Regeling vervallen per 01-05-2013

Erfgoedverordening Amsterdam 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 30-04-2013

Intitulé

Erfgoedverordening Amsterdam 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      monument:

      1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

      2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

    • b.

      archeologisch monument: monument, als bedoeld in onderdeel a, onder 2;

    • c.

      gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

    • d.

      gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten;

    • e.

      beschermd monument: monument als bedoeld in artikel 1, onder d., van de Monumentenwet 1988;

    • f.

      stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden

    • g.

      gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aangewezen;

    • h.

      gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aangewezen groepen van onroerende zaken;

    • i.

      beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988;

    • j.

      Bevoegd gezag: het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 1.1, lid 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • k.

      Commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie als bedoeld in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam;

    • l.

      bouwhistorisch onderzoek: rapportage waarin de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur wordt vastgesteld, dat naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders voldoet aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

    • m.

      archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief

      die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

    • n.

      archeologisch veldonderzoek: Inventariserend Veldonderzoek en Archeologische Opgraving conform de KNA;

    • o.

      programma van eisen: programma waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek conform de KNA;

    • p.

      selectiebesluit: een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;

    • q.

      Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

  • Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat Burgemeester en Wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten en stellen, voor zover mogelijk, de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kunnen Burgemeester en Wethouders hiervan afwijken.

  • 3. Indien een belanghebbende een aanvraag doet als bedoeld in lid 1, en voor het betreffende monument een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, wordt het verzoek opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het tweede lid, tweede volzin van dit artikel.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat bouwhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht het onderzoek uit te voeren dan wel aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

  • 5. Burgemeester en Wethouders brengen de Gemeenteraad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van Burgemeester en Wethouders.

  • 2. Burgemeester en Wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van

    het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 32 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt bekend gemaakt aan de aanvrager en aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde staan vermeld.

  • 2. De aanwijzing wordt onverwijld opgenomen in de openbare registers zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel e. van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen en onroerende zaken.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en Wethouders registreren het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst en stellen het Bureau Monumenten & Archeologie daarvan in kennis.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een beschrijving en, indien van toepassing, de naam van het gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt op het stadhuis en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken.

  • 2. Indien Burgemeester en Wethouders de aanwijzing intrekken, zijn artikel 6, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 2 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat een monument moet worden gedocumenteerd. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepaling voor gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

  • Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op

      een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in

      gevaar worden gebracht.

Artikel 11 Indiening en adviesaanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 2. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten om advies.

  • 3. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn vastgesteld door Burgemeester en Wethouders.

Artikel 12 Vergunningverlening

  • De vergunning kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van de boven- en ondergrondse monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 13 Voorschriften

  • Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • De vergunning kan door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder aan de vergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Vergunningverlening voor beschermde monumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn vastgesteld door Burgemeester en Wethouders.

Hoofdstuk 5 Archeologisch onderzoek

Artikel 16 Eisen die Burgemeester en Wethouders stellen aan archeologisch onderzoek

  • 1. Burgemeester en Wethouders nemen het selectiebesluit.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van archeologisch onderzoek.

  • 3. Indien binnen het grondgebied van de gemeente veldonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, onverminderd de overige bepalingen van deze wet,

    stellen Burgemeester en Wethouders een programma van eisen vast, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het onderzoek.

  • 4. In het programma van eisen nemen Burgemeester en Wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het veldonderzoek. Tijdens het veldonderzoek worden aanwijzingen van Burgemeester en Wethouders in acht genomen.

Artikel 17 Betreding

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, 3.10, 3.22 of 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening. De rechthebbende t.a.v. dit terrein moet desgevraagd dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

  • 2. Artikel 5.27 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18 Aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

  • 1. Gehoord Burgemeester en Wethouders, kan de Gemeenteraad stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. De aanwijzing is een beleidsvoornemen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam.

  • 3. Burgemeester en Wethouders zenden het voorstel tot aanwijzing aan de Commissie voor Welstand en Monumenten. De Commissie voor Welstand en Monumenten brengt advies uit binnen twaalf weken na verzending van het voorstel.

  • 4. De Gemeenteraad beslist binnen 32 weken na verzending van het voorstel door Burgemeester en Wethouders.

  • 5. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Van het besluit wordt tevens mededeling gedaan aan gedeputeerde staten en de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 6. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

Artikel 19 Registratie op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten

  • 1. Burgemeester en Wethouders registreren het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht.

  • 3. De gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten ligt op het stadhuis en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 20 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Gehoord Burgemeester en Wethouders, kan de Gemeenteraad de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 18, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van de Gemeenteraad van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 21 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien de Gemeenteraad de aanwijzing intrekt, zijn artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 8 van de Monumentenverordening Noord-Holland 2005.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke lijst van stads- en dorpsgezichten aangetekend.

Artikel 22 Beschermende bestemmingsplannen

  • 1. De Gemeenteraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.

Artikel 23 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. In een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2. De vergunning als bedoeld in lid 1, kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 11, 12 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een vergunning is niet vereist voor het slopen ingevolge een aanschrijving van Burgemeester en Wethouders ingevolge hoofdstuk II, afdeling 2, van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 24 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen personen.       

  • 2. De bevoegdheden die aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren op grond van de Algemene wet bestuursrecht toekomen in het kader van het toezicht op de naleving komen hen ook toe in het kader van onderzoeken als bedoeld in de artikelen 3, vierde lid en 13, eerste lid (vergunningvoorschriften) en artikel 8, vierde lid (documentatie). De artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:18 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25 Overgangsbepalingen

  • 1. De gemeentelijke monumenten en gemeentelijke stads- of dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van de monumentenverordening van de gemeente, worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning en aanwijzing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de monumentenverordening van de gemeente, op grond waarvan de aanvragen zijn ingediend.

Artikel 26 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, dan wel –indien dit later is- de datum waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2. De Monumentenverordening gemeente Amsterdam 2005 vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

Artikel 27 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als 'Erfgoedverordening Amsterdam 2010’.