervoer wordt uitgevoerd in personenbusjes, personenauto’s of combi-voertuigen.

De vervoerder bepaalt welk voertuig ingezet wordt en houdt daarbij rekening met de beperkingen van de cliënt. Het materieel biedt de mogelijkheid om loophulpmiddelen, rolstoelen en scootmobielen te vervoeren.

Voor het kunnen reizen naar verder weg gelegen bestemmingen is het Rijk verantwoordelijk (Valys).

Iedere reiziger in het collectief vervoer kan op aanvraag een reisgenoot meenemen. De reisgenoot maakt exact dezelfde rit als de pashouder, en betaalt ook dezelfde ritbijdrage. Het is cliënten niet toegestaan een reisgenoot mee te nemen die begeleiding van de chauffeur nodig heeft, tenzij deze reisgenoot een vervoerspas heeft. De rit wordt uitgevoerd door de vervoerder van de cliënt met het zwaarste vervoersproduct.

Er zijn twee bijzondere situaties voor reisgenoten:

  • voor cliënten in het bezit van een OV-Begeleiderskaart geldt dat de begeleider als reisgenoot gratis meereist;

  • voor gehandicapte kinderen jonger dan 12 jaar, en voor ouders met een beperking met kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat er net zoveel reisgenoten mee mogen als gezinsleden; de reisgenoten betalen dezelfde ritbijdrage als de pashouders.

Kinderen tot en met 3 jaar reizen gratis. Kinderen jonger dan 12 jaar dienen altijd onder begeleiding van een volwassen begeleider gebruik te maken van het vervoer.

Hulphonden en blindengeleidehonden mogen gratis meereizen. Kleine huisdieren mogen alleen mee zolang deze op schoot genomen kunnen worden, en reizen dan eveneens gratis mee.

De verschillende vervoersproducten binnen het collectief vervoer hebben naast deze algemene kenmerken aanvullende vervoersspecificaties. Deze worden besproken in paragraaf 4.10.1d. Daarnaast geldt dat alle cliënten die gebruik maken van het collectief vervoer groepsvervoer kunnen aanvragen.

Groepsvervoer

Groepsvervoer is vervoer van meer dan twee personen (cliënten en reisgenoten) van en/of naar hetzelfde adres. Cliënten kunnen groepsvervoer aanvragen ongeacht hun indeling in de vervoersproducten. De rit wordt uitgevoerd door de vervoerder van de cliënt met het zwaarste vervoersproduct.

b Voorwaarden voor verstrekking

Het openbaar vervoer is niet voor iedereen voldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar. Indien personen wegens aantoonbare beperkingen niet of onvoldoende gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer is er voor hen het collectief vervoer. Redenen dat een persoon met beperkingen niet kan reizen met het openbaar vervoer zijn bijvoorbeeld dat hij of zij:

  • een afstand van 800 meter niet zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen;

  • niet kan wachten bij een halte van het openbaar vervoer;

  • niet in- en/of uit kan stappen in bus, tram, of metro;

  • niet zelf de regie kan voeren voor, tijdens of na de reis, en er niet altijd iemand is die begeleiding kan bieden, of

  • een vervoermiddel niet met anderen kan delen dan de chauffeur.

In het collectief vervoer worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen is het uitgangspunt ‘collectief als het kan, en individueel als het moet’. Het primaat is gelegd bij het collectief vervoer. Alleen wanneer het collectief vervoer niet (of in beperkte mate) in de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen voorziet, kan die persoon in aanmerking komen voor een aanvullende individuele vervoersvoorziening. Het collectief vervoer kan om verschillende redenen niet of niet volledig adequaat zijn:

  • als de persoonvanwege zijn of haar beperkingen niet met het collectief vervoer kan reizen, dan is dit vervoer niet adequaat;

  • als vanwege zeer frequente vervoersbehoefteshet collectief vervoer niet adequaat is, bijvoorbeeld als een belangrijk onderdeel van het dagelijks vervoerspatroon is dat een gehandicapte ouder kinderen van en naar school brengt, en in dit vervoersprobleem niet op een andere wijze kan worden voorzien;

  • als het gaat om vervoer van een gehandicapte ouder die niet in staat is toezicht/begeleiding te bieden aan meereizende kinderen jonger dan 12 jaar, en geen reisgenoot voor begeleiding van deze kinderen beschikbaar is.

In Amsterdam bestaan drie vormen van collectief vervoer voor personen met een beperking: ‘Deur tot deur Samenreizend vervoer’, ‘Deur tot deur Plus vervoer’ en ‘Kamer tot kamer vervoer’. Deze vormen onderscheiden zich van elkaar in de dienstverlening.

4.10.1a Deur tot deur Samenreizend vervoer

a Productbeschrijving

Vervoer vanaf de deur van de woning of vanaf de ingang van het wooncomplex, tot aan de deur van het bestemmingsadres of de ingang van het wooncomplex en vice versa, met - zo nodig – begeleiding door of ondersteuning van de chauffeur bij het bereiken van het voertuig, het bestemmingsadres en bij het in- en uitstappen. Het is mogelijk dat de cliënt met meerdere (onbekende) passagiers reist.

bVoorwaarden voor verstrekking

Deur tot deur Samenreizend vervoer is voor Amsterdammers die als gevolg van eenbeperking niet met het openbaar vervoer kunnen reizen.

Bij dit vervoersproduct kunnen de volgende aanvullende vervoersspecificaties worden toegekend: Gratis ritten tot 800 meter en Begeleider verplicht.

4.10.1b Deur tot deur Plus vervoer

aProductbeschrijving

Vervoer vanaf de voordeur van de eigen woning, tot aan de voordeur van het bestemmingsadres en vice versa. Cliënten krijgen van de chauffeur begeleiding of ondersteuning bij het bereiken van het voertuig, het bestemmingsadres en bij het in- en uitstappen.

bVoorwaarden voor verstrekking

Er moet sprake zijn van een beperking waardoor reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is en de cliënt langdurig geen gebruik kan maken van het Deur tot deur Samenreizend vervoer.

Bij dit vervoersproduct kunnen de volgende aanvullende vervoersspecificaties worden toegekend: Alleen reizen, Rechtstreeks vervoer, Gratis ritten tot 800 meter en Begeleider verplicht.

4.10.1c Kamer tot kamer vervoer

aProductbeschrijving

Vervoer waarbij de cliënt binnen (thuis of in een ander gebouw) wordt opgehaald of gebracht, en vice versa. Cliënten krijgen van de chauffeur begeleiding of ondersteuning bij het verlaten of betreden van het woon- of bestemmingsadres, en bij het in- en uitstappen. Er wordt zo nodig tilservice geboden bij het verlaten of betreden van de eigen woning, zolang dit uitvoerbaar is binnen de mogelijkheden van de ARBO wetgeving. Daarnaast kan overdrachtservice geboden worden.

bVoorwaarden voor verstrekking

Kamer tot kamer vervoer is voor Amsterdammers die als gevolg van een beperking niet met het openbaar vervoer kunnen reizen, en binnen het collectief vervoer langdurig geen gebruik van het Deur tot deur Plus vervoer kunnen maken. Zij kunnen de voordeur van hun woning niet zelfstandig bereiken, maar kunnen wel zittend vervoerd worden. Zij kunnen niet zelfstandig de eigen woning in- en uitgaan en/of niet zelf de regie over het verlaten of betreden van het woon- en/of bestemmingsadres voeren.

Bij dit vervoersproduct kunnen de volgende aanvullende vervoersspecificaties worden toegekend: Alleen reizen, Rechtstreeks vervoer, Tilservice, Overdrachtservice, Gratis ritten tot 800 meter en Begeleider verplicht.

4.10.1d Aanvullende vervoersspecificaties

Alleen reizen

De beperking van de cliënt maakt alleen reizen noodzakelijk. Cliënt wordt alleen vervoerd en krijgt begeleiding of ondersteuning bij het in- en uitstappen en het bereiken van het voertuig.

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan alleen worden toegekend bij het Deur tot deur Plus vervoer en het Kamer tot kamer vervoer.

Rechtstreeks vervoer

De beperking van de cliënt maakt een minimale reistijd noodzakelijk. De rit duurt zo kort als mogelijk. Het is mogelijk dat de cliënt samen met andere, onbekende passagiers wordt vervoerd. De route wordt dan bepaald door de rit van de passagier die rechtstreeks vervoer nodig heeft.

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan alleen worden toegekend bij het Deur tot deur Plus vervoer en het Kamer tot kamer vervoer.

Tilservice

Tilservice wordt geboden bij het verlaten of betreden van de eigen woning, zolang dit uitvoerbaar is binnen de mogelijkheden van de ARBO wetgeving. De cliënt wordt maximaal 3 etages getild. Tilservice wordt in principe niet geboden wanneer dit uitsluitend noodzakelijk is bij het in- of uitgaan van het adres dat door de cliënt wordt bezocht. Afwijking van deze regel kan slechts met onderbouwde motivering. Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat het betreffende vervoersdoel voor de persoon met beperkingen van dermate groot belang is dat door het uitblijven van collectief vervoer met tilservice de aanvrager in een sociaal isolement dreigt te komen. Te denken valt aan bezoeken van de echtelijke woning bij permanent verblijf in een Wlz-instelling.

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan alleen worden toegekend bij het Kamer tot kamer vervoer.

Overdrachtservice

Overdrachtservice houdt in dat de cliënt op de plaats van bestemming altijd wordt overgedragen aan een contactpersoon. Voor de cliënt is een warme overdracht noodzakelijk bij het ophalen en op de plaats van bestemming. De contactpersoon draagt de verantwoordelijkheid voor de cliënt bij het ophaaladres aan de chauffeur over en de chauffeur draagt de verantwoordelijkheid bij het bestemmingsadres over aan de contactpersoon aldaar.

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan alleen worden toegekend bij het Kamer tot kamer vervoer.

Gratis ritten tot 800 meter

Het kostenvrij reizen met het collectief vervoer voor ritten met een afstand tot 800 meter. Dit ter compensatie van de extra kosten die de persoon met beperkingen anders zou maken voor het overbruggen van de zeer korte afstand (100 meter), ten opzichte van een valide persoon.

Voorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen is ten gevolge van objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en/of loopfunctie niet in staat zichzelf lopende of zelfstandig rijdend in een rolstoel of vervoermiddel voor de korte afstand te verplaatsen over een zeer korte afstand (tot 100 meter).

Voor de aanvrager is de verstrekking of het gebruik van een rolstoel of een individueel vervoermiddel geen adequate oplossing, omdat:

  • aanvrager deze afstand er niet zelfstandig mee kan overbruggen;

  • aanvrager niet in staat is een vervoermiddel te bedienen;

  • stalling van een vervoermiddel onmogelijk is;

of omdat:

-aanvrager voor de zeer korte afstand gebruik maakt van een eigen auto;

of omdat:

-aanvrager om medische redenen afhankelijk is van gesloten vervoer over die afstand (100 meter).

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan worden toegekend bij het Deur tot deur Samenreizend vervoer, het Deur tot deur Plus vervoer en het Kamer tot kamer vervoer.

Begeleider verplicht

Begeleider verplicht kan worden toegekend wanneer de cliënt ouder is dan 12 jaar en vanwege storend gedrag tijdens het vervoer altijd met een volwassen begeleider moet reizen die in staat is de benodigde begeleiding te bieden. De begeleider betaalt geen ritbijdrage.

Deze aanvullende vervoersspecificatie kan worden toegekend bij het Deur tot deur Samenreizend vervoer, het Deur tot deur Plus vervoer en het Kamer tot kamer vervoer.

4.10.2Fietsen

aProductbeschrijving

Hieronder worden verstaan een driewielfiets, een loopfiets en voor rolstoelgebruikers een rolstoelfiets of een handbike.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte vanaf de voordeur tot en met 8 kilometer. Hiermee kan de persoon met beperkingen zichzelf verplaatsen (driewielfiets, loopfiets, handbike) of zich door of met hulp van derden laten verplaatsen (rolstoelfiets).

Als er zich ook buiten het bereik van de fiets een vervoersprobleem voordoet, dan kan de fiets worden gecombineerd met collectief vervoer, of – als collectief vervoer niet mogelijk is - , met een vervoerskostenvergoeding. De fiets kan niet worden gecombineerd met een scootmobiel of een andere voorziening voor de zeer korte en korte afstand.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen heeft belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis. De problemen doen zich voor op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter). Er is een dagelijkse vervoersbehoefte in het gebruiksgebied van de fiets (8 kilometer) waarin niet of niet volledig op andere wijze voorzien kan worden (openbaar vervoer, een algemeen gebruikelijk vervoermiddel, een vervoermiddel dat de cliënt al heeft, collectief vervoer, of een al eerder verstrekte voorziening zoals handbewogen rolstoel).

Als een persoon met beperkingen door lichamelijke, zintuiglijke en/of cognitieve aandoeningen niet in staat is om zelfstandig van een vervoermiddel gebruik te maken dan kan een voorziening worden verstrekt die het mogelijk maakt dat die persoon zich door of met hulp van anderen laat verplaatsen.

Uitsluitingen

Algemeen gebruikelijke fietsen, zoals een tweewielfiets al dan niet met hulpmotor, lage instapfiets, bromfiets, snorfiets, tandem of bakfiets.

Voor de loopfiets geldt dat deze alleen kan worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten. Als deze fiets uitsluitend bestemd is voor gebruik binnen, dan kan verstrekking plaatsvinden op grond van de Zvw en valt verstrekking dus niet onder de Wmo.

4.10.2a Aanpassingen aan fietsen

Bijzondere eisen die aan het vervoermiddel worden gesteld die voortkomen uit de beperkingen en de fysieke gesteldheid van de persoon met beperkingen en/of die van de vaste begeleider. Dergelijke aanpassingen komen in aanmerking voor vergoeding indien deze medisch noodzakelijk zijn. De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • bediening

  • zadel en vering

  • zithouding

  • meenemen van een loopmiddel

4.10.2b Fietszitjes

aProductbeschrijving

Speciaal voor gehandicapte kinderen ontwikkeld zitelement voor op de fiets.

Het gebruik van een aangepast kinderzitje maakt het mogelijk dat ouders een gehandicapt kind veilig mee kunnen nemen op de fiets.

bVoorwaarden voor verstrekking

Er moet voor de ouders een noodzaak zijn dat zij hun gehandicapt kind meenemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag. Algemeen gebruikelijke oplossingen zijn niet mogelijk (zoals: kind kan niet worden gedragen, niet in een gewone kinderwagen, niet in een standaardzitje op fiets of in auto, gebruik van openbaar vervoer is niet mogelijk). Als al sprake is van de verstrekking van een andere voorziening (aangepaste wandelwagen, speelvoorziening, aangepast autozitje) dan wordt beoordeeld in hoeverre deze reeds voorziet in de vervoersbehoefte.

4.10.2c Vervoerskostenvergoeding voor gebruik taxi of vervoer door derden naast fiets

aProductbeschrijving

Een tegemoetkoming in de kosten van vervoer waarin de fiets niet voorziet die als persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De hoogte van de vergoeding is gerelateerd aan 250-750 aflegbare kilometers. Dit is hetzelfde aantal kilometers als waarop de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast een scootmobiel is gebaseerd.

bVoorwaarden voor verstrekking

Men komt in aanmerking voor deze vergoeding als men voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking van een fiets op grond van de Wmo en men beschikt over een fiets. Tegelijkertijd is er een aantoonbare sociale vervoersbehoefte op de langere afstand waarin niet op andere wijze kan worden voorzien (zoals met collectief vervoer).

4.10.3 Speelvoertuigen

aProductbeschrijving

Voorzieningen voor kinderen ten behoeve van spel in de directe woonomgeving. Voorbeelden zijn: (aangepaste) drie-/vierwielfietsen, speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen.

De voorziening wordt gebruikt om buiten te spelen onder toezicht van ouders/verzorgers, in een beschermde omgeving (zoals bijvoorbeeld op het trottoir of een pleintje in de buurt, of in een park).

bVoorwaarden voor verstrekking

Speelvoertuigen worden aan twee groepen personen met beperkingen verstrekt:

  • a.

    kinderen jonger dan 12 jaar die als gevolg van motorische beperkingen, al dan niet in combinatie met of ten gevolge van zintuiglijke en/of cognitieve beperkingen, geen gebruik kunnen maken van een algemeen gebruikelijk speelvoertuig zoals een standaard driewieler of standaard fiets. Er is geen voorliggende voorziening;

  • b.

    aanvrager heeft een cognitieve of verstandelijke handicap in combinatie met motorische beperkingen en woont niet in een Wlz-instelling. Er kan geen gebruik gemaakt worden van een algemeen gebruikelijk speelvoertuig zoals een standaard driewieler of standaard fiets. Er is geen voorliggende voorziening.

Uitsluitingen

Bewoners van een Wlz-instelling komen niet in aanmerking voor een speelvoertuig, omdat de mogelijkheid om te kunnen spelen onder de verantwoordelijkheid van de instelling valt. Een driewielfiets kan aan Wlz-bewoners wel als vervoersvoorziening toegekend worden voor vervoer buiten de instelling.

4.10.4Scootmobiel

aProductbeschrijving

Een scootmobiel is een open voertuig, aangedreven door een elektromotor en bestuurd met een mechanisch stuur. De motor, verlichting en claxon worden gevoed door een of twee accu’s, die men regelmatig moet opladen.

Het gaat hier om een – in principe - éénpersoons vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de zeer korte afstand tot en met de middellange afstand (tot 10 kilometer). Er mag gebruik gemaakt worden van het voetpad, het fietspad en de rijbaan. De maximumsnelheid op voetpad en trottoir is 6 km/uur. Vaak zijn openbare gebouwen, openbaar vervoer en winkels met een scootmobiel toegankelijk. Een scootmobiel kan meegenomen worden in het collectief vervoer.

Er zijn verschillende uitvoeringen met onder andere verschil in actieradius en snelheid. Scootmobielen met extra grote actieradius en afwijkende hoge snelheid worden niet verstrekt. Aan personen voor wie een zwaardere, bredere of beter geveerde uitvoering medisch noodzakelijk is, kan wel een andere dan de gebruikelijke uitvoering worden toegekend.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen heeft objectief aangetoonde ernstige belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis. Deze problemen doen zich voor op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter).

Er kan geen gebruik gemaakt worden van het openbaar vervoer, de fiets, een rolstoel, rollator, stok, en dergelijke. In de vervoersbehoefte is niet of niet volledig te voorzien met collectief vervoer.

Uitgangspunt is dat met de scootmobiel de dagelijkse vervoersbehoeften op de (zeer)korte en middellange afstanden kunnen worden ingevuld.

Als er een scootmobielpool is waarmee de persoon met beperkingen voldoende wordt gecompenseerd is deze voorliggend. Bij een indicatie voor een individuele scootmobiel moet een geschikte stallingsmogelijkheid met aansluitpunt voor opladen aanwezig zijn, of die mogelijkheid moet gerealiseerd kunnen worden.

Als er zich ook buiten het bereik van de scootmobiel een vervoersprobleem voordoet, dan kan de voorziening worden gecombineerd met collectief vervoer of, als collectief vervoer niet mogelijk is, met een vervoerskostenvergoeding.

4.10.4a Aanpassingen aan scootmobiel

a Productbeschrijving

Bijzondere eisen die aan het vervoermiddel worden gesteld die voortkomen uit de beperkingen en de fysieke gesteldheid van de persoon met beperkingen. De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • bediening

  • stoel en vering

  • zithouding

  • meenemen van een loopmiddel

Bijzondere eisen die aan het vervoermiddel worden gesteld in verband met de noodzaak een kind mee te nemen. Deze aanpassing betreft:

-een kinderzitje op de scootmobiel

b Voorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen moet in aanmerking komen voor een scootmobiel.

De noodzaak van de aanpassing moet medisch zijn aangetoond.

Een kinderzitje op een scootmobiel wordt geplaatst als algemeen gebruikelijke oplossingen niet mogelijk zijn en er een noodzaak bestaat om een kind mee te nemen bij verplaatsingen in het kader van het leven van alledag.

4.10.4b Vervoerskostenvergoeding voor gebruik (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast scootmobiel

aProductbeschrijving

Een tegemoetkoming in de kosten van vervoer waarin de scootmobiel niet voorziet die als persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van individuele vervoersvoorzieningen (auto, gesloten buitenwagen) is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Uit jurisprudentie blijkt dat de scootmobiel voorziet in 1250 kilometer; dit zijn met name de korte en middellange ritten. De hoogte van het persoonsgebonden budget is daarom gerelateerd aan de ontbrekende 250-750 kilometer.

bVoorwaarden voor verstrekking

Men komt in aanmerking voor deze vergoeding als men voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking van een scootmobiel op grond van de Wmo, men beschikt over een scootmobiel, en er een aantoonbare vervoersbehoefte is op de langere afstand waarin niet kan worden voorzien met het collectief vervoer omdat er een contra indicatie is voor het collectief vervoer.

4.10.4c Gewenningslessen scootmobiel

aProductbeschrijving

Het betreft theoretisch en praktisch onderricht in de bediening van de scootmobiel, het rijden en manoeuvreren met de scootmobiel en de kennis en toepassing van de verkeersregels.

Er kunnen in principe maximaal drie lessen worden verstrekt. De gewenningslessen worden gevolgd na verstrekking van de scootmobiel, dus met het eigen hulpmiddel.

bVoorwaarden voor verstrekking

Aan de persoon met beperkingen is een scootmobiel toegekend. In de indicatiefase, al dan niet na proeflessen, of na verstrekking van de scootmobiel, is echter gebleken dat de cliënt nog onvoldoende vaardigheid heeft om de scootmobiel te bedienen en/of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen.

In de gewenningslessen moeten deze vaardigheden alsnog worden geleerd. Blijkt de persoon met beperkingen na gewenningslessen toch niet om te kunnen gaan met de scootmobiel, dan wordt de scootmobiel weer ingenomen omdat de voorziening niet adequaat blijkt te zijn.

4.10.4d Financiële tegemoetkoming meerkosten stalling scootmobiel

aProductbeschrijving

Een vergoeding van de meerkosten die het mogelijk maakt een scootmobiel veilig te stallen en op te laden in een openbare overdekte stalling. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt is gelijk aan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten.

bVoorwaarden voor verstrekking

Als voorwaarde voor verstrekking van een scootmobiel geldt dat er een geschikte stallingsmogelijkheid aanwezig is, of te realiseren moet zijn.

4.10.5 Vervoerskostenvergoeding voor gebruik (rolstoel)taxi of vervoer door derden

aProductbeschrijving

Het gaat hier om een vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget die naar eigen keuze aangewend kan worden voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of vervoer door derden. Indien men voor deze vergoeding in aanmerking komt, heeft men de keuze tussen een vastgesteld standaardbedrag en een gemaximeerd maatwerkbedrag. Kiest men voor een maatwerkbedrag dan moeten alle werkelijk gemaakte kosten middels declaratie verantwoord worden.

De vervoerskostenvergoeding voor de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi en vervoer door derden is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter).

bVoorwaarden voor verstrekking

De cliënt heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en

ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis op alle afstanden.

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee de dagelijks noodzakelijke en voor de cliënt zeer essentiële vervoerbehoefte kan worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, collectief vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (met uitzondering van auto(bus) en gesloten buitenwagen) geen adequate oplossing bieden.

De betrokkene moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op taxivervoer, dan wel vervoer door derden zijn aangewezen.

Er zijn twee verschillende bedragen: één voor mensen die gebruik moeten maken van een rolstoeltaxi, en één voor mensen die gebruik kunnen maken van een gewone taxi.

4.10.6 Gesloten buitenwagen

aProductbeschrijving

Een gesloten buitenwagen is een speciaal voor gehandicapten ingericht overdekt voertuig, uitgerust met benzine- of elektromotor, dat niet breder is dan 1.10 meter. De gesloten buitenwagen mag op de rijbaan maximaal 45 km/uur en op het (brom)fietspad binnen de bebouwde kom 30 km/uur en daarbuiten 40 km/uur. Op voetpad en trottoir is de maximumsnelheid 6 km/uur.

Er mag geen gebruik gemaakt worden van auto(snel)wegen. Provinciale wegen die verboden zijn voor landbouwvoertuigen zijn ook verboden voor de gesloten buitenwagen. Een autorijbewijs of een bromfietscertificaat is niet nodig. Een gesloten buitenwagen biedt plaats aan maximaal drie personen, van wie er ten hoogste twee volwassen zijn.

Zonder parkeerontheffing mag geparkeerd worden op een gehandicaptenparkeerplaats.

Parkeren op het trottoir is toegestaan voor zover de vrije doorgang voor andere gebruikers niet wordt gehinderd.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand (vanaf 100 meter), in de directe omgeving van de eigen woning en op langere afstand (tot 30 kilometer). Overigens geldt voor de Wmo dat de voorziening wordt verstrekt ten behoeve van de vervoersbehoefte voor wat betreft sociaal vervoer in de directe woonomgeving. Dat met een gesloten buitenwagen verder kan worden gereden is een bijkomende eigenschap van de voorziening, maar geen grond voor de verstrekking. De voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor het gebruik van dit vervoermiddel.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het zich verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden. Het openbaar vervoer, collectief vervoer en/of andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, taxi, scootmobiel) en een vervoerskostenvergoeding komen op medische gronden niet in aanmerking. De betrokkene moet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen zijn aangewezen. Taxivervoer kan - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening worden beschouwd en een combinatie van medische en functionele beperkingen moet tot de conclusie leiden dat er geen andere adequate oplossing voor het probleem is dan de gesloten buitenwagen.

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee de in het kader van het leven van alledag noodzakelijke en voor de persoon met beperkingen zeer essentiële vervoersbehoefte kan worden ingevuld. Het betreft een vervoersbehoefte om sociaal-maatschappelijk te kunnen participeren, die niet uitstelbaar en/of planbaar is.

4.10.6a Aanpassingen aan gesloten buitenwagen

a Productbeschrijving

Bijzondere eisen die aan het vervoermiddel worden gesteld die voortkomen uit de beperkingen en de fysieke gesteldheid van de persoon met beperkingen. De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • bediening

  • stoel en vering

  • meenemen van een loopmiddel, rolstoel of ander hulpmiddel

  • meenemen van een kind

Aanpassingen worden verstrekt voor het vervoer van de persoon met beperkingen in de directe woonomgeving. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt die alleen noodzakelijk zijn om buiten Amsterdam te kunnen reizen.

b Voorwaarden voor verstrekking

De noodzaak van de aanpassing moet medisch zijn aangetoond.

4.10.6b Gewenningslessen gesloten buitenwagen

aProductbeschrijving

Het betreft theoretisch en praktisch onderricht in de bediening van de gesloten buitenwagen, het rijden en manoeuvreren met de gesloten buitenwagen en de kennis en toepassing van de verkeersregels.

Er worden in principe maximaal drie lessen verstrekt. De gewenningslessen worden gevolgd na verstrekking van de gesloten buitenwagen, dus in het eigen hulpmiddel.

bVoorwaarden voor verstrekking

Aan de persoon met beperkingen is een gesloten buitenwagen toegekend, maar in de indicatiefase of na verstrekking is gebleken dat cliënt nog onvoldoende vaardigheid heeft om het voertuig te bedienen en/of onvoldoende rijvaardig is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen. In drie rijlessen moeten deze vaardigheden alsnog kunnen worden geleerd. Blijkt de persoon met beperkingen na gewenningslessen toch niet om te kunnen gaan met de gesloten buitenwagen, dan wordt de gesloten buitenwagen weer ingenomen omdat de voorziening niet adequaat blijkt te zijn.

4.10.6c Financiële tegemoetkoming meerkosten parkeren gesloten buitenwagen

aProductbeschrijving

Parkeren van een gesloten buitenwagen geeft doorgaans geen problemen, omdat een gesloten buitenwagen op het trottoir mag staan. Mochten zich bij uitzondering toch problemen voordoen, dan zijn er mogelijkheden om het parkeren bij de eigen woning te vergemakkelijken. Deze faciliteit is bijvoorbeeld een gemarkeerde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. De financiële tegemoetkoming in de meerkosten heeft betrekking op de aanleg van de parkeerplaats.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperking moet in aanmerking komen voor een gehandicaptenparkeerplaats en voldoen aan de voorwaarden voor verstrekking voor een gesloten buitenwagen.

4.10.6d Financiële tegemoetkoming meerkosten gebruik (eigen) gesloten buitenwagen

aProductbeschrijving

Een geldbedrag als tegemoetkoming in de meerkosten van verplaatsing met een gesloten buitenwagen. Het bedrag is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter).

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen moet voldoen aan de voorwaarden voor verstrekking van een gesloten buitenwagen. Daarnaast wordt bekeken of het gebruik van een gesloten buitenwagen leidt tot meerkosten voor de persoon met beperkingen ten opzichte van de situatie voor de aanvraag en ten opzichte van andere personen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie.

4.10.7 Auto en autobus

aProductbeschrijving

Een auto is een motorrijtuig op vier wielen, ingericht voor het vervoer van meerdere personen, dat blijkens het kentekenbewijs als personenauto is aangeduid. Met een autobus wordt hier bedoeld een bedrijfsauto, die zodanig is aangepast, dat een persoon met beperkingen er zittend in een rolstoel in vervoerd kan worden. Een grijs kenteken is toegestaan.

Minimum leeftijd is 18 jaar. Een rijbewijs is noodzakelijk. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) stelt bij mensen met beperkingen de rijvaardigheid en rijgeschiktheid vast. Op grond daarvan wordt aangegeven welke aanpassingen voor bediening en/of besturing nodig zijn. Deze worden op het rijbewijs aangetekend als beperkende bepalingen. Minimaal is een WA-verzekering verplicht.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand (vanaf 100 meter) tot zeer lange afstanden (verder dan 100 kilometer). Overigens geldt voor de Wmo dat de voorziening wordt verstrekt ten behoeve van de vervoersbehoefte voor wat betreft sociaal vervoer in de directe woonomgeving. Dat met een auto verder kan worden gereden is een bijkomende eigenschap van de voorziening, maar geen grond voor de verstrekking. Auto en autobus kunnen gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van het gebruik van dit vervoermiddel.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden. De betrokkene moet op grond van medische beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een auto zijn aangewezen, zodat taxivervoer - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening kan worden beschouwd.

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee de dagelijks noodzakelijke en voor de persoon met beperkingen zeer essentiële vervoersbehoefte kan worden ingevuld. Het openbaar vervoer, collectief vervoer en/of andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, taxi, scootmobiel, gesloten buitenwagen) en een vervoerskostenvergoeding komen op medische gronden niet in aanmerking.

Het is de combinatie van medische, sociale en functionele beperkingen en mogelijkheden van de persoon met beperkingen die tot de conclusie moet leiden dat een auto of autobus de enige adequate oplossing voor het probleem is.

Bij de afweging wordt mee gewogen of een auto(bus) voor betrokkene als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Als dat het geval is, is verstrekking niet aan de orde. De aanvrager moet in bezit zijn van een geldig rijbewijs. Het halen van een rijbewijs is algemeen gebruikelijk; de kosten van rijlessen worden daarom niet vergoed.

4.10.7a Aanpassingen aan bruikleen- en eigen auto

aProductbeschrijving

Bijzondere eisen die aan het vervoermiddel worden gesteld die voortkomen uit de beperkingen en de fysieke gesteldheid van de persoon met beperkingen. De aanpassingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • bediening en besturing

  • in en uit de auto komen

  • zithouding

  • meenemen van noodzakelijke hulpmiddelen

  • verzorging van de persoon met beperkingen

  • inrijden van een rolstoel

  • vergrendeling van een rolstoel

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking van een auto vanuit de Wmo. In het geval dat de aanvrager een eigen auto heeft, worden aanpassingen uitsluitend vergoed als de auto alleen maar gebruikt kan worden als deze wordt aangepast. Wanneer de persoon met beperkingen voor de eigen auto kiest, terwijl adequate, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn, dan is dat zijn keus voor een duurdere oplossing. Indien dan vervolgens de keuze ook het aanbrengen van aanpassingen impliceert, moet de aanvrager die voor eigen rekening nemen.

Een vergoeding van de kosten voor aanpassingen van een eigen auto is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeert en in beginsel niet ouder dan drie jaar is of nog vijf jaar mee kan. Voldoet de eigen auto hier niet aan, dan wordt de goedkoopst adequate auto met aanpassingen in bruikleen toegekend.

De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de auto noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.

Het rijbewijs van de aanvrager is voorzien van de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vastgestelde beperkende bepalingen als er een noodzaak is om de bediening en besturing van de auto aan te passen.

Aanpassingen aan de auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een beperking en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn, zoals rem- of stuurbekrachtiging, airconditioning, airbags, etc. De aanpassingen zijn noodzakelijk voor de persoon met beperkingen en dienen alleen door hem gebruikt te worden.

Een vergoeding voor een speciale autostoel kan worden verstrekt indien:

  • een autostoel niet als voornaamste doel heeft de zithouding te verbeteren;

  • de stoel niet normaal in de handel verkrijgbaar is;

  • de belanghebbende reeds klachten krijgt na het rijden van enkele kilometers of binnen een kwartier;

  • de aanschaf van de stoel niet uit preventief oogpunt geschiedt;

  • de persoon met beperkingen bij de aankoop van de auto rekening heeft gehouden met zijn/haar beperkingen en het noodzakelijke zitcomfort;

  • er geen andere hulpmiddelen zijn om de stoel adequaat te maken voor de korte en middellange afstand.

Aanpassingen worden verstrekt voor het vervoer van de persoon met beperkingen in de directe woonomgeving. Het voorzieningenniveau is daarop afgestemd. Dit betekent dat er geen aanpassingen worden verstrekt uitsluitend om het mogelijk te maken buiten Amsterdam te reizen. Als een aanpassing aan de eigen auto wordt toegekend, gebeurt dit in de vorm van een persoonsgebonden budget.

4.10.7b Autozitjes voor gehandicapte kinderen

aProductbeschrijving

Speciaal voor gehandicapte kinderen ontwikkeld zitelement voor in de auto.

Het gebruik van een aangepast kinderzitje maakt het mogelijk dat ouders een gehandicapt kind veilig mee kunnen nemen in de auto.

bVoorwaarden voor verstrekking

Er moet voor de ouders een noodzaak zijn dat zij hun gehandicapt kind meenemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag. Algemeen gebruikelijke oplossingen zijn niet mogelijk (zoals: kind kan niet worden gedragen, niet in een gewone kinderwagen, niet in een standaardzitje op fiets of in auto, gebruik van openbaar vervoer is niet mogelijk). Als al sprake is van de verstrekking van een andere voorziening (aangepaste wandelwagen, speelvoorziening, aangepast fietszitje) dan wordt beoordeeld in hoeverre deze reeds voorziet in de vervoersbehoefte.

De kosten van het plaatsen van het autozitje in de eigen auto wordt maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van het reeds verstrekte autozitje in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de auto noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.

4.10.7c Rijlessen/rij-instructies voor de aangepaste auto

aProductbeschrijving

Rijlessen en/of rij-instructies bedoeld voor het kunnen bedienen van en deelname aan verkeer met een aangepaste auto of autobus. Rijlessen voor aangepaste auto’s worden door erkende rijschoolinstructeurs gegeven.

Rijlessen maken mogelijk dat iemand zijn rijbewijs behaalt, noodzakelijk voor het besturen van een aangepaste auto.

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen moet in ieder geval voldoen aan de voorwaarden om voor een aangepaste auto of autobus in aanmerking te komen. Bij gebruik van een aangepaste (eigen) auto(bus) worden de meerkosten van lessen in een aangepaste ten opzichte van een niet-aangepaste lesauto vergoed. Dit geldt ook voor de meerijsituatie. Rijlessen voor een auto zijn algemeen gebruikelijk en worden om die reden niet vergoed.

Wanneer belanghebbende voor zijn vervoerbehoefte is aangewezen op een bruikleenauto en hij hiervan alleen gebruik kan maken als rijlessen gevolgd zijn, of extra rij-instructies gegeven zijn, kan deze voorziening (nog) niet worden verstrekt.

4.10.7d Financiële tegemoetkoming meerkosten parkeren auto

a Productbeschrijving

Voor personen met een beperking zijn er mogelijkheden om het parkeren van hun vervoermiddel te vergemakkelijken. Dit betreft bijvoorbeeld een gemarkeerde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.

De financiële tegemoetkoming in de meerkosten heeft betrekking op de aanleg van de parkeerplaats.

b Voorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperking moet in aanmerking komen voor een gehandicaptenparkeerplaats en voldoen aan de voorwaarden voor verstrekking van een auto of autobus.

4.10.7e Financiële tegemoetkoming meerkosten gebruik (eigen) auto of autobus

aProductbeschrijving

Een geldbedrag als tegemoetkoming in de meerkosten van verplaatsing met de (eigen) auto of autobus. Het bedrag is gebaseerd op 1500-2000 aflegbare kilometers per jaar. Dit is inclusief de zeer korte afstand (tot 100 meter).

bVoorwaarden voor verstrekking

De persoon met beperkingen moet voldoen aan de voorwaarden voor verstrekking van een auto of autobus. Daarnaast wordt bekeken of het gebruik van een (eigen) auto of autobus leidt tot meerkosten voor de persoon met beperkingen ten opzichte van de situatie voor de aanvraag en ten opzichte van andere personen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie.

4.10.8 Financiële tegemoetkoming meerkosten vervoer dagbesteding

aProductbeschrijving

Een geldbedrag als tegemoetkoming in de meerkosten van vervoer van en naar een locatie waar de Amsterdammer aan dagbesteding deelneemt.

bVoorwaarden voor verstrekking

De Amsterdammer komt voor een financiële tegemoetkoming meerkosten voor vervoer van en naar dagbesteding in aanmerking als voorliggende oplossingen niet toereikend zijn en de dagbesteding met een persoonsgebonden budget wordt ingekocht.

4.11 Rolstoelvoorziening

(artikel 4.10 Wmo-verordening 2015)

Inleiding

In het kader van de Wmo kunnen voor verplaatsingen binnen- en buitenshuis rolstoelen worden verstrekt. Voor dergelijke verplaatsingen zijn er twee soorten rolstoelen: de handbewogen rolstoel en de elektrische rolstoel. In dit hoofdstuk wordt ook de sportrolstoel beschreven. Een sportrolstoel is bedoeld voor het kunnen beoefenen van een sport.

4.11.1 Rolstoelen voor verplaatsing binnen- en buitenshuis

aProductbeschrijving

Onder handbewogen rolstoelen vallen rolstoelen die de persoon met beperkingen zelf voortbeweegt, en duwwandelwagens. De zogenaamde zelfbewegers bestaan uit een frame van buizen met eenmalig instelbare of verstelbare zitting en/of rugleuning, grote wielen achter met hoepels voor handmatig voortbewegen, kleine zwenkwielen voor, en beensteunen. Duwwandelwagens zijn rolstoelen met vier kleine wielen en worden door derden voortbewogen.

Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die worden aangedreven door een elektromotor. De rolstoel kan met behulp van zeer uiteenlopende besturingssystemen bestuurd worden door de gebruiker zelf, of de rolstoel heeft een elektrische aandrijving ter ondersteuning van het duwen.

De persoon met beperkingen kan zich in een handbewogen of elektrische rolstoel zelfstandig voortbewegen of geduwd worden.

Een duwwandelwagen voorziet in twee zeer uiteenlopende situaties, namelijk:

  • de persoon met beperkingen kan zich niet zelfstandig voortbewegen, noch in een handbewogen, noch in een elektrische rolstoel;

  • de cliënt heeft zelf de voorkeur voor een duwwandelwagen boven een handbewogen rolstoel, bijvoorbeeld omdat - in eenvoudige uitvoering - de duwwandelwagen makkelijker mee te nemen is in een auto.

De rolstoel kan ook bedoeld zijn om zittend in de rolstoel vervoerd te kunnen worden in het collectief vervoer, in eigen vervoer of in een rolstoeltaxi.

bVoorwaarden voor verstrekking

Voor de persoon met beperkingen is er een medische noodzaak tot het zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen. Loopmiddelen, zoals rollator of trippelstoel die op grond van de Zvw worden verstrekt bieden onvoldoende oplossing.

Als er een rolstoelpool is waarmee de persoon met beperkingen voldoende wordt gecompenseerd is deze voorliggend. Bij elektrische rolstoelen moet naast de medische noodzaak tot zittend verplaatsen blijken dat een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is (bijvoorbeeld als gevolg van een beperkte arm- of handfunctie, of energetische problemen waardoor niet meer dan een aantal meters met een handbewogen rolstoel gereden kan worden).

Voor de duwwandelwagen geldt aanvullend dat de persoon met beperkingen zich niet zelfstandig kan of wenst te verplaatsen, en er een partner, huisgenoot, mantelzorger of hulpverlener beschikbaar is die de rolstoel kan duwen.

Uitsluiting

Voor rolstoelen geldt het compensatiebeginsel voor alle personen met beperkingen die woonachtig zijn in Amsterdam, met uitzondering van mensen die een Wlz indicatie kunnen krijgen. Deze mensen krijgen de rolstoel verstrekt vanuit de Wlz. De volgende groepen vormen hierop een uitzondering:

  • -

    Amsterdammers met een Wlz indicatie die thuis wonen;

  • -

    Amsterdammers die in een Wlz instelling verblijven zonder behandeling.

(Er zijn in 2016 bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) dat deze uitzondering in ieder geval in 2017 en 2018 nog blijft bestaan).

4.11.2Aanpassingen aan rolstoelen

aProductbeschrijving

Aanpassingen aan rolstoelen kunnen uiteenlopen van zeer eenvoudig tot complex en van standaard tot individueel. Standaardaanpassingen zijn onder andere diverse typen armleuningen en voetsteunen, antikiepsteuntjes, asgatverlenger, duwbeugel (kinderrolstoel), duwhandvatten, hijsoog, trapdop.

Individuele aanpassingen zijn onder andere anatomisch gevormde rugsteunen, lig-/zitorthese, beenbakken, beenfixatiemiddelen, kniekussens, elektronische aanpassingen.

Accessoires die noodzakelijk zijn voor het gebruik van een rolstoel als verplaatsingsvoorziening worden vergoed. Doorgaans betreft dit spaakbeschermers, been- en voetzak, schootskleed, stokkenbak, boodschappenmand, handschoenen (2x per jaar).

b Voorwaarden voor verstrekking

De noodzaak voor de aanpassing moet medisch aangetoond zijn.

4.11.3 Gewenningslessen elektrische rolstoel

a Productbeschrijving

Het betreft praktisch onderricht in de bediening van de elektrische rolstoel, het rijden en manoeuvreren.

Er kunnen in principe maximaal drie lessen worden verstrekt. De gewenningslessen worden gevolgd na verstrekking van de elektrische rolstoel, dus met het eigen hulpmiddel.

b Voorwaarden voor verstrekking

In de indicatiefase, al dan niet na proeflessen, of na verstrekking van de elektrische rolstoel blijkt dat de persoon met beperkingen onvoldoende vaardigheid heeft om de elektrische rolstoel te bedienen of hiermee naar buiten te gaan. Blijkt de persoon met beperkingen na gewenningslessen toch niet om te kunnen gaan met de elektrische rolstoel, dan wordt de elektrische rolstoel weer ingenomen omdat de voorziening niet adequaat blijkt te zijn.

4.11.4Vervoerskostenvergoeding voor gebruik (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast elektrische rolstoel

aProductbeschrijving

Een tegemoetkoming in de kosten van vervoer waarin de elektrische rolstoel niet voorziet, die als persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De hoogte van de vergoeding is gerelateerd aan 250-750 aflegbare kilometers. Dit is hetzelfde aantal kilometers als waarop de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast een scootmobiel is gebaseerd.

bVoorwaarden voor verstrekking

Men komt in aanmerking voor deze vergoeding als men voldoet aan de voorwaarden voor verstrekking van een elektrische rolstoel op grond van de Wmo, men beschikt over een elektrische rolstoel, en er een aantoonbare vervoersbehoefte is op de langere afstand waarin niet kan worden voorzien met het collectief vervoer omdat er een contra indicatie is voor het collectief vervoer.

4.11.5 Financiële tegemoetkoming meerkosten sportvoorziening

aProductbeschrijving

Geldbedrag als tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een, door de persoon met beperkingen zelf te bepalen, sportvoorziening of aanpassing op een sportvoorziening. Een sportvoorziening is speciaal bestemd voor een tak van sport. Voor een niet-elektrisch aangedreven sportvoorziening wordt het bedrag in beginsel verstrekt voor een periode van drie jaar, voor een elektrische aangedreven sportvoorziening wordt het bedrag in beginsel verstrekt voor een periode van zes jaar. De verstrekking is bedoeld voor structurele sportbeoefening in verenigingsverband.

bVoorwaarden voor verstrekking

Sportbeoefening is voor de aanvrager onmogelijk zonder sportvoorziening, als gevolg van aantoonbare beperkingen. Zowel rolstoelgebruikers, als personen die normaliter niet op het gebruik van een rolstoel zijn aangewezen maar voor sportbeoefening, als personen die vanwege hun beperkingen een sportvoorziening of een aanpassing op een sportvoorziening nodig hebben, kunnen voor een financiële tegemoetkoming in de meerkosten sportvoorziening in aanmerking komen.

De aanvrager moet in staat zijn tot deelname aan een tak van sport en dit in de praktijk ook doen op structurele basis. Voor incidentele sportbeoefening, zoals een ski-vakantie, wordt geen vergoeding verstrekt. Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht wordt de vergoeding alleen verstrekt voor sporten in verenigingsverband. De persoon met beperkingen moet daarom lid zijn van een sportvereniging. De basis van de verstrekking zijn de meerkosten van de sportvoorziening of de aanpassing van de sportvoorziening ten opzichte van een soortgelijke sportvoorziening voor een persoon zonder beperkingen. Wanneer belanghebbende binnen de periode waarvoor het bedrag is toegekend een nieuwe aanvraag voor een zelfde voorziening indient, waarbij de bestaande voorziening niet meer adequaat is, wordt een financiële tegemoetkoming in de meerkosten verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd.

4.12 Financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking

(artikel 4.11 Wmo-verordening 2015)

De tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking is het gevolg van de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) die de gemeente Amsterdam hanteerde.

aProductbeschrijving

Het college verstrekt aan Amsterdammers met een chronische ziekte of beperking met een laag inkomen en niet meer dan een bescheiden vermogen op aanvraag een vergoeding ter bestrijding van aannemelijke meerkosten. Het betreft hier de tegemoetkoming voor Amsterdammers die ten gevolge van een chronische ziekte of beperking extra kosten maken, bijvoorbeeld kosten van maaltijden of van gas of elektriciteit. Deze tegemoetkoming wordt maandelijks uitgekeerd door de rve Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Zij omvat:

Basiscompensatie

De basiscompensatie is bedoeld om te voorzien in algemene meerkosten die verband houden met ziekte of beperkingen en die niet op een andere manier worden vergoed.

De basiscompensatie wordt verstrekt als er een indicatie bestaat voor tenminste één van de tegemoetkomingen voor maaltijden, extra energie, extra bewassing of extra kledingslijtage.

Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering

Deze tegemoetkoming is bedoeld ter compensatie van de vervallen landelijke regeling Compensatie Eigen Risico (CER). Het verplicht eigen risico geldt voor een basisverzekering op grond van de Zvw.

Deze compensatie wordt enkel aan Amsterdammers van 18 jaar of ouder verstrekt als er een indicatie bestaat voor tenminste één van de tegemoetkomingen voor maaltijden, extra energie, extra bewassing of extra kledingslijtage.

Tegemoetkoming maaltijden

Deze tegemoetkoming is bedoeld te voorzien in extra kosten van kant-en-klaar (vers)maaltijden voor Amsterdammers die niet staat zijn zelf een warme maaltijd te bereiden.

Tegemoetkoming energiekosten

Deze tegemoetkoming is bedoeld te voorzien in extra kosten voor gas en stroom. Het betreft energiegebruik voor verwarming, douchen en baden en koken, extra stroom voor (accu’s van) hulpmiddelen etcetera.

Tegemoetkoming kosten bewassing

Deze tegemoetkoming is bedoeld voor kosten voor extra wasbeurten voor kleding en beddengoed.

Tegemoetkoming kosten ten gevolge van kledingslijtage

Deze tegemoetkoming is bedoeld voor kosten die veroorzaakt worden door mechanische slijtage van kleding en schoeisel door bijvoorbeeld protheses of langdurig zitten en door veelvuldig wassen.

bVoorwaarden voor verstrekking

Zoals beschreven kent deze tegemoetkoming in de meerkosten een specifieke doelgroep, die gekenmerkt wordt door langdurige beperkingen en een laag inkomen. Om vast te stellen wie voor deze tegemoetkoming in aanmerking komt, is er een specifieke regeling opgesteld die hieronder is opgenomen. De regeling wordt uitgevoerd door WPI, die ook de inkomenstoets doet en voor medisch advies gebruik maakt van de keuringsartsen van de GGD Amsterdam, en luidt als volgt.

1. Begripsbepalingen

  • 1.1.

    De begrippen in deze Nadere regels worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

  • 2.1.

    Voorts wordt in deze Nadere regels verstaan onder:

    • a.

      Bescheiden vermogen: Het vermogen dat de grenzen zoals genoemd in artikel 34 Participatiewet niet te boven gaat.

    • b.

      Mensen met een chronische ziekte of beperking: Inwoners van de gemeente Amsterdam die blijkens een medische verklaring voor tenminste 12 maanden zodanig chronisch ziek zijn en/of fysieke of psychische beperkingen ondervinden, dat zij gedurende die periode noodgedwongen extra kosten maken.

    • c.

      Fiscaal inkomen: Het brutoloon met daarbij gerekend belaste vergoedingen, waaronder begrepen de vergoeding van de werkgever voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, zoals dit blijkt uit de jaaropgave of inkomensspecificatie van een werkgever en/of een uitkeringsinstelling zoals de rve WPI.

    • d.

      Laag inkomen < pensioengerechtige leeftijd (PGL): Een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand of een ander fiscaal (gezins)inkomen dat minder dan of gelijk is aan 120% van de afhankelijk van de op de gezinssituatie van toepassing zijnde maximale bruto IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) norm, of meer dan 120% van die norm, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling bij de Gemeentelijke Kredietbank of een schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

    • e.

      Laag inkomen > PGL: Een (pensioen) of ander fiscaal (gezins) inkomen dat minder dan of gelijk is aan 120% van de op de gezinssituatie van toepassing zijnde maximale bruto AOW norm, of meer dan 120% van die norm, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling bij de Gemeentelijke Kredietbank of een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

    • f.

      Peildatum: 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    • g.

      Vermogen: Alle bezittingen in geld en goederen behoudens een gebruikelijke woninginrichting en medisch noodzakelijke (vervoers)voorzieningen.

2. Aanvraag en toekenning

  • 2.1.

    Het college verstrekt aan Amsterdammers met een chronische ziekte of beperking met een laag inkomen en niet meer dan een bescheiden vermogen op aanvraag een tegemoetkoming ter bestrijding van aannemelijke meerkosten.

  • 3.1.

    Amsterdammers die in een instelling op basis van de Wlz of de Wmo verblijven komen niet in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Bij uitzondering kunnen Amsterdammers in een Wmo-instelling die bijdrage plichtig zijn en/of die een persoonlijke toelage op grond van de Participatiewet ontvangen, in aanmerking komen voor de module kledingslijtage en compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering.

  • 4.1.

    Een aanvraag (om herziening) voor een specifieke tegemoetkoming kan één keer per twaalf maanden worden ingediend.

  • 5.1.

    Voor de toekenning wordt het laag inkomen < PGL of > PGL in aanmerking genomen zoals dat voor aanvragers gold op de peildatum.

  • 6.1.

    In afwijking van het voorgaande lid kan een laag inkomen bestaand uit een sociale verzekeringsuitkering of voorziening die naar verwachting in het kalenderjaar blijft voortduren, tussentijds voor de toekenning in aanmerking genomen worden.

  • 7.1.

    Het toekenningsbesluit geldt voor twaalf maanden gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend en wordt telkens stilzwijgend verlengd met twaalf maanden, tenzij er geen noodzaak meer is voor ongewijzigde verlenging.

3. Uitkering

3.1.De vergoeding wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en bestaat uit een of meer algemene vergoedingen en afhankelijk van de individuele omstandigheden een of meer specifieke vergoedingen.

4. Advisering

  • 4.1.

    De samenstelling van de totale vergoeding wordt, voor zover het college dat nodig acht, vastgesteld na het inwinnen van advies van een door het college aangewezen medisch deskundige.

  • 5.1.

    De medisch deskundige beoordeelt de mate waarin de gezondheidssituatie van de aanvrager naar verwachting over een periode van tenminste 12 maanden leidt tot bepaalde aannemelijke meerkosten zoals genoemd in artikel 3.1.

  • 6.1.

    Het advies van de medisch deskundige heeft een geldigheid van tenminste 12 maanden.

  • 7.1.

    In afwijking van artikel 4.1 kan de samenstelling van de totale vergoeding in overleg met een representatieve vertegenwoordigende organisatie en medisch deskundigen tot stand komen, als de vergoeding bestemd is voor een vastgestelde groep mensen met een chronische ziekte of beperking.

5. Herbeoordeling

  • 5.1.

    Voor zover het college dat nodig acht wordt een toegekende tegemoetkoming, na stilzwijgende verlenging, tenminste eenmaal per vijf jaar herbeoordeeld door een medisch deskundige.

  • 6.1.

    De medisch deskundige beoordeelt of de gezondheidssituatie en de aannemelijk te maken meerkosten afwijken van het eerdere advies en adviseert het college over de (gewijzigde ) voortzetting van de vergoedingen.

  • 7.1.

    Het inkomen en vermogen van deelnemers met een laag inkomen uit een (voortdurende) (pensioen) uitkering wordt eenmaal per vijf jaar herbeoordeeld.

  • 8.1.

    Het inkomen en vermogen van deelnemers met een laag inkomen uit arbeid wordt jaarlijks herbeoordeeld.

6. Afwijkende inkomenstoets

Indien reeds een inkomenstoets in het kader van een gemeentelijke regeling op grond van het armoedebeleid heeft plaatsgevonden en daarbij is vastgesteld dat het laag inkomen niet hoger is dan het relevante toetsbedrag, kan het college besluiten dat het inkomen niet opnieuw wordt getoetst.

7. Verplichtingen deelnemers

Mensen met een chronische ziekte of beperking die een vergoeding ingevolge deze regeling ontvangen zijn verplicht het college (WPI) in te lichten, indien hun inkomen en/of vermogen boven de grenzen bedoeld in artikel 1, onder d. tot en met h., zal stijgen.

8. Intrekken en terugvorderen

  • 8.1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze Nadere regels, geheel of gedeeltelijk intrekken indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, terwijl de aanvrager wist, of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onvolledig of onjuist waren en tot een ander besluit zouden hebben geleid.

  • 9.1.

    Indien een besluit is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde vergoeding uit hoofde van deze Nadere regels worden teruggevorderd, dit voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 10.1.

    Indien een vergoeding uit hoofde van deze Nadere regels abusievelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan de aanvrager is uitbetaald, kan dit worden teruggevorderd.

Bijlage 1:Maatstaf hulp bij het huishouden Amsterdam

Achtergronden

De voorliggende ‘maatstaf hulp bij het huishouden Amsterdam’ is opgesteld na onderzoek door de combinatie van bureau HHM en KPMG Plexus. Dit onderzoek vond plaats in de periode september 2016 – januari 2017 en bestond uit een combinatie van expertpanels, interviews met cliënten en observaties van professionals in de praktijk. De gevolgde aanpak en de uitkomsten van het onderzoek zijn in een separate rapportage verwoord.

De maatstaf

In deze notitie zijn de uitkomsten van het onderzoek samengevat. Het onderzoek heeft als resultaat een duidelijke maatstaf die nodig is voor de toekenning van huishoudelijke hulp in resultaatgebieden. Deze maatstaf omvat de activiteiten die verricht moeten worden voor een verantwoord niveau van schoon voor een huishouden en de frequentie waarmee deze activiteiten verricht moeten worden. Ook geeft de maatstaf inzicht in de factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding van de benodigde activiteiten kunnen beïnvloeden (Zie ook hoofdstuk 4.9 Nadere regels waarin is aangegeven welke aspecten wel/niet kunnen worden meegewogen). Maatwerk vanuit een individuele benadering staat voorop. Dit betekent dat in individuele cliëntsituaties moet worden bepaald 1) welke activiteiten (eventueel) niet of met een lagere frequentie of tijdbesteding door de professionele hulp uitgevoerd hoeven te worden (door eigen mogelijkheden van de cliënt of inzet van zijn/haar netwerk) en 2) welke activiteiten (eventueel) om een hogere frequentie of tijdsbesteding van de professionele hulp vragen (op basis van kenmerken van de cliënt, zijn/haar huishouden en de omgeving rond het huis). De maatstaf is een solide basis voor deze afweging.

De maatstaf biedt voor zowel zorg in natura als voor het vaststellen van het persoonsgebonden budget de onderbouwing van het Amsterdamse beleid voor hulp bij het huishouden. Op deze wijze kan de gemeente Amsterdam duidelijk maken op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van de resultaten binnen hulp bij het huishouden.

Toepassing

De maatstaf is de leidraad bij het vraagverhelderingsgesprek om met de cliënt een goed beeld te krijgen van de benodigde activiteiten voor de hulp bij het huishouden.

De verschillende resultaten waarvoor de maatstaf is uitgewerkt, zijn:

  • 1.

    Schoon en leefbaar huis

  • 2.

    Beschikken over schone was.

  • 3.

    Beschikken over boodschappen

  • 4.

    Beschikken over maaltijden.

Ook is advies en instructie uitgewerkt, dat onderdeel kan zijn van de verschillende resultaten van hulp bij het huishouden.

Met dat doel zijn in de maatstaf, per onderscheiden resultaat, twee aspecten uitgewerkt:

  • a)

    De activiteiten die in een gemiddeld huishouden bijdragen aan het te bereiken resultaat en de (gemiddelde) frequentie die voor uitvoering van deze activiteiten nodig is, gegroepeerd per categorie van activiteiten;

  • b)

    De factoren die van invloed zijn op de frequentie en/of tijdbesteding van die categorieën van activiteiten.

In de maatstaf presenteren we categorieën van activiteiten. Voor de resultaten ‘schoon en leefbaar huis’ en ‘beschikken over schone was’ bestaan deze categorieën uit veel losse activiteiten. Voor de volledigheid presenteren we ook de frequentie van al deze losse activiteiten.

Door aan de hand van de maatstaf steeds per cliënt te beoordelen welke activiteiten nodig zijn in welke frequentie voor het te behalen resultaat en welke beïnvloedende factoren van toepassing zijn, wordt een beeld geschetst van de bijdrage die de professionele ondersteuning kan bieden.

Voor het resultaat ‘thuis verzorgen van kinderen’ is geen maatstaf uitgewerkt. Dit resultaat wordt weinig geïndiceerd in Amsterdam en als het aan de orde is zijn er veel beïnvloedende variabelen met een sterk wisselende uitkomst. Daardoor is het onmogelijk een algemeen geldende maatstaf op te stellen.

1.Maatstaf: Schoon en leefbaar huis

a) Maatstaf: gemiddelde frequentie voor gegroepeerde activiteiten per ruimte, uitgaande van volledige professionele overname*

Ruimte

Frequentie

WOONKAMER

SLAAPKAMER

KEUKEN

SANITAIR

HAL

1x per week

Stof afnemen midden & laag, opruimen, stofzuigen, indirecte tijd

Stof afnemen midden & laag, opruimen, stofzuigen

Stofzuigen, dweilen, keukenblok en keukenapparatuur schoonmaken, afval opruimen, afwassen

Badkamer en toilet schoonmaken incl. stofzuigen en dweilen

Stof afnemen midden, laag & hoog, stofzuigen

1x per 2 weken

Stof afnemen hoog, dweilen

Bed verschonen of opmaken

Dweilen

1x per 4 weken

Dweilen

Trap stofzuigen binnenshuis

1x per 6 weken tot 1x per 8 weken

Deur(post)en nat afdoen, zitmeubels

Stof afnemen hoog

Bovenkant keukenkastjes, deur(post)en nat afdoen

Deur(post)en nat afdoen

Incidenteel

(1x per jaar tot 4x per jaar)

Ramen binnenzijde wassen, radiotoren, raambekleding

Ramen binnenzijde wassen, radiotoren, raambekleding, deur(post)en nat afdoen, matras draaien

Ramen binnenzijde wassen, radiatoren, raambekleding, oven/magnetron, koelkast & keukenkastjes binnenzijde, afzuigkap, losse tegelwand en vriezer schoonmaken

Ramen binnenzijde wassen, radiotoren, raambekleding, tegelwand badkamer schoonmaken

Deur(post)en nat afdoen, radiotoren

*Per bezoek wordt naast de activiteiten in bovenstaande tabel ook indirecte tijd besteed aan aankomst en vertrek, het pakken van materialen en sociaal contact met de cliënt

b) Beïnvloedende factoren

In de onderstaande tabel staan per categorie van schoonmaakactiviteiten de factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding van de benodigde activiteiten kunnen beïnvloeden. In de tabel is aangegeven of dit een verzwarend effect (‘+’) of een verlichtend effect (‘-‘) heeft

Categorie activiteiten

Invloed op de frequentie

Invloed op de tijdbesteding

Algemeen

+ Het aantal bewoners, hun aanwezigheid in de woning en hun mobiliteit door de woning.

-De mate waarin cliënten zelf activiteiten kunnen uitvoeren.

+ Het aantal bewoners, hun aanwezigheid in de woning en hun mobiliteit door de woning.

-De mate waarin cliënten zelf activiteiten kunnen uitvoeren.

+ Omvang van de woning.

-Aanwezigheid van goed schoonmaakmateriaal.

Afnemen, nat en droog

+ Verkeersdrukte rondom de woning i.v.m. uitstoot en stof.

+ Bij sommige ziektes moeten oppervlakten die vaak aangeraakt worden vaker afgenomen worden.

+ Verkeersdrukte rondom de woning i.v.m. uitstoot en stof.

Stofzuigen en dweilen

+ Gezondheid cliënt: bij aandoeningen als astma of longemfyseem moet het huis zoveel mogelijk stofvrij zijn.

+ Aanwezigheid van aandoeningen waardoor vaker geknoeid wordt.

+ Type vloer, waarbij tapijt en vloerkleden extra tijd kosten.

+/- Het aantal en de omvang van meubels op de vloer.

+ De aanwezigheid van huisdieren waardoor meer stof en haren op de vloer liggen.

+ De cliënt gebruikt een rolstoel, rollator of scootmobiel binnenshuis waardoor zich extra vuil door de woning verspreidt.

Raamwerk

+/- Type raambekleding, zoals vitrage, gordijnen of lamellen.

-Beschikbaarheid van hulpmiddelen voor reinigen van luxaflex.

Bed

+ Bedlegerigheid.

+ Incontinentie of andere aandoeningen waardoor het bed sneller kan vervuilen.

+/- Het soort beddengoed en/of gebruik van losse dekens.

+ Meerpersoonshuishouden.

Keuken schoonmaken

+/- Frequentie en intensiteit van het gebruik door de cliënt.

+/- Frequentie en intensiteit van het gebruik door de cliënt.

+/- Afzuigkap met/zonder uitneembare roosters.

+/- Beschikbaarheid van een vaatwasmachine.

Sanitair schoonmaken

+/- Intensiteit van het gebruik van de badkamer.

+ Bij o.a. griep, incontinentie, ziekte of slechtziendheid moet het toilet vaker dan één keer per week schoongemaakt worden.

+/- Omvang van de badkamer en intensiteit van gebruik.

+ Aanwezigheid en gebruik van ligbad.

+ Aanwezigheid van witgoed in de badkamer.

+ Wijze van gebruik van het toilet.

Opruimen

+ Ernst van de problematiek bij cliënten c.q.. de mate waarin zij niet in staat zijn om zelf op te ruimen.

+ Ernst van de problematiek bij cliënten c.q.. de mate waarin zij niet in staat zijn om zelf op te ruimen.

c) Activiteiten en (gemiddelde) frequentie voor alle losse activiteiten:

Ruimte

Benodigde activiteiten

Gemiddelde frequentie

Woonkamer

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1 x per 2 weken

Stof afnemen midden incl. tastvlakken

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per 2 weken

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen / luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

1 x per 8 weken

Zitmeubels afnemen (droog/nat)

1 x per 8 weken

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Slaapkamer

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1 x per 6 weken

Stof afnemen midden incl. tastvlakken

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per 4 weken

Bed verschonen of opmaken

1 x per 2 weken

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen / luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Matras draaien

2 x per jaar

Keuken

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

1 x per week

Afwassen

1 x per week

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1 x per week

Afval opruimen

1 x per week

Gordijnen wassen

2x per jaar

Reinigen lamellen / luxaflex

3 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

1 x per 8 weken

Radiatoren reinigen

3 x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

2 x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3 x per jaar

Oven/magnetron (afnemen na knoeien en grondig schoonmaken)

4 x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1 x per 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2 x per jaar

Sanitair

Badkamer schoonmaken (inclusief stofzuigen en dweilen)

1 x per week

Toilet schoonmaken

1 x per week

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

1 x per 8 weken

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Tegelwand badkamer afnemen

4 x per jaar

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Reinigen lamellen / luxaflex

3 x per jaar

Hal

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1 x per week

Stof afnemen midden incl. tastvlakken

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per 2 weken

Trap stofzuigen (binnenshuis)

1 x per 4 weken

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

2.Maatstaf: Beschikken over schone was

a) Maatstaf: gemiddelde frequentie voor gegroepeerde activiteiten, uitgaande van volledige professionele overname

Frequentie

Activiteiten

2x per week tot 3x per week

Wassen, drogen, opvouwen en opbergen.

1x per week

Was sorteren en strijken.

b) Beïnvloedende factoren

In de onderstaande tabel staan de factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding van de benodigde activiteiten kunnen beïnvloeden. In de tabel is aangegeven of dit een verzwarend effect (‘+’) of een verlichtend effect (‘-‘) heeft (Zie ook hoofdstuk 4.9 Nadere regels waarin is aangegeven welke aspecten wel/niet kunnen worden meegewogen).

Resultaat

Invloed op de frequentie

Invloed op de tijdbesteding

Schone Was

+ Fysieke beperkingen zoals incontinentie, nachtzweten en veel knoeien met eten en drinken.

+ Andere medische aandoeningen waardoor vaker moet worden gewassen.

+ Omvang en samenstelling van het huishouden.

+ Besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

-De cliënt draagt strijkvrije bovenkleding.

c) Activiteiten en (gemiddelde) frequentie voor alle losse activiteiten:

Resultaat

Benodigde activiteiten

Gemiddelde frequentie

Schone Was

Wasgoed sorteren

1 x per week

Behandelen van vlekken (indien nodig)

5 x per 2 weken

Was in de machine stoppen, wasmachine aanzetten

5 x per 2 weken

Wasmachine leeghalen

5 x per 2 weken

Sorteren naar droger of waslijn

5 x per 2 weken

Was in de droger stoppen

5 x per 2 weken

Droger leeghalen

5 x per 2 weken

Was ophangen

5 x per 2 weken

Was afhalen

5 x per 2 weken

Was opvouwen

5 x per 2 weken

Was strijken

1 x per week

Was opbergen/opruimen

5 x per 2 weken

3.Maatstaf: Beschikken over boodschappen

a) Maatstaf: gemiddelde frequentie voor gegroepeerde activiteiten, uitgaande van volledige professionele overname

Frequentie

Activiteiten

1x per week

Boodschappenlijst opstellen, boodschappen doen en boodschappen opruimen.

b) Beïnvloedende factoren

In de onderstaande tabel staan de factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding van de benodigde activiteiten kunnen beïnvloeden. In de tabel is aangegeven of dit een verzwarend effect (‘+’) of een verlichtend effect (‘-‘) heeft (Zie ook hoofdstuk 4.9 Nadere regels waarin is aangegeven welke aspecten wel/niet kunnen worden meegewogen).

Resultaat

Invloed op de frequentie

Invloed op de tijdbesteding

Boodschappen

-

+ De omvang van het huishouden.

Er zijn verschillende alternatieven denkbaar die de inzet van professionele ondersteuning op dit resultaat overbodig maken. Dit betreft de inzet vanuit het sociale netwerk of het gebruik van voorliggende voorzieningen zoals een boodschappenservice. Indien professionele ondersteuning noodzakelijk wordt geacht, zijn er geen factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding beïnvloeden.

4.Maatstaf: Beschikken over maaltijden

a) Maatstaf: gemiddelde frequentie voor gegroepeerde activiteiten, uitgaande van volledige professionele overname

Frequentie

Activiteiten

2x per dag

Maaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, vaatwasser inruimen.

1x per dag

Maaltijd opwarmen (of incidenteel: bereiden (Het beleid van Amsterdam gaat uit van algemene beschikbaarheid van maaltijden, zodat geen professionele ondersteuning bij het bereiden aan de orde is. Slechts in zeer incidentele gevallen, zoals ingewikkelde diëten, kan die hulp wel noodzakelijk zijn)), afwassen of vaatwasser uitruimen.

b) Beïnvloedende factoren

In de onderstaande tabel staan de factoren die de frequentie en/of de tijdbesteding van de benodigde activiteiten kunnen beïnvloeden. In de tabel is aangegeven of dit een verzwarend effect (‘+’) of een verlichtend effect (‘-‘) heeft (Zie ook hoofdstuk 4.9 Nadere regels waarin is aangegeven welke aspecten wel/niet kunnen worden meegewogen).

Resultaat

Invloed op de frequentie

Invloed op de tijdbesteding

Maaltijden

+ Aandoening waardoor de cliënt gestimuleerd moet worden de tweede reeds klaargezette broodmaaltijd te eten dan wel toezicht nodig is tijdens het eten.

-De aanwezigheid van een vaatwasser.

+ De afwezigheid van een magnetron.

+ Een meerpersoonshuishouden.

+ Aandoening waardoor de cliënt gestimuleerd moet worden om te eten dan wel toezicht nodig is tijdens het eten.

Bijlage 2: Normering thuis zorgen voor kinderen

Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Onderstaande normen gelden voor kinderen tot en met 6 jaar.

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

Naar bed brengen 10 min per keer per kind

Uit bed halen 10 min per keer per kind

Wassen en kleden 30 min per dag per kind

Eten en/of drinken geven 20 min per maaltijd

Babyvoeding (flesje/potje) 10 min per keer per kind

Naar school/crèche brengen/halen 15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Opvang en/of verzorging van kinderen en helpen bij het bereiden van maaltijden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

Aanvullend op eigen mogelijkheden kunnen tot maximaal40 uur de volgende activiteiten overgenomen worden.

  • Wassen en aankleden

  • Hulp bij eten en/of drinken

  • Maaltijd voorbereiden

  • Sfeer scheppen, spelen

  • Opvoedingsactiviteiten

Factoren meer/minder werk

  • Aantal kinderen -/+

  • Leeftijd kinderen -/+

  • Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten

  • Aanwezigheid gedragsproblematiek +

  • Samenvallende activiteiten -

Bijlage 3: Gebruikelijke hulp voor kinderen per levensfase

Kinderen van 0 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

  • moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school oplopend van 22 tot 25 uur/per week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook;

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2 maal per week.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;

  • beoefenen sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband;

  • hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school; hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (zoals huiswerk).