Regeling vervallen per 30-12-2013

Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005

Geldend van 03-01-2011 t/m 29-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005

Inhoud

Artikel 1 Taken

  • 1. Er is een Commissie voor Welstand en Monumenten, verder te noemen de commissie.

  • 2. De commissie heeft tot taak, gevraagd of uit eigen beweging, advies uit te brengen aan het college respectievelijk de Gemeenteraad:

    • a.

      met betrekking tot de taakomschrijving van de commissie wordt verwezen naar artikel 2.26, derde lid, van de Wabo, naar artikel 6.2 van het Besluit omgevingsrecht en naar de Erfgoedverordening 2010;

    • b.

      omtrent vergunningverlening, als bedoeld in de artikelen 11 van de Monumentenwet 1988 en artikel 10 van de Erfgoedverordening 2010;

    • c.

      omtrent aanwijzing als beschermd monument als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988 en artikel 3 van de Ergoedverordening 2010;

    • d.

      omtrent de toelaatbaarheid van reclame als bedoeld in de artikelen 8.4 en 8.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994, alsmede andere zaken genoemd in die verordening, waarbij het uiterlijk aanzien van de gemeente in het geding is of kan zijn;

    • e.

      omtrent ontwerpwelstandscriteria (onder meer opgenomen in de welstandsnota), alsmede omtrent welstandsaspecten in ontwerpen, herzieningen en uitwerkingen van bestemmingsplannen;

    • f.

      omtrent de verlening van ligplaatsvergunningen als bedoeld in artikelen 2.2 en 2.4 van de Verordening op de haven en het binnenwater.

Artikel 2 Samenstelling

  • 1. De commissie bestaat uit ten minste twaalf leden, te weten:

    • a.

      een voorzitter,

    • b.

      zes architectleden,

    • c.

      vier monumentenspecialisten en

    • d.

      een beeldend kunstenaar.

  • 2. Uit de commissie worden vier subcommissies gevormd, te weten:

    • a.

      Commissie I, bestaande uit ten minste:

      - twee architectleden en

      - twee monumentenspecialisten;

    • b.

      Commissie I, bestaande uit ten minste:

      - twee architectleden en

      - een monumentenspecialist;

    • c.

      Commissie II, bestaande uit ten minste:

      - twee architectleden en

      - een monumentenspecialist;

    • d.

      Commissie V, bestaande uit ten minste:

      - drie monumentenspecialisten.

  • 3. Zo nodig, kunnen de commissies II en III worden aangevuld met monumentenspecialisten uit commissie I.

  • 4. Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 5. De leden van subcommissies kiezen uit hun midden een voorzitter.

Artikel 3 Benoeming en zittingsduur

  • 1. De leden van de commissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van het college door de Gemeenteraad benoemd. De voorzitter en diens plaatsvervanger worden in functie benoemd.

  • 2. Een lid van de commissie mag geen lid zijn van de Gemeenteraad, een stadsdeelraad, het college of een dagelijks bestuur van een stadsdeel van de gemeente Amsterdam en mag geen ambtenaar zijn in dienst van de gemeente Amsterdam.

  • 3. De leden van de commissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 4. Leden en hun plaatsvervangers kunnen, mits daarvoor gerede aanleiding is dan wel op eigen verzoek, door de Gemeenteraad tussentijds van hun taak worden ontheven.

Artikel 4 Jaarlijkse verantwoording

  • 1. De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de Gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

    • a.

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • b.

      de werkwijze van de commissie;

    • c.

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • d.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • e.

      de bijzondere projecten.

  • 2. De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 5 Termijn van advisering

  • 1. De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning uit binnen 21 dagen nadat door of namens het college daarom is verzocht. Indien een uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, adviseert de commissie binnen 35 dage nadat door of namens het college daarom is verzocht. Indien de procedure is verlengd, adviseert de commissie conform de afgesproken termijn.

  • 2. De commissie brengt het advies over andere aanvragen dan in het eerste lid is bedoeld, uit binnen 8 weken nadat door of namens het college daarom is verzocht.

  • 3. Het college c.q. stadsdeelbestuur kan in het verzoek om advies de commissie een andere termijn dan genoemd in het eerste en het tweede lid geven voor het uitbrengen van advies.

Artikel 6 Secretariaat

  • 1. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een ambtelijke secretariaat.

  • 2. De secretaris is een door het college aan te wijzen ambtenaar.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. De commissie vergadert met ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden.

  • 2. De commissie besluit bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, heeft de voorzitter een beslissende stem.

  • 3. De commissie kan uit eigen beweging ambtelijke en niet-ambtelijke deskundigen raadplegen of uitnodigen ter vergadering, indien dit door de commissie voor een juiste taakuitoefening gewenst wordt geacht.

  • 4. De behandeling van bouwplannen door de commissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op het secretariaat van de commissie ter inzage gelegd, dan wel op een andere geschikte wijze bekendgemaakt. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dient het college daaraan klemmende redenen op grond van art. 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 5. Indien de aanvrager van een omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de commissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 6. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning ervan in kennis te worden gesteld tijdens welke vergadering van de commissie de aanvraag wordt behandeld.

  • 7. De subcommissies I, II en III adviseren over zaken in de gebieden, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Subcommissie IV adviseert over zaken in het gebied van de gehele gemeente.

  • 8. De werkwijze van de subcommissies is conform de werkwijze van de commissie, met uitzondering van het tweede lid. De wijze van totstandkomen van het advies van de subcommissies wordt bepaald door de commissie.

  • 9. De commissie kan een huishoudelijk reglement vaststellen omtrent een verdere inrichting van haar vergaderingen en werkwijze. Dit reglement behoeft de goedkeuring van het college.

Artikel 8 Afdoening bij mandaat

  • 1. De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden.

  • 2. Het adviseren over aanvragen die behoren tot een categorie waarover de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld, kan door de commissie gemandateerd worden aan een daartoe aangewezen deskundige.

  • 3. In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de commissie.

  • 4. Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het college – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dient het college daaraan klemmende redenen op grond van art. 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

Artikel 9 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2. De commissie geeft in haar advies duidelijk aan op grond van welke taakstelling als bedoeld in artikel 1 zij haar advies uitbrengt. De commissie vermeldt desverlangd ook een minderheidsstandpunt.

  • 3. Zodra het advies is uitgebracht, wordt het door of namens het college gevoegd bij de aanvraag.

Artikel 10 Honorering

  • Voor het bijwonen van de vergaderingen van de Commissie en subcommissies genieten de leden een vergoeding, die door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld. De door de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) opgestelde regels worden hierbij als richtlijn gehanteerd.

Artikel 11 Integriteit

  • De voorzitter of andere leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins bij een door de subcommissie te beoordelen plan of aanvraag tot aanwijzing respectievelijk wijziging of intrekking van de aanwijzing, betrokken zijn, onthouden zich van medewerking aan de beoordeling daarvan en zijn bij de beraadslaging, beoordeling en advisering niet in de vergadering aanwezig.

Artikel 12 Overgangsbepaling

  • De op grond van de Verordening op de commissie voor Welstand en Monumenten zoals vastgesteld op 4 oktober 1995, nr. 520, benoemde leden worden geacht te zijn benoemd ingevolge deze verordening. De termijnen waarvoor zij zijn benoemd blijven gehandhaafd.

Artikel 13 Slotbepaling

  • Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam 2005.

    De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Toelichting

Algemeen

Ingevolge artikel 8, lid 6, van de Woningwet dient in de Bouwverordening nadere bepalingen te zijn opgenomen met betrekking tot de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie. Hieraan is voor een belangrijk gevolg gegeven in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening Amsterdam 2003. Gelet op het feit dat deze bouwverordening centraal wordt vastgesteld, zijn de desbetreffende bepalingen van dit hoofdstuk ook direct van toepassing voor de gehele stad. In de thans voorliggende Verordening op de commissie voor Welstand en Monumenten zijn deze bepalingen overgenomen, hetgeen de leesbaarheid vergroot. Daarnaast zijn in de verordening andere zaken geregeld zoals het adviseren ten behoeve van vergunningen als bedoeld in de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, alsmede eventuele andere bevoegdheden waarbij de behoefte aanwezig is om een advies van de commissie voor Welstand en Monumenten bij de besluitvorming te betrekken.

In de verordening is een verwijzing naar supervisoren weggelaten. Er zijn met name voor de grote ontwikkelingsgebieden supervisoren aangewezen. Deze hebben vooral een belangrijke rol in de onderlinge afstemming tussen de verschillende architecten in deze gebieden. De aldus vooral coördinerende rol van deze supervisoren uit zich soms in de vertegenwoordiging van die architecten bij de commissie, in het kader van het geven van een nadere toelichting op de voorliggende plannen. Deze supervisor is ook wel gezien als een vertegenwoordiger van de commissie, waarbij wordt gewezen op het feit dat de functie van supervisor wordt genoemd in de verordening op de commissie. Om meer duidelijkheid te geven in de separate positie van de supervisor, los van de commissie, is deze nu niet meer opgenomen.

Door de opheffing van de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg is gezocht naar mogelijkheden om te voorzien in de taken die deze raad uitvoerde. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de advisering over de aanwijzing van een object als beschermd rijks- of gemeentelijk monument, of een gebied als een beschermd stads- of dorpsgezicht (de eventuele wijziging of intrekking van die aanwijzing daaronder begrepen). Hierbij is aansluiting gevonden bij de bestaande commissie voor Welstand en Monumenten, die immers reeds over enkele monumentenspecialisten beschikt.

Het betreft hier een decentrale bevoegdheid.

De inschakeling van een commissie die het college adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Dit is geregeld in de Monumentenverordening Amsterdam 2005. De commissie adviseert niet alleen over aanvragen om vergunning als bedoeld artikel 11 van de Monumentenwet 1988, maar ook om vergunningen als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening(en) en (voor zover dit gewenst wordt) artikel 37 van de Monumentenwet 1988.

De bevoegdheid om een object als gemeentelijk monument aan te wijzen is op grond van de Monumentenverordening Amsterdam 2005, een bevoegdheid van het college. De advisering over deze aanwijzing zal worden geregeld in een instellingsbesluit van het college.

Door de noodzakelijke onderlinge afstemming tussen de Bouwverordening en de Monumentenverordening en tevens tegemoet te komen aan de actualisering van de instellingsverordening van de commissie, wordt voorgesteld de verordening opnieuw vast te stellen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

In artikel 1 is de naam van de Commissie geïntroduceerd.

In het artikel zijn verder de taken genoemd waarmee de Commissie en haar subcommissies zijn belast.

Een belangrijk deel van de tijd besteedt de commissie aan het geven van adviezen in het kader van aanvragen om bouwvergunning. Deze taak vloeit voort uit artikel 12 van de Woningwet, waarbij de commissie het college nader adviseert over het al dan niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. De commissie hanteert daarbij primair de vastgestelde welstandsnota’s, maar geeft ook gemotiveerd aan dat, indien een bouwplan niet aan die de relevante nota voldoet, er aanleiding bestaat om niettemin te oordelen dat er, al dan niet, voldaan wordt aan redelijke eisen van welstand.

Verder heeft de Commissie een taak in het kader van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordeningen die voor de centraal-stedelijke gebieden en per stadsdeel vastgesteld zijn.

Daarbij gaat het om het geven van adviezen in het kader van monumenten, waarbij wel een onderscheid is gemaakt tussen enerzijds aanvragen om een monumentenvergunning, en anderzijds om aanvragen om de aanwijzing van een object als een beschermd rijksmonument of een gebied als een beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Met name voor deze laatste taak (de aanwijzingen) is een subcommissie: commissie IV, aan de Commissie voor Welstand en Monumenten toegevoegd.

Naast deze bevoegdheden tot advisering kan de Commissie worden gevraagd om nader advies uit te brengen in het kader van de voorbereiding van bijvoorbeeld besluitvorming in (toekomstige) ontwikkelingsgebieden en is de Commissie ook belast met de beoordeling of er sprake is of kan zijn van ontsierende reclame in de zin van artikel 8.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening, respectievelijk adviseren bij de beoordeling van aanvragen om een ligplaatsvergunning bedoeld in de Verordening op de haven en het binnenwater.

Tenslotte kan de Commissie zich ook ongevraagd uitlaten over zaken die haar wenselijk voorkomen. Gelet op de beperkte opdracht van Commissie IV zal deze subcommissie niet ongevraagd adviseren.

Artikel 2.

De commissie kent in het kader van zijn wettelijke taak in het kader van de Woningwet reeds een samenstelling welke is geregeld in de Bouwverordening Amsterdam 2003. Omwille van zinvolle verdeling van de taken zijn gebieden aangewezen waar de onderscheiden subcommissies zich op concentreren. De extra taken van de commissie in het kader van de aanwijzing van rijks- en gemeentelijke monumenten en stads- en dorpsgezichten, zijn opgedragen aan commissie IV.

Door de term monumentenspecialisten te gebruiken wordt het aan de commissie overgelaten, afhankelijk van de behoefte, specifieke deskundigheid (een architectuurhistoricus en/of een bouwhistoricus) aan te trekken.

Daarnaast is het mogelijk om lekenleden te benoemen.

Artikel 3.

De benoeming, de zittingsduur en de ongewenste combinatie van functies van de leden van de commissie als geheel en haar subcommissies is op dezelfde manier geregeld.

Artikel 4.

De Commissie heeft op grond van artikel 12c van de Woningwet en artikel 9.4 van de Bouwverordening Amsterdam 2003 de verplichting om een jaarverslag aan de Gemeenteraad en stadsdeelraden aan te bieden. In het verslag worden tevens de activiteiten van de commissie vermeld, anders dan die welke voortvloeien uit de Woningwet.

Artikel 5.

Regulier wordt er van uitgegaan dat voor het uitbrengen van een advies een termijn in acht genomen wordt van 8 weken. In sommige vallen is het noodzakelijk om op kortere termijn over een advies te kunnen beschikken, met name in de gevallen waarin door het bevoegde gezag de beslissing op de aanvraag binnen enkele weken dient te worden gegeven. Mocht de gegeven tijdsruimte dit toelaten, dan kan er voor worden gekozen om ook de commissie een langere termijn te geven voor het uitbrengen van een advies.

Artikel 6.

Voor de voortgang van met name de dagelijkse werkzaamheden, maar ook het onderhouden van overleg met diverse instanties is het noodzakelijk om een (ambtelijk) secretariaat in stand te houden. Dit secretariaat is thans organisatorisch ondergebracht bij de Dienst Milieu en Bouwtoezicht maar functioneert voor het overgrote deel zelfstandig.

Artikel 7.

De werkwijze van de commissie is geregeld in de Bouwverordening Amsterdam 2003. Deze regeling is overgenomen.

Zoals dit ook voorheen is vastgelegd, blijven de subcommissies I, II en III werkzaam voor een deel van de stad. Hierdoor kunnen ook andere accenten gelegd worden, waarbij ook de omstandigheid van een beschermd stads- of dorpsgezicht een belangrijke rol speelt. Voor subcommissie IV geldt geen andere beperking dan de grenzen van de gemeente.

De enige uitzondering die niet voor subcommissie geldt, is het geval waarbij er binnen een subcommissie de stemmen staken. Dit komt overigens zelden voor, maar in dat geval voorziet de commissie als geheel in het advies. Mochten de staken in de (plenaire) commissie staken, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

In voorkomende gevallen heeft de commissie de bevoegdheid om per subcommissie een afwijkende regeling vast te stellen. Dit geschiedt dan in het huishoudelijk reglement.

Artikel 8.

Net als bij de bestaande regeling in de Bouwverordening Amsterdam 2003, heeft de commissie de bevoegdheid om de afdoening van verzoeken te mandateren aan één of meer van haar leden.

Artikel 9.

Hoewel dit min of meer van zelf spreekt geeft de commissie haar advies schriftelijk. Vooral bij een negatief advies is het noodzakelijk om na te gaan welke argumenten voor de commissie doorslaggevend zijn geweest om een negatief advies af te geven. Bij een positief advies kan in een aantal gevallen worden volstaan met de verslaglegging van hetgeen tijdens de behandeling is opgemerkt.

De commissie kan op meerdere wijze worden betrokken bij ontwikkelingen waarover haar oordeel wordt gevraagd. Ten einde duidelijkheid te blijven houden op welke wijze zij gebruik maakt van haar bevoegdheden, is het wenselijk dat er aangegeven wordt in welke hoedanigheid zij adviseert.

Indien er een minderheidsstandpunt is, kan er door diegene worden verlangd dat diens standpunt uitdrukkelijk in het advies wordt vermeld.

Artikel 10.

De vergoeding die de leden van de Commissie ontvangen voor hun inspanningen zijn voor een belangrijk deel afgestemd op de overeenkomstige regeling die de Bond van Nederlandse Architecten (NBA) heeft opgesteld. Het blijft echter een bevoegdheid van het college om de hoogte vast te stellen.

Artikel 11.

Omdat integriteit ook bij de Commissie een rol kan spelen, is deze regeling expliciet opgenomen. De monumentenspecialisten van de Commissie IV mogen geen actief lid (voorzitter, secretaris, penningmeester, bestuurslid) zijn van een belangenorganisatie op het gebied van de monumentenzorg.

Artikel 12.

Om te voorkomen dat de zittende leden opnieuw zouden moeten worden benoemd is in de overgangsregeling vastgelegd dat zij automatisch lid blijven. De termijn waarop zij behoren af te treden blijft in stand.

Artikel 13.

De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, zodat per die datum in het nieuwe regime wordt voorzien. Daarmee is dit niet afhankelijk van de datum waarop het besluit wordt bekendgemaakt.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.

In artikel 1 is de naam van de Commissie geïntroduceerd.

In het artikel zijn verder de taken genoemd waarmee de Commissie en haar subcommissies zijn belast.

Een belangrijk deel van de tijd besteedt de commissie aan het geven van adviezen in het kader van aanvragen om bouwvergunning. Deze taak vloeit voort uit artikel 12 van de Woningwet, waarbij de commissie het college nader adviseert over het al dan niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. De commissie hanteert daarbij primair de vastgestelde welstandsnota’s, maar geeft ook gemotiveerd aan dat, indien een bouwplan niet aan die de relevante nota voldoet, er aanleiding bestaat om niettemin te oordelen dat er, al dan niet, voldaan wordt aan redelijke eisen van welstand.

Verder heeft de Commissie een taak in het kader van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordeningen die voor de centraal-stedelijke gebieden en per stadsdeel vastgesteld zijn.

Daarbij gaat het om het geven van adviezen in het kader van monumenten, waarbij wel een onderscheid is gemaakt tussen enerzijds aanvragen om een monumentenvergunning, en anderzijds om aanvragen om de aanwijzing van een object als een beschermd rijksmonument of een gebied als een beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. Met name voor deze laatste taak (de aanwijzingen) is een subcommissie: commissie IV, aan de Commissie voor Welstand en Monumenten toegevoegd.

Naast deze bevoegdheden tot advisering kan de Commissie worden gevraagd om nader advies uit te brengen in het kader van de voorbereiding van bijvoorbeeld besluitvorming in (toekomstige) ontwikkelingsgebieden en is de Commissie ook belast met de beoordeling of er sprake is of kan zijn van ontsierende reclame in de zin van artikel 8.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening, respectievelijk adviseren bij de beoordeling van aanvragen om een ligplaatsvergunning bedoeld in de Verordening op de haven en het binnenwater.

Tenslotte kan de Commissie zich ook ongevraagd uitlaten over zaken die haar wenselijk voorkomen. Gelet op de beperkte opdracht van Commissie IV zal deze subcommissie niet ongevraagd adviseren.

Artikel 2.

De commissie kent in het kader van zijn wettelijke taak in het kader van de Woningwet reeds een samenstelling welke is geregeld in de Bouwverordening Amsterdam 2003. Omwille van zinvolle verdeling van de taken zijn gebieden aangewezen waar de onderscheiden subcommissies zich op concentreren. De extra taken van de commissie in het kader van de aanwijzing van rijks- en gemeentelijke monumenten en stads- en dorpsgezichten, zijn opgedragen aan commissie IV.

Door de term monumentenspecialisten te gebruiken wordt het aan de commissie overgelaten, afhankelijk van de behoefte, specifieke deskundigheid (een architectuurhistoricus en/of een bouwhistoricus) aan te trekken.

Daarnaast is het mogelijk om lekenleden te benoemen.

Artikel 3.

De benoeming, de zittingsduur en de ongewenste combinatie van functies van de leden van de commissie als geheel en haar subcommissies is op dezelfde manier geregeld.

Artikel 4.

De Commissie heeft op grond van artikel 12c van de Woningwet en artikel 9.4 van de Bouwverordening Amsterdam 2003 de verplichting om een jaarverslag aan de Gemeenteraad en stadsdeelraden aan te bieden. In het verslag worden tevens de activiteiten van de commissie vermeld, anders dan die welke voortvloeien uit de Woningwet.

Artikel 5.

Regulier wordt er van uitgegaan dat voor het uitbrengen van een advies een termijn in acht genomen wordt van 8 weken. In sommige vallen is het noodzakelijk om op kortere termijn over een advies te kunnen beschikken, met name in de gevallen waarin door het bevoegde gezag de beslissing op de aanvraag binnen enkele weken dient te worden gegeven. Mocht de gegeven tijdsruimte dit toelaten, dan kan er voor worden gekozen om ook de commissie een langere termijn te geven voor het uitbrengen van een advies.

Artikel 6.

Voor de voortgang van met name de dagelijkse werkzaamheden, maar ook het onderhouden van overleg met diverse instanties is het noodzakelijk om een (ambtelijk) secretariaat in stand te houden. Dit secretariaat is thans organisatorisch ondergebracht bij de Dienst Milieu en Bouwtoezicht maar functioneert voor het overgrote deel zelfstandig.

Artikel 7.

De werkwijze van de commissie is geregeld in de Bouwverordening Amsterdam 2003. Deze regeling is overgenomen.

Zoals dit ook voorheen is vastgelegd, blijven de subcommissies I, II en III werkzaam voor een deel van de stad. Hierdoor kunnen ook andere accenten gelegd worden, waarbij ook de omstandigheid van een beschermd stads- of dorpsgezicht een belangrijke rol speelt. Voor subcommissie IV geldt geen andere beperking dan de grenzen van de gemeente.

De enige uitzondering die niet voor subcommissie geldt, is het geval waarbij er binnen een subcommissie de stemmen staken. Dit komt overigens zelden voor, maar in dat geval voorziet de commissie als geheel in het advies. Mochten de staken in de (plenaire) commissie staken, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

In voorkomende gevallen heeft de commissie de bevoegdheid om per subcommissie een afwijkende regeling vast te stellen. Dit geschiedt dan in het huishoudelijk reglement.

Artikel 8.

Net als bij de bestaande regeling in de Bouwverordening Amsterdam 2003, heeft de commissie de bevoegdheid om de afdoening van verzoeken te mandateren aan één of meer van haar leden.

Artikel 9.

Hoewel dit min of meer van zelf spreekt geeft de commissie haar advies schriftelijk. Vooral bij een negatief advies is het noodzakelijk om na te gaan welke argumenten voor de commissie doorslaggevend zijn geweest om een negatief advies af te geven. Bij een positief advies kan in een aantal gevallen worden volstaan met de verslaglegging van hetgeen tijdens de behandeling is opgemerkt.

De commissie kan op meerdere wijze worden betrokken bij ontwikkelingen waarover haar oordeel wordt gevraagd. Ten einde duidelijkheid te blijven houden op welke wijze zij gebruik maakt van haar bevoegdheden, is het wenselijk dat er aangegeven wordt in welke hoedanigheid zij adviseert.

Indien er een minderheidsstandpunt is, kan er door diegene worden verlangd dat diens standpunt uitdrukkelijk in het advies wordt vermeld.

Artikel 10.

De vergoeding die de leden van de Commissie ontvangen voor hun inspanningen zijn voor een belangrijk deel afgestemd op de overeenkomstige regeling die de Bond van Nederlandse Architecten (NBA) heeft opgesteld. Het blijft echter een bevoegdheid van het college om de hoogte vast te stellen.

Artikel 11.

Omdat integriteit ook bij de Commissie een rol kan spelen, is deze regeling expliciet opgenomen. De monumentenspecialisten van de Commissie IV mogen geen actief lid (voorzitter, secretaris, penningmeester, bestuurslid) zijn van een belangenorganisatie op het gebied van de monumentenzorg.

Artikel 12.

Om te voorkomen dat de zittende leden opnieuw zouden moeten worden benoemd is in de overgangsregeling vastgelegd dat zij automatisch lid blijven. De termijn waarop zij behoren af te treden blijft in stand.

Artikel 13.

De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, zodat per die datum in het nieuwe regime wordt voorzien. Daarmee is dit niet afhankelijk van de datum waarop het besluit wordt bekendgemaakt.