Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent boetebeleid gemeentelijke belastingen (Boetebeleid gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent boetebeleid gemeentelijke belastingen (Boetebeleid gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231 Gemeentewet en artikel 4:81 Awb,

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Boetebeleid gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020

Artikel 1 Reikwijdte

  • 1. In dit besluit is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing is.

  • 2. Op beboetbare feiten die zijn begaan ná de inwerkingtredingsdatum van dit besluit zijn de beleidsregels van dit besluit van toepassing.

  • 3. Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van dit besluit blijven de (oude) beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan het beboetbare feit. Indien ter zake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van dit besluit nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van dit besluit van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.

  • 4. In deze regeling is voor zover mogelijk aangesloten bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB). Omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij de paragraafindeling van het BBBB ontbreken in dit besluit een aantal artikelnummers.

Artikel 2 Begrippen

  • 1. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene aan wie, op grond van artikel 5:1, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 67 o, eerste lid, van de AWR, in de hoedanigheid van pleger, medepleger, doen pleger, uitlokker, medeplichtige, feitelijk leidinggever of opdrachtgever een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

  • 2. Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, de doen pleger, de uitlokker, de medeplichtige, de feitelijk leidinggever of de opdrachtgever opgelegd, met voorafgaande toestemming van de heffingsambtenaar.

Artikel 3 Ambtshalve vermindering

De heffingsambtenaar kan de boetebeschikking op grond van artikel 65 van de AWR en artikel 231, lid 2 onderdeel b van de Gemeentewet ambtshalve verminderen.

Artikel 4 Pleitbaar standpunt of avas

  • 1. In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de heffingsambtenaar geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete.

  • 2. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.

Artikel 5 Vrijwillige verbetering

  • 1. Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de heffingsambtenaar bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de heffingsambtenaar dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.

  • 2. Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke opgave verstrekt die de heffingsambtenaar in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.

  • 3. Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden geleverd door de heffingsambtenaar aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.

  • 4. Belanghebbende kan bijvoorbeeld niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem is medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.

  • 5. Voor de verzuimboete en vrijwillige verbetering zie artikel 24a.

  • 6. Uitsluitend de vrijwillige verbetering voor de vergrijpboete bij aanslagbelastingen heeft een wettelijke basis (artikel 67n AWR; de inkeerregeling). De vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij aangiftebelastingen als ook de aangiftebelastingen is beleidsmatig in artikel 25 geregeld.

Artikel 6 Straftoemeting

  • 1. Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen vermeld in dit besluit. Het opleggen van een boete is een vorm van straftoemeting. Daarom houdt de heffingsambtenaar rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen van dit besluit kan worden opgelegd. Deze omstandigheden (zie artikel 7 en artikel 8) vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting bij bestuurlijke boeten. Gelet hierop is de heffingsambtenaar bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op grond van artikel 21 tot en met artikel 28a bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.

  • 2. Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.

  • 3. Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen.

  • 4. Voor de mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de nadere regels die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 19 december 2008, nr. 42763.

  • 5. De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de heffingsambtenaar; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. Indien de heffingsambtenaar op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De heffingsambtenaar hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.

  • 6. Gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, kunnen ook bij de straftoemeting worden betrokken.

Artikel 7 Strafverminderende omstandigheden

  • 1. Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren:

    • a.

      een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van dit besluit op te leggen of opgelegde boete;

    • b.

      verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.

  • 2. Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit (artikel 67n, tweede lid, van de AWR). De vergrijpboete kan in zo’n geval worden gematigd tot 60 procent van het wettelijk maximum. Dit lid heeft alleen betrekking op aanslagbelastingen.

  • 3. Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de heffingsambtenaar zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.

  • 3a. De absolute hoogte van de boete vormt op zichzelf geen aanleiding om de boete te matigen.

  • 4. Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.

  • 5. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

  • 6. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De heffingsambtenaar dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.

  • 7. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.

  • 8. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid daarvan verminderen.

Artikel 8 Strafverzwarende omstandigheden

  • 1. In bijzondere gevallen kan de vergrijpboete worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van dit artikel is niet toegestaan.

  • 2. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met recidive. Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd.

  • 3. Bij recidive kan de vergrijpboete bij grove schuld maximaal worden verdubbeld tot 50 procent.

  • 4. Bij recidive kan de vergrijpboete bij opzet maximaal worden verdubbeld tot 100 procent.

  • 5. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

  • 6. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

  • 7. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van dit besluit, op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot het wettelijk maximum verhogen.

  • 8. Daarnaast kan de vergrijpboete ook tot het wettelijk maximum worden verhoogd, als het beboetbare feit samengaat met andere, niet-fiscale overtredingen of delicten.

  • 9. Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

Artikel 9 Dag van betaling

  • 1. Voor de betalingen wordt aangesloten bij het civielrechtelijke uitgangspunt dat een betaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag op de rekening van de crediteur is bijgeschreven.

  • 2. Voor de toepassing van dit besluit geldt als dag van betaling:

    • a.

      – bij betalingen per bank de datum van bijschrijving op de rekening van de Gemeente Amsterdam;

    • b.

      – bij betaling op het postkantoor, hetzij door middel van storting van contant geld hetzij met een pinpas, de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pintransactie;

    • c.

      – bij rechtstreekse betaling aan de Gemeente Amsterdam door middel van pintransacties op een locatie van de Gemeente Amsterdam de dag van de pintransactie.

Artikel 10 Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa van de AWR)

  • 1. In afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn twee procedures neergelegd: - de lichte procedure; - de zware procedure.

  • 2. Bij het opleggen van een verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

  • 3. De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen. Zie 12, eerste lid.

Artikel 11 Mededelingsplicht

  • 1. Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

  • 2. Indien een kennisgeving in de zin van artikel 12 is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan de heffingsambtenaar in de mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

Artikel 12 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete

  • 1. Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, van de AWR). Dit artikel is dus een extra waarborg bij vergrijpboeten.

  • 2. Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Awb.

  • 3. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten.

  • 4. De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening. De heffingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb. In de gevallen waarin dadelijke en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.

  • 5. Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

  • 6. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de heffingsambtenaar nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

Artikel 13 Recht op inzage

  • 1. Op grond van artikel 5:49 van de Awb stelt de heffingsambtenaar belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2. Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de heffingsambtenaar inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.

Artikel 14 Verhoor

  • 1. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht (artikel 5:10a van de Awb). Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 2. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb) behoudens bij nieuwe bezwaren (art. 67q AWR).

  • 3. Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens: - - -- datum, tijdstip en plaats van verhoor; - naam van de verhoorde; -naam/namen van degenen die verhoren -indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden en degenen die bijstand verlenen; -indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal; -de melding van het geven van de cautie; -doel van het verhoor; - verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor; - handtekening van degene(n) die verhoort/verhoren.

  • 4. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 15 Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

  • 1. Indien het opleggen van een vergrijpboete tot een lager boetebedrag voor hetzelfde feit zou leiden dan het opleggen van een verzuimboete dan kiest de heffingsambtenaar voor het opleggen van de hogere verzuimboete.

  • 2. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb) behoudens bij nieuwe bezwaren (art. 67q AWR).

  • 3. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete. De heffingsambtenaar dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete.

  • 4. Samenloop kan zich tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, van de Awb sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het WvSr dan wel ingevolge artikel 37 van de WED.

  • 5. Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.

Omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij de paragraafindeling van het BBBB ontbreken in dit besluit een aantal artikelnummers.

Hoofdstuk 2. Verzuimboeten

Artikel 21 Aangifteverzuimboete aanslagbelastingen artikel 67a van de AWR

  • 1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim.

  • 2. Ter zake van een aangifteverzuim legt de heffingsambtenaar een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.

  • 3. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.

  • 4. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

  • 5. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

Artikel 22 Aangifteverzuimboete aangifte belastingen artikel 67b,eerste lid, van de AWR

  • 1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aangiftebelasting wordt aangemerkt als een aangifteverzuim.

  • 2. Ter zake van een dergelijk aangifteverzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van vijftig procent van het wettelijk maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR.

  • 3. In geval dat de aangifte wordt ingediend binnen zeven dagen na afloop van de wettelijke aangiftetermijn legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR, worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

Artikel 23 Betalingsverzuimboete aangiftebelasting artikel 67c van de AWR

  • 1. Dit artikel ziet op betalingsverzuimen in het (periodieke) betalingspatroon. Constatering van een dergelijk betalingsverzuim vindt doorgaans plaats door geautomatiseerde vergelijking van de betaling met de gedane aangifte. Is er geen aangifte gedaan, dan wordt veelal geautomatiseerd een naheffingsaanslag met een geschat bedrag opgelegd. Inhoudelijke toetsing van de op de aangifte vermelde belastingschuld aan de materiële belastingschuld vindt in deze fase niet plaats. Dit artikel ziet derhalve niet op onjuistheden in het betalingsgedrag die pas bij de hiervoor genoemde inhoudelijke toetsing, bijvoorbeeld bij een boekenonderzoek, aan het licht komen (zie artikel 24) en ook niet op de situatie dat belanghebbende vrijwillig verbetert (zie artikel 24a).

  • 2. Voor het opleggen van de boeten voor een betalingsverzuim wordt een systematiek gehanteerd waarbij de verzuimboete wordt gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting.

  • 3. In geval van een betalingsverzuim legt de heffingsambtenaar een boete op van drie procent van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR. De boete wordt minimaal gesteld op € 50.

  • 4. In geval dat de totaal verschuldigde belasting uiterlijk wordt betaald binnen 7 dagen na afloop van de wettelijke betalingstermijn, legt de heffingsambtenaar de verzuimboete op, tenzij belanghebbende het voorafgaande tijdvak of voorgaande tijdstip voor dezelfde belastingsoort niet in verzuim was (alsdan wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden). Wordt derhalve een gedeelte van de totaal verschuldigde belasting voor het eerst in de voornoemde termijn van zeven dagen betaald én een gedeelte ná die termijn, dan wordt de boete berekend over het gehele bedrag dat te laat is betaald.

  • 5. Voor tijdstipbelastingen geldt met betrekking tot het voorgaande lid een referentieperiode van een jaar.

  • 6. In afwijking van de leden 2 tot en met 4 kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

Artikel 24 Verzuimboete aangiftebelasting betalingsverzuim gebleken onjuistheden artikel 67c van de AWR

  • 1. Anders dan artikel 23 zien artikel 24 en artikel 24a op de situatie waarin niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven. Dit artikel ziet op situaties waarin de heffingsambtenaar niet in het kader van het periodieke betalingspatroon maar pas naderhand heeft kunnen constateren dat belanghebbende de belasting niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn heeft afgedragen of voldaan, omdat er te weinig belasting is aangegeven. Dit artikel ziet dus ook op de situatie dat belanghebbende niet heeft betaald, omdat hij ten onrechte niet heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte.

  • 2. Indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de termijn betalen van een aangiftebelasting, legt de heffingsambtenaar een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting tot het wettelijk maximum van artikel 67c, eerste lid, van de AWR. De boete wordt minimaal gesteld op € 50.

  • 3. Bij het vaststellen van de verzuimboete gaat de heffingsambtenaar uit van het kalenderjaar of (gebroken) boekjaar. Heeft de niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de termijn betaalde belasting betrekking op tijdvakken die in meer kalenderjaren of (gebroken) boekjaren vallen, dan legt de heffingsambtenaar per kalenderjaar of (gebroken) boekjaar een verzuimboete op.

Artikel 24a Verzuimboete aangiftebelasting betalingsverzuim suppletie artikel 67c van de AWR

  • 1. Dit artikel geeft inhoud aan de wijze waarop de verzuimboete wordt berekend ingeval van een suppletie voor aangiftebelastingen die is aan te merken als een vrijwillige verbetering. Voor de toepassing van dit artikel is het uitgangspunt dat de suppletie alsnog leidt tot een juiste afdracht of voldoening van verschuldigde belasting.

  • 2. De werkingssfeer is beperkt tot die situaties waarin belanghebbende in eerste instantie de op aangifte te betalen belasting te laag heeft berekend, aangegeven en betaald en overeenkomstig een suppletie van de aangifte het te weinig betaalde belasting alsnog betaalt.

  • 3. Indien sprake is van een suppletie legt de heffingsambtenaar,

    • a.

      geen vergrijpboete op grond van artikel 67f van de AWR op (zie artikel 25, zevende lid), en

    • b.

      geen verzuimboete op indien het belastingbedrag dat ingevolge de suppletie alsnog wordt betaald € 20.000 of minder bedraagt, of

    • c.

      geen verzuimboete op indien het belastingbedrag dat ingevolge de suppletie wordt betaald minder bedraagt dan 10 procent van het bedrag van de belasting die over het tijdvak/de tijdvakken waarop de suppletie(s) betrekking heeft/hebben, eerder per saldo is betaald dan wel terugontvangen;

    • d.

      in overige gevallen een verzuimboete op van 5 procent tot het wettelijk maximum van artikel 67c, eerste lid, van de AWR.

  • 4. Het grensbedrag van het derde lid wordt toegepast op de tijdvakken die in een kalenderjaar of (gebroken) boekjaar vallen. Heeft de suppletie betrekking op tijdvakken die in meer kalenderjaren of (gebroken) boekjaren vallen, dan legt de heffingsambtenaar per kalenderjaar of (gebroken) boekjaar een eventuele verzuimboete op.

Artikel 24b Verzuimboete artikel 67ca van de AWR

  • 1. Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca, eerste lid, van de AWR vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

  • 2. Ter zake van het verzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, van de AWR.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.

  • 4. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige.

  • 5. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

Hoofdstuk 3. Vergrijpboeten

Artikel 25 Vergrijpboete algemeen

  • 1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

  • 2. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent.

  • 3. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent.

  • 4. Voor het bepalen van de grondslag van de vergrijpboete wordt, voor zover sprake is van opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast.

  • 5. Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 6. Het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

  • 7. Indien sprake is van vrijwillige verbetering (zie artikel 5) met betrekking tot een aangiftebelasting legt de heffingsambtenaar geen vergrijpboete op grond van artikel 67f van de AWR op.

  • 8. Indien sprake is van inkeer (zie artikel 5) na twee jaar met betrekking tot een aanslagbelasting kan de heffingsambtenaar een vergrijpboete opleggen. Inkeer is een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n van de AWR en artikel 7).

Artikel 26 Vergrijpboete aanslag artikel 67d van de AWR

  • 1. Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

  • 2. Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

  • 3. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

  • 4. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

  • 5. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

  • 6. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen.

Artikel 27 Vergrijpboete navordering artikel 67e van de AWR

  • 1. Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

  • 2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Artikel 28 Vergrijpboete aangiftebelasting naheffing artikel 67f van de AWR

  • 1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de belasting niet of gedeeltelijk niet is betaald, legt de heffingsambtenaar de vergrijpboete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag.

  • 2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nageheven eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de naheffingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de naheffingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

  • 3. Artikel 24, derde lid, van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Intrekken bestaande regeling en overgangsrecht

Het Boetebeleid gemeentelijke belastingen 2018, vastgesteld bij collegebesluit van 29 september 2017, (Gemeenteblad 2017, nr. 234203), wordt ingetrokken met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Artikel 31 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Boetebeleid gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink