Regeling vervallen per 01-01-2010

Huisvestingsverordening 2007

Geldend van 01-09-2007 t/m 31-12-2009

Intitulé

Huisvestingsverordening 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. aandachtsgebied: het gebied van stadsdeel Westerpark, stadsdeel Zeeburg, stadsdeel De Baarsjes, stadsdeel Bos en Lommer (deel binnen de Ring A10) en stadsdeel Oost/Watergraafsmeer;

  • b. basisgebied: het gebied van stadsdeel Amsterdam-Centrum, stadsdeel Oud-Zuid, stadsdeel Oud-West en stadsdeel Zuideramstel;

  • c. besluit: het Huisvestingsbesluit;

  • d. Convenant Woonruimtebemiddeling: een overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en eigenaren van één of meer woonruimten met betrekking tot woonruimteverdeling;

  • e. complex: een aaneengesloten groep woonruimten die als een eenheid is aangewezen;

  • f. eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, tweede lid, van de wet bepaalde;

  • g. gebruiksoppervlakte: binnenwerkse kernoppervlakte (BKO);

  • h. huishouden: een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen, die een gemeenschap­pelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • i. huurprijs: het daaromtrent in artikel 1, eerste lid, onder f, en de leden 4 en 5, van de wet bepaalde, berekend volgens het woningwaarderingsstelsel behorende bij het Besluit huurprijzen woonruimte;

  • j. huurtoeslaggrens: de grens, vermeld in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

  • k. inkomen: rekeninkomen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet op de Huurtoeslag;

  • l. inwoning: het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • m. locatie: aaneengesloten groep standplaatsen binnen de gemeente Amsterdam die als een eenheid wordt beschouwd;

  • n. maximale huurprijs: de maximale huurprijsgrens, vastgesteld krachtens artikel 12 van het Besluit huurprijzen woonruimte;

  • o. onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet;

  • p. onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat die daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezen­lijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en toilet;

  • q. particuliere eigenaar: een eigenaar niet-zijnde een woningcorporatie;

  • r. rekenhuur: huur als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de Huurtoeslag.

  • s. splitsing: het splitsen van een gebouw in appartementsrechten of het verlenen van rechten met betrekking tot een gebouw door een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 33 van de wet; 

  • t. splitsingscontingent: het maximumaantal woonruimten met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens waarvoor in het aandachtsgebied per stadsdeel en in het basisgebied voor de daarin gelegen stadsdelen gezamenlijk splitsingsvergunning verleend kan worden, zoals opgenomen in bijlage B;

  • u. splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet;

  • v. stedelijkevernieuwingsplan: een plan waarin wordt aangegeven op welke wijze de vier aandachtsvelden van stedelijke vernieuwing (versterking van de stad als woongebied, werkgebied, verkeersgebied en verzorgingsgebied) en de stedelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing (kwaliteitsverhoging, bevorderen leefbaarheid en optimalisering grondgebruik) in een plangebied worden gerealiseerd;

  • w. traditionele doelgroep: de groep/degenen die volgens de bepalingen in artikel 18 van de voormalige Woonwagenwet voor een bewonersverklaring in aanmerking kon/konden komen;

  • x. urgentieverklaring: verklaring zoals die tot de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 1996 is afgegeven aan huishoudens als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;

  • y. verblijfsgerechtigde: degene voor wie de taakstelling, vermeld in artikel 60a, aanhef en onder b, van de wet van toepassing is;

  • z. voorrangsverklaring: verklaring die wordt afgegeven aan huishoudens bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;

  • aa. het WGR-gebied: het grondgebied, in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR), van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang;

  • bb. wet: de Huisvestingswet;

  • cc. woningcorporatie: een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet;

  • dd. woningruil: ruil waarbij twee of meer huishoudens zich daadwerkelijk vestigen in elkaars woning;

  • ee. woongroep: een samenlevingsverband, bestaande uit ten minste drie personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat;

  • ff. woonoppervlak: het gezamenlijk oppervlak van de vertrekken zoals dat wordt berekend volgens het Besluit huurprijzen woonruimte.

  • gg. woonwerklocatie: een aaneengesloten groep standplaatsen binnen de gemeente Amsterdam die als een eenheid wordt beschouwd en is bestemd tot terrein voor kermis- en /of circus­exploitanten;

  • hh. zoekprofiel: de beperking die een voorrangskandidaat krijgt opgelegd bij het zoeken naar een woning.

Hoofdstuk 2a Verdeling van standplaatsen voor woonwagens

Artikel 2a.1 Werkingsgebied

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een standplaats in gebruik te nemen of te geven.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van een standplaats welke is toegewezen overeenkomstig artikel 2a.3.

Artikel 2a.2 Inschrijving

  • 1. Burgemeester en Wethouders leggen per categorie als bedoeld in artikel 2a.3 een inschrijvingsregister aan van woningzoekenden die voor een standplaats in aanmerking willen komen.

  • 2. Bij inschrijving worden afschriften van de volgende bescheiden overgelegd, voorzover van toepassing:

    • a.

      een bewonersverklaring waaruit blijkt dat de woningzoekende behoort tot de traditionele doelgroep;

    • b.

      een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie;

    • c.

      een paspoort of enig ander stuk waaruit blijkt dat men de Nederlandse nationali­teit bezit, dan wel een verblijfsvergunning of enig ander stuk waar­uit blijkt dat men over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikt;

    • d.

      bewijzen van inkomsten waaruit het huidige inkomen van het huishouden blijkt;

    • e.

      een huurovereenkomst in geval van woningzoekenden die reeds op een standplaats wonen of vanuit een zelfstandige woning willen doorstromen naar een standplaats;

    • f.

      bewijzen waaruit naar oordeel van Burgemeester en Wethouders blijkt dat de woningzoekende:

      • een bedrijf of beroep uitoefent dat verband houdt met de exploitatie van het circus- of kermisbedrijf en

      • minimaal 70% van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie kalenderjaren binnen het voornoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.

  • 3. Burgemeester en Wethouders verstrekken aan woningzoekenden een bewijs van inschrijving.

  • 4. Het bewijs van inschrijving blijft een jaar geldig, tenzij verlenging heeft plaatsgevonden.

  • 5. De inschrijving vervalt, indien:

    • a.

      de geldigheidstermijn van het bewijs van inschrijving is verstreken;

    • b.

      aan de woningzoekende door Burgemeester en Wethouders een standplaats of woning is toegewezen en deze door de woningzoekende is aanvaard;

    • c.

      het ingeschreven huishouden is verhuisd zonder schriftelijke berichtgeving binnen vijf werkdagen na de dag van verhuizing;

    • d.

      het ingeschreven huishouden daarom verzoekt;

    • e.

      de inschrijving is verricht op grond van door het huishouden verstrekte gegevens waarvan het huishouden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2a.3 Volgordebepaling bij de toewijzing

  • 1. Voor de toewijzing van een standplaats door Burgemeester en Wethouders komen de volgende categorieën woningzoekenden in aanmerking, in de navolgende rangorde:

    • a.

      de woningzoekende die een standplaats huurt op een locatie en wil doorschuiven naar een vrijkomende standplaats op dezelfde locatie, mits de eigen standplaats vrijkomt;

    • b.

      de woningzoekende die op de peildatum een standplaats huurt op een locatie en deze moet ontruimen vanwege opheffing of verkleining van die locatie;

    • c.

      de woningzoekende die behoort tot de traditionele doelgroep en wiens sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat verhuizing van de huidige standplaats/woning in Amsterdam naar een (andere) stand­plaats geboden is;

    • d.

      een kind, inwonend bij familie in de eerste graad op de locatie waar een standplaats vrijkomt;

    • e.

      de woningzoekende die behoort tot de traditionele doelgroep en die in Amsterdam in een woonwagen op een standplaats woont of heeft gewoond, waarbij de woningzoekende die een standplaats leeg achterlaat, voorgaat op de woningzoekende die geen standplaats leeg achterlaat;

    • f.

      overige woningzoekenden.

  • 2. De rangorde bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op woon­werk­locaties, met dien verstande dat de onder a tot en met e genoemde woningzoekende een bedrijf of beroep moet uitoefenen dat verband houdt met de exploitatie van het circus- of kermisbedrijf en minimaal 70% van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie kalenderjaren binnen het voornoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.

  • 3. Binnen de categorieën genoemd in het eerste lid, onder a en e, geldt dat de woningzoekende die het langst op de locatie woont, voorgaat op andere woningzoekenden uit de desbetreffende categorie, en dat bij gelijke woonduur de oudste in leeftijd voorgaat.

  • 4. Binnen de categorie genoemd in het eerste lid, onder b, geldt dat de woningzoekende met de oudste peildatum voorgaat op andere woningzoekenden uit deze categorie, en dat bij gelijke peildatum degene met de langste woonduur voorgaat.

  • 5. Binnen de categorieën genoemd in het eerste lid, onder c, d en f, geldt dat de woningzoekende met de oudste datum sociale indicatie (c) of oudste inschrijfdatum (d en f) voorgaat op andere woningzoekenden uit de desbetreffende categorie.

Artikel 2a.4 Huisvestingsvergunning

  • 1. Om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen, moet het huishouden beschikken over een woonwagen of aantonen dat er ten behoeve van het huishouden een woonwagen wordt gebouwd.

  • 2. Om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen moet ten minste één van de leden van het huishouden de leeftijd van 18 jaar of ouder hebben bereikt.

  • 3. Voor een huisvestingsvergunning komt in aanmerking het huishouden dat volgens de rangorde, bedoeld in artikel 2a.3, eerste lid, aan de beurt is.        

  • 4. Per huishouden wordt slechts één huisvestingsvergunning verstrekt.

  • 5. Het huishouden dient binnen vier weken gebruik te maken van de huisvestingsvergunning, tenzij de bouw van de voor het huishouden bestemde woonwagen nog niet gereed is. In het laatste geval kan toestemming worden gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een caravan, totdat de woonwagen is gereedgekomen.

Hoofdstuk 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Paragraaf 3.1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt aangewezen alle woonruimte, ongeacht de huur- of koopprijs, met inachtneming van de Verordening op de stadsdelen.

Artikel 3.1.2 Aanvraag onttrekkingsvergunning

  • 1. De aanvraag om een onttrekkingsvergunning wordt ingediend op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier en gaat ten minste vergezeld van de in de artikelen 3.1.3 en 3.1.4 vermelde gegevens en bescheiden.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal worden ingediend.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen indien zij betrekking heeft op met elkaar samenhangende gebouwen.

Artikel 3.1.3 In de aanvraag onttrekkingsvergunning op te nemen gegevens

De aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    de namen en de adressen van de bewoners van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    de koopprijs dan wel de betaalde en de maximaal redelijke huurprijs van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • e.

    in geval van samenvoeging: de naam van de toekomstige bewoner en de omvang van diens huishouden;

  • f.

    de reden van het verzoek.

Artikel 3.1.4 Bij de aanvraag onttrekkingsvergunning in te dienen bescheiden

Bij de aanvraag moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • a.

    één of meer tekeningen waaruit blijkt de plattegrond op schaal van iedere verdieping van het gebouw, alsmede de verdieping of verdiepingen waarop de aanvraag betrekking heeft, met een aanduiding van de beoogde bestemming;

  • b.

    een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • c.

    een compensatievoorstel als bedoeld in artikel 3.1.10, lid 1;

  • d.

    indien vrijstelling van compensatie wordt gevraagd: de laatste aanslag onroerende-zaakbelasting;

  • e.

    bescheiden betreffende eventueel aangevraagde subsidies ten behoeve van woningverbetering.

Artikel 3.1.5 Ontvangst aanvraag onttrekkingsvergunning

De aanvrager krijgt van of namens Burgemeester en Wethouders een bewijs van ontvangst waarop de datum van ontvangst is vermeld.

Artikel 3.1.6 Ontvankelijkheid aanvraag onttrekkingsvergunning

Indien de aanvrager de in de artikelen 3.1.3 en 3.1.4 vermelde gegevens en bescheiden niet of in onvoldoende mate verstrekt bij het indienen van de aanvraag, stellen Burgemeester en Wethouders de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een termijn van ten minste twee weken en ten hoogste vier weken nadat hem dit is medegedeeld, aan te vullen of te verbeteren.

Artikel 3.1.7 Termijn van beslissing

Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste dertien weken verdagen.

Artikel 3.1.8 Samenloop van woningonttrekking en bouwen

  • 1. Indien voor het gebouw of de gebouwgedeelten waarop de aanvraag om vergunning betrekking heeft, tevens een bouwvergunning is aangevraagd, kan bij de aanvraag voor overeenkomstige bescheiden en gegevens worden verwezen naar de aanvraag om bouwvergunning, voorzover dit niet reeds is aangegeven bij de toepassing van artikel 2.1.4, vijfde lid, van de Bouwverordening Amsterdam 1993.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.7 kunnen Burgemeester en Wethouders de beslissing over een aanvraag om vergunning aanhouden, indien deze aanvraag voortvloeit uit de toepassing van artikel 2.1.4, vijfde lid, van de Bouwverordening Amsterdam 1993.

  • 3. De aanhouding eindigt uiterlijk twee weken na de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning.

Artikel 3.1.9 Beschikkingsvereisten

De gegevens die ten minste in de vergunning moeten worden vermeld, zijn:

  • a.

    de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft, aangeduid met de straat, het huisnummer en/of de kadastrale ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in artikel 3.1.4 en

  • b.

    bij toepassing van artikel 3.1.10:

    - de verlangde financiële compensatie met het in rekening gebrachte aantal m2 of de geboden reële compensatie en

    - de mededeling dat binnen één jaar van de vergunning moet worden gebruikgemaakt dan wel de termijn in geval van een tijdelijke vergunning.

Artikel 3.1.10 Onttrekkingsvergunning onder voorwaarden en voorschriften

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden en voorschriften verbinden:

    • 1.

      het betalen van compensatiegeld (financiële compensatie). Hierbij gelden de volgende prijzen:

      - bij onttrekking aan de woonbestemming: maximaal € 900 per m2;

      - in alle andere gevallen: maximaal € 450 per m2.

      De hiervoor vermelde bedragen worden jaarlijks door Burgemeester en Wethouders vastgesteld aan de hand van de bouwkostenindex. Voor de berekening van de financiële compensatie bij samenvoeging wordt uitgegaan van het woonoppervlak van de te onttrekken woonruimte(n);

    • 2.

      het toevoegen aan de woonruimtevoorraad van een naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijkwaardige woonruimte (reële compensatie).

  • 2. In het geval het belang van de aanvrager slechts voor een bepaalde tijd aanwezig is, kan de vergunning worden verleend voor maximaal twee jaar.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen slechts tot gedeeltelijke of gehele vrijstelling van compensatie op andere dan financiële gronden beslissen.

Artikel 3.1.11 Handelen in strijd met de verleende vergunning

Hij die handelt in strijd met enig aan de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de wet verbonden voorschrift, wordt geacht zonder vergunning te hebben gehandeld.

Artikel 3.1.12 Handelen zonder vergunning

Indien zonder vergunning is gehandeld en de belanghebbende niet bereid is om alsnog een aanvraag om vergunning te doen, kunnen Burgemeester en Wethouders op grond van de beschikbare gegevens niettemin besluiten als ware een aanvraag gedaan.

Paragraaf 3.2 Splitsing

Artikel 3.2.1 Werkingsgebied en verbodsbepaling

  • 1. Als categorie gebouwen als bedoeld in artikel 33 van de wet, worden aangewezen alle gebouwen, tot stand gekomen vóór 1940 in het gebied zoals dat gearceerd is weergegeven op de plattegrond van de gemeente Amsterdam in bijlage A. Het gaat om het gebied dat was vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 8 augustus 1977, nr. 19 (Gemeenteblad 1977, afd 3, volgn. 145).

  • 2. Uitgezonderd van deze aanwijzing zijn:

    • a.

      gebouwen die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders door ingrijpende vernieuwbouw afdoende voldoen aan nieuwbouweisen;

    • b.

      gebouwen die eigendom zijn van een coöperatieve flatexploitatievereniging en waarvan de eigendom wordt gesplitst in een zelfde aantal appartementsrechten, als het aantal lidmaatschapsrechten van de flatexploitatievereniging onder voorwaarde dat de lidmaatschapsrechten daadwerkelijk zijn uitgegeven;

    • c.

      gebouwen waarin meerdere woonruimten aanwezig zijn, die alle samen in één appartementsrecht worden ondergebracht.

Artikel 3.2.2 Aanvraag splitsingsvergunning

  • 1. De aanvraag voor een splitsingsvergunning wordt op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier ingediend.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden worden in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal ingediend.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen, indien zij betrekking heeft op aangrenzende gebouwen.

Artikel 3.2.3 In de aanvraag splitsingsvergunning op te nemen gegevens

  • De aanvraag bevat de volgende gegevens:

  • a. de straat, het huisnummer, de kadastrale ligging en het jaar van het tot stand komen van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b. de aard en het huidige gebruik van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c. de namen en de adressen van de bewoners van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d. de maximale huurprijs van de woonruimten van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.2.4 Bij de aanvraag splitsingsvergunning in te dienen bescheiden

  • Bij het indienen van de aanvraag om splitsingsvergunning worden ten minste de volgende bescheiden overgelegd:

  • a. één of meer tekeningen waaruit blijkt:

    • de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw;

    • de lengte- en dwarsdoorsneden;

    • alle gevelaanzichten;

    • details die verband houden met de geluidwering en de brandveiligheid;

  • b. een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal, waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • c. een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in art. 109 van Boek 5 (titel 9) van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, waarin de indeling en de met de splitsing beoogde eigendomswijzigingen zijn aangegeven op ten minste de schaal 1 : 100;

  • d. een bouwkundig opnamerapport, waaruit blijkt dat de toestand van het gebouw zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud niet tegen splitsing verzet, dan wel hoe het gebouw hiertoe zal worden aangepast.

Artikel 3.2.5 Termijn van beslissing

Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste dertien weken verdagen, behoudens toepassing van art. 3.2.11, tweede lid.

Artikel 3.2.6 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning in verband met de woonruimtevoorraad

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die worden verhuurd of die laatstelijk verhuurd zijn geweest;

    • b.

      de maximale huurprijs voor één of meer van die woonruimten de huurtoeslaggrens niet te boven gaat;

    • c.

      niet gewaarborgd is dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die voor de verhuur is bestemd.

  • 2. De splitsingsvergunning kan eveneens worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in art. 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen;

    • b.

      de maximale huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het in het eerste lid, onder b, bedoelde bedrag;

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zal of zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die voor verhuur is bestemd.

  • 3. Bij toepassing van het eerste en tweede lid weegt in ieder geval het belang van de vergunningaanvrager niet op tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor verhuur is bestemd, indien verlening van de splitsingsvergunning leidt tot een overschrijding van een in bijlage B genoemd splitsingscontingent.

Artikel 3.2.7 Verdeling splitsingscontingenten in het aandachtsgebied

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een verdeelbesluit bepalen dat zij voor een in bijlage B  voor een stadsdeel in het aandachtsgebied, dan wel voor een deel van het splitsingscontingent, uitsluitend splitsingsvergunningen verlenen voor gebouwen in de volgende categorieën:

    • a.

      complexgewijze aanpak: gebouwen met een bouwplan dat deel uitmaakt van een stedelijk vernieuwingsplan of een complexgewijze of buurtgerichte aanpak;

    • b.

      samenvoegen: gebouwen waarin ten minste één woonruimte door het doen van een bouwkundige ingreep met ten minste 30 m² gebruiksoppervlakte wordt vergroot;

    • c.

      splitsen gewenst: gebouwen die zijn gelegen in een gebied waarvan Burgemeester en Wethouders hebben bepaald dat splitsen in dat gebied wenselijk is.

  • 2. Een verdeelbesluit heeft betrekking op een periode die aanvangt op 1 september van een jaar en een lengte heeft van ten minste één jaar en wordt vóór 1 september van dat jaar bekendgemaakt.

  • 3. Een verdeelbesluit kan ten hoogste één maal per jaar worden herzien door het nemen van een verdeelbesluit.

Artikel 3.2.8 Verdeling splitsingscontingenten in het basisgebied

  • 1. Burgemeester en Wethouders verlenen in het basisgebied uitsluitend splitsingsvergunningen voor gebouwen in de categorie ‘complexgewijze aanpak’, als bedoeld in artikel 3.2.7, eerste lid, onder a.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen een dergelijke vergunning alleen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, gelet op de voortgang van de complexgewijze aanpak van het betreffende gebied.

Artikel 3.2.9 Verdeling splitsingscontingenten in tijd

Burgemeester en Wethouders kunnen jaarlijks voor aanvang van de betreffende periode besluiten dat zij voor elk van de periodes van 1 september 2007 tot 1 september 2008 en van 1 september 2008 tot 1 september 2009 minder splitsingvergunningen verlenen dan een splitsingcontingent toelaat, mits het aantal waartoe zij besluiten ten minste één derde van het splitsingscontingent omvat.

Artikel 3.2.10 Weigerings- en aanhoudingsgronden splitsingsvergunning in verband met de stadsvernieuwing

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, is gelegen, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in art. 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of leefmilieuverordening als bedoeld in art. 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor een zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is,

    • b.

      het ontwerp voor dat plan of voor die verordening dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd,

    • c.

      de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 2. De beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in art. 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan,

    • b.

      dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend,

    • c.

      redelijkerwijs mag worden verwacht dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en

    • d.

      redelijkerwijs mag worden verwacht dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 3. De aanhouding als bedoeld in het tweede lid duurt niet langer dan tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge art. 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen, waarna Burgemeester en Wethouders binnen vier weken beslissen op een aanvraag om een splitsingsvergunning.

Artikel 3.2.11 Weigerings- en aanhoudingsgronden splitsingsvergunning in verband met de toestand van het gebouw

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

    • b.

      de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 2. De beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat de aanvrager van de vergunning tot splitsing de gebreken als bedoeld in het eerste lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen binnen een daarvoor door Burgemeester en Wethouders gestelde termijn. Het gestelde in de vorige zin is in ieder geval van toepassing, indien een handhavingsbesluit ingevolge artikel 1b, tweede lid Woningwet is genomen of is aangeschreven ingevolge artikel 13 of 13a Woningwet.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt daarbij tevens bepaald dat de vergunning wordt verleend, indien de in het besluit tot aanhouding aangegeven gebreken zijn opgeheven binnen de daartoe in dat besluit aangegeven termijn. In geval van een handhavingsbesluit  of aanschrijving als bedoeld in het tweede lid, wordt in het besluit tot aanhouding met betrekking tot de op te heffen gebreken en de daarvoor geldende termijn verwezen naar die aanschrijving. Nadat door Burgemeester en Wethouders is vastgesteld dat de voorzieningen zijn getroffen, wordt met inachtneming van de Bouwverordening Amsterdam 2003 binnen vier weken beslist op een aanvraag om een splitsingsvergunning.

Artikel 3.2.12 Voorwaarden en verplichtingen

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen aan de verlening van een splitsingsvergunning de opschortende voorwaarde verbinden dat een bouwplan als bedoeld in artikel 3.2.7, eerste lid, is uitgevoerd.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen in gevallen die daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komen, bij het achterwege laten van de opschortende voorwaarde een zekerheidstelling eisen, waardoor de uitvoering van het door hen goedgekeurde maar nog niet uitgevoerde bouwplan verzekerd wordt.

  • 3. De uitvoering van een bouwplan dient binnen acht weken na verlening van de splitsingsvergunning aan te vangen en de gereedmelding ervan dient binnen een door Burgemeester en Wethouders te bepalen redelijke termijn bij hen te worden ingediend.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing van de in het vorige lid vermelde termijnen verlenen, mits hiertoe tijdig voor het verstrijken van een termijn een schriftelijk en gemotiveerd verzoek bij hen is gedaan.

Artikel 3.2.13 Aanvragen splitsingsvergunningen door woningcorporaties

  • Een aanvraag voor een splitsingvergunning door een woningcorporatie wordt niet geweigerd, indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:

  • a. dat er geen bezwaar is van de kant van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam op grond van een zwaarwegend volkshuisvestingsbelang;

  • b. dat er van de zijde van de Minister voor de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geen bezwaar is als bedoeld in art. 11e, derde lid, onder b, van het Besluit beheer sociale-huursector tot verkoop van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c. dat de woningcorporatie voldoet aan de bepalingen uit het Convenant verkoop sociale huurwoningen 2002–2007, dan wel een tussen partijen nieuw overeengekomen Convenant over verkoop van sociale huurwoningen.

Artikel 3.2.14 Beschikkingsvereisten splitsingsvergunning

De gegevens die ten minste in de beschikking op de aanvraag moeten worden vermeld, zijn: de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft, aangeduid met de straat, het huisnummer en/of de kadastrale ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in art. 3.2.4, ten minste omvattend het splitsingsplan.

Hoofdstuk 4 Verdere bepalingen

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 4.2 Experimenten

Burgemeester en Wethouders zijn, de raadscommissie ex art. 82 van de Gemeentewet gehoord, bevoegd voor een beperkte periode af te wijken van (onderdelen van) deze verordening ten behoeve van experimenten in het belang van de volkshuisvesting, mits niet in strijd met de wet of het besluit.

Artikel 4.3 Overgangsbepalingen

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat er huisvestingsvergunningen worden verleend na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening op basis van de criteria van de Huisvestingsverordening 2003, indien de toewijzing vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening heeft plaatsgevonden.

  • 2. Vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening verleend krachtens de Huisvestingsverordening 2003, gelden als vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften als bedoeld in deze verordening.

  • 3. Aanvragen voor een voorrangsverklaring, een medische indicatie en een huisvestingsvergunning, alsmede voor een vergunning voor woonruimteonttrekking welke vóór of op de dag van inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn ingediend, worden behandeld overeenkomstig het voordien geldende recht, indien dit voor de betrokkene gunstiger is.

  • 4. Op aanvragen voor een splitsingsvergunning, ingediend vóór het in werking treden van deze verordening, wordt beslist volgens de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen.

  • 5. Indien een bezwaarschrift wordt of is ingediend met betrekking tot een beslissing bedoeld in het vierde lid, wordt op het bezwaar eveneens beslist met toepassing van de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen.

  • 6. Verdeelbesluiten, vastgesteld door Burgemeester en Wethouders voor het basisgebied met een looptijd tot 1 september 2007, blijven van kracht tot 1 september 2009. Dergelijke verdeelbesluiten gelden ook ten aanzien van in dat tijdsbestek vrijvallend quotum. Resterend quotum per 31 augustus 2009 en quotum dat vrijvalt op of na 1 september 2009 komt te vervallen.

  • 7. Verdeelbesluiten, vastgesteld door Burgemeester en Wethouders voor het aandachtsgebied met een looptijd tot 1 september 2007 worden per genoemde datum vervangen door de op grond van deze verordening te nemen verdeelbesluiten. Nog niet vergeven en na 1 september 2007 vrijvallende splitsingsvergunningen conform de oude regelgeving maken onderdeel uit van de op grond van deze verordening te nemen verdeelbesluiten.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Huisvestingsverordening 2007.