Regeling vervallen per 01-01-2010

Monumentenverordening Amsterdam 2005

Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2009

Intitulé

Monumentenverordening Amsterdam 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • Deze verordening verstaat onder:

  • archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

  • gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • Commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie als bedoeld in de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2005, nr. 286/722;

  • adviescommissie monumentenzorg: een door de gemeenteraad en het college ingestelde commissie met als taak het college en de gemeenteraad op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid, met uitzondering van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikelen 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en als bedoeld in artikel 10 van deze verordening;

  • bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • de Monumentenverordening Binnenstad Amsterdam 1995: de Monumentenverordening Binnenstad Amsterdam 1995, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van 4 oktober 1995, nr. 521, in werking getreden op 1 juli 1996 (Gemeenteblad 1996, afd. 3, volgn. 34) en gewijzigd bij raadsbesluit van 19 juli 2000, nr. 478 (Gemeenteblad 2000, afd. 3, volgn. 86).

  • monument:

  • 1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • 2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de adviescommissie monumentenzorg.

    In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De adviescommissie monumentenzorg adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de adviescommissie monumentenzorg, maar in ieder geval binnen 25 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan de aanvrager, degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij het gemeentekantoor en het Bureau Monumenten & Archeologie voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 4. De eigenaar en zakelijk gerechtigden zijn verplicht op verzoek mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 3 Vergunningverlening voor gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

Artikel 11 Indiening, ontvankelijkheid, ter inzage legging en zienswijze

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 wordt ingediend bij het college.

  • 2. Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door het college ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken.

  • 3. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat het college het ontwerp van het besluit ter inzage legt na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 12, tweede lid.

  • 4. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

Artikel 12 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Indien het college niet besluit binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht vermelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 4. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.

Artikel 13 Voorschriften en vergunning voor een bepaalde tijd

  • 1. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het behoud van de monumentale waarden zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik wordt gemaakt dan wel de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend langer dan 26 weken hebben stilgelegen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Hoofdstuk 4 Vergunningverlening voor rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10 van deze verordening dan wel handelt in strijd met een aan de vergunning verbonden voorschrift of beperking, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 19 Overgangsbepalingen

  • 1. De op grond van de ingevolge artikel 20, derde lid, vervallen verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. De gemeentelijke monumenten, geplaatst op de monumentenlijst van de ingevolge artikel 20, derde lid, vervallen verordening, worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 3. Aanvragen om vergunning en aanwijzing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 20, derde lid, ingetrokken verordening.

Artikel 20 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na twee maanden na bekendmaking in het Gemeenteblad.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De Monumentenverordening Binnenstad Amsterdam 1995, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 4. De Monumentenverordening Binnenstad Amsterdam 1995, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het tweede lid toepassing vindt.

  • 5. Zolang de adviescommissie monumentenzorg als bedoeld in artikel 1.g, nog niet is ingesteld, wordt voor ‘adviescommissie monumentenzorg’ gelezen de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg, ingesteld door de gemeenteraad bij zijn besluit van 28 april 1999, nr. 181 (Gemeenteblad 1999, afd. 3, volgn. 43).

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Monumentenverordening Amsterdam 2005'