Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de individuele inkomenstoeslag op grond van de participatiewet (Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Amsterdam 2021)

Geldend van 15-04-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de individuele inkomenstoeslag op grond van de participatiewet (Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Amsterdam 2021)

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,

gelet op:

  • -

    artikel 36 van de Participatiewet;

  • -

    de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017

overwegende:

dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van artikel 36 van de Participatiewet en

de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017

Artikel 1. Begrippen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      verzoeker: persoon die een aanvraag indient als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet;

    • b.

      verordening: de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017;

    • c.

      wet: de Participatiewet;

    • d.

      partner: persoon met wie een gezamenlijk huishouden wordt gevoerd. Dit wordt in elk geval geacht indien:

      • -

        men getrouwd of geregistreerd partner is

      • -

        een samenlevingscontract is afgesloten

      • -

        men samen een kind heeft of het kind van de partner is erkend

      • -

        men gescheiden is, maar wel op hetzelfde adres woont.

  • 2. De overige begrippen in deze beleidsregels worden in dezelfde betekenis gehanteerd als in de wet en in de verordening.

Artikel 2. Partner

Indien de persoon op de aanvraagdatum als partner was aangemerkt, wordt het inkomen over de referteperiode, het vermogen, alsmede het uitzicht op inkomensverbetering van beide personen in aanmerking genomen, waarbij het college een redelijke invulling geeft als partners slechts een gedeelte van de referteperiode een gezamenlijke huishouding voeren.

Artikel 3. Beoordelingskader

Bij de beoordeling wordt gelet op de individuele omstandigheden van de persoon. Daarbij kan het college de volgende criteria betrekken:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, zoals opleidingsniveau en werkervaring;

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen;

  • c.

    de gevolgde of nog te volgen trajecten, gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 4 Geen Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in elk geval verondersteld niet aanwezig te zijn in de situatie dat verzoeker:

    • a.

      op de aanvraagdatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • b.

      op de aanvraagdatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong);

    • c.

      op de aanvraagdatum behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder e van de wet;

    • d.

      op de aanvraagdatum is aan te merken als een persoon die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet Sociale Werkvoorziening en niet boven de inkomensnorm uitkomt;

    • e.

      gedurende de totale referteperiode een volledige of gedeeltelijke een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ heeft ontvangen of;

    • f.

      op de aanvraagdatum als alleenstaande ouder inkomsten uit arbeid ontvangt en verklaart dat hij door zorgtaken voor de voor zijn ten laste komende minderjarige kinderen tot 12 jaar het komende jaar geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Indien een situatie als bedoeld in artikel 5 van toepassing is op een verzoeker als bedoeld in het eerste lid, wordt verzoeker in afwijking van het eerste lid, geacht wel uitzicht te hebben op inkomensverbetering, tenzij het college van oordeel is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die in de weg staan aan inkomensverbetering.

  • 3. Indien verzoeker een echtgenoot/partner heeft, wordt uitzicht op inkomensverbetering verondersteld niet aanwezig te zijn in de situatie dat op beide echtgenoten/partners:

    • a.

      één of meerdere van de in het eerste lid genoemde situaties van toepassing is;

    • b.

      het tweede lid niet van toepassing is.

Artikel 5. Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in elk geval verondersteld aanwezig te zijn in de situatie dat verzoeker of zijn echtgenoot op de aanvraagdatum:

    • a.

      een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkos- ten;

    • b.

      een studie volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      een andere studie of opleiding volgt waarop de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger en wetenschappelijk onderwijs van toepassing is; of

    • d.

      inkomsten uit arbeid ontvangt en er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, d, e of f.

  • 2. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in elk geval verondersteld aanwezig te zijn als verzoeker of zijn echtgenoot in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum:

    • a.

      een opleiding of studie als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, heeft afgerond; of

    • b.

      inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c, d, e of f.

  • 3. Het college kan afwijken van de voorgaande leden, indien het college van oordeel is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die in de weg staan aan inkomensverbetering.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als de belangen die zijn gediend met toepassing van deze beleidsregels niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen die afwijking van deze beleidsregels in een individueel en specifiek geval wenselijk maken

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1-1-2021.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Individuele Inkomenstoeslag Amsterdam 2021.

Ondertekening

Toelichting

In de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Amsterdam 2017 is bepaald dat een persoon in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet, als zijn inkomen gedurende 3 jaar niet meer bedroeg dan 120% van het wettelijk sociaal minimum, afhankelijk van de gezinssituatie.

Daarnaast is in de wet het criterium opgenomen dat de verzoeker, gelet op de omstandigheden, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van het verzoek dient het college rekening te houden met de omstandigheden van de verzoeker. Hierbij spelen ook de omstandigheden van de eventuele echtgenoot een rol. Tot die omstandigheden worden, volgens de wet, in elk geval gerekend zijn krachten, bekwaamheden en inspanningen om tot inkomensverbetering te komen.

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van artikel 3, tweede lid van de verordening waarin is aangegeven dat het college beleidsregels kan vaststellen. In deze beleidsregels wordt uitgewerkt wat het college ten minste verstaat onder het criterium ‘(geen) uitzicht op inkomensverbetering’. Het betreft geen limitatieve opsomming.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel staan de begrippen gedefinieerd die niet al in de wet of in de verordening zelf staan gedefinieerd. In de wet worden al begrippen zoals alleenstaande en gehuwd gedefinieerd, zodat die definities in dit artikel niet worden herhaald. Hetzelfde geldt ten aanzien van begrippen uit de verordening, zoals verzoek en referteperiode. Ook deze begrippen worden niet opnieuw gedefinieerd in deze beleidsregels.

Artikel 2 Gehuwden

Uit dit artikel vloeit voort dat bij gehuwden de situatie wordt beoordeeld voor beide personen. Immers, als de ene partner geen inkomen heeft, maar de andere partner een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft boven de bijstandsnorm, is er geen sprake van een laag inkomen in de zin van artikel 4.

Als één van de echtgenoten uitzicht heeft op inkomensverbetering, komt dit ten goede van de gehuwden samen. Als gehuwden slechts een gedeelte van de referteperiode gehuwd waren, zal het college op een redelijke wijze invulling geven aan de beoordeling van het inkomen over de referteperiode.

Artikel 3. Beoordelingskader

Het college moet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

In dit artikel wordt (niet-limitatief) aangegeven wat het college zoal bij de beoordeling van de krachten en bekwaamheden van een persoon kan betrekken.

Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering

Dit artikel geeft een (niet-limitatieve) opsomming van situaties waarin het college van oordeel is dat redelijkerwijs niet gesproken kan worden van uitzicht op inkomensverbetering.

Eerste lid Ad a

In dit onderdeel gaat het om de situatie dat een persoon ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ is. Voor de invulling van het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ wordt aangehaakt bij de definitie uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): een persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Ad b

In dit onderdeel gaat het om het om jonggehandicapten in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. In deze wet zijn jonggehandicapten (onder

andere) omschreven als personen die op de dag waarop zij achttien jaar worden duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit moet het rechtstreekse gevolg zijn van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevallingen het moet medisch zijn vastgesteld. In paragraaf 1 van Hoofdstuk 1a van deze wet wordt dit begrip nader uitgewerkt.

Ad c en d

Personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie of doelgroep WSW, zijn personen van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Van deze groepen wordt verondersteld dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Ad e

Voor personen die al minimaal drie jaar een bijstandsuitkering ontvangen, geldt dat deze een dermate grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat zij vooralsnog geen kans hebben op arbeidsinschakeling.

Ad f

Dit onderdeel ziet op werkende alleenstaande ouders die zelfstandig in hun inkomen voorzien en die verklaren dat zij gezien hun zorgtaken voor hun jonge kinderen tot 12 jaar het komende jaar geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Tweede lid

In de situatie dat er in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum of op de aanvraagdatum sprake was van:

  • a.

    een opleiding of studie; of

  • b.

    inkomsten uit arbeid,

wordt verondersteld wel sprake te zijn van uitzicht op inkomensverbetering, ook al is een situatie, als bedoeld in artikel 1, van toepassing.

Op grond van artikel 3 en 4 kan hiervan in bijzondere situaties worden afgeweken. Derde lid

Het uitgangspunt is dat bij gehuwden uitzicht op inkomensverbetering door beide partners

gerealiseerd kan worden. Bij gehuwden wordt dan ook gekeken of voor beide echtgenoten een van de gronden van toepassing is genoemd in het eerste lid. Als dat het geval is, is er voor de gehuwden geen uitzicht op inkomensverbetering. Als voor één van de partners geconstateerd wordt dat er wél uitzicht is op inkomensverbetering, bestaat er geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5 Uitzicht op inkomensverbetering

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen gronden die op de aanvraagdatum aan de orde zijn (eerste lid) en gronden die op enig moment in de referteperiode aan de orde zijn geweest (tweede lid).

Eerste lid Ad a, b en c

Als verzoeker op de aanvraagdatum een studie/opleiding volgt, is er sprake van uitzicht op inkomensverbetering. Een opleiding is immers uiteindelijk gericht op arbeidsinschakeling en daarmee is er een reëel perspectief op inkomensverbetering. Ook gedurende de opleiding kan een persoon zijn inkomenssituatie verbeteren door in deeltijd te werken.

Ad d

Ook als iemand al werkt, is er sprake van perspectief op inkomensverbetering als gevolg van promotie, stijging van periodieken of urenuitbreiding, dan wel de overstap naar een andere baan. Uitzondering hierop zijn personen met een arbeidsbeperking en werkende alleenstaande ouder met een zorgtaak voor kinderen jonger dan 12 jaar.

Tweede lid Ad a en b

Als verzoeker in de referteperiode een opleiding/studie heeft afgerond of heeft gewerkt, is dat nog dermate recent, dat ook op grond hiervan kan worden verondersteld dat hij weer in staat moet zijn om zijn inkomen te verbeteren, bijvoorbeeld door werkaanvaarding. In de situatie van gehuwden geldt dat uitzicht op inkomensverbetering door beide partners gerealiseerd kan worden. Er wordt dan ook

gekeken of voor beide echtgenoten een van de gronden van toepassing is genoemd in het eerste of tweede lid. Als dat het geval is, is er voor de gehuwden uitzicht op inkomensverbetering. Als voor één van de partners geconstateerd wordt dat er uitzicht is op inkomensverbetering, bestaat er geen recht op een individuele inkomenstoeslag

Derde lid

In de eerste twee leden van dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig wordt geacht. Het derde lid maakt het mogelijk voor het college om op grond van bijzondere individuele omstandigheden van de verzoeker, geen uitzicht op inkomensverbetering aanwezig te achten, ondanks dat de in de eerste twee leden beschreven situaties op verzoeker van toepassing zijn.

Artikel 6 Hardheidsclausule

In dit artikel is opgenomen dat het college van de vorige artikelen kan afwijken op grond van de individuele omstandigheden van verzoeker.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De beleidsregels hebben terugwerkende kracht tot en met 5 april 2017.