Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening kinderopvang 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening kinderopvang 2012

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. …., nr. …..;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverstrekking en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening kinderopvang.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

    • b.

      wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • c.

      tegemoetkoming: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet en hoofdstuk 8 van deze verordening;

    • d.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand;

    • e.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals van toepassing is of zou zijn op grond van § 3.2 en § 3.3. van de Wet werk en bijstand;

    • f.

      tegemoetkomingsjaar: een kalenderjaar.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wordt schriftelijk gedaan en bevat in ieder geval:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 4 Verlenen van de tegemoetkoming

Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit binnen acht weken op de aanvraag na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Weigeringsgrond/uitbreiding

Het college weigert de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3. Het college is bevoegd om op grond van bijzondere omstandigheden de tegemoetkoming te verlenen met ingang van een nader te bepalen datum, liggend vóór de datum als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd en bedraagt niet meer dan het aantal uur dat de wet aanhoudt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de

    combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming

    betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang

    plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming

    wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen

    uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 5 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen acht weken betaald, onder

verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 6 Hoogte van de tegemoetkoming

Artikel 12 Verhoging van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verhoogd met een vergoeding van de kosten kinderopvang boven het maximumtarief kinderopvangtoeslag vanaf € 15,00 per maand voor de ouder

    • -

      die een uitkering op grond van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of

    • -

      die jonger is dan 18 jaar, een scholing of opleiding volgt en een uitkering ontvangt of kan ontvangen op grond van artikel 16 of 18 van de Wet werk en bijstand; of

    • -

      die een inkomen uit arbeid heeft, aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB.

  • 2. De vergoeding als genoemd in het voorgaande lid wordt één maal voor de duur van maximaal 6 maanden verstrekt.

  • 3. De vergoeding als genoemd in het eerste lid wordt ambtshalve verstrekt.

Hoofdstuk 7 Verplichtingen van de ouder

Artikel 13 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen

    beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de

    vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 8 Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie (smi)

Artikel 14 Doelgroep smi

De ouder kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie voor het thuiswonende kind, voorzover het college van oordeel is dat:

  • a.

    er sprake is van een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang van het kind noodzakelijk maakt, of;

  • b.

    dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind noodzakelijk is en de ouder aantoonbaar niet zelf in de kinderopvang kan voorzien en geen beroep kan doen op een andere passende voorziening.

Artikel 15 Noodzaak van kinderopvang smi

Voor het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang wegens medische en/of sociale redenen, kan het college een onafhankelijke instantie aanwijzen.

Artikel 16 Subsidieplafond

Het college kan voor de tegemoetkoming als in dit hoofdstuk bedoeld een subsidieplafond vaststellen en regelt daarbij de wijze van de verdeling van het beschikbare bedrag.

Artikel 17 Omvang van de kinderopvang smi

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is als gevolg van sociaal-medische indicatie, met een maximum van 30 uur per week per kind.

Artikel 18 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi

  • 1. De kosten kinderopvang worden voor 100% vergoed voor de ouder met een inkomen tot 125% van de bijstandsnorm.

  • 2. De uurprijs die bij de hoogte van deze tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen is gelijk aan de maximum uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen.

  • 3. De tegemoetkoming wordt voor de duur van maximaal drie maanden verleend.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. Met inwerkingtreding van deze verordening komt de Verordening Wet Kinderopvang 2005 en het beleid tegemoetkoming kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie van 16 december 2004 te vervallen.

  • 3. De ouder die vóór 1 januari 2012 een tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie ontving, ontvangt deze tegemoetkoming tot maximaal zes maanden na de inwerkintreding van deze verordening op basis van het beleid tegemoetkoming kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie d.d. 16 december 2004.

Artikel 21 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: “Verordening Wet Kinderopvang”.

TOELICHTING VERORDENING WET KINDEROPVANG

ALGEMEEN

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang, inmiddels de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wk), in werking getreden waarin ondermeer de bekostiging van de kinderopvang wordt geregeld. De gemeente heeft de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.

Artikel 1.25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt

omtrent de tegemoetkoming kosten kinderopvang van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze systematiek komt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald in titel 4.2. In 2004 heeft de gemeenteraad de Verordening Wet Kinderopvang vastgesteld. Met deze verordening komt die Verordening Wet kinderopvang te vervallen. Deze verordening geeft nu uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet

bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan,

verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die

regels stelt over subsidies, is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de

verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door de gemeente drie

regelingen van toepassing kunnen zijn, nl.:

  • 1.

    de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • 2.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb;

  • 3.

    de Verordening Wet kinderopvang.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen kosten kinderopvang (gemeente)

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde

regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de Wk behoort tot de gemeentelijke

doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de

tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen

opgenomen:

In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt

voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de

ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

Er worden in beginsel geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een

gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de

aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang

van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Deze tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering

wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de

tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een

reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de

basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze

beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft

voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van

de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt

vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming

door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een

kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

Eigen gemeentelijke doelgroepen

De Wk heeft een aantal artikelen dat betrekking heeft op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wk). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de Wk besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Ook in  2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt. Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medisch indicatie’. In 2008 en 2009 is deze systematiek gecontinueerd. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.

Eind 2004 heeft de gemeenteraad invulling gegeven aan het beleid rond kinderopvang als gevolg van een sociaal-medische indicatie. Rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de ouder, het beheersbaar houden van de kosten die gemoeid gaan met kinderopvang en het in stand kunnen houden van de voorziening voor deze vaak kwetsbare groep, is in deze verordening een striktere invulling gegeven aan tegemoetkoming in de kosten kinderopvang als gevolg van een sociaal–medische indicatie na 1 januari 2012.

Verder worden in deze verordening nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang voor de gemeentelijke doelgroep op grond van de Wk. De kosten boven de maximum uur prijs komen volgens de Wk volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duur worden kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is besloten iets extra te doen in de vorm van een tijdelijk gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage.

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening.

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het

kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden

ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het

contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of

gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een

gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wk).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar

gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In

een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de

gemeente over de gegevens beschikt:

de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én

maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het

CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

de ouder die een inburgeringsvoorziening als bedoeld in de Wet inburgering volgt.

In andere gevallen zal de ouder de gegevens aan de gemeente moeten verstrekken, zoals het verstrekken van een inschrijving school of opleidingsinstituut door de ouder die is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of de Wet studiefinanciering 2000.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de

aanvraag mede ondertekent. Deze verplichting is ook neergelegd in artikel 1.26, derde lid, Wk.

Als een aanvraag op grond van deze verordening niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.

Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor

een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen

zo kort mogelijk te houden. Het artikel geldt ook voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.

Artikel 4 Weigeringsgrond / uitbreiding

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de

subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent

de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze

voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan

worden geweigerd indien de aanvrager:

a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben

geleid, of

b.failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de

Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een

verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van de verstrekking van de tegemoetkoming. In beginsel zijn er twee ingangsdata mogelijk:

1.de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is

genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient

reeds kinderopvang hebben;

2.de datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een

tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang

die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een

aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de

vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

schriftelijk moet worden ingediend;

moet zijn ondertekend;

de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak

op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf

het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt

dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is

genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen

voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt

verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend.

Desalniettemin heeft het college de bevoegdheid in voorkomende gevallen de tegemoetkoming

met terugwerkende kracht toe te kennen. Het zal dan moeten gaan om bijzondere

omstandigheden op grond waarvan een aanvraag niet eerder kon worden ingediend. Van deze

mogelijkheid moet evenwel zeer terughoudend gebruik van gemaakt worden.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 Wk wordt in principe voor maximaal een kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van de sociaal-medische indicatie geldt dit niet.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het

geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming,

bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van

verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een

andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de

tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde

bedragen terug te vorderen.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de

gemeente voor de kosten van kinderopvang. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt beperkingen aan het uurtarief en het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt (artikel 1.7 van de wet). Met de tegemoetkoming van de gemeente wordt hierbij aangesloten.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f).

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden

opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • ·

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • ·

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid, Wk.

Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat

het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek

van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen

rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert

juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het

bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een

betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze

van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een

voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder

daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de

tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van

kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is

verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te

worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door

het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van

maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast

te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de

tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de

houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is

waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze

die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het

uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming

wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening

van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming

kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager

bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft

deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het

tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van

juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening

zou hebben geleid, of

d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te

weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is

van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in

redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie

niet in aanmerking genomen’.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de

tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop

deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is

geregeld in artikel 1.38 Wk.

Artikel 12 Verhoging van de tegemoetkoming

De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming van de gemeente als bedoeld in artikel 1.22 van de Wk in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (zgn. inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).

Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratietraject. Zeker nu sedert 1 januari 2011 de doelgroep ook een verplichte (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage per kind moet betalen als gevolg van het verlagen van de toeslagenpercentages door het Rijk. Daarbij speelt ook mee dat de ouder in Apeldoorn onvoldoende keuze heeft wat betreft een goedkopere kinderopvang, omdat de kinderopvangcentra een uurprijs hanteren die boven het maximumuurtarief ligt. Om die reden is besloten de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk te verhogen met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.

Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.

De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wk.

Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.

Artikel 13 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid, Wk. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

Het vierde lid van artikel 1.28 Wk bevat de inlichtingenplicht voor houders van een

kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan

het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak

van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maak geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een

tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een

tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het

verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel

betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan

de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie

van de Wk) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee

situaties worden onderscheiden: a) de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld,

en b) de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a) de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot

verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening

van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming

wijzigen, indien:

a.de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben

plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot

verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

d.de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of

behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend,

tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot

verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten

de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het

college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop

het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond

bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen.

Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of

wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden

dertien weken zijn verstreken.

Ad b) de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot

subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de

beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de

ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

a.er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de

tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de

tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn

vastgesteld;

b.de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming

wist dit of behoorde dit te weten;

c.de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet

voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden

gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 1.38 Wk)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken

of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de

ouder terugvorderen.

In artikel 1.38 Wk worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de

terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van

een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 Wk. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde

gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De grondslag voor het toekennen van een boete en de hoogte van de boete is geregeld in artikel 1.72 van de Wk. De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is verder geregeld in de artikel 5.40 en verdere van de Algemene wet bestuursrecht.

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet

nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en

zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente

van belang zijn (artikel 1.28, eerste lid, Wk);

het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen

redelijke termijn (artikel 1.28, tweede lid, Wk);

het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen

en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 1.28,

derde lid, Wk).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,= (artikel 1.72, eerste lid,

onderdeel c, Wk). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal

het college maatwerk moeten leveren.

Artikel 14 Doelgroep smi

De gemeente mag eigen doelgroepen aanwijzen, die niet onder de Wk vallen. Dit betekent dat een ouder die tot een dergelijke doelgroep behoort geen recht heeft op kinderopvangtoeslag of een tegemoetkoming van de gemeente. Deze eigen doelgroep kan dan aanspraak maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Een eigen doelgroep is de ‘doelgroep sociaal-medische indicatie’. Wat daaronder wordt verstaan wordt beschreven in dit artikel.

Tot een passende voorziening kan in ieder geval gerekend worden een voorziening op grond van de Wk, de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).

Artikel 16 Noodzaak van kinderopvang smi

Het college kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die de indicatiestelling doet. Vanaf inwerkingtreding van deze verordening zal het college doorgaans het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) daarvoor aanwijzen. Het CJG heeft de expertise om de totale gezinssituatie te beoordelen en na te gaan welke (opvoed)ondersteuning er in het gezin nodig is. Het inzetten van kinderopvang kan hier onderdeel van uit maken. Aangezien het CJG een integrale opdracht in de jeugdzorg heeft, zijn voor deze indicatiestelling geen extra kosten verbonden.

Artikel 16 subsidieplafond

De wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.

Artikel 17 Omvang van kinderopvang smi

Om de kosten beheersbaar te houden en de betreffende voorziening te kunnen behouden, is besloten om de tegemoetkoming te maximeren op 30 uur per week per kind. Voor dit maximum aantal uur is aansluiting gezocht bij doorberekening van het Ministerie van OCW, waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld 1000 uur dagopvang en 497 uur buitenschoolse opvang per jaar per kind. En rekening gehouden met het feit dat de ouder op dit moment enkel hele dagdelen kan afnemen. Indien de ouder meer kinderopvang wil afnemen, zal de ouder de kosten kinderopvang voor het meerdere aantal uur voor eigen rekening moeten nemen of daarvoor een oplossing in het sociale netwerk moeten zoeken.

Artikel 18 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi

Bij een inkomen tot 125% van de bijstandsnorm worden de kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie voor 100% vergoed. Bij een inkomen van 125% of meer komen deze kosten voor kinderopvang dus volledig voor rekening van de ouder.

Voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar artikel 1.7, tweede lid van de Wk. De tegemoetkoming wordt in beginsel voor de duur van maximaal 3 maanden toegekend. Dit wordt geregeld in het derde lid. Verlening met nogmaals 3 maanden is mogelijk als de noodzaak voor een langere periode kinderopvang kan worden aangetoond.

Artikel 19 Harheidsclausule

Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 20 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 21 Citeertitel

Het artikel spreekt voor zich.