Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent huisvestingsvoorzieningen Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018

Geldend van 08-03-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent huisvestingsvoorzieningen Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018

De gemeenteraad van Amsterdam

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 14 november 2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1565);

Gelet op:

  • -

    artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    artikel 102 van de Wet op het Primair Onderwijs;

  • -

    artikel 100 van de Wet op de expertisecentra;

  • -

    artikel 189 van de Gemeentewet,

Besluit:

  • 1.

    De Verordening Huisvestingsvoorzieningen Onderwijs 2018 vast te stellen, waarin de volgende wijzigingen/ toevoegingen op onderdelen zijn opgenomen ten opzichte van de Verordening Huisvestingsvoorzieningen 2016:

    • 1.1

      Een regeling inzake vervangende huisvesting inclusief renovatie waarbij onder omstandigheden het schoolbestuur een financiële bijdrage levert;

    • 1.2

      Verplaatsen van de voorziening brandmeld- en inbraakinstallaties uit de Verordening Lokaal Onderwijs Beleid Amsterdam (VLOA) naar onderhavige verordening omdat het huisvesting betreft en om de regeldruk te verminderen;

    • 1.3

      Het opnemen van voorzieningen niet-onderwijsfuncties om onder andere de voorschool een stevigere positie in de verordening te geven;

    • 1.4

      Het vastleggen van de zogenoemde vaste voet in verband met de ruimtebehoefte van permanente nevenvestigingen (voortgezet) speciaal onderwijs;

    • 1.5

      Het in overeenstemming brengen van de normering voor de ruimtebehoefte met de landelijk gehanteerde norm voor nieuwe schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs;

    • 1.6

      Het vaststellen van een norm voor internationaal geaccrediteerd onderwijs;

    • 1.7

      Overige technische aanpassingen onder andere om efficiency in de procedures te vergroten.

  • 2.

    Kennis te nemen van de financiële consequenties van de wijzigingen in de Verordening huisvestingsvoorzieningen Onderwijs Amsterdam 2018, die beperkt zijn;

  • 3.

    Kennis te nemen van dat in een separaat geagendeerde voordracht aan de raad wordt voorgesteld om bijlage 23 van de Verordening Lokaal Onderwijs Beleid inzake de Voorziening “brandmeld- en inbraakinstallaties” in te trekken;

  • 4.

    In te trekken de Verordening Huisvestingsvoorzieningen Onderwijs Amsterdam 2016 (Gemeenteblad 2016, afd. 3, nr. 7/22, laatstelijk gewijzigd per 5 oktober 2017);

  • 5.

    Kennis te nemen van de reactie van de schoolbesturen in het primair- voortgezet- en (voortgezet) speciaal onderwijs op de aanpassingen in de verordening.

  • 6.

    De Verordening huisvestingsvoorzieningen Onderwijs Amsterdam 2018 per 1 januari 2018 in werking te laten treden.

  • 7.

    Kennis te nemen van het besluit van het college om de indieningsdatum voor de onderwijshuisvestingsaanvragen vanaf 2020 aan te passen in de verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs van 1 februari naar 1 oktober.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    aanvraag: digitaal verzoek om bekostiging van een voorziening;

  • b.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend;

  • c.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    besluit gedeputeerde staten: het besluit van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk is gevestigd op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;

    • g.

      bouwkundige opname: een rapportage volgens NEN 2767 waarbij de staat van een object of onderdeel daarvan wordt vastgelegd;

    • h.

      bouwplan: het geheel van bescheiden dat uiteindelijk bepalend is voor het realiseren goedgekeurde huisvestingsvoorziening, te weten, het programma van eisen, het voorlopig en het definitief ontwerp, de bestekbescheiden, begroting en planning;

    • i.

      bouwopdracht: opdracht tot het realiseren van nieuwe onderwijshuisvesting binnen de vastgestelde begroting;

    • j.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

    • k.

      dislocatie: een losstaande uitbreiding van een gebouw, al dan niet op het eigen terrein van een school gesitueerd;

    • l.

      eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • m.

      gemeenteraad: de gemeenteraad van Amsterdam;

    • n.

      gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • o.

      gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

    • p.

      medegebruik: een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76s van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • q.

      minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • r.

      monument: een gebouw met de status rijksmonument, een gemeentelijk monument of een gebouw met vergelijkbare cultuurhistorische waarde (orde 1), dan wel monumentwaardige bouwwerken met nadrukkelijke architectonische verbijzondering of een gebouw met een bijzondere cultuurhistorische betekenis (orde 2);

    • s.

      nevenvestiging: deel van een school dat door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

    • t.

      niet-onderwijsfuncties: ruimte voor aan het onderwijs gerelateerde functies die in combinatie met onderwijs gehuisvest worden

    • u.

      opdrachtgever: de partij, die als bouwheer optreedt bij het realiseren van de huisvestingsvoorziening;

    • v.

      overzicht: het overzicht van de in het kader van de vaststelling van het programma niet ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • w.

      permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

    • x.

      primair onderwijs: het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs;

    • y.

      programma: het programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • z.

      renovatie: een combinatie van het uitvoeren van onderhoud, het aanpassen aan de laatste stand van wet- en regelgeving (waaronder verduurzaming) en onderwijskundig aanpassen van een gebouw met als doel een levensduurverlening van 25 jaar;

    • aa.

      school:

      • 1°.

        een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

      • 2°.

        een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

      • 3°.

        een school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • bb.

      speciaal onderwijs: speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

    • cc.

      tijdelijk lokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen maximaal 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

    • dd.

      tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • ee.

      verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • ff.

      vervangende huisvesting: vervangende nieuwbouw, vernieuwbouw, renovatie en vervanging door ingebruikneming van een ander geschikt of geschikt te maken gebouw;

    • gg.

      vernieuwbouw: nieuwbouw met behoud van het casco, met als doel een levensduurverlening van 40 tot 60 jaar;

    • hh.

      vervangende nieuwbouw: nieuwbouw ter vervanging van het bestaande gebouw op een andere of dezelfde plek;

    • ii.

      voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

    • jj.

      voor- en vroegschoolse educatie: een vorm van kinderopvang voor leerlingen van 2,5 tot 4 jaar met een gesubsidieerd programma met een zgn. vve-erkenning door de gemeente;

    • kk.

      voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

    • ll.

      voortgezet onderwijs: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs of praktijkonderwijs;

    • mm.

      voorziening: één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 1.2 en artikel 1.3 van deze verordening.

Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden voor zowel schoolgebouwen als gymnastiekruimten:

    • a.

      de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

      • 1.

        nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel vervangende huisvesting ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school (tijdelijk) is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

      • 2.

        uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

      • 3.

        ingebruikneming van (een deel van) een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

      • 4.

        verplaatsing van één of meer bestaande tijdelijke lokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

      • 5.

        terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1, 2, 3 en 4 omschreven voorziening inclusief vergoeding erfpacht;

      • 6.

        eerste inrichting en uitbreiding van de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs of leer- en hulpmiddelen en meubilair voor het voortgezet onderwijs, voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is respectievelijk zijn gebracht;

      • 7.

        medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, waaronder begrepen een ruimte die geschikt is voor onderwijs in lichamelijke oefening;

      • 8.

        onderwijskundige of andere aanpassingen op grond van gemeentelijk beleid;

      • 9.

        huur van (een deel van) een bestaand gebouw of terrein voor het onderwijs.

    • b.

      herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, schade aan het onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en/of aan het meubilair in geval van bijzondere omstandigheden;

    • d.

      onderhoud, aanpassing en vervanging van de brandmeld-, en inbraakinstallatie overeenkomstig het geldende Risk Management Programma Onderwijs Amsterdam op grond van gemeentelijk beleid;

    • e.

      huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 2. De in lid 1 van dit artikel onderscheiden voorzieningen onderwijshuisvesting kunnen gecombineerd worden met ruimte voor niet-onderwijsfuncties op grond van gemeentelijk beleid. De ruimten voor niet-onderwijsfuncties zijn geen voorziening in de zin van deze verordening.

Artikel 1.3 Voorziening gymnastiekruimte

Naast de voorzieningen genoemd onder 1.2 kan het bevoegd gezag voor primair of speciaal onderwijs voor aanpassing en onderhoud aan een gymnastiekruimte bestaande uit één of meer activiteiten genoemd in bijlage I, een voorziening aanvragen bij het college.

Artikel 1.4 Vaststelling bekostiging voorzieningen

Bij de vaststelling van het in het programma te vermelden bedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijke kosten. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de criteria opgenomen in bijlage IV van deze verordening.

Artikel 1.5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor een adequate uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen met betrekking tot de wijze van aanlevering worden gegeven.

Hoofdstuk 2. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting

Artikel 2.1 Bekostigingsplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 december een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van voorzieningen voor het eerstvolgende jaar.

  • 2. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 3. Het college neemt uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag als bedoeld in het eerste lid, toereikend is.

Artikel 2.2 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een gewenste voorziening op het programma dat betrekking heeft op het jaar volgend op het jaar van vaststelling, wordt vóór 1 februari van het jaar van vaststelling door het bevoegd gezag digitaal ingediend bij het college, door middel van het daarvoor door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. Indien de aanvraag niet vóór 1 februari digitaal is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

  • 3. In afwijking van lid 1 en 2 kunnen de volgende voorzieningen ook zonder aanvraag daartoe ambtshalve op het programma worden opgenomen:

    • a.

      uitbreiding eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs;

    • b.

      het jaarlijks onderhoud en certificering van de brandmeld-, en inbraakinstallatie overeenkomstig het Risk Management Programma Onderwijs Amsterdam

    • c.

      goedgekeurde meerkosten van voorzieningen die op eerdere programma’s zijn opgenomen en in het jaar volgend op het jaar van vaststelling worden uitgevoerd.

Artikel 2.3 Inhoud aanvraag; aanvullen; niet behandelen; onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school, en voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de noodzaak en omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;

    • g.

      een schatting van de noodzakelijke kosten. Indien het een voorziening betreft waarvoor de vergoeding bepaald wordt op basis van feitelijke kosten: de verwachte kosten onderbouwd met een gespecificeerde kostenraming.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, 2, 3, 7 en 9, de opgave van het te verwachten aantal leerlingen van de school waarvoor de voorziening is bestemd op basis van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze Verordening dan wel een door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen opgestelde actuele 1 prognose, voor zover deze door de bevoegde gezagsorganen wordt onderschreven;

    • b.

      indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, 2, 3, 7 en 9 de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd;

    • c.

      indien het een voorziening betreft ten behoeve van een gebouw bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw een bouwkundige opname waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt; of

    • d.

      in geval van herstel van een constructiefout een bouwkundige rapportage van een daartoe gecertificeerde, onafhankelijke deskundige.

  • 3. Bij het ontbreken van één of meer gegevens deelt het college dit vóór 15 februari van het jaar van indiening schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om vóór 15 maart jaar van indiening de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt vóór 15 maart jaar van indiening, kan het college beslissen de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt vóór 31 maart van het jaar van indiening.

Artikel 2.4 Overleg programma en overzicht

  • 1. Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, vindt éénmalig een op overeenstemming gericht overleg plaats tussen het college en de bevoegde gezagsorganen over de voorgenomen inhoud van het besluit. Over het voorgenomen besluit kan een bevoegd gezag mondeling dan wel schriftelijk een zienswijze indienen. De schriftelijke zienswijze wordt voor het op overeenstemming gericht overleg ingediend.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats vóór 15 september van het jaar van indiening van de aanvraag.

  • 3. Van de in het overleg door het bevoegd gezag naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt een verslag gemaakt dat wordt toegezonden aan het bevoegd gezag.

  • 4. Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 5. Het bevoegd gezag en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad en zorgt dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt uiterlijk binnen zes weken door het College toegezonden aan het bevoegd gezag. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot inhoudelijke bijstelling van de voorgenomen inhoud van het programma, dan wordt het bevoegd gezag door het college uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is.

  • 8. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan het bevoegd gezag plaats. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.5 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het programma en het overzicht vast vóór 31 december van het jaar waarin de aanvragen voor een voorziening zijn ingediend.

  • 2. Indien geen aanvragen voor opname op het programma zijn ingediend, blijven vaststelling van het programma en overzicht achterwege. Vaststelling van het overzicht blijft eveneens achterwege indien alle gewenste voorzieningen op het programma zijn opgenomen.

  • 3. Het college maakt het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht binnen vier weken bekend door het toe te zenden aan de schoolbesturen.

Artikel 2.6 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma, voor zover het college de noodzaak heeft vastgesteld en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college toe:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I van deze verordening;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II van deze verordening;

    • c.

      de criteria ten aanzien van oppervlakte van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III van deze verordening;

    • d.

      de criteria ten aanzien van financiële normering als bedoeld in bijlage IV van deze verordening;

    • e.

      de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V van deze verordening.

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt door het college aangegeven:

    • a.

      de reden van opname op het programma;

    • b.

      de hoogte van de bekostiging van de betreffende voorziening;

    • c.

      de urgentie van de betreffende voorziening op basis van de criteria als aangegeven in bijlage V bij deze verordening;

    • d.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming dan wel buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

  • 3. In de beschikking voor de voorziening kan het college nadere of afwijkende eisen aan de verantwoording stellen.

Artikel 2.7 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Bij elk van de in het overzicht opgenomen voorziening wordt gemotiveerd waarom deze niet in het programma is opgenomen.

Artikel 2.8 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma nodigt het college de aanvrager uit voor overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In het overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      de planning, en voor zover nodig de wijze van indiening en de eisen te stellen aan het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing in verband met nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2.9, derde lid;

    • e.

      de controle op en het afleggen van tussentijdse- en eindverantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen en de realisatie van de goedgekeurde voorziening.

  • 2. Uitvoering van een op het programma geplaatste voorziening vindt plaats met inachtneming van de bepalingen van de inkoop- en aanbestedingsrichtlijnen van de gemeente Amsterdam.

  • 3. De gemaakte afspraken worden door het college schriftelijk vastgelegd en ter kennis gebracht van de aanvrager.

  • 4. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, deelt het college bij besluit de aanvrager mee dat hij niet kan instemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 2.9 Toets bouwplan, wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. Nadat de afspraken als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid zijn gemaakt, legt de aanvrager het bouwplan en de kostenraming met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken ter instemming aan het college voor.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over het bouwplan en of het bouwplan kan worden aanbesteed. Het college kan onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken.

  • 3. Het college beslist na de gevolgde aanbestedingsprocedure met ingang van welk tijdstip de bekostiging van de voorziening een aanvang kan nemen.

  • 4. Bij het besluit als bedoeld in het derde lid toetst het college eveneens of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert zijn gewijzigd ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma. Indien naar het oordeel van het college de feiten en omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd, deelt het college dit schriftelijk mee aan het betreffende bevoegd gezag. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt. Daarbij trekt het college de beschikking op het programma in.

  • 5. De toetsing kan achterwege blijven, als deze naar het oordeel van het college niet nodig is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college deelt dit schriftelijk mee aan de aanvrager.

Artikel 2.10 Bevoorschotting

  • 1. Bevoorschotting van de bedragen die op het programma zijn opgenomen geschiedt, al dan niet gefaseerd, op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

  • 2. Bij voorzieningen die worden gerealiseerd door middel van een bouwplan vindt de bevoorschotting niet eerder plaats dan nadat het bevoegd gezag schriftelijk aan het college heeft gemeld dat de onherroepelijke bouwopdracht is verstrekt. Verdere bevoorschotting vindt in beginsel plaats per drie maanden, dan wel afhankelijk van de voortgangsrapportages die het bevoegd gezag aan het college verstrekt.

  • 3. Het voorschot voor huurvergoedingen, erfpachtcanon en genormeerde eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 100%.

  • 4. Bij andere voorzieningen dan bedoeld onder lid 2 of 3 die niet middels een bouwplan worden gerealiseerd vindt bevoorschotting plaats bij aanvang van het jaar waarop de voorziening betrekking heeft. Het voorschot bedraagt niet meer dan 95% van het toegekende bedrag.

  • 5. In afwijking van het voorgaande vergoedt het college kosten van onderhoud en certificering van de brandmeld-, en inbraakinstallatie die op het programma zijn opgenomen op declaratiebasis.

Artikel 2.11 Vervallen aanspraak op bekostiging en verlenging termijn

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 juli van het tweede jaar volgend op het jaar van de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop- of huurovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan vóór 1 augustus daaropvolgend aan het college is gezonden.

    In de bouwopdracht is vermeld:

    • -

      de aanvangsdatum van het werk;

    • -

      de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd.

      In het geval van een huurovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, de duur van de overeenkomst en de door het bevoegd gezag verschuldigde huurpenningen. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop en de koopsom vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 mei van het tweede jaar volgend op de vaststelling van het programma een gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 3. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van het verzoek tot verlenging. Indien het verzoek wordt ingewilligd, geeft het college in het besluit aan tot welke datum de termijn wordt verlengd.

  • 4. Aanvragen met spoedeisend karakter

3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Artikel 3.1 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden en die niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 2.2 kon worden ingediend, wordt digitaal ingediend bij het college.

Artikel 3.2 Inhoud aanvraag

  • 1. Voor het indienen van de aanvraag maakt het bevoegd gezag gebruik van het door het college vastgestelde digitale aanvraagformulier.

  • 2. Het formulier wordt volledig ingevuld en wordt vergezeld van de noodzakelijke bijlagen, zoals in het formulier vermeld.

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens die op grond van artikel 2.3, eerste en tweede lid, dienen te worden vermeld. In aanvulling daarop verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • d.

      een begroting van de kosten van de uitvoering indien het een voorziening betreft waarvoor het college heeft bepaald dat geen genormeerde bekostiging wordt toegekend.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college één of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, deelt het college dit binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag mede aan het bevoegd gezag.

  • 4. Het bevoegd gezag krijgt de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling aan te vullen.

  • 5. Indien het bevoegd gezag de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in het vierde lid vermelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen

Artikel 3.3 Besluit

  • 1. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt, een besluit over de noodzaak en de bekostiging van de aangevraagde voorziening. Voor de hoogte van de bekostiging is het gestelde in bijlage IV van deze verordening bepalend.

  • 2. Indien een besluit niet binnen vier weken kan worden genomen, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 3.4 Inhoud besluit

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt noodzakelijk geacht, indien het college heeft vastgesteld dat:

    • a.

      het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden,

    • b.

      de voorziening niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 2.2 kon worden ingediend,

    • c.

      geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Hierbij past het college de regels toe met betrekking tot:

      • -

        de door het college vastgestelde beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

      • -

        de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

      • -

        de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. Het college kan besluiten dat slechts een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening als noodzakelijk wordt beschouwd.

  • 3. Indien de noodzaak en de spoedeisendheid van de voorziening naar het oordeel van het college zijn aangetoond, kent hij de aanvraag toe en stelt met toepassing van artikel 1.4 een bekostiging vast.

Artikel 3.5 Uitvoering besluit

  • 1. Binnen een week na het besluit als bedoeld in artikel 3.3 treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 2.8 tot en met 2.10 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In het overleg wordt vastgesteld vóór welke datum een bouwopdracht zoals beschreven in artikel 2.9 lid 5, wordt verleend dan wel een koop-, huurovereenkomst wordt gesloten, en vóór welke datum een afschrift daarvan aan het college wordt gezonden.

4. Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 4.1 Voorbereidingskrediet

  • 1. Indien het college een voorziening op het programma heeft opgenomen, dan wel heeft ingestemd met het treffen van een voorziening met een spoedeisend karakter, kan het bevoegd gezag een verzoek indienen voor het toekennen van een voorbereidingskrediet. Het krediet heeft betrekking op de voorbereiding die voorafgaat aan de aanbesteding van de realisatie van die voorziening. De kosten van bouwvoorbereiding hebben betrekking op de werkzaamheden samenhangend met het doen van een haalbaarheidsonderzoek, het maken van het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp, bestek en tekeningen.

  • 2. Het college beslist binnen zes weken na het indienen van het verzoek over het beschikbaar te stellen bedrag van het voorbereidingskrediet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag, indien op basis van de criteria genoemd in artikel 2.6 deze verordening aannemelijk is dat een voorziening op het programma zal worden opgenomen, een voorbereidingskrediet aanvragen dat bij toewijzing op het programma wordt geplaatst.

  • 4. Het voorbereidingskrediet bedraagt maximaal 10% van het in artikel 2.6 lid 2 onder a dan wel artikel 3.3 bedoelde bedrag dat met de voorziening is gemoeid.

5. Verantwoording en vaststelling

Artikel 5.1 Gereedmelding vervangende huisvesting, uitbreiding, ingebruikname en verplaatsing

  • 1. Direct nadat de voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, 2, 3, 4, 8 en onder b en c is gerealiseerd, meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de huisvestingsvoorziening gereed is gekomen en de datum van werkelijke ingebruikname.

  • 2. Als de in gebruik genomen voorziening dient ter vervanging van bestaande schoolgebouwen of gedeelten daarvan, meldt het bevoegd gezag gelijktijdig met de in het eerst lid bedoelde gereedmelding de datum waarop deze gebouwen worden afgestoten.

Artikel 5.2 Gereedmelding voorziening aanpassing en onderhoud gymnastiekruimte

Direct nadat een voorziening als bedoeld in artikel 1.3 is gerealiseerd meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de voorziening gereed is gekomen.

Artikel 5.3 Verantwoording vervangende huisvesting en uitbreiding

  • 1. Binnen zes maanden na de datum van gereedmelding van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, 2, en 3 dient het bevoegd gezag de verantwoording van de verstrekte voorziening bij het college in. De volgende gegevens worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde financiële verantwoording van de besteding;

    • b.

      een gewaarmerkte verklaring van de architect dat de huisvestingsvoorziening overeenkomstig het door het college goedgekeurde bouwplan is gerealiseerd;

    • c.

      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording door het bevoegd gezag.

  • 2. Als niet aan de onder 1 gestelde termijn kan worden voldaan meldt het bevoegd gezag dit tijdig aan het college met opgave van de reden en tijdstip waarop de verantwoording wel kan worden ingediend.

  • 3. Als uit de verantwoording blijkt dat het bedrag dat op het Programma is opgenomen is overschreden, komt de overschrijding voor rekening van het bevoegd gezag.

  • 4. Na ontvangst van de verantwoording stelt het college uiterlijk binnen acht weken de bekostiging van de gerealiseerde voorziening vast.

  • 5. De bekostiging wordt overeenkomstig de beschikking tot vaststelling binnen vier weken na de vaststelling betaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het bedrag in mindering gebracht.

  • 6. Indien uit de rekening en verantwoording blijkt dat er een batig saldo resteert, kan de bekostiging worden vastgesteld onder aftrek van het batig saldo.

Artikel 5.4 Verantwoording overige huisvestingsvoorzieningen

  • 1. Binnen twee jaar na de datum van goedkeuring van het huisvestingsprogramma dient het bevoegd gezag bij het college een financiële verantwoording in voor de gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen anders dan bedoeld in artikel 5.3. Als uit de verantwoording blijkt dat het bedrag dat op het programma is opgenomen is overschreden, komt de overschrijding voor rekening van het bevoegd gezag.

  • 2. Kosten van onderhoud en certificering van de brandmeld-, en inbraakinstallatie overeenkomstig het Risk Management Programma worden op declaratiebasis vergoed. De declaratie gaat vergezeld van de facturen en een verklaring van de installateur dat de installatie aan de laatste eisen van het Risk Management Programma voldoet.

  • 3. Huurvergoedingen worden binnen 4 maanden na afloop van het kalenderjaar bij het college verantwoord.

  • 4. Van de termijn in het eerste lid wordt afgeweken indien uitstel van de uitvoering op grond van artikel 2.11 lid 2 van toepassing is.

  • 5. Bij de verantwoording wordt een gespecificeerde financiële verantwoording van de besteding overgelegd, en

    • a.

      een verklaring van het bevoegd gezag dat het voor de bedoelde goedgekeurde voorziening beschikbaar gestelde bedrag overeenkomstig de bestemming is besteed voor zover het voorzieningen betreft tot een bedrag van € 125.000,--; of

    • b.

      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording betreffende voorzieningen van € 125.000,-- of hoger.

  • 6. Indien een schoolbestuur binnen één kalenderjaar van het college verschillende voorzieningen ontvangt van elk minder dan € 125.000,-- , maar die tezamen meer bedragen dan € 125.000,--, kan het college het bevoegd gezag verplichten een controleverklaring in te dienen als bedoeld in artikel 4.78 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7. De kosten voor de verklaring van de accountant zijn begrepen in de normvergoeding als bedoeld in Hoofdstuk 1 van Bijlage IV. In geval de vergoeding gebaseerd is op feitelijke kosten volgens Hoofdstuk 2 van Bijlage IV dan komen de kosten voor de verklaring van de accountant afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5.5 Aanvraagformulier voor het vaststellen van de bekostiging

Bij het indienen van de verklaringen en verantwoordingen als bedoeld in artikel 5.2 en 5.3 wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

6. Gebruik gymnastiekruimte

Artikel 6.1 Omvang gebruik

  • 1. De omvang van het bekostigde gebruik van een ruimte voor lichamelijke oefening door een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt maximaal het aantal klokuren per week als berekend op basis van de vastgestelde formule die is opgenomen in bijlage III van deze verordening.

  • 2. In een gymnastiekruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, behorende bij een in het eerste lid bedoelde school kan, indien deze ruimte uitsluitend voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt gebruikt, ten minste 26 klokuren per week onderwijs in lichamelijke oefening worden gegeven.

Artikel 6.2 Opgave en inroostering gebruik gemeentelijke gymnastiekruimte

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks vóór 1 juni aan het college een gespecificeerde opgave van het aantal klokuren dat de onder zijn gezag vallende scholen voornemens zijn per 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar gebruik te maken van door de gemeente te bekostigen gymnastiekruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening, alsmede de plaatsen waar het bedoelde onderwijs wordt gegeven. Bij de bepaling van het aantal klokuren wordt rekening gehouden met het maximum aantal klokuren per groep zoals is aangegeven in artikel 6.1, eerste lid.

  • 2. De bevoegde gezagsorganen stellen op basis van de in het eerste lid bedoelde opgaven een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor primair onderwijs van de in de gemeente gelegen gymnastiekruimten.

  • 3. Indien het college niet instemt met het gemelde gebruik, dan wel de voorgestelde inroostering als bedoeld in het tweede lid, maakt het college dat onder opgave van redenen vóór 1 juli aan de bevoegde gezagsorganen kenbaar.

Artikel 6.3 Vergoeding gymnastiekruimte schoolbestuur

  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs dat geen gebruik maakt van een gemeentelijke gymnastiekruimte, ontvangt jaarlijks een vergoeding per klokuur gymnastiek van het college. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV van deze verordening, op basis van de vastgestelde formule die is opgenomen in bijlage III van deze verordening.

  • 2. De klokurenvergoeding wordt vóór 1 maart per schooljaar uitgekeerd op basis van het genormeerd gebruik op de meest recente teldatum.

  • 3. Wanneer sprake is van medegebruik van een gymnastiekruimte, die in eigendom is van een bevoegd gezag, door een of meer scholen voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs worden de extra uren medegebruik vergoed tot maximaal het genormeerde aantal klokuren. De betreffende bevoegde gezagen dienen hiertoe vóór 1 oktober van het lopende schooljaar ieder een afzonderlijk verzoek, dan wel een gezamenlijk getekende verklaring van het aantal uren medegebruik in, de klokuurvergoeding aan de eigenaar van de gymnastiekruimte uit te keren.

  • 4. Als het verzoek of de verklaring van het medegebruik na 1 oktober wordt ingediend, dan wordt de klokuurvergoeding uitgekeerd aan het bevoegd gezag, dat medegebruik maakt en zorgen de bevoegde gezagsorganen zelf voor onderlinge verrekening.

7. Medegebruik en verhuur

Artikel 7.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs op grond van artikel 107 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 105 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76r van de Wet op het voortgezet onderwijs

  • 1. Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

    • a.

      sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III en het bevoegd gezag van die school een aanvraag voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

    • b.

      het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

    • c.

      sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

    • d.

      sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school;

    • e.

      een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs benutten.

Artikel 7.2 Leegstand

  • 1. Teneinde vast te stellen of sprake is van leegstand bepaalt het college aan de hand van de criteria gesteld in bijlage III van deze verordening, voor een school, dan wel indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, voor elke hoofdvestiging en nevenvestiging afzonderlijk:

    • a.

      de bruto vloeroppervlakte van elk in gebruik zijnde gebouw, tenzij op basis van een nulmeting het bevoegd gezag en het college tot overeenstemming zijn gekomen over een aangepaste capaciteit;

    • b.

      het aantal vierkante meters benodigd op basis van het leerlingaantal.

  • 2. De leegstand in een in gebruik zijnde schoolgebouw is het verschil tussen de getallen bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

  • 3. Indien de uitkomst van de berekening als bedoeld in het tweede lid het afstoten, het medegebruik of de verhuur van een gebouw mogelijk maakt, treedt het college hierover in overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor primair, speciaal of voortgezet onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 26 klokuren. Het gebruik blijkt uit de berekening op basis van bijlage I, deel B.

Artikel 7.3 Nalaten vordering, volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag; en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 7.4 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 2. Binnen twee weken nadat het college het besluit tot vorderen heeft genomen, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt.

Artikel 7.5 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik van ruimte in schoolgebouwen vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelwijze wordt gevolgd.

Artikel 7.6 Medegebruik op grond van artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s van de Wet op het voortgezet onderwijs

  • 1. Voor het in medegebruik geven van delen van het schoolgebouw door het bevoegd gezag is geen toestemming van het college vereist.

  • 2. Het bevoegd gezag dient het medegebruik aan het college te melden.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt het college binnen zes weken na beëindiging van de medegebruikovereenkomst op de hoogte van deze beëindiging.

Artikel 7.7 Verhuur; toestemming van het college

  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent de toestemming in ieder geval niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college kan aan de toestemming een financiële verplichting verbinden en nadere regels stellen.

  • 5. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit.

  • 8. Einde gebruik gebouwen en terreinen

8 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 8.1 Einde gebruik gebouw of terrein/staat van onderhoud

  • 1. Het gebruik van een gebouw of terrein van een niet door de gemeente in stand gehouden school wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken, volgend op de datum waarop de gezamenlijke akte is getekend of gedeputeerde staten een besluit hebben genomen inzake een geschil omtrent de toepassing van artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs, beëindigd.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het bevoegd gezag en dat, gezien de bekostiging, redelijkerwijs door het bevoegd gezag had kunnen worden uitgevoerd, wordt voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van onderhoud. Het college kan bepalen dat het opmaken van een staat van onderhoud achterwege kan blijven.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien sprake is van verrekenbaar achterstallig onderhoud, vastgesteld welke elementen van het onderhoud door of voor rekening van het bevoegd gezag worden uitgevoerd. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, bepaalt het college welke handelwijze wordt gevolgd.

9. Slotbepalingen

Artikel 9.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    De vaststelling van voorzieningen van de voorgaande Verordening huisvestingsvoorziening onderwijs Amsterdam 2016 en eerdere verordeningen wordt afgedaan overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze verordening.

  • 2.

    Toekenningen voor vergoeding van aanpassing, vervanging, onderhoud en certificering van de brandmeld-, en inbraakinstallatie overeenkomstig het Risk Management Programma op grond van de Verordening Lokaal Onderwijsbeleid Amsterdam (VloA) worden vanaf 1 januari 2018 afgedaan overeenkomstig deze verordening.

Artikel 9.2 Besluit college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij, op basis van de in bijlage IV, opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 9.4 Intrekking oude verordeningen

De verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 9.5 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 3. De verordening wordt aangehaald als Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018.

  • 4. De Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018 treedt in werking op 1 januari 2018.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd in zijn vergadering op 20 december 2017.

De voorzitter

J.J. van Aartsen

De raadsgriffier

mr. M. Pe MEC

Bijlage I. Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Artikel 1: Algemene bepaling

Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 en artikel 1.3 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage.

Hoofdstuk 1. Voorzieningen voor lesgebouwen

Artikel 2: Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 10.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

    • 20.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    voor het basisonderwijs en het speciaal onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen passende huisvesting voor de school te realiseren, rekening houdend met een voor kinderen veilig begaanbare looproute, en voldaan aan het vereiste dat een dislocatie (indien daarvan sprake is) voorziet in een ruimtebehoefte van minimaal 230 m²;

  • d.

    voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Artikel 3: Dislocaties met een permanente bouwaard

De voorzieningen genoemd in artikel 4 en artikel 5 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan het college hiervan afwijken, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

Artikel 4: Vervangende huisvesting

  • 1.

    De noodzaak van renovatie blijkt uit:

    • a.

      aanpassing van het gebouw aan de huidige eisen van het bouwbesluit op nieuwbouwniveau noodzakelijk is en aanpassingen aan duurzaamheidseisen bovenop het bouwbesluit en onderwijskundige aanpassingen, tegen zodanige kosten mogelijk is dat deze aanpassingen een redelijk resultaat opleveren ten opzichte van een levensduurverlenging van 25 jaar;

    • b.

      het feit dat gebouw minimaal 40 jaar oud is, tenzij er bijzondere gebouwspecifieke omstandigheden zijn die renovatie vóór het 40e jaar rechtvaardigen.

    • c.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of

    • d.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en

    • e.

      voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed, maar binnen de gemeentegrenzen, rekening houdende met een voor kinderen veilig begaanbare looproute een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • f.

      voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 2.

    De noodzaak van vervangende nieuwbouw of vernieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte dan wel matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname dat onderhoud, herstel van constructiefouten en renovatiekosten (naar nieuwbouweisen Bouwbesluit) geen redelijk resultaat opleveren in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging;

    • b.

      het feit dat een gebouw minimaal 40 jaar oud is, tenzij er bijzondere gebouwspecifieke omstandigheden zijn die renovatie vóór het 40e jaar rechtvaardigen.

    • c.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of

    • d.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en

    • e.

      voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed, maar binnen de gemeentegrenzen, rekening houdende met een voor kinderen veilig begaanbare looproute een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • f.

      voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 3.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende huisvesting als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is

  • 4.

    Het bevoegd gezag draagt bij in de kosten van vervangende huisvesting zoals bedoeld in dit artikel volgens de normering in bijlage IV van deze verordening in verband met te besparen (toekomstig) onderhoud en aanpassingen en exploitatiekosten.

  • 5.

    Een bijdrage van het bevoegd gezag als bedoeld in het vierde lid blijft achterwege indien:

    • a.

      volgens bouwkundige opname de kosten van onderhoud en aanpassing op het niveau van Bouwbesluit bestaande bouw reeds zodanig zijn dat dit geen redelijk resultaat oplevert en vervangende (ver)nieuwbouw noodzakelijk wordt geacht zonder dat sprake is van verwijtbaar gebrek aan onderhoud door het bevoegd gezag of

    • b.

      de vervangende huisvesting een gevolg is van een gedwongen verhuizing in verband met ontwikkelingen in ruimtelijke ordening.

Artikel 5: Uitbreiding

Artikel 5.1: Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, met tenminste de in bijlage III, genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

  • b.

    daarnaast:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kan worden verwacht,

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig is of kan worden verwacht, of

    • 3°.

      de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen, passende extra huisvesting voor de school te realiseren, rekening houdend met een voor kinderen veilig begaanbare looproute, en voldaan aan het vereiste dat een dislocatie (indien daar sprake van is) voorziet in een ruimtebehoefte van minimaal 230 m².

  • d.

    In overleg met het schoolbestuur kan worden afgeweken van de verwijsafstand en een dislocatie gerealiseerd worden in een voedingsgebied waar een zodanig deel van de leerlingen vandaan komt, dat het een dislocatie op die plek rechtvaardigt.

Artikel 5.2: Uitbreiding met een speellokaal voor sbo, SO of SO/VSO

De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:

  • a.

    tot een school voor speciaal basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan;

  • c.

    in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

  • d.

    medegebruik van een speellokaal, lokaal bewegingsonderwijs of lokaal voor motorische therapie binnen een afstand van 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, inpandig een speellokaal te maken

Artikel 6: Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar komend dan wel geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen, passende extra huisvesting voor de school te realiseren. Passende huisvesting voldoet minimaal aan het vereiste dat de afstand tussen twee locaties van een school (indien daarvan sprake is) via een voor kinderen veilig begaanbare looproute te overbruggen is, en minimaal in een ruimtebehoefte van 230 m2 voorziet,

  • d.

    voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

Artikel 7: Verplaatsing tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig indien:

  • a.

    voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs: er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw op een afstand van meer dan 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen kunnen voorzien, terwijl;

  • b.

    voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs: er binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. Passende huisvesting voldoet minimaal aan het vereiste dat de afstand tussen twee locaties van een school (indien daar sprake van is) via een voor kinderen veilig begaanbare looproute te overbruggen is, en aan het vereiste dat een dislocatie (indien daar sprake van is) minimaal in een ruimtebehoefte van 200m² voorziet en maximaal 15 jaar nodig is;

  • c.

    voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw binnen 2000 meter;

  • d.

    voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs: het afwezig zijn mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • e.

    in overleg met het schoolbestuur kan worden afgeweken van de verwijsafstand en een dislocatie gerealiseerd worden in een voedingsgebied waar een zodanig deel van de leerlingen vandaan komt, dat het een dislocatie op die plek rechtvaardigt;

  • f.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

Artikel 8: Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit:

  • a.

    het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, en

  • b.

    het feit, dat de oppervlakte van het buitenspeelterrein niet in overeenstemming is met de normering als opgenomen in bijlage III.

Artikel 9: Eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ontstaat wanneer:

    • a.

      de behoefte aan onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair het beschikbare onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair overschrijdt, en

    • b.

      de extra behoefte niet eerder is bekostigd.

  • 2.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of leer en hulpmiddelen en meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

  • 3.

    De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs wordt uitgebreid met een speellokaal.

Artikel 10: Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte de capaciteit van het gebouw met tenminste de drempelwaarde overschrijdt. De berekeningswijze van de ruimtebehoefte, de capaciteit en de drempelwaarde is opgenomen in bijlage III.

  • 2.

    Er wordt gestreefd naar medegebruik op hooguit één dislocatie buiten het eigen schoolterrein. De school is hierdoor gehuisvest op maximaal twee verschillende locaties. Indien dit niet mogelijk is, wordt in overleg met het bevoegd gezag gezocht naar de meest passende oplossing. Indien het overleg niet leidt tot overeenstemming over een passende oplossing, beslist het college;

  • 3.

    Bij medegebruik vindt zo mogelijk eerst verwijzing naar een school binnen dezelfde richting plaats.

Artikel 11: Onderwijskundige of andere aanpassingen op grond van gemeentelijke beleid

  • 1.

    De onderwijskundige of andere aanpassing vastgelegd is in gemeentelijk beleid.

  • 2.

    De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

    • a.

      de aanpassing nog niet eerder is toegekend en/of nog niet aanwezig is, en

    • b.

      het een permanent gebouw betreft, en

    • c.

      het om een bouwkundige of installatietechnische aanpassing van het gebouw gaat.

Artikel 11a: Aanpassing en vervanging van brandmeld- en inbraakinstallaties overeenkomstig het Risk Management Programma Onderwijsinstellingen

  • 1.

    Deze voorziening is niet van toepassing op:

    • a.

      gebouwen die niet van gemeentewege verzekerd zijn

    • b.

      huisvesting die korter dan 4 jaar nodig is

    • c.

      gymnastieklokalen op een afzonderlijk terrein

  • 2.

    In geval een brandmeld- en inbraakinstallatie niet voldoet aan de eisen Risk Management Programma Onderwijsinstellingen kan een aanvraag gedaan worden voor aanpassing of vervanging van de installatie.

  • 3.

    De noodzaak van aanpassing bestaat als de installatie niet aan de eisen voldoet, maar wel tegen redelijke kosten zodanig aangepast kan worden, dat wel aan de eisen wordt voldaan.

  • 4.

    De noodzaak van vervanging van de installatie moet blijken uit:

    • a.

      de ouderdom van de installatie in relatie tot de verwachte levensduur en de kosten van instandhouden van de installatie

    • b.

      een verklaring van de installateur dat onderdelen van de installatie niet meer leverbaar zijn

    • c.

      een rapport waaruit blijkt dat de vervanging noodzakelijk is

Artikel 11b: Onderhoud van brandmeld- en inbraakinstallaties overeenkomstig het Risk Management Programma Onderwijsinstellingen

Voor (jaarlijks) onderhoud van de installatie tot een bedrag van maximaal € 2.300 hoeft geen aanvraag te worden gedaan. Bij onderhoud kan volstaan worden met het indienen van een declaratie van de werkelijke kosten tot maximaal € 2.300. De declaratie moet ontvangen zijn binnen een jaar na uitvoering voorzien van de factuur, een Borg-beveiligingscertificaat, dan wel een verklaring van de installateur dat de installatie aan de gestelde eisen voldoet en een kopie van het onderhoudscontract.

Artikel 12: Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

Artikel 13: Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair en in geval van bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

  • 2.

    De noodzaak wordt vastgesteld door het college op advies van het Verzekeringsbedrijf Gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen voor Gymnastiekruimten

Artikel 14: Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door basisonderwijs van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten,

  • c.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs en of voortgezet speciaal onderwijs van ten minste 22,5 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 13,5 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 6,75 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

  • d.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik voortgezet onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

  • e.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

Artikel 15: Vervangende bouw

De noodzaak voor vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname en

  • b.

    dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging), en

  • c.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door basisonderwijs van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten,

  • d.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs en of voortgezet speciaal onderwijs van ten minste 22,5 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 13,5 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 6,75 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

  • e.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik voortgezet onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • f.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

Artikel 16: Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt, en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door basisonderwijs van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten,

  • c.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs en of voortgezet speciaal onderwijs van ten minste 22,5 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 13,5 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 6,75 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

  • d.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik voortgezet onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • e.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

Artikel 17: Ingebruikneming

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, of het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in artikel 14 onder a in aanmerking komt, en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door basisonderwijs van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten,

  • c.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs en of voortgezet speciaal onderwijs van ten minste 22,5 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 13,5 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 6,75 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten

  • d.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik voortgezet onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • e.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn, en

  • f.

    de kosten van ingebruikneming inclusief noodzakelijke ingrepen om de ruimte geschikt te maken in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

Artikel 18: Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

Artikel 19: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • b.

    voor de desbetreffende gymnastiekruimte nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

Artikel 20: Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs

De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.

Artikel 21: Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren of lesuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsruimte geen plaats is.

Artikel 22: Aanpassing gymnastieklokalen PO en (V)SO

  • 1.

    Er kunnen aanpassingen aan gymnastiekruimten plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.

  • 2.

    Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

  • 3.

    De aanpassingen bestaan uit:

    • a.

      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • b.

      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • c.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

    • d.

      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

    • e.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Artikel 23: Noodzaak aanpassing gymnastieklokalen PO en (V)SO

  • 1.

    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 22 lid 3 onder a van deze bijlage blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

  • 2.

    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 22 lid 3 onder b van deze bijlage blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

  • 3.

    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 22 lid 3 onder c van deze bijlage blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd in artikel 16, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

  • 4.

    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 22 lid 3 onder d van deze bijlage blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

  • 5.

    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 22 lid 3 onder e van deze bijlage blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Artikel 24: Onderhoud gymnastieklokalen PO en (V)SO

  • 1.

    Noodzakelijk onderhoud aan permanente gymnastiekruimte komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, de ruimte nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

  • 2.

    Noodzakelijk onderhoud aan tijdelijke gymnastiekruimte komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, de ruimte nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 1500 meter hemelsbreed.

  • 3.

    Voor alle voorzieningen genoemd in lid 6 van dit artikel geldt dat het moment van de bouwkundige opname maatgevend is voor de beoordeling van de bouwkundige staat.

  • 4.

    Indien er echter sprake is van de feitelijke mogelijkheid om bij een vroegtijdige realisatie van een onderhoudsvoorziening aantoonbare efficiencywinst te behalen en overlast te beperken door de uitvoering van deze voorziening te combineren met de uitvoering van andere goedgekeurde of goed te keuren voorzieningen, dan kan het college besluiten om deze voorziening vroegtijdig goed te keuren.

  • 5.

    Voor de beoordeling van de bouwkundige staat van het betreffende onderdeel is in het geval genoemd in lid 4 van dit artikel het voorziene moment van oplevering van de andere goedgekeurde voorziening(en) maatgevend. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

  • 6.

    De voorziening onderhoud gymnastiekruimten bestaat uit:

    • a.

      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover het betreft vervangen van:

      • -

        dakbedekking

      • -

        hemelwaterafvoer

      • -

        dakrand,

      • -

        daklichten

      • -

        dakvoorzieningen (lichtkoepels, voetlood, spouwlood, lichtstraat, dakraam, schoorsteen, luifels, lekdorpels, waterslagen, etc.)

      • -

        buitenberging c.q. dak buitenberging

      • -

        rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

      • -

        brandtrap

      • -

        buitentrap

      • -

        erfscheiding (indien gymnastieklokaal op afzonderlijk terrein gelegen is)

      • -

        vervangen/herstellen buitenriolering (indien lokaal op afzonderlijk terrein gelegen is)

      • -

        bestrating (indien gymnastieklokaal op afzonderlijk terrein gelegen is)

      • -

        hang- en sluitwerk (renovatieactiviteit)

      • -

        buitendeuren (renovatieactiviteit)

      • -

        buitenkozijnen (renovatieactiviteit)

      • -

        betonnen/natuurstenen buitengevelelementen (lateien, dorpels, etc.),

      • -

        dakpannen inclusief houtwerk

      • -

        dakrand en goten

      • -

        boeiboorden

      • -

        armaturen buitenverlichting

      • -

        voegen metselwerk

      • -

        anti-duivenvoorzieningen

      • -

        broekscheurders

      • -

        buitenwandbekleding (rabatdelen, stucwerk, etc.)

      • -

        bliksemafleiders

      • -

        glas-in-loodramen (alleen vanwege Rijksmonument of andere wet- en regelgeving) en

    • b.

      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

    • c.

      algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming;

    • d.

      vervangen luchtbehandelinginstallaties;

    • e.

      onderhoud, aanpassing en vervanging van de brandmeld-, en inbraakinstallatie van overeenkomstig het geldende Risk Management Programma Onderwijs Amsterdam van inpandige of aangebouwde gymnastieklokalen

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Artikel 25: Noodzaak onderhoud gymnastieklokalen PO en (V)SO

  • 1.

    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 24 lid 6 sub a van deze bijlage blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 onder c van de verordening, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.

  • 2.

    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 24 lid 6 sub b van deze bijlage blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.

  • 3.

    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 24 lid 5 sub c van deze bijlage blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in 2.3 lid 2 sub c van de verordening, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.

  • 4.

    De noodzaak van vervanging genoemd in artikel 24 lid 5 sub e van deze bijlage blijkt uit het feit dat de conditie van de brandmeld- en inbraakmeldinstallatie, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening , zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.

  • 5.

    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 24 lid 5 sub d van deze bijlage blijkt uit het feit dat de conditie van de luchtbehandelingsinstallatie, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening , zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.

Artikel 26: Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

Artikel 27: Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

  • 2.

    De noodzaak wordt vastgesteld door het college op advies van het Verzekeringsbedrijf Gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen voor niet-onderwijsfuncties

Artikel 28: Niet-onderwijsfuncties

  • 1.

    De gemeente kan investeren in extra ruimte voor niet-onderwijsfuncties in een schoolgebouw.

  • 2.

    Een voorziening tot maximaal een oppervlakte van 230 m² voor een kinderdagverblijf dat een programma voor Voor- en Vroegschoolse educatie aanbiedt, komt voor bekostiging in aanmerking onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de desbetreffende extra m² worden niet tot de onderwijscapaciteit gerekend en

    • b.

      de gemeente behoudt het economisch claimrecht op de extra m² en

    • c.

      een huurovereenkomst tussen bevoegd gezag en de huurder wordt voor langere tijd aangegaan met een huurgarantiestelling voor minimaal 10 jaar en

    • d.

      het schoolbestuur houdt de extra te realiseren m² in stand en draagt zorg voor het beheer en de exploitatie, inclusief onderhoud en aanpassing, overeenkomstig de onderwijswetgeving. Het schoolbestuur brengt de huur en de gebruikskostenvergoeding in rekening bij de medegebruiker / huurder en

    • e.

      er vindt afdracht plaats aan de gemeente ter dekking van de eigenaarslasten, exclusief de kosten van groot onderhoud. Middels een akte van cessie draagt de huurder dit bedrag rechtstreeks af aan de gemeente

  • 3.

    Indien een kinderdagverblijf met een programma voor Voor- en Vroegschoolse educatie reeds is gehuisvest in een schoolgebouw en het daartoe in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel is nodig voor gebruik door de eigen school, dan zal voornoemd kinderdagverblijf gehandhaafd blijven en zal medegebruik / verhuur dan wel uitbreiding voorliggend zijn, onder dezelfde voorwaarden als onder lid 2, a tot en met e, van dit artikel.

  • 4.

    Voorzieningen voor niet-onderwijsfuncties met een totale oppervlakte van meer dan 230 m² bvo worden niet eerder bekostigd dan nadat overeenstemming tussen het college en het bevoegd gezag bestaat over eigendom en de wijze van beheer en exploitatie van de voorziening.

Bijlage II – Prognosecriteria

Artikel 1: Algemene bepalingen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar de teldatum 1 oktober van het jaar dat vooraf gaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose voor het basisonderwijs bevat herkomstgegevens van de leerling op wijkniveau. De prognose voor het SBO, (V) SO en VO bevat herkomstgegevens van de leerling naar gemeente. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte methode en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

Artikel 2: Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school voor basisonderwijs omvat het gebied waaruit ten minste 70% van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau dan wel gemeenteniveau.

  • 3.

    De prognose voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op stadsdeelniveau dan wel op het niveau van omliggende gemeenten.

Artikel 3: Prognose school voor basisonderwijs

  • 1.

    De prognose geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

    • a.

      het voedingsgebied;

    • b.

      de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

    • c.

      de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

    • d.

      veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

    • e.

      veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

    • f.

      de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool.

Artikel 4: Prognose school voor speciaal basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De prognose geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerling

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de basisgeneratie;

  • d.

    de plaats waar het onderwijs is gevestigd of wordt gevestigd;

  • e.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en

  • f.

    als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is

Artikel 5: Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose moet inzicht geven in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerling

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de basisgeneratie

  • d.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

  • e.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging.

Artikel 6: Scenarioprognose

  • 1.

    In geval er sprake is van ontwikkelingen die een significant effect zullen hebben op de prognose als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, zoals het plotseling sluiten van een school(locatie) of eenmalige wijziging van leerlingenstromen door andere redenen, kan het bevoegd gezag een scenarioprognose indienen waarin afgeweken wordt van de prognose die alleen gebaseerd is op historische gegevens van de analyseperiode.

  • 2.

    In de scenarioprognose worden de aannames waarop deze prognose is gebaseerd gemotiveerd onderbouwd.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van het college de scenarioprognose aannemelijk is zal deze in de plaats treden van de prognose als bedoeld in artikel 3, 4 of 5.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

Artikel 1: Algemene bepaling

Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 en artikel 1.3 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage III.

Hoofdstuk 1. Bepaling van de capaciteit

Artikel 2: Bruto vloeroppervlak

  • 1.

    De capaciteit van een schoolgebouw is bepalend voor het aantal leerlingen dat in het gebouw kan worden gehuisvest. Deze capaciteit wordt uitgedrukt in m² bruto vloeroppervlakte (bvo).

  • 2.

    De bvo van de gebouwen wordt gemeten volgens NEN 2580, waarbij het volgende geldt:

    • -

      bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn en de in- en aangebouwde fietsenstallingen, worden niet tot de bvo gerekend;

    • -

      de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;

    • -

      bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bvo gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

  • 3.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs geldt hetzelfde als in lid 2 van dit artikel, maar een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de school voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in bijlage I, artikel 5.2 wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m2 in mindering gebracht.

  • 4.

    Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die naast het hoofdgebouw beschikt over nevenvestigingen, wordt per nevenvestiging de geldende vaste voet voor de betreffende onderwijssoort op de capaciteit in mindering gebracht.

  • 5.

    Voor een school voor voortgezet onderwijs geldt hetzelfde als in lid 2 van dit artikel, maar worden de gerealiseerde m² in verband met in het verleden toegepaste toeslag m² per leerling (tabel 3.a2. Pardiecknorm) niet in de capaciteitsbepaling meegenomen.

  • 6.

    Na overleg met het bevoegd gezag stelt het college per gebouw de bvo vast. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofd- en nevenvestiging(en), permanente en tijdelijke gebouwen en dislocaties.

Artikel 3: Voor- en vroegschoolse educatie, Buitenschoolse Opvang, Kinderopvang Alles-in-één-school

  • 1.

    Indien in een gebouw voor basisonderwijs één groep voor Voor- en vroegschoolse educatie is gehuisvest, wordt de capaciteit van dat gebouw verminderd met 115 m². Indien er meerdere groepen voor Voor- en vroegschoolse educatie in een gebouw zijn gehuisvest, kan het college in overeenstemming met het bevoegd gezag, besluiten tot extra vermindering van de capaciteit van dat gebouw.

  • 2.

    Het college kan in overleg met het bevoegd gezag van basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs besluiten de capaciteit (extra) te verminderen indien een buitenschoolse opvang, kinderopvang of andere partijen in het schoolgebouw worden gehuisvest.

  • 3.

    De vermindering van de capaciteit van een gebouw betekent dat bij een toename van het leerlingenaantal van de school, Voor- en vroegschoolse educatie, BSO en/of andere partijen in het kader van de Alles-in-één-school niet worden verdrongen, maar dat het bevoegd gezag een aanvraag kan indienen voor uitbreiding.

  • 4.

    Voor zover sprake is van verhuur van ruimte, kan de gemeente financiële voorwaarden stellen aan de verhuur van deze ruimte.

Artikel 4: Eigen middelen

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)bekostiging wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Artikel 5: Rangorde

  • 1.

    Indien een school bestaat uit meer dan één gebouw is het nodig om een rangorde vast te stellen, om te kunnen bepalen welk gebouw als eerste wordt afgestoten wanneer het aantal leerlingen afneemt. Het gebouw dat het laagst in de rangorde staat, zal het eerst worden afgestoten.

  • 2.

    Wanneer de rangorde opnieuw moet worden bepaald, bijvoorbeeld omdat er een nieuw gebouw wordt toegevoegd, gaat dit als volgt:

    • a.

      het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen is het hoofdgebouw en krijgt nummer 1;

    • b.

      vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens

    • c.

      de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Artikel 6: Afwijken van de rangorde

Het bevoegd gezag kan het college verzoeken om de rangorde te wijzigen. Het verzoek wordt door het bevoegd gezag met redenen omkleed. Voordat het college een besluit neemt over het verzoek, vindt overleg met het bevoegd gezag plaats.

Artikel 7: Fusie

  • 1.

    Bij een fusie van twee of meer scholen bepaalt het bevoegd gezag welk gebouw als hoofdgebouw wordt aangemerkt. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de uit de fusie ontstane school, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan wordt de rangorde bepaald aan de hand van artikel 5.

  • 2.

    De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij het college, na overleg met het bevoegd gezag van de school, anders beslist.

Artikel 8: Terrein

De capaciteit van een terrein wordt bepaald door het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Artikel 9: Onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair

Voor onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair is de nulmeting het uitgangspunt voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. Het aantal groepen basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs aanwezige onderwijsleerpakket en meubilair wordt omgezet naar normatieve bruto vloeroppervlakte behorend bij dat aantal groepen. Het uitgangspunt is dat alle scholen in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair.

Artikel 10: Capaciteit gymnastiekruimten

  • 1.

    De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 26 klokuren.

  • 2.

    De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs voor voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuren.

Artikel 11: Terrein gymnastiekruimte

De capaciteit van de terreinoppervlakte wordt bepaald door de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

Artikel 12: Onderwijsleerpakket en meubilair

De capaciteit van onderwijsleerpakket en meubilair wordt vastgesteld aan de hand van het eerder bekostigde onderwijsleerpakket en meubilair.

Hoofdstuk 2. Bepalen van de ruimtebehoefte

Artikel 13: Algemene bepalingen

  • 1.

    De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van de criteria die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van deze bijlage.

  • 2.

    Het college kan, indien de prognose dit uitwijst, van de criteria die zijn opgenomen in dit hoofdstuk afwijken.

  • 3.

    In het geval als bedoeld in lid 2 wordt de ruimtebehoefte bepaald aan de hand van het aantal leerlingen (L) dat volgens de prognose aanwezig zal zijn.

  • 4.

    Voor een school die door de minister voor het eerst voor bekostiging in aanmerking is gebracht, geldt het aantal leerlingen (L) dat zich heeft aangemeld.

Artikel 14: Lesgebouwen basisschool

  • 1.

    Voor een basisschool zijn het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de ruimtebehoefte. Voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer wordt een aparte berekening gemaakt. Een nevenvestiging wordt voor de berekening als een afzonderlijke school beschouwd.

  • 2.

    De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

  • 3.

    De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

    B = 200 + 5,03 * L, waarbij

    B = basisruimtebehoefte in m² bvo, rekenkundig afgerond op hele m²

    L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarop de berekening betrekking heeft op de school is ingeschreven

  • 4.

    De toeslag wordt berekend met de formule:

    T = 1,40 * G, waarbij

    T = toeslag in m² bvo, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters

    G = gecorrigeerde gewichtensom.

  • 5.

    De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt berekend:

    • -

      bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom door alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen bij elkaar op te tellen;

    • -

      verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met 6,0 % van het aantal leerlingen (L) en rond het verkregen getal rekenkundig af op een geheel getal. Wanneer de uitkomst een negatief getal is wordt deze op 0 gesteld;

    • -

      bedraagt de aldus verkregen gewichtensom meer dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, dan wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen.

Artikel 15: Gymnastiekruimten basisonderwijs

  • 1.

    Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6- tot 12-jarige leerlingen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van de volgende formule:

  • -

    G = A+B+C+D waarbij:

  • -

    G = aantal groepen;

  • -

    A = aantal leerlingen van 4 tot en met 7 dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,05;

  • -

    B = aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,0343;

  • -

    C = 1,5642 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op de school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,0115), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul;

  • -

    L1 = aantal leerlingen van 4 tot en met 7 dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven

  • -

    L2 = aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven

  • -

    D = toeslag gewicht (voor zover boven 6% van ongewogen aantal leerlingen en maximaal 80%) x 0,0179

  • -

    Formule G = L1 x 0,05 + L2 x 0,0343 + (1,5642 - ((L1+L2) x 0,0115)) + D

  • 2.

    Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht zoals weergegeven in het tabel in lid 3. Het college kan voor de openbare en bijzondere scholen besluiten tot een ruimere toekenning van klokuren. Schoolbesturen moeten aantonen dat de ruimere toekenning daadwerkelijk voor het gymnastiekonderwijs wordt ingezet.

  • 3.

    het inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4-en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening wordt als volgt weergegeven:

    Aantal gymgroepen per school (G)

    Aantal gymgroepen 4/5-jarigen

    Aantal gymgroepen 6/12-jarigen

     

    2

    1

    1

    3

    1

    2

    4

    2

    2

    5

    2

    3

    6

    2

    4

    7

    3

    4

    8

    3

    5

    9

    3

    6

    10

    3

    7

    11

    4

    7

    12

    4

    8

    13

    4

    9

    14

    5

    9

    15

    5

    10

    16

    5

    11

    17

    6

    11

    18

    6

    12

    19

    6

    13

    20

    6

    14

    21

    7

    14

    22

    7

    15

    23

    7

    16

    24

    8

    16

    25

    8

    17

    26

    8

    18

    27

    9

    18

    28

    9

    19

    29

    9

    20

    30

    9

    21

    31

    10

    21

    32

    10

    22

    33

    10

    23

    34

    11

    23

    35

    11

    24

    36

    11

    25

    37

    11

    26

    38

    12

    26

    39

    12

    27

    40

    12

    28

    41

    13

    28

    42

    13

    29

    43

    13

    30

    44

    14

    30

    45

    14

    31

    46

    14

    32

    47

    14

    33

    48

    15

    33

    49

    15

    34

    50

    15

    35

  • 4.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal klokuren bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

Artikel 16: Lesgebouwen speciaal basisonderwijs

  • 1.

    Voor een school voor speciaal basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. Deze ruimtebehoefte wordt berekend met de volgende formule:

    • -

      B = 250 + 7,35*L, waarbij

    • -

      B = de ruimtebehoefte in m²,bestaande uit een vaste voet van 250 m² en een variabele ruimtebehoefte van 7,35 m² per leerling

    • -

      L = het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum voorafgaande aan het jaar waarop de berekening betrekking heeft op de school is ingeschreven

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

Artikel 17: Gymnastiekruimten speciaal basisonderwijs

  • 1.

    Voor een school voor speciaal basisonderwijs wordt het aantal klokuren gymnastiek bepaald door het aantal leerlingen van 6 jaar en ouder op de teldatum te delen door 15. De uitkomst hiervan wordt rekenkundig afgerond en vervolgens vermenigvuldigd met 2,25 klokuren om het totaal aantal klokuren te verkrijgen:

    Formule: (aantal leerlingen > 6 jaar / 15) x 2,25

  • 2.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymnastiekaccommodatie voor een school voor speciaal basisonderwijs, wordt het aantal klokuren bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

Artikel 18: Lesgebouwen (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    • -

      R = V + f * L, waarbij

    • -

      R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    • -

      V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor:

    • -

      de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en

    • -

      de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.

    • -

      Voor nevenvestigingen geldt geen vaste voet.

    • -

      F = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

    • -

      L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

    Tabel 1 – Ruimtebehoefte (v)so

    Onderwijssoort

    SO

    VSO

    - Slechthorende kinderen (SH)/ Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

    - Visueel gehandicapten (VISG)

    - Langdurig zieke kinderen (LZ)

    - Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

    - Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

    8,8

    12,2

    - Dove kinderen (DO)

    - Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

    - Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 2

    13,8

    15,5

    - Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

    8,8

    9,2

Artikel 19: Gymnastiekruimten (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het aantal klokuren gymnastiek bepaald door het aantal leerlingen van 6 jaar en ouder op de teldatum te delen door de N-factor uit onderstaande tabel 2. De uitkomst hiervan wordt rekenkundig afgerond en vervolgens vermenigvuldigd met 1,5 klokuren of maximaal 2,25 klokuren indien het lesrooster daar aanleiding toe geeft om het totaal aantal klokuren te verkrijgen:

    Tabel 2 – N-factor voor de berekening van het aantal klokuren gymnastiek:

    Onderwijssoort

    N-factor SO

    N-factor VSO

    Dove kinderen (DO)

    6

    6

    Slechthorende kinderen (SH)

    12

    7

    Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

    12

    7

    Visueel gehandicapten (VISG)

    12

    7

    Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

    12

    7

    Langdurig zieke kinderen (LZ)

    13

    7

    Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

    12

    12

    Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

    12

    7

    Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

    10

    7

  • 2.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymnastiekaccommodatie voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, wordt het aantal klokuren bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

Artikel 20: Lesgebouwen voortgezet onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt als volgt bepaald. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

    • a.

      een leerlinggebonden component, en

    • b.

      een vaste voet.

  • 2.

    De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 3.a1 opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

  • 3.

    De vaste voet is opgenomen in tabel 3.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

  • 4.

    De ruimtebehoefte is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

    • b.

      de vaste voet per instelling; en

    • c.

      als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter.

  • 5.

    Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.

Tabel 3.a1 – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg 3

Ruimtetype

BVO

leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

 

 

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

 

 

Specifiek

2,10

 

BLW

Algemeen

4,71

 

 

Specifiek

4,22

 

LWOO

Algemeen

4,85

 

 

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

 

 

Specifiek

0,78

 

BLW

Algemeen

5,37

 

 

Specifiek

2,34

 

LWOO

Algemeen

5,03

 

 

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

 

Algemeen

4,41

 

 

Specifiek

7,72

Tabel 3.a2 – Pardiecknorm leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg 4

Toeslag m²

leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

0,7

Bovenbouw AVO/VWO

-

1,5

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,5

-

LWOO

1,5

Bovenbouw techniek

GLW

0,1

-

-

 

-

BLW

0,1

-

-

 

-

LWOO

0,1

-

-

 

Bovenbouw economie

GLW

0,1

-

-

 

-

BLW

0,1

-

-

 

-

LWOO

0,1

 

 

 

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

0,1

 

 

 

 

BLW

0,1

 

 

 

 

LWOO

0,1

 

 

 

Bovenbouw landbouw

GLW

0,1

 

 

 

 

BLW

0,1

 

 

 

 

LWOO

0,1

 

 

 

Praktijkonderwijs

 

0,1

 

 

 

Tabel 3.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging

Algemeen

550

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs (vaste voet zelfstandige school of als afdeling van een school)

Algemeen

306

Artikel 21: Gymnastiekruimten voortgezet onderwijs

De in onderstaande tabel 4 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 4 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO per leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Artikel 22: Lesgebouwen en gymnastiekruimten internationaal basis- en voortgezet onderwijs

De ruimtebehoefte voor een school voor Internationaal Geaccrediteerd Basis- en Voortgezet Onderwijs (IGBO en IGVO) wordt bepaald op 12 m² per leerling, bestaande 10,48 m² voor onderwijs en 1,52 m² per leerling voor gymnastiekruimte.

Hoofdstuk 3. Bepaling omvang van de toekenning

Artikel 23: Permanente en tijdelijke huisvesting

  • 1.

    De omvang van vervangende huisvesting van permanente of tijdelijke huisvesting wordt bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van deze bijlage beschreven berekeningswijze.

  • 2.

    De omvang van de uitbreiding van de huisvesting wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in hoofdstuk 1 van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van deze bijlage. Het verschil moet tenminste bedragen:

  • Basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

    • -

      55 m² bvo voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal 60 m² van overdimensionering wordt ingezet;

    • -

      115 m² bvo voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs zonder inzet van overdimensionering;

    • -

      40 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal 40 m² van overdimensionering wordt ingezet;

    • -

      80 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs zonder inzet van overdimensionering;

  • (voortgezet) speciaal onderwijs

    • -

      50 m² bvo voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal de m² overdimensionering wordt ingezet om het aantal m² bvo te bereiken dat voor 1 extra groep nodig is volgens tabel 5;

    • -

      het aantal m² bvo dat nodig is voor 1 extra groep volgens tabel 5;

    • -

      40 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal 40 m² van overdimensionering wordt ingezet;

    • -

      80 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs zonder inzet van overdimensionering;

  • Speellokaal

    • -

      90 m² bvo voor een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs.

  • Voortgezet onderwijs

    • -

      voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening het verschil meer dan 10% van de aanwezige capaciteit met een minimum van 100 m² bvo.

    • -

      voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor zover het verschil meer dan 10% van de aanwezige capaciteit met een minimum van 100 m² bvo te boven gaat.

      Tabel 5 – Minimale oppervlakte per groep (V)SO

      schoolsoort

      m² per groep

      SO doven

      75

      VSO doven

      84

      SO sh/esm

      95

      SO visg

      96

      SO lg

      134

      SO lz

      100

      SO zmlk

      95

      SO zmok

      95

      SO pi

      95

      SO mg

      110

      VSO sh/esm

      84

      VSO visg

      88

      VSO zmlk

      93

      VSO zmok

      80

  • 3.

    Wanneer het verschil tussen de aanwezige huisvestingscapaciteit en de ruimtebehoefte volgens de prognose tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan, wordt deze aangemerkt als permanente huisvestingsbehoefte.

  • 4.

    Er is sprake van een tijdelijke huisvestingsbehoefte wanneer het verschil tussen capaciteit en behoefte volgens de prognose tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal bestaan.

Artikel 24: Overige permanente of tijdelijke voorzieningen

  • 1.

    De omvang van de voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren.

  • 2.

    Voor de oppervlakte van het speelterrein, wordt uitgegaan van 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto; van 200 tot 450 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² vanaf 450 leerlingen met 900 m².

  • 3.

    Wanneer gebruik kan worden gemaakt van een openbaar speelterrein kan het college na overleg met het schoolbestuur beslissen dat met een oppervlakte van 300 m² kan worden volstaan.

  • 4.

    De omvang van de voorziening eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair, en de uitbreiding daarvan wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in artikel 12 van hoofdstuk 1 van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld aan de hand van de meest recente teldatum, dan wel door de omvang van minimaal de m² bvo van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw en/of uitbreiding, zoals genoemd in artikel 22 van deze bijlage en de extra behoefte nog niet eerder bekostigd is.

  • 5.

    De omvang van medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze bijlage vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig hoofdstuk 1 vastgestelde capaciteit. Voor het bepalen van medegebruik voor het voortgezet onderwijs geldt dat de capaciteit eerst wordt verhoogd met 10%;

  • 6.

    De omvang van de voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw en het onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

Artikel 25: Gymnastiekruimten

  • 1.

    Voor de nieuwbouw van een gymnastiekruimte gelden de volgende minimumeisen:

    • -

      De oefenruimte heeft een vloeroppervlakte van minimaal 252 m² netto.

    • -

      De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

    • -

      Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- en douchegelegenheid.

    • -

      In het gebouw is een aparte toilet en douche- en kleedgelegenheid voor de leerkracht.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte dan wel ingebruikneming dan wel medegebruik wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

  • 3.

    Voor de omvang van het beschikbaar te stellen terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, is de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren bepalend.

  • 4.

    De omvang van de aanvulling op de eerste inrichting, in geval van gebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

  • 5.

    Bij vervanging van een gymnastieklokaal wordt ook een vergoeding verstrekt voor de vervanging van de 1e inrichting.

  • 6.

    De omvang van het goedgekeurde onderhoud voor gymnastieklokalen, met uitzondering van gymnastieklokalen van het voortgezet onderwijs wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het gymnastiek onderwijs, dan wel voor de voortgang van het gymnastiek onderwijs.

  • 7.

    De hoogte van de bekostiging voor herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • 8.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte voor voortgezet onderwijs wordt uitgedrukt in lestijden.

    • a.

      Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 4 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 uur per week 5 x m² bvo gym per leerling) : 460 m²;

    • b.

      Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 uren per week x m² bvo gym per leerling) : 322 m².

      Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht.

  • 9.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein gymnastiekruimte voor voortgezet onderwijs bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar.

    • a.

      Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 4 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 uur per week x m² bvo gym per leerling) : 460 m²;

    • b.

      Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 uur per week x m² bvo gym per leerling) : 322 m².

  • 10.

    Onder de voorwaarde dat een gymnastiekruimte buiten schooltijden wordt verhuurd en dat de ruimte van buitenaf direct toegankelijk is, kan bij (vervangende) nieuwbouw in afwijking van de oppervlakte van de oefenvloer van minimaal 252 m² toestemming worden verleend voor een vergrote oefenvloer conform de eisen van de KVLO van 308 m².

Bijlage IV Indexering en normbedragen voor vergoeding (prijspeil 2019)

Artikel 1: Algemene bepaling

  • 1.

    Conform artikel 1.4 van de verordening wordt, bij de vaststelling van het in het programma te vermelden bedrag een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijke kosten per voorziening. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de criteria opgenomen in deze bijlage.

  • 2.

    De in hoofdstuk 1 opgenomen normbedragen zijn inclusief BTW en aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in artikel 17 van deze bijlage.

  • 3.

    Indien het jaar van aanbesteding afwijkt van het jaar van toekenning van de voorziening, is het prijspeil van het jaar van aanbesteding bepalend voor het beschikbaar te stellen bedrag.

  • 4.

    De genormeerde bedragen zijn mede gebaseerd op de ‘uitgangspunten norm 2018’.

Hoofdstuk 1. Bekostiging op basis van normbedragen

Artikel 2: Nieuwbouw (permanente bouwaard): Kosten voor terreinen

  • 1.

    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.

  • 2.

    Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma.

  • 3.

    Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke cluster, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

  • 4.

    Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III.

Artikel 3: Nieuwbouw (permanente bouwaard)

Voor de normering van de bouwkosten van nieuwbouw wordt onderscheid gemaakt naar de verschillende onderwijssoorten.

Artikel 3.1: Nieuwbouw (permanente bouwaard): Bouwkosten algemeen

  • 1.

    De bouwkosten omvatten de kosten van

    • a.

      het gebouw inclusief fundering;

    • b.

      de aanleg en inrichting van het schoolterrein, voor bo, sbo en (v)so inclusief een groen en uitdagend schoolplein en;

    • c.

      alle bijkomende kosten.

  • Deze kosten dienen uit de normvergoeding te worden bestreden.

  • 2.

    De bouwkosten omvatten tevens de kosten van

    • a.

      Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG)

    • b.

      Frisse scholen, klasse B

    • c.

      brandmeld-, ontruimingsalarm- en inbraakalarminstallatie conform Risk Management Programma Onderwijsinstellingen

    • d.

      een liftinstallatie inclusief een schacht

Artikel 3.2: Nieuwbouw en uitbreiding vanaf 1.000 m2 (permanente bouwaard): Bouwkosten BO, sbo en SO / VSO / SO/VSO

  • 1.

    De bekostiging bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² bvo.

  • 2.

    Voor een school voor basisonderwijs wordt de bekostiging berekend op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag

    € 848.829,00

    Daarnaast voor elke m² bvo 1

    € 2.338,00

  • 3.

    De bekostiging voor een school voor speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs en/of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag, waarin niet begrepen een speellokaal

    € 1.186.899,00

    Daarnaast voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 2.338,00

    Toeslag voor elk speellokaal

    € 209.603,00

Artikel 3.3: Nieuwbouw en uitbreiding (permanente bouwaard): Bouwkosten voortgezet onderwijs

  • 1.

    De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

  • 2.

    Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

    • a.

      ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk 3, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

       Bedrag per m² bvo

       

       Algemene en specifieke ruimte

      € 2.338,00

       Werkplaatsen

      € 3.060,00

       Werkplaatsen consumptief

      € 3.820,00

    • b.

      sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk 3, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:

       Vaste voet

       

       Algemeen en algemene sectie

      € 788.829,00

       Werkplaatsen

      € 78.883,00

  • 3.

    Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:

    • a.

      (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en

    • b.

      handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

  • 4.

    Tot de werkplaatsen behoren:

    • a.

      techniek algemeen:

      • 1°.

        Bouwtechniek;

      • 2°.

        Machinale houtbewerking;

      • 3°.

        Meten;

      • 4°.

        Elektrotechniek;

      • 5°.

        Installatietechniek;

      • 6°.

        Lasserij;

      • 7°.

        Metaal;

      • 8°.

        Motorvoertuigentechniek;

      • 9°.

        Mechanische techniek.

    • b.

      consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    • c.

      grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en

    • d.

      landbouw: groen-praktijk.

  • 5.

    De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

Artikel 3.4: Renovatie

  • 1.

    De vergoeding voor renovatie bedraagt: 25/60e deel van de normvergoeding van nieuwbouw, en tevens € 99 per m2 (dit is 35/60e deel van het gedeelte van de normvergoeding waarmee de kosten van BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) worden vergoed).

  • 2.

    Bij renovatie is BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) het uitgangspunt voor de vergoeding, tenzij door de beperkingen, die worden opgelegd door het bestaande gebouw, aantoonbaar niet aan de eisen 1 èn 2 van BENG kan worden voldaan. Dan wordt een aftrek toegepast op de onder lid 1. genoemde vergoeding).

Aftrek per m2 bvo indien aan BENG eis 1 òf 2 wordt voldaan.

€ 101,00

Aftrek per m2 bvo indien aan geen enkele BENG eis wordt voldaan.

€ 169,00

  • 3.

    Indien artikel 4, vierde lid van Bijlage I van toepassing is, bedraagt de bijdrage van het bevoegd gezag € 169,00 per m² in verband met te besparen (toekomstig) onderhoud en aanpassingen en exploitatiekosten.

Artikel 3.5 Vervangende nieuwbouw of vernieuwbouw

  • 1.

    De vergoeding voor vervangende (ver)nieuwbouw bedraagt maximaal de normvergoeding van nieuwbouw.

  • 2.

    Indien artikel 4, vierde lid van bijlage I van toepassing is, bedraagt de bijdrage van het bevoegd gezag € 169,00 per m² in verband met te besparen (toekomstig) onderhoud en aanpassingen en exploitatiekosten.

Artikel 3.6 Vernieuwbouw Monument (Gemeentelijk of Rijksmonument of orde 1 pand)

  • 1.

    De vergoeding voor vernieuwbouw van een gebouw met monumentenstatus bedraagt de normvergoeding van nieuwbouw.

  • 2.

    Bij vernieuwbouw van een gebouw met monumentenstatus is BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) het uitgangspunt voor de normvergoeding. Indien niet aan de eisen van BENG kan worden voldaan, wordt een aftrek toegepast. De hoogte van de aftrek wordt op basis van maatwerk bepaald.

Artikel 4: Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.000 m² bvo voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs is in artikel 5 en 6 de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard), zie artikel zie 3.1 en 3.2.

Voor voortgezet onderwijs is bij grotere uitbreiding de normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) van toepassing, zie artikel 3.3.

Artikel 5: Uitbreiding (permanente bouwaard): Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw.

Artikel 6: Uitbreiding tot 1.000 m2 (permanente bouwaard): Bouwkosten

  • 1.

    De bouwkosten omvatten de kosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De bekostiging bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

  • 2.

    De toelichting bij bouwkosten voor nieuwbouw in artikel 3 lid 1 is ook van toepassing op bouwkosten voor uitbreiding.

  • 3.

    De bekostiging voor een school voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag

    € 184.811,00

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo BO en VO algemeen

    € 2.637,00

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo VO werkplaatsen

    € 3.060,00

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo VO werkplaatsen consumptief

    € 3.820,00

    Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

    € 225.380,00

  • 4.

    De bekostiging voor een school voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag

    € 218.618,00

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 2.637,00

    Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

    € 240.593,00

    Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

    € 20.897,00

    Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

    € 225.380,00

  • 5.

    Bij uitbreiding tot 1.000 m2 bvo is BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) het uitgangspunt voor de normvergoeding, tenzij door de beperkingen, die worden opgelegd door het bestaande gebouw, aantoonbaar niet aan de eisen 1 èn 2 van BENG kan worden voldaan. Dan wordt een aftrek toegepast op de onder lid 3. en 4. genoemde vergoeding).

Aftrek per m2 bvo indien aan BENG eis 1 òf 2 wordt voldaan.

€ 101,00

Aftrek per m2 bvo indien aan geen enkele BENG eis wordt voldaan.

€ 169,00

Artikel 7: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair: school voor basisonderwijs

  • 1.

    Het bedrag voor de uitbreiding van de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bedraagt € 140,45 per m² (te verdelen in 51,4% voor onderwijsleerpakket en 48,6% voor meubilair).

  • 2.

    Voor een nieuw gestichte school geldt tevens een basisbedrag voor de eerste 250 m² van € 40.148,12. Er geldt geen aparte toeslag voor de eerste inrichting van een speellokaal.

Artikel 8: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair: school voor speciaal basisonderwijs

  • 1.

    Het bedrag voor de uitbreiding van de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bedraagt € 145,30 per m² (te verdelen in 51,4% voor onderwijsleerpakket en 48,6% voor meubilair).

  • 2.

    Voor een nieuw gestichte school geldt tevens een basisbedrag voor de eerste 250 m² van € 85.179,91.

  • 3.

    De bekostiging voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van het speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 7.773,05.

Artikel 9: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair: school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  •  

    Startbedrag

    incl. 250 m² ZMLK

    incl. 370 m² ander SO/VSO

    Naast het startbedrag voor elke volgende m² bvo

    SO/VSO-doven

    € 143.520,01

    € 250,52

    SO/VSO-sh

    € 130.376,50

    € 324,68

    SO/VSO-esm

    € 121.488,58

    € 161,45

    SO/VSO-visg

    € 172.416,48

    € 308,15

    SO/VSO-lz

    € 109.947,97

    € 151,83

    SO/VSO-lg

    € 129.439,70

    € 295,99

    SO/VSO-zmlk

    € 108.240,32

    € 128,80

    SO/VSO-zmok

    € 105.652,95

    € 148,06

    SO/VSO-pi

    € 106.586,92

    € 160,79

    SO/VSO-mg

    € 131.057,76

    € 131,34

  • 2.

    Indien een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het reguliere lesprogramma vakken aanbiedt, die gericht zijn op praktische vorming ofwel die opleiden tot een regulier VO-diploma, kan eerste inrichting worden toegekend voor de inrichting van het desbetreffende vaklokaal. De vergoeding is gebaseerd op een lokaaloppervlakte van 50 m².

Hiervoor gelden de volgende vergoedingsbedragen:

Tabel 1 – Inrichting vaklokalen

(Uiterlijke) verzorging/mode

 € 19.362,00

Handel/verkoop/administratie

 € 11.844,00

Techniek algemeen

 € 20.313,50

Consumptief

 € 39.338,00

  • (uiterlijke) verzorging/mode: huishoudkunde, gezondheidskunde, schoonmaakpraktijk, uiterlijke verzorging, mode;

  • handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk;

  • techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

  • consumptief: consumptieve techniek;

Artikel 10: Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair: school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

     Ruimtetype

     Functie

    m2

     Algemeen

     

    € 165,68

     Specifiek

    (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

    Handel/verkoop/administratie

    Praktijkonderwijs

    € 387,24

    € 236,88

    € 318,06

     Werkplaatsen

    Techniek algemeen

    Consumptief

    Grafische techniek

    Landbouw

    € 406,27

    € 786,76

    € 1.504,17

    € 0,00

  • 2.

    Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

Artikel 11: Gymnastiekruimte: nieuwbouw

  • 1.

    De bekostiging van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekruimte met een bruto vloeroppervlakte van 552 m² en een hoogte van 5,5m bedraagt  € 1.456.855,00 (op het schoolterrein) respectievelijk € 1.569.545,00 (op afzonderlijk terrein)

  • 2.

    Voor een dubbel gymnastieklokaal met een hoogte van 7m geldt een normbedrag van € 2.851.730,00; voor een driedubbel gymnastieklokaal met een hoogte van 7 m een normbedrag van € 4.280.413,00.

Artikel 12: Gymnastiekruimte: uitbreiding

  • 1.

    Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de bekostiging voor nieuwbouw van een gymnastiekruimte met een minimale bruto vloeroppervlakte van 455 m².

  • 2.

    Bij kleine gymnastiekruimte, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding bedraagt de vergoeding:

    Uitbreiding

    Uitbreiding

    112 t/m 120 m2

    € 336.267,00

    121 t/m 150 m2

    € 407.740,00

Artikel 13: Gymnastiekruimte: OLP/meubilair

  • 1.

    De bekostiging voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekruimte bedraagt

     

    Normbedrag 2

     Eerste lokaal

     Tweede lokaal

     Derde lokaal

     Oefenplaats 1

     Oefenplaats 2

    € 86.775,33

    € 64.332,86

    € 29.993,65

    € 15.210,20

    € 3.821,06

  • 2.

    Bij vervangende nieuwbouw van een gymnastieklokaal wordt ook de vervanging van de 1e inrichting bekostigd volgens bovenstaande bedragen.

Artikel 14: Gymnastiekruimte: materiële instandhouding lichamelijke oefening

  • 1.

    Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 115 en 130 van de Wet op de Expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld.

  • 2.

    De bedragen bevatten een bekostiging voor de uitvoering van de schoolbestuurlijke taken op het gebied van de materiële instandhouding alsmede een bekostiging voor tussentijdse vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair.

  • 3.

    De hoogte van de bekostiging is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekruimte en de oppervlakte va n de oefenzaal. De bekostiging bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur, zoals in onderstaand tabel weergegeven:

    Stichtingsjaar en omvang

    Vast bedrag

    Variabel bedrag

    Tot 1987

    - < 90 m²

    € 2.987,65

    € 363,01

    - 90-130 m²

    € 3.833,66

    € 459,36

    - 130-170 m²

    € 4.191,80

    € 495,72

    - 170-190 m²

    € 4.000,31

    € 542,37

    - 190-230 m²

    € 3.831,24

    € 597,54

    - > 230 m²

    € 4.336,06

    € 668,44

    Vanaf 1987

    - >= 252 m²

    € 3.442,77

    € 607,85

  • 4.

    In geval geen eigen gymnastieklokaal beschikbaar is en (mede)gebruik gemaakt moet worden van een gymnastiekruimte van een ander bevoegd gezag voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt alleen het variabele deel van de vergoeding bekostigd.

Artikel 15: Gymnastiekruimte: Medegebruik/huur voorziening

  • 1.

    Wanneer een school niet over een eigen gymnastiekruimte beschikt, kan gebruik worden gemaakt van een accommodatie van een andere school (medegebruik), van de gemeente of van een commerciële exploitant (huur).

  • 2.

    Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op een bekostiging overeenkomstig de in de tabel behorende bij artikel 14 genoemde bedragen.

  • 3.

    Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • 4.

    Indien de gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed aan de eigenaar.

  • 5.

    Indien een gymnastiekruimte van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

  • 6.

    Indien een gymnastiekruimte van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

Artikel 16: Huur sportvelden

  • 1.

    Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 21,95 per klokuur.

  • 2.

    Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Artikel 17: Indexering

De normbedragen in hoofdstuk 1 worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

  • 1.

    De indexering voor nieuwbouw en uitbreiding wordt gebaseerd op de BDB Projectindexering Financieel kader onderwijshuisvesting Amsterdam.

  • 2.

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair conform de VNG

    1

     

    Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

     

    MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

    ---------------------------------

    *

    ------------------------------------

    *

    ---------------------------------

    MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

     

    Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

     

    1

  • 3.

    De indexering voor de klokuurvergoeding gymnastiek wordt gebaseerd op de indexering van het bekostigingsstelsel basisonderwijs.

Hoofdstuk 2. Bekostiging op basis van feitelijke kosten

Artikel 18: Algemene bepaling

Tot de feitelijke kosten behoren de uitvoeringskosten alsmede de (technische) projectbegeleidingskosten in de bouwvoorbereidings- en de bouwuitvoeringsfase.

Artikel 19: Bekostiging activiteiten

In aanvulling op hoofdstuk 1 is bekostiging op basis van feitelijke kosten, volgens deze verordening van toepassing op de volgende activiteiten:

  • a.

    haalbaarheidsonderzoek

  • b.

    sloop voor zover deze verband houden met vervangende nieuwbouw of uitbreiding;

  • c.

    bouwrijp maken van het terrein voor zover dit noodzakelijk is voor vervangende nieuwbouw of uitbreiding;

  • d.

    herstel terrein voor zover deze voortkomen uit nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding;

  • e.

    kosten in verband met stedenbouwkundige eisen

  • f.

    (uitbreiding van) tijdelijke voorzieningen;

  • g.

    huur;

  • h.

    verhuizing als gevolg van een toegekende voorziening;

  • i.

    ingebruikneming

  • j.

    onderwijskundige en andere aanpassingen op grond van gemeentelijk beleid;

  • k.

    onderhoud, vervanging en aanpassing brandmeld- en inbraakinstallaties

  • l.

    accountantskosten voor zover niet opgenomen in de normvergoeding

  • m.

    technische ondersteuning wordt vergoed op basis van werkelijke kosten met een maximum van 8% en geldt bij :

    • goedgekeurde meerkosten bij nieuwbouw en uitbreiding;

    • onderhoud en aanpassingen van gymnastieklokalen;

    • sloopkosten;

    • bouwrijp maken;

    • herstel terrein;

    • (uitbreiding) tijdelijke voorzieningen;

    • Ingebruikneming;

    • onderwijskundige en andere aanpassingen op grond van gemeentelijk beleid;

    • herstel van constructiefouten;

    • herstel en bekostiging van schade;

    • onderhoud, vervanging en aanpassing brandmeld- en inbraakinstallaties.

  • Indien de technische ondersteuning door eigen personeel van het bevoegd gezag wordt geboden, geldt tevens een maximum van € 40.000 per project.

    In geval van ingebruikneming of aanpassing waarbij het gebouw zodanig gewijzigd moet worden dat ontwerp en begeleiding van een architect nodig is, worden de begeleidingskosten nader bepaald.

Artikel 20: Aanbestedingsregels

Bij bekostiging op basis van feitelijke kosten zijn de aanbestedingsregels, zoals genoemd in artikel 2.8 van deze verordening, van toepassing. Dit geldt uiteraard niet voor aankoop c.q. huur van gebouwen en terreinen. Voor deze voorzieningen worden de overeengekomen en door de gemeente goedgekeurde aankoop- of huurprijs vergoed.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

Artikel 1: Algemeen

De gemeenteraad stelt op basis van artikel 2.1 jaarlijks een bekostigingsplafond vast. Als dit bekostigingsplafond onvoldoende is om alle goedgekeurde voorzieningen te honoreren, wordt een rangorde vastgesteld. Op basis van de vastgestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarna wordt bepaald voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en vervolgens worden deze voorzieningen opgenomen op het programma. De voorzieningen, die niet worden opgenomen op het programma, worden op het overzicht geplaatst.

Artikel 2: Vaststellen rangorde

De rangorde wordt vastgesteld aan de hand van prioriteit 1 en 2. Hierbij geldt dat prioriteit 2 pas aan de orde is als het bekostigingsplafond niet is bereikt na afhandeling van prioriteit 1.

  • I.

    Prioriteit 1 betreft het opheffen van capaciteitstekorten. Dit zijn de volgende voorzieningen nieuwbouw inclusief terrein, uitbreiding inclusief terrein, in gebruik nemen bestaand gebouw inclusief terrein, verplaatsen tijdelijke gebouwen, eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen, uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en medegebruik.

    Binnen prioriteit 1 geldt de volgende volgorde van afhandeling bij de toe te wijzen voorzieningen:

    • a.

      eerst die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.

  • II.

    Prioriteit 2: handhaven van een adequaat niveau van voorzieningen. Hierbij geldt de volgende volgorde van afhandeling bij de toe te wijzen voorzieningen

    • a.

      eerst herstel van een constructiefout;

    • b.

      vervolgens herstel en vervanging in verband met schade;

    • c.

      vervolgens vervangende nieuwbouw inclusief terrein; Als deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is, valt deze voorziening onder Prioriteit 1.


Noot
1

Een actuele prognose is gebaseerd op de laatste teldatum van 1 oktober en de bevolkingsgegevens per 1 januari daaropvolgend voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van 1 februari.

Noot
2

tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5.

Noot
3

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Noot
4

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Noot
5

Uitgangspunt is 80% bezetting van capaciteit van 40.

Noot
1

Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

Noot
2

Referentie: 1e lokaal basisinventarislijst PO, 2e lokaal etc. basisinventarisatielijst VO van Nijha geïndexeerd 2017