Regeling vervallen per 20-06-2011

Verordening op het centraal mobiliteitsfonds Amsterdam 2001, regelende de instelling, de voeding, het beheer en de besteding van een fonds voor parkeerinkomsten

Geldend van 24-02-2005 t/m 19-06-2011

Intitulé

Verordening op het centraal mobiliteitsfonds Amsterdam 2001, regelende de instelling, de voeding, het beheer en de besteding van een fonds voor parkeerinkomsten

Inhoud

Begripsbepalingen.

Art. 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bruto-fiscale parkeerinkomsten: alle fiscale inkomsten uit parkeren in Amsterdam, zoals uit de parkeerapparatuur, vergunningen, dag(deel)-, week- en maandkaarten, omschreven in de Parkeerverordening, met uitzondering van de inkomsten uit naheffingsaanslagen;

  • b.

    Mobiliteitsfonds Amsterdam: een bestemmingsreserve op de gemeentebegroting;

  • c.

    Stadsdeelparkeerfonds: een bestemmingsreserve op de begroting van het stadsdeel en de binnenstad.

Het Centraal Mobiliteitsfonds.

Art. 2

Er wordt een Centraal Mobiliteitsfonds Amsterdam ingesteld.

Art. 3 De voeding.

  • 1. Het Centraal Mobiliteitsfonds wordt jaarlijks gevoed door een bijdrage van 16% van de brutofiscaleparkeeropbrengsten van de stadsdelen en de binnenstad, met dien verstande dat het gebied waarbinnen tarief A wordt gehanteerd, daarenboven nog een extra bijdrage levert van 50% van het verschil tussen het A- en B-tarief.

  • 2. De voeding kan in ieder geval voorts bestaan uit rentebijschrijving, een batig saldo uit de exploitatie van de Resultaat Verantwoordelijke Eenheid Parkeergebouwen van de Dienst Amsterdam Beheer, alsmede andere daartoe door de Gemeenteraad aan te wijzen incidentele en structurele middelen.

  • 3. Voorafgaand aan storting in het fonds van de in de leden 1 en 2 vermelde middelen worden de door de Gemeenteraad in het kader van de begroting jaarlijks aan te wijzen verplichtingen op deze middelen in mindering gebracht.

  • 4. Het bedrag dat aldus als voeding in het fonds wordt gestort, is tevens het subsidieplafond voor het desbetreffende begrotingsjaar.

Art. 4 Het beheer van het fonds.

  • 1. Burgemeester en Wethouders zijn belast met het beheer van het fonds.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verzorgen in dit verband de uitkering van gelden ten behoeve van de in het uitvoeringsprogramma opgenomen projecten.

  • 3. Burgemeester en Wethouders leggen jaarlijks bij de jaarrekening verantwoording af over de voeding van en de bestedingen uit het Mobiliteitsfonds.

De besteding.

Art. 5 Doel van het fonds en de besteding.

  • 1. Het fonds beoogt de gemeentelijke doelstellingen met betrekking tot het verkeers- en vervoerbeleid via een effectief in te zetten financieel instrumentarium te realiseren en tevens een directe en zichtbare relatie te leggen tussen de inkomsten uit parkeermaatregelen en de bestedingen hiervan in het kader van de aanpak van het mobiliteitsbeleid.

  • 2. De middelen van het fonds worden besteed aan projecten die een bijdrage leveren aan het gemeentelijk mobiliteitsbeleid, gericht op het terugdringen van het niet noodzakelijk autoverkeer.

Art. 6 Indienen projectvoorstellen.

  • 1. Stadsdelen en de binnenstad, gemeentelijke diensten en rechtspersonen kunnen vóór 1 maart van het jaar voorafgaand aan het desbetreffende begrotingsjaar bij Burgemeester en Wethouders een verzoek indienen om een bijdrage uit het Mobiliteitsfonds.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in lid 1, geschiedt in de vorm van een projectvoorstel.

  • 3. Bij het projectvoorstel worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    – een beschrijving van het project en een raming van de kosten;

    – een beschrijving van het effect van het project in relatie tot de mobiliteitsdoelstellingen;

    – het beoogde jaar van uitvoering en bij uitvoering over meerdere jaren de fasering van de uitvoering. 

Art. 7 Voorwaarden projectvoorstellen.

  • 1. Om voor een bijdrage uit het Mobiliteitsfonds in aanmerking te komen, dient een project aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    – het project moet voldoen aan het doel zoals geformuleerd in art. 5;

    – het project moet hoofdzakelijk zijn georiënteerd op de hoofdnetten, parkeergarages en parkeer-  en reisvoorzieningen;

    – indien een project betrekking heeft op verbetering van de openbare ruimte moet deze een aantoonbaar positief effect hebben op de mobiliteitsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam;

    – een project dat een onderzoek inhoudt, moet betrekking hebben op een concreet parkeer- en mobiliteitsproject.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kan een verzoek tot een bijdrage uit het Mobiliteitsfonds tevens inhouden een voorstel tot een eenmalige aanpassing van een negatief saldo in de kosten van handhaving.

  • 3. Van een bijdrage uit het Mobiliteitsfonds zijn in ieder geval uitgesloten:

    – structurele exploitatiebijdragen;

    – onderzoeken die geen rechtstreekse betrekking hebben op het parkeer- of mobiliteitsbeleid;

    – parkeervoorzieningen ten behoeve van nieuwbouwprojecten die afbreuk doen aan het terugdringen van vermijdbaar, niet noodzakelijk autogebruik.

Art. 8 Selectiecriteria projectvoorstellen.

De mate waarin de ingediende verzoeken om een bijdrage uit het Mobiliteitsfonds aan de navolgende criteria voldoen, is bepalend voor de volgorde in toekenning en de hoogte van een bijdrage:

– prioriteit voor projecten die aan hun samenhang met andere projecten een meerwaarde ontlenen;

– projectfinanciering gaat vóór programmafinanciering;

– de mate waarin een project ten opzichte van andere ingediende projectvoorstellen concreet en gereed tot uitvoering is.

Art. 9 Het bestedingsvoorstel.

  • 1. Burgemeester en Wethouders doen jaarlijks, als onderdeel van de begrotingsprocedure, met inachtneming van het advies van de Adviescommissie Mobiliteitsfonds, een bestedingsvoorstel aan de Gemeenteraad.

  • 2. In het bestedingsvoorstel wordt per project de hoogte van de toe te kennen bijdrage aangegeven.

  • 3. Het bestedingsvoorstel bevat, naast een evaluatie van het uitvoeringsprogramma van het voorafgaande begrotingsjaar, een reserveprogramma, waarin projecten worden opgenomen die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders bijdragen aan het verwezenlijken van de mobiliteitsdoelstellingen, maar die, gelet op de prioriteitstelling in verband met subsidieplafond, alleen voor subsidie in aanmerking komen indien één of meer projecten uit het uitvoeringsprogramma niet worden uitgevoerd.

  • 4. Tezamen met het bestedingsvoorstel, vermeld in lid 2, wordt een meerjareninvesteringsprogramma aan de Gemeenteraad voorgelegd:

    • voor een periode van vier jaren, met daarin opgenomen de vierjaarlijkse prioriteiten zoals die in het programakkoord zijn opgenomen, de verwachte voeding van het fonds en de projectvoorstellen die niet zijn opgenomen in het bestedingsvoorstel;

    • voor een periode van acht jaren, bij wijze van een verkenning van de mogelijke ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en de daaruit voortvloeiende mogelijke projectvoorstellen.

  • 5. Alvorens het bestedingsvoorstel aan de Gemeenteraad voor te leggen, stemmen Burgemeester en Wethouders het voorstel af met de portefeuillehouders Verkeer van de stadsdelen en de binnenstad.

  • 6. De door de Gemeenteraad gehonoreerde projectvoorstellen, inclusief de in het reserveprogramma opgenomen projectvoorstellen, worden als uitvoeringsprogramma opgenomen in de gemeentebegroting.

Art. 10 Uitbetaling van de bijdrage aan rechtspersonen.

Op de uitbetaling van de bijdrage uit het Mobiliteitsfonds aan een rechtspersoon zijn de bepalingen uit de Algemene Subsidieverordening Amsterdam van overeenkomstige toepassing.

Adviescommissie Centraal Mobiliteitsfonds.

Art. 11 Samenstelling.

  • 1. Er wordt een Adviescommissie Mobiliteitsfonds ingesteld, die bestaat uit zes leden, te weten:

    – drie medewerkers van de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer;

    – drie medewerkers uit de stadsdelen, op voordracht aan te wijzen door het portefeuillehoudersoverleg Verkeer.

  • 2. De voorzitter van de commissie wordt aangewezen door de directeur van de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer.

  • 3. De dienst verzorgt tevens het secretariaat van de commissie.

  • 4. De commissie maakt afspraken over het voeren van de administratie en het secretariaat.

Art. 12 Taken.

  • 1. De commissie adviseert Burgemeester en Wethouders gevraagd en ongevraagd ten minste over de in het jaarlijkse bestedingsvoorstel op te nemen projectvoorstellen, de evaluatie van de gehonoreerde projecten en het beleid aangaande het Mobiliteitsfonds, de effectiviteit van het parkeerbeleid voorzover sprake is van tegenvallende inkomsten of kosten, alsmede voorstellen tot het houden van experimenten en de evaluatie daarvan.

  • 2. Bij het advies over de in het bestedingsvoorstel op te nemen projectvoorstellen en de volgorde van toekenning van een bijdrage hanteert de commissie in ieder geval de selectiecriteria zoals vermeld in art. 8.

  • 3. De commissie kan voorts in geval van een bij haar door het bevoegd gezag of een handhavende instantie aangemeld netto financieel tekort bij het uitvoeren van de handhaving van de Parkeerverordening, een onderzoek instellen naar de oorzaken, alsmede de redelijkheid van (de omvang van) de tekorten.

  • 4. Indien de commissie een melding als bedoeld in lid 3 ontvangt, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan Burgemeester en Wethouders.

  • 5. De commissie kan aan de hand van de bevindingen van het onderzoek Burgemeester en Wethouders adviseren een voorstel te doen met betrekking tot een eventuele bijstelling van het desbetreffende handhavingsregime.

  • 6. Indien bijstelling van het handhavingsregime niet tot een positief saldo met betrekking tot de handhaving leidt, kan de commissie aan Burgemeester en Wethouders advies uitbrengen over de wijze waarop het parkeerbeleid ter plaatse wordt uitgevoerd.

  • 7. De commissie voert haar taken uit zonder last.

Art. 13 Stadsdeelparkeerfonds.

  • 1. Voor de stadsdelen en de binnenstad dient een parkeerfonds te worden ingesteld.

  • 2. Bij de instelling van een stadsdeelparkeerfonds worden in ieder geval regels opgenomen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 10 van deze verordening, met dien verstande dat:

    • a

      de voeding van het stadsdeelparkeerfonds in ieder geval bestaat uit:

      – afdracht door Burgemeester en Wethouders van 84% van de bruto-fiscale parkeeropbrengsten, voor het gebied waarbinnen tarief A wordt gehanteerd, verminderd met 50% van het verschil tussen het A- en B-tarief;

      – opbrengsten uit naheffingsaanslagen;

    • b

      de brutoparkeeropbrengsten uitsluitend kunnen worden aangewend als dekkingsbron voor:

      – de kosten van inning, administratie en handhaving van de parkeervoorschriften;

      – projecten waarmee wordt beoogd de groei van automobiliteit terug te dringen;

      – projecten ter verbetering van de leefbaarheid die gekoppeld zijn aan (her)inrichting van de verkeersruimte;

      – dekking van de onrendabele top van te realiseren parkeergarages en -terreinen;

    • c

      aan de projectvoorstellen in ieder geval de volgende voorwaarden zijn verbonden:

       het project moet een belangrijke bijdrage leveren aan:

      1. mobiliteitbeïnvloedende maatregelen;

      2. verbetering van de verkeersveiligheid;

      3. verbetering van de leefbaarheid, mits gekoppeld aan de (her)inrichting van de verkeersruimte;

       in geval van een voorstel tot onderzoek kan het onderzoek alleen gekoppeld zijn aan concrete parkeer- en mobiliteitsprojecten;

    • d

      Burgemeester en Wethouders jaarlijks worden geïnformeerd over de inkomsten uit betaald parkeren, de kosten van inning, administratie, handhaving en beheer van het parkeren en de besteding van gelden uit het stadsdeelparkeerfonds.

Art. 14 Experimenten.

  • 1. Het stadsdeel en de binnenstad kunnen bij Burgemeester en Wethouders een verzoek indienen tot het houden van een experiment zoals bedoeld in de Parkeerverordening 2001.

  • 2. De kosten van een door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd experiment zijn voor rekening van de indiener.

  • 3. Zolang sprake is van aangetoonde inkomstenderving voor het Mobiliteitsfonds als gevolg van een experiment, zal de afdracht door Burgemeester en Wethouders zoals bedoeld in art. 13, lid 2 onder b, worden verminderd met de hoogte van deze inkomstenderving.

  • 4. Indien een experiment leidt tot verhoging van inkomsten voor het Mobiliteitsfonds, komen deze meeropbrengsten voor de periode van de looptijd van het experiment ten goede aan de initiatiefnemer.

  • 5. Inkomstenderving of meeropbrengsten wordt/worden bepaald aan de hand van een meerjarig overzicht van de brutoparkeerinkomsten van de initiatiefnemer.

  • 6. Indien een experiment door de Gemeenteraad als onderdeel van het parkeerbeleid wordt geformaliseerd, zullen de mogelijke meeropbrengsten vanaf de datum van formele invoering overeenkomstig het bepaalde in deze verordening worden afgedragen.

Art. 15 Overgangsbepalingen.

  • 1. De Verordening op het Parkeerfonds 1993, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 mei 1993, nr. 253 (Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgn. 66), wordt ingetrokken.

  • 2. De verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking in afdeling 3 van het Gemeenteblad.

  • 3. Verplichtingen, aangegaan onder het Parkeerfonds 1993, worden geacht te zijn aangegaan onder de werking van deze verordening.

Art. 16 Citeertitel.

Deze regeling kan worden aangehaald als: Verordening Centraal Mobiliteitsfonds Amsterdam 2001.