Regeling vervallen per 26-05-2014

Bijzondere Subsidieverordening Stimulering Schone Rondvaart

Geldend van 16-07-2012 t/m 25-05-2014

Intitulé

Bijzondere Subsidieverordening Stimulering Schone Rondvaart

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      ASA 2004: Algemene Subsidieverordening van de gemeente Amsterdam 2004;

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

    • c.

      CCR: Centrale Commissie voor de Rijnvaart;

    • d.

      CCR2-norm: een motor van een rondvaartboot met een uitstoot van maximaal NOx 6.0 g/kWh en PM10 0.3 g/kWh, zoals vastgesteld door de CCR;

    • e.

      Fase IIIB-norm: de norm die door de Europese richtlijn voor emissies van binnenvaartschepen wordt vastgesteld en opgelegd aan de fabrikanten van motoren;

    • f.

      Fase IV-norm: de norm die door de Europese richtlijn voor emissies van binnenvaartschepen als Fase IV-norm wordt vastgesteld en opgelegd aan de fabrikanten van motoren;

    • g.

      de-minimisverklaring: de verklaring van de aanvrager dat de aanvrager in de afgelopen drie belastingjaren minder dan € 200.000 aan subsidies of andere voordelen van overheden heeft ontvangen, zoals bepaald in de Verordening (EG) 1998/2006, L379/5, betreffende de-minimissteun,

    • h.

      elektrische motor: een motor bedoeld voor het aandrijven van de rondvaartboot die volledig elektrisch voor de gebruikelijke bedrijfsvoering gebruikt kan worden;

    • i.

      groepsvrijstellingsverordening: verordening nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar worden verklaard (PBEU L 214/3);

    • j.

      grote onderneming: een onderneming die geen kleine of middelgrote onderneming is;

    • k.

      kleine onderneming: een onderneming met minder dan 50 werknemers, een jaaromzet en/of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 10 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Groepsvrijstellingsverordening;

    • l.

      oplaadpunt: een walstroomvoorziening die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het opladen van de accu van een elektrische motor van een rondvaartboot. De voorziening wordt gevoed door het vaste stroomnet;

    • m.

      middelgrote onderneming: een onderneming met minder dan 250 werknemers, een jaaromzet van minder dan € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van minder dan € 43 miljoen, zoals bepaald in bijlage I van de Groepsvrijstellingsverordening;

    • n.

      rondvaartboot: een passagiersvaartuig, zoals gedefinieerd in de VOB 2010, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot het vervoer van personen, of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie waarvoor een geldige vergunning als bedoeld in artikel 2.4.5, eerste lid, van de VOB 2010 is afgegeven;

    • o.

      VOB 2010: Verordening op het binnenwater 2010.

Artikel 2 Toepasselijkheid ASA 2004

  • 1. De ASA 2004 is van toepassing, tenzij daarvan in het bij of krachtens deze verordening bepaalde uitdrukkelijk wordt afgeweken.

  • 2. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn aan te merken als ‘projectsubsidies', zoals bepaald in de paragrafen 2 en 3 van de ASA 2004.

Hoofdstuk 2 Subsidieprogramma

Artikel 3 Doel en Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het doel van de regeling is het stimuleren van een versnelling van de vervanging van vuile motoren van rondvaartboten waardoor de uitstoot van fijnstof (PM10) en NO2 wordt verminderd.

  • 2. Het College kan subsidie verlenen voor het vervangen of aanpassen van motoren van rondvaartboten die binnen de gemeente worden geëxploiteerd waarbij de nieuwe of aangepaste motor voldoet aan de:

    • a.

      CCR2-norm en tevens is voorzien van een roetfilter en een naverbrander waarbij vervanging of aanpassing uiterlijk op 31 december 2012 is gerealiseerd;

    • b.

      CCR3-norm of een gelijkwaardige alternatief;  

    • c.

      Fase IV-norm of een gelijkwaardig alternatief.

  • 3. Het College verstaat onder een gelijkwaardig alternatief voor een motor die voldoet aan de CCR3-norm, zoals gesteld in lid 1, onder b, van dit artikel, in ieder geval een motor met een uitstoot van maximaal NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh of een volledig elektrische primaire aandrijving.

  • 4. Het College verstaat onder een gelijkwaardig alternatief voor een motor die voldoet aan de Fase IV-norm, zoals gesteld in lid 2, onder c., van dit artikel, in ieder geval een motor met een uitstoot van maximaal NOx 0,4 g/kWh en PM 0,025 g/kWh of een volledig elektrische primaire aandrijving;

  • 5. Het College beslist over het gelijkwaardige alternatief op basis van geverifieerde berekeningen over de uitstoot. Het College kan nadere eisen stellen aan de verificatie van het gelijkwaardige alternatief.

Artikel 4 Criteria met betrekking tot de subsidieaanvrager, motor en de rondvaartboot

  • 1. De subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door ondernemingen die de rondvaartboten in eigendom hebben.

  • 2. De motor waar de subsidie betrekking op heeft, wordt als hoofdmotor gebruikt voor het aandrijven van de rondvaartboot.

  • 3. Ten behoeve van de rondvaartboot waar de subsidieverstrekking betrekking op heeft, is een vergunning op grond van de VOB 2010 verstrekt op basis waarvan de rondvaartboot binnen de gemeente kan worden geëxploiteerd.

  • 4. De motor vormt een duurzaam onderdeel van de rondvaartboot.

  • 5. Indien het vaartuig wordt voorzien van hulpmotoren en/of stroomaggregaten, dienen deze ook te voldoen aan de in artikel 3, tweede lid, gestelde normen.

  • 6. Indien er sprake is van een elektrische motor, mogen hulpmotoren en/of stroomaggregaten niet volcontinu in gebruik zijn (slechts ter ondersteuning) en ook niet de taak van de hoofdmotor kunnen overnemen.

Artikel 5 Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door middel van een formulier dat door het College is vastgesteld.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2:1, eerste lid, van de ASA 2004, worden bij deze aanvraag de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      bewijs van eigendom van de rondvaartboot;

    • b.

      kopie van de vergunning op grond van de VOB 2010;

    • c.

      offerte, pro-forma-factuur of begroting van te maken kosten;

    • d.

      indien van toepassing een de-minimisverklaring.

  • 3. In het door het College vastgestelde aanvraagformulier kunnen aanvullende gegevens en bescheiden worden opgesomd die bij de aanvraag ingediend moeten worden.

Artikel 6 Subsidieplafond en verdeelcriteria

  • 1. Het subsidieplafond voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening bedraagt tot en met 31 december 2014 € 1.000.000.

  • 2. Voor de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag zoals bedoeld in het eerste lid wordt verwezen naar artikel 1:4 van de ASA 2004, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eenmalig de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen, als datum van ontvangst geldt.

  • 3. Indien aanvragen een gelijke ontvangstdatum hebben en gezamenlijk het subsidieplafond zoals genoemd in het eerste lid overschrijden, krijgen bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die betrekking hebben op de aanschaf van elektrische motoren en, voor zover dit niet geldt, die activiteiten die het meest overeenkomen met het doel van deze verordening.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de extra investeringen die nodig zijn voor het aanschaffen of aanpassen van de motor van de rondvaartboot in vergelijking met een referentie-investering. Bij de aanschaf van een nieuwe motor geldt als referentie-investering de investering van een CCR2 motor;

  • 2. De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personele kosten voor de vervanging of aanpassing van de motor;

    • b.

      kosten van de verificatie van een gelijkwaardige alternatief voor een motor met CCR3-norm, zoals gesteld in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Dit geldt ook als het College nadere eisen stelt aan de verificatie;

    • c.

      BTW.

  • 3. Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten voor de aanschaf en aanleg van een oplaadpunt voor zover de motor waar de subsidie betrekking op heeft elektrisch is en voor zover deze investeringen zijn aan te merken als extra investeringen.

Artikel 8 Hoogte van de subsidie

  • 1. Als de aanvrager een de-minimisverklaring kan overleggen bedraagt de subsidie maximaal:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      70% van de subsidiabele kosten bij vervanging door een elektrische motor en de aanschaf en aanleg van een oplaadpunt.

  • 2. Als de aanvrager geen de-minimis-verklaring kan overleggen, wordt de subsidie beperkt tot het percentage van de kosten zoals door het College is vastgesteld.

  • 3. De subsidie bedraagt voor elke aangeschafte of aangepaste motor en voor elke rondvaartboot maximaal:

    • a.

      € 10.000 voor het voorzien van een roetfilter en een naverbrander op een motor die voldoet aan de CCR2-norm en uiterlijk 31 juli 2011 is aangepast;

    • b.

      € 18.000 voor een motor die voldoet aan de Fase IIIB-norm of een gelijkwaardig alternatief en uiterlijk 1 maart 2012 is vervangen;

    • c.

      € 6.000 voor het voorzien van een roetfilter en een naverbrander op een motor die voldoet aan de CCR2-norm en uiterlijk 31 december 2011 is aangepast;

    • d.

      € 2.000 voor het voorzien van een roetfilter en een naverbrander op een motor die voldoet aan de CCR2-norm en uiterlijk 31 december 2012 is aangepast;

    • e.

      € 15.000 voor een motor die voldoet aan de Fase IIIB-norm of een gelijkwaardig alternatief en uiterlijk 1 maart 2013 is vervangen;

    • f.

      € 12.000 voor een motor die voldoet aan de Fase IIIB-norm of een gelijkwaardig alternatief en uiterlijk 1 maart 2014 is vervangen;

    • g.

      € 9.000 voor een motor die voldoet aan de Fase IIIB-norm of een gelijkwaardig alternatief en uiterlijk 31 december 2014 is vervangen;

    • h.

      € 15.000 voor een motor die voldoet aan de Fase IV-norm of een gelijkwaardig alternatief en uiterlijk 31 december 2014 is vervangen.

  • 4. De datum van vervanging en aanpassing zoals genoemd in het derde lid wordt bepaald door de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing zoals opgenomen in de verklaring van de subsidieontvanger zoals gesteld in artikel 12 lid 3 onder c van deze verordening. Als de verklaring later dan 2 weken na de daadwerkelijke vervanging of aanpassing door de gemeente is ontvangen, dan geldt de datum van ontvangst van de verklaring door de gemeente als datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing.

  • 5. De subsidie voor de aanschaf en aanleg van een oplaadpunt bedraagt maximaal € 1.500 per oplaadpunt.

Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de motor waarvoor subsidie is verleend, moet binnen 3 maanden na subsidieverlening zijn vervangen of aangepast. Deze periode kan eenmalig worden verlengd met 3 maanden, indien de aanvrager hiervoor apart een verzoek indient.

    • b.

      de motor waar de subsidie betrekking op heeft, mag ten minste 2 jaar na de vaststelling van de subsidie niet zodanig worden vervangen of aangepast dat het niveau fijnstof (PM10) en/of NO2 in de uitstoot hoger wordt dan op het moment van vervanging/aanpassing, en/of de mate van milieubescherming nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • Het College kan in ieder geval de aanvraag tot subsidieverlening weigeren als:

    • a.

      door het verlenen van de subsidie de maximale grenzen van de Europese regels met betrekking tot staatssteun worden overschreden;

    • b.

      de subsidieaanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • c.

      er ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel geldt tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun;

    • d.

      de subsidieaanvrager is begonnen met de uitvoering van de activiteit voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend;

    • e.

      de gemeente eerder op grond van deze verordening subsidie heeft verstrekt ten behoeve van de rondvaartboot waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft;

    • f.

      de vervanging of aanpassing van de motor niet leidt tot een vermindering van de uitstoot van fijnstof (PM10) en NO2 of niet bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling van de regeling. 

Artikel 11 Betalen van voorschotten

  • Het College betaalt geen voorschotten. Het subsidiebedrag wordt betaald bij de vaststelling van de subsidie.

Artikel 12 Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk 2 weken na daadwerkelijke vervanging of aanpassing van de motor in.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend door middel van een formulier dat door het College is vastgesteld.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2:1, eerste lid van de ASA 2004 worden bij deze aanvraag de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      gespecificeerde factuur van de vervanging of aanpassing van de motor;

    • b.

      betalingsbewijs van de vervanging en aanpassing van de motor;

    • c.

      ondertekende verklaring van de subsidieontvanger dat de motoren zijn vervangen of aangepast en met daarin de datum waarop de motoren daadwerkelijk zijn vervangen of aangepast.

  • 4. In het door het College vastgestelde aanvraagformulier kunnen aanvullende gegevens en bescheiden worden opgesomd die bij de aanvraag ingediend worden.

Hoofdstuk 3Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • Het College kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in deze verordening afwijken of bepalingen buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

  • 2. De verordening vervalt met ingang van 31 december 2014 dan wel eerder indien het subsidieplafond zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van deze verordening is bereikt.

Artikel 15 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Bijzondere Subsidieverordening Stimulering Schone Rondvaart.

Toelichting

Toelichting

Algemeen

Beleidscontext

‘Schone Rondvaart' is een onderdeel van het Actieplan Luchtkwaliteit dat de gemeente Amsterdam heeft vastgesteld. Actiepunt 35 betreft het verminderen van de emissie van rondvaartboten. De afgelopen twee jaar heeft de dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam samen met de rondvaartbranche gewerkt aan een plan om tot een haalbare uitstootnorm te komen.

In het bestuurlijk team luchtkwaliteit en klimaat van 4 maart 2009 is ingestemd om middelen uit het fonds luchtkwaliteit te benutten om de rondvaart versneld schoner te maken. De Amsterdamse rondvaartvloot is verantwoordelijk voor een klein deel van de totale uitstoot van fijnstof (PM10) en NO2 in Amsterdam. Langs de vaarroutes zorgt de rondvaart echter lokaal en vooral in bewoond gebied wel voor extra luchtvervuiling die het sterkst is tijdens het manoeuvreren van rondvaartboten op kruispunten in de grachtengordel. Een schone rondvaart draagt als toeristische attractie bij aan een positieve beeldvorming van de stad Amsterdam en levert een bijdrage aan schonere lucht voor bewoners langs de rondvaartroutes. Bovendien past dit ook niet in het beeld van de Amsterdamse grachtengordel als werelderfgoed.

De huidige vloot bestaat uit 155 boten; 69 boten hebben al een aanpassing waardoor ze schoner zijn dan dieselmotoren. In de huidige vloot is het niet altijd mogelijk om over te gaan op elektrische aandrijving vanwege de enorme accupakketten die dan in de boot zouden moeten worden geplaatst. CCR3 motoren zijn op de korte termijn het hoogst haalbare. De reders krijgen een haalbare termijn om hun motoren vervroegd te vervangen.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 26 mei 2009 besloten om:

1. per 1 januari 2015 de uitstootnorm CCR3 te stellen voor nieuwe motoren in rondvaartboten die beschikken over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.4.5 van de Verordening op het binnenwater (VOB). De CCR3 norm wordt vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en gaat naar verwachting luiden: NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh;

2. in de periode 2010 - 2015 een versnelling van de vervanging van ‘vuile' motoren te stimuleren door subsidie ter beschikking te stellen voor de vervanging van de oudste motoren. Dit besluit is uitgewerkt in deze verordening.

Staatssteun

Bij het verstrekken van een subsidie op grond van deze verordening is sprake van staatssteun. Deze verordening voldoet echter aan de voorwaarden van de de-minimisverordening en de groepsvrijstellingsverordening.

De-minimissteun

Er is steun mogelijk als de subsidieontvanger kan verklaren dat de subsidieontvanger in de afgelopen drie belastingjaren in totaal minder dan € 200.000 aan subsidies heeft ontvangen. Hiervoor moet de zogenoemde de-minimisverklaring worden overgelegd. Het gaat dan om alle subsidies die de onderneming binnen het hele concern heeft gekregen.

Groepsvrijstellingsverordening

In de zogenoemde Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 9 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag (nu: artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PBEU / L 214/3)) heeft de Europese Commissie voor een aantal categorieën bepaald dat steun geoorloofd is en niet aan de Europese Commissie ter goedkeuring hoeft te worden voorgelegd. Voor zover aanvragers niet vrijgesteld zijn van melding op grond van de de-minimis-verordening (zie hierboven), kan de subsidie op grond van de Groepsvrijstellingsverordening worden verleend. Op grond van artikel 18 van deze verordening is subsidie mogelijk voor investeringssteun die ondernemingen in staat stelt om verder te gaan dan Europese normen van milieubescherming. Subsidie is dan toegestaan voor de investeringskosten die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan de huidige nationale en Europese normen, ten opzichte van de situatie dat de reder met de huidige motor blijft doorvaren. De maximale subsidie bedraagt 35% van die extra investeringskosten voor grote ondernemingen en 45% en 55% (NB: in de verordening is dit beperkt tot 50%) voor respectievelijk middelgrote en kleine ondernemingen. De subsidie moet dan wel een stimulerend effect hebben en mag niet worden verleend als de motor al is aangeschaft voordat een subsidieaanvraag is ingediend. Daarnaast moet de subsidie leiden tot een wezenlijke toename van het milieubeschermingsniveau.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De subsidieverordening sluit wat de uitstoot van NOx en PM van motoren aan bij de normering van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Dit is een volkenrechtelijke organisatie van de Rijnoeverstaten Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Nederland, Luxemburg plus België. De CCR heeft al een aantal normen vastgesteld die gelden voor de fabrikanten van motoren. In deze verordening worden deze normen aangehaald als CCR-normen. Nieuwe motoren moeten sinds 2007 voldoen aan de CCR2 norm waarbij het gaat om een motor met een uitstoot van maximaal NOx 6.0 g/kWh en PM10 0.3 g/kWh. De nieuwe norm voor binnenvaartboten, CCR3, is nog niet definitief vastgesteld. De verwachting is dat de CCR3 norm op zijn vroegst in 2012 / 2013 ingevoerd kan worden. De CCR3 luidt naar verwachting: NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh.

Een elektrische motor is gedefinieerd als een motor bedoeld voor het aandrijven van de rondvaartboot volledig elektrisch kan functioneren. Het is van belang dat de motor als hoofdmotor wordt ingezet voor het aandrijven van de rondvaartboot. 

De definities en criteria van de classificatie van de grootte van ondernemingen is ontleend aan Europese regelgeving. In bijlage I van de groepsvrijstellingsverordening zijn de criteria verder uitgewerkt.

Bij de definitie van een rondvaartboot is aangesloten bij de begripsbepalingen van de VOB 2010.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

De subsidie is bedoeld voor het vervangen of aanpassen van motoren van rondvaartboten. Op deze manier wil de gemeente stimuleren dat de rondvaartboten hun oude en milieuvervuilende motoren zo snel als mogelijk vervangen. Het moet wel gaan om motoren die gebruikt worden voor rondvaartboten die in de gemeente worden ingezet. Voor nieuwe of aangepaste motoren die voldoen aan de CCR2-norm is als extra eis opgenomen dat er een roetfilter en naverbrander moeten worden aangebracht. Subsidie is niet mogelijk als alleen een roetfilter of naverbrander wordt toegevoegd. Er is wel subsidie mogelijk als een rondvaartboot al een motor heeft die voldoet aan de CCR2-norm en alleen een roetfilter én naverbrander wil aanbrengen. De aanpassingen moeten plaatsvinden uiterlijk op 31 december 2012.

Daarnaast is subsidie mogelijk voor motoren die voldoen aan de CCR3-norm. De CCR heeft deze norm nog niet vastgesteld. De definitie van de CCR3-norm is daarom ruim geformuleerd en zal aansluiten bij het besluit dat de CCR hierover neemt. In de verordening is echter ook opgenomen dat subsidie mogelijk is voor een gelijkwaardige alternatief. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een motor met een uitstoot van maximaal NOx 3,5 g/kWh en PM 0,02 g/kWh. Dit zijn de waarden die naar alle waarschijnlijkheid door de CCR als CCR3-norm zullen worden vastgesteld. Daarnaast wordt een elektrische motor als een gelijkwaardig alternatief gezien. Dit komt voort uit de beleidsdoelstelling van de gemeente om elektrisch vervoer te stimuleren. Een besluit over een gelijkwaardig alternatief neemt het College op basis van geverifieerde berekeningen over de uitstoot. Het College kan daarbij nadere eisen stellen aan de verificatie, zoals aan degene die de verificatie uitvoert. De kosten van de verificatie komen niet voor subsidie in aanmerking.  

Artikel 4 Criteria met betrekking tot de subsidieaanvrager, motor en de rondvaartboot

Er is een aantal criteria aan de subsidie verbonden. Deze zijn in dit artikel opgenomen waarbij een onderverdeling is gemaakt in de criteria aan de subsidieaanvrager, de motor waar de subsidie betrekking op heeft en de rondvaartboot. Wat de subsidieaanvrager betreft wordt de subsidie alleen verstrekt aan ondernemingen die de rondvaartboten in eigendom hebben. De reden hiervoor is dat alleen de eigenaar kan besluiten de motor aan te passen en de motor ook op zijn of haar naam zal aanschaffen of aanpassen. Daarnaast moet de motor waar de subsidie betrekking op heeft als hoofdmotor worden gebruikt voor het aandrijven van de rondvaartboot. De motor mag dus niet worden ingezet voor nevengeschikte functies en mag ook niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De rondvaartboot waarvoor een nieuwe motor wordt aangeschaft of waar de motor wordt aangepast moet in de gemeente worden geëxploiteerd op basis van een vergunning die op grond van het VOB 2010 is verstrekt. De vergunning moet bij de aanvraag voor subsidieverlening worden overgelegd. 

Artikel 5 Aanvraag tot subsidieverlening

Bij de aanvraag tot subsidieverlening moet een aantal gegevens en bescheiden worden overgelegd. Pas als alle benodigde gegevens en bescheiden bij de gemeente zijn ingediend wordt de aanvraag in behandeling genomen en neemt de gemeente een besluit op de aanvraag. Het bewijs van eigendom van de rondvaartboot is nodig om te toetsen of de aanvraag voldoet aan het gestelde criterium dat aan de subsidieaanvrager is gesteld. Met een kopie van de vergunning kan de gemeente toetsen of de rondvaartboot in de gemeente wordt ingezet. Op basis van de offerte, factuur of een begroting van te maken kosten kan de gemeente een inschatting maken van de hoogte van de subsidie. De de-minimisverklaring is een vereiste uit het staatssteunrecht. Het College kan besluiten aanvullende gegevens en bescheiden op te vragen.

Artikel 6 Subsidieplafond en verdeelcriteria

Het subsidieplafond voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 3 bedraagt tot en met 31 december 2014 € 950.000. Dit bedrag wordt verdeeld volgens het principe ‘wie het eerst komt; wie het eerst maalt'. De aanvraag die dus als eerst volledig wordt ingediend zal als eerste worden behandeld. Voorwaarde is dan wel dat alle benodigde gegevens en bescheiden zijn ingediend. Als dat niet het geval is dan krijgt de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eenmalig de gelegenheid om alsnog de gegevens en bescheiden aan te leveren. De datum waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen geldt dan als datum die geldt voor de verdeling van het subsidieplafond. Als de subsidieaanvrager de gegevens en bescheiden niet aanlevert dan kan de gemeente besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Als blijkt dat bepaalde aanvragen dezelfde ontvangstdatum hebben en het beschikbare bedrag onvoldoende is om beide aanvragen te honoreren dan zal de gemeente besluiten de subsidie te verlenen voor die activiteiten die het meest overeenkomen met het doel van de verordening. Als één van de aanvragen betrekking heeft op een elektrische motor dan krijgt deze aanvraag voorrang. 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Lid 1:

De subsidiabele kosten worden bepaald door de extra investeringskosten die nodig zijn voor het aanschaffen of aanpassen van de motor ten opzichte van een technische vergelijkbare investering die zonder subsidie zou zijn gepleegd en voldoet aan lagere eisen van uitstoot. Deze beschrijving is ontleend aan het staatssteunrecht en sluit aan bij de definitie van de Europese Commissie. Voor deze verordening zal de technisch vergelijkbare investering in veel gevallen nul bedragen. Zonder subsidie wordt er immers niet geïnvesteerd in een nieuwe milieuvriendelijke motor. De extra investeringskosten zijn in die gevallen gelijk aan de investeringen in de aanschaf van de nieuwe motor of de aanpassingen van de motor.

Lid 2:

Niet alle kosten komen voor subsidie in aanmerking. Het gaat dan bijvoorbeeld om personele kosten die nodig zijn om de motor te vervangen of aan te passen. Daarnaast komen niet in aanmerking de kosten die nodig zijn om te verifiëren dat er sprake is van een gelijkwaardige alternatief voor een motor met CCR3-norm. Dit geldt ook als het College nadere eisen stelt aan de verificatie. Ook deze kosten komen voor rekening van de subsidieaanvrager.

Artikel 8 Hoogte van de subsidie

Lid 1:

De hoogte van de subsidie hangt af van aantal elementen. Als de aanvrager een de-minimisverklaring kan overleggen bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten. Voor elektrische motoren wil de gemeente een hogere subsidie beschikbaar stellen, te weten 70% van de subsidiabele kosten bij vervanging door een elektrische motor.

Lid 2:

Als de aanvrager geen de-minimisverklaring kan overleggen moet de hoogte van het subsidiepercentage worden beperkt. Dit is nodig op grond van Europese regels over staatssteun. Het maximale subsidiepercentage hangt af van de grootte van de onderneming waarbij onderscheid wordt gemaakt in een grote, middelgrote en kleine onderneming. Voor de kleine onderneming hanteert de gemeente hetzelfde percentage als bij het eerste lid van dit artikel. Bij vervanging door een elektrische motor kan 55% van de subsidiabele kosten als subsidie worden gegeven. Op grond van Europese staatssteunregelingen is een hoger percentage niet mogelijk.

Lid 3:

In dit lid zijn de maximale subsidiebedragen opgesomd. Hier is de volgende onderverdeling gemaakt. In de eerste plaats is een onderscheid gemaakt in nieuwe of aangepaste motoren die voldoen aan de CCR2-norm en aan de CCR3-norm of een gelijkwaardig alternatief. Voor de eerste categorie is subsidie mogelijk voor motoren die uiterlijk 31 december 2012 zijn vervangen of aangepast. Voor de laatste categorie is een subsidiebedrag mogelijk. Een ander onderscheid bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is gemaakt in het jaartal waarin de motor wordt vervangen of aangepast. De idee is dat hoe langer de subsidieaanvrager wacht met de vervangen of aanpassing, hoe minder subsidie mogelijk is. Deze systematiek sluit aan bij de doelstelling van de gemeente om de motoren zo snel als mogelijk aan te passen.

Lid 4:

In het vorige lid is aangegeven dat de hoogte van de subsidie mede afhankelijk is van de datum waarop de motoren zijn vervangen of aangepast. Voor deze data is gekozen voor het tijdvak van een jaar. In dit lid wordt geregeld op welke wijze de datum van vervanging of aanpassing wordt bepaald. Als hoofdregel geldt de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing zoals die is opgenomen in de verklaring die de subsidieontvanger moet overleggen. Een valse datum in deze verklaring kan worden aangemerkt als valsheid in geschrifte en de gemeente kan als gevolg hiervan juridische stappen ondernemen. Een aanvullende voorwaarde is dat de verklaring binnen 2 weken na de daadwerkelijke vervanging of aanpassing door de gemeente moet zijn ontvangen. De reden hiervoor is dat het risico dan klein is dat de datum uit de verklaring niet overeenkomt met de datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing. Als de gemeente de verklaring op een later tijdstip ontvangt dan geldt de datum van ontvangst door de gemeente als datum van daadwerkelijke vervanging of aanpassing.

Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel staat een aantal verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd. Als blijkt dat de subsidieontvanger zich niet houdt aan deze verplichtingen dan kan dit een reden voor de gemeente zijn om de subsidie in te trekken of te verlagen.

Een eerste verplichting is dat de subsidieontvanger onverwijld mededeling aan de gemeente moet doen als de subsidieontvanger verwacht dat niet de gestelde criteria of verplichtingen kan worden voldaan. Op basis van deze melding kan de gemeente besluiten tot vervolgstappen. Als blijkt dat de subsidieontvanger onterecht geen melding aan de gemeente doet, dan kan dit een reden voor de gemeente zijn de subsidie in te trekken of te verlagen.

In de verordening is opgenomen dat de motor waarvoor subsidie is verleend binnen 3 maanden na subsidieverlening moet zijn vervangen of aangepast. Verder moet de motor tenminste 2 jaar na de vaststelling van de subsidie niet zodanig worden vervangen of aangepast dat als gevolg daarvan de normen van uitstoot worden verminderd.

Artikel 10 Weigeringsgronden

In dit artikel is een aantal weigeringsgronden opgenomen. Dit geldt in ieder geval als blijkt dat de maximale grenzen van de Europese regels met betrekking tot staatssteun worden overschreden. Hiervan kan ook sprake zijn als de subsidieaanvrager subsidie van een andere overheid heeft gekregen. Daarnaast mag de subsidieaanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeren en mag er ten aanzien van de subsidieaanvrager geen uitstaand bevel gelden tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun. Ook mag de subsidieaanvrager nog niet zijn begonnen met de uitvoering van de activiteit voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend.

Deze weigeringsgronden zijn ontleend aan Europese staatssteunregels. Verder kan de gemeente de subsidie weigeren als er voor de rondvaartboot op grond van deze verordening al eerder subsidie is verstrekt.

maximale_subsidiepercentages.pdf (11 Kb)